Drie

Images

 

Nina stond midden in het hectische gebeuren van het vliegveld van Johannesburg en keek op naar Danny. Ze wist dat hij met haar mee wilde gaan, maar ze kon zich niet voorstellen waarom. Ze had hem op dit moment niks te bieden, ze had niemand iets te bieden. Ze moest gewoon gaan, weg hier, thuis zijn. ‘Ik moet dit alleen doen.’

Ze kon zien dat ze hem had gekwetst.

‘Natuurlijk,’ zei hij.

‘Het spijt me.’

Hij streek met een diep gebruinde hand door zijn lange, slordige, zwarte haar en staarde op haar neer met een intense blik die haar scherp deed inademen. Hij boorde dwars door haar heen, die blik, en raakte haar diep. Langzaam stak hij zijn handen naar haar uit en trok haar in zijn armen alsof ze alleen waren, twee geliefden die alle tijd van de wereld hadden. Hij eiste haar op met een kus die diep en intiem was, bijna dierlijk in zijn kracht. Ze voelde dat haar hart sneller ging kloppen en dat haar wangen begonnen te gloeien, hoewel het nergens op sloeg, die reactie. Ze was een volwassen vrouw, geen bange maagd, en seks was wel het laatste waar ze aan dacht.

‘Vergeet dat niet, liefje,’ zei hij, haar loslatend zonder zijn blik van haar los te maken.

Het was een kus die een seconde lang haar verdriet bijna verzachtte, haar last minder zwaar maakte. Ze zei bijna iets, veranderde bijna van gedachten, maar voordat ze zelfs maar het begin van een woord had gevonden deed hij een stap achteruit, draaide zich om en toen was hij weg. Zo bleef ze daar een minuut staan, bijna als aan de grond genageld; toen griste ze haar rugzak van de grond naast haar voeten en begon te lopen.

Vierendertig uur later parkeerde ze haar huurauto op het donkere, besneeuwde parkeerterrein van het ziekenhuis en rende naar binnen, biddend – zoals ze ieder uur van de transcontinentale vlucht had gedaan – dat ze niet te laat was.

In de wachtkamer op de tweede verdieping trof ze haar zus als een schildwacht naast een absurd vrolijk aquarium vol tropische vissen aan. Nina kwam slippend tot stilstand, ineens bang om iets te zeggen. Ze pakten de dingen allebei heel anders aan, Meredith en zij. Zelfs als kind al. Nina was vaak gevallen en weer overeind gekrabbeld; Meredith bewoog zich altijd heel voorzichtig en verloor zelden haar evenwicht. Nina had altijd dingen kapot gemaakt; Meredith raapte de brokstukken op.

Daar had Nina op dit moment behoefte aan, dat haar zus haar opraapte. ‘Mere?’ zei ze zacht.

Meredith draaide zich naar haar om. Zelfs met de hele lengte van de wachtkamer tussen hen in en slecht, fluorescerend licht boven hen, kon Nina zien hoe bleek en vermoeid haar zus oogde. Merediths kastanjebruine haar, dat anders altijd zo onberispelijk in model zat, was een rommeltje. Ze droeg geen make-up en zonder make-up leken haar bruine ogen te groot voor haar bleke gezicht en was haar enorme mond kleurloos. ‘Je bent er,’ zei ze, naar voren lopend om Nina in haar armen te nemen.

Toen Nina zich van haar losmaakte, stond ze te trillen op haar benen en ging haar ademhaling een beetje hortend. ‘Hoe is het met hem?’

‘Niet goed. Hij heeft een tweede zware hartaanval gehad. In eerste instantie wilden ze proberen te opereren… Maar nu zeggen ze dat hij dat niet zal overleven. De schade is te groot. Dokter Watanabe denkt niet dat hij het eind van het weekend zal halen. Maar ze dachten eigenlijk ook al niet dat hij door die eerste nacht heen zou komen.’

Nina deed haar ogen dicht om zich af te sluiten voor de pijn van die woorden. Godzijdank was ze nog op tijd gekomen om hem te zien.

Maar wat moest ze beginnen als ze hem zou verliezen? Hij was de grond onder haar voeten, haar poolster. De enige persoon op de hele wereld die altijd zat te wachten tot ze thuiskwam.

Langzaam deed ze haar ogen open en keek weer naar haar zus. ‘Waar is mama?’

Meredith deed een stap opzij.

En daar was ze: een beeldschone vrouw met wit haar, zittend op een goedkope, gestoffeerde stoel. Zelfs hiervandaan kon Nina zien hoe beheerst haar moeder was, griezelig beheerst. Ze was niet opgestaan om haar jongste kind te verwelkomen, had haar zelfs geen blik waardig gekeurd. In plaats daarvan zat ze strak voor zich uit te staren; die griezelige blauwe ogen van haar leken gloeiend af te steken tegen haar bleke huid. Zoals gewoonlijk zat ze te breien. Ze hadden waarschijnlijk wel driehonderd truien en dekens, allemaal op keurig opgevouwen stapeltjes op zolder.

‘Hoe is het met haar?’ vroeg Nina.

Meredith haalde haar schouders op en Nina wist wat die beweging betekende. Wie kon het zeggen met mama? Ze was een buitenaards wezen voor hen, ondoorgrondelijk, en godallemachtig, wat hadden ze hun best gedaan. Vooral Meredith.

Tot de avond van het kersttoneelstuk, al die jaren geleden, had Meredith als een gretig hondje achter mama aan gehobbeld, smekend om aandacht. Na die vernederende avond had haar zus zich teruggetrokken, afstand gehouden. In de jaren tussen toen en nu was er niets veranderd; geen van beiden was milder geworden. De afstand tussen hen was zo mogelijk nog groter geworden. Nina had het anders aangepakt. Zij had de hoop op intimiteit al eerder opgegeven en ervoor gekozen om haar moeders zelfverkozen eenzaamheid te accepteren. In veel opzichten leken ze op elkaar, mama en zij. Ze hadden niemand nodig, behalve papa.

Met een knikje naar haar zus liep Nina naar de andere kant van de kamer. Ze liet zich naast haar moeder op haar knieën zakken. Een onbekend verlangen overviel haar. Ze wilde dat iemand tegen haar zou zeggen dat het weer goed zou komen met hem.

‘Hé, mam,’ zei ze. ‘Ik ben zo snel mogelijk hierheen gekomen.’

‘Goed zo.’

Ze hoorde een minuscule hapering in haar moeders stem en die kleine zwakte schiep een band. Ze waagde het om haar moeders dunne, bleke pols aan te raken. De aderen waren blauw en dik onder de witte huid en Nina’s gebruinde vingers staken er bijna absurd vitaal tegen af. Misschien was het voor één keer mama die getroost moest worden. ‘Hij is een sterke man met de wil om te leven.’

Haar moeder keek zo langzaam op haar neer dat het leek alsof ze een robot was met een batterij die bijna leeg was. Nina was geschokt toen ze zag hoe oud en vermoeid haar moeder oogde en tegelijkertijd toch zo sterk. Het zou een onmogelijke combinatie moeten zijn, maar haar moeder was altijd een vrouw van tegenstellingen geweest. Ze had het doodeng gevonden als haar kinderen buiten de tuin kwamen, maar ze had ze nauwelijks een blik waardig gekeurd als ze in huis waren. Ze had beweerd dat God niet bestond terwijl ze een heilig hoekje had ingericht en ervoor zorgde dat de kaars permanent brandde, ze at maar net genoeg om haar lichaam in beweging te houden, maar wilde dat haar kinderen meer aten dan ze op konden. ‘Denk jij dat dat er iets toe doet?’

Nina was van haar stuk gebracht door de felle klank van haar moeders stem. ‘Ik denk dat we moeten geloven dat hij weer beter wordt.’

‘Hij ligt in kamer 434. Hij vraagt naar je.’

Nina haalde diep adem en deed de deur van haar vaders kamer open.

Het was stil, op het mechanische geluid van de apparaten na. Ze liep langzaam naar hem toe en deed haar best om niet te huilen.

Hij zag er klein uit, een grote man die was gereduceerd tot maatje kinderbed.

‘Nina.’ Zijn stem was zo zacht en ijl dat ze hem bijna niet herkende. Zijn huid was angstaanjagend bleek.

Ze dwong zichzelf om te glimlachen, hopend dat het er echt uitzag. Haar vader was een man die van lachen en vrolijkheid hield. Ze wist dat het hem pijn zou doen om haar verdrietig te zien.

‘Hé, pappie.’ Het kleine-meisjes-woord glipte er als vanzelf uit; ze had het in geen jaren meer gezegd.

Hij wist het. Hij wist het en hij glimlachte. Het was een afgezwakte, vermoeide versie van zijn glimlach en Nina reikte omlaag om het spuug van zijn lip te vegen. ‘Ik hou van je, pappie.’

‘Ik wil…’ Hij ademde heel moeizaam nu. ‘Naar… huis.’

Ze moest dichter naar hem toe leunen om zijn heel zacht gesproken woorden te verstaan. ‘Je kunt niet naar huis, pap. Ze zorgen heel goed voor je hier.’

Hij reikte naar haar hand, pakte hem stevig vast. ‘Thuis doodgaan.’

Dit keer kon ze haar tranen met geen mogelijkheid bedwingen. Ze voelde ze over haar gezicht stromen en in kleine grijze bloemblaadjes op het witte laken belanden. ‘Niet doen…’

Hij keek haar aan, nog steeds zwaar ademend. Ze zag het licht in zijn ogen uitgaan en zijn wilskracht afnemen, en dat deed haar meer pijn dan zijn woorden hadden gedaan.

‘Het zal niet makkelijk zijn,’ zei ze. ‘Je weet dat Meredith graag alles tot in de puntjes geregeld wil hebben. Ze zal willen dat je hier blijft.’

De glimlach die hij haar schonk, was hartverscheurend triest en beverig. ‘Jij… haat makkelijk.’

‘Dat klopt,’ zei ze zacht, en ineens overviel het haar, de gedachte dat er zonder hem niemand meer zou zijn die haar zo goed kende.

Hij deed zijn ogen dicht en ademde langzaam uit. Heel even dacht Nina dat ze hem kwijt was, dat hij haar simpelweg was ontglipt en was weggezakt in de duisternis, maar dit keer stelden de apparaten haar gerust. Hij ademde nog.

Ze liet zich op de stoel naast zijn bed zakken. Ze wist waarom hij juist haar om deze gunst vroeg. Mama zou het natuurlijk wel kunnen, zou wel kunnen forceren dat hij naar huis werd overgeplaatst, maar Meredith zou haar moeder erom haten. Papa had zijn hele leven geprobeerd liefde te creëren waar geen liefde bestond – tussen zijn vrouw en zijn dochters – en dat kon hij zelfs nu nog niet loslaten. Het enige wat hij kon doen, was zijn behoefte bij haar neerleggen en hopen dat ze voor elkaar zou kunnen krijgen wat hij graag wilde. Ze bedacht hoe vaak hij haar zijn wettenbreekster had genoemd, zijn heethoofd, en hoe trots hij was geweest op haar moed om de strijd aan te gaan.

Natuurlijk zou ze doen wat hij haar had gevraagd. Het was misschien wel het laatste wat hij haar ooit zou vragen.

Die avond, nadat alles in orde was gemaakt om papa uit het ziekenhuis te laten ontslaan, liep Nina naar haar huurauto. Ze zat een hele tijd in haar eentje in de auto op het donkere parkeerterrein en deed haar best om de ruzie te vergeten die Meredith en zij hadden gehad over het laten overplaatsen van papa. Nina had gewonnen, maar het was niet makkelijk geweest. Uiteindelijk had ze met een vermoeide zucht de motor gestart en was ze bij het ziekenhuis weggereden. Sneeuw vormde een patroon op haar voorruit, het verdween en verscheen dan weer met iedere zwaai van haar ruitenwissers. Zelfs met beperkt zicht deed de eerste aanblik van Belye Nochi haar adem stokken.

Het huis oogde mooi en misplaatst als altijd in de besneeuwde vallei, weggestopt als het lag in een V-vormig stuk land tussen de rivier en de heuvels. Kerstverlichting maakte het geheel nog veel mooier, bijna betoverend.

Het had haar altijd doen denken aan de sprookjes die hun ooit waren verteld, vol gevaarlijke magie en knappe prinsen en draken. Kortom: het deed haar aan haar moeder denken.

Op de veranda stampte ze de sneeuw van haar leren bergschoenen en deed de deur open. De hal lag bezaaid met jassen en laarzen. De aanrechtbladen in de keuken waren een kerkhof van koffiekopjes en lege borden. Haar moeders geliefde koperen samowaar glinsterde in het licht van een plafondlamp.

Ze vond Meredith in de woonkamer, helemaal alleen, starend naar de open haard.

Nina kon zien hoe breekbaar haar zus op dit moment was. Haar geoefende fotografenblik registreerde de kleinste details: de bevende handen, de vermoeide ogen, de stijve rug.

Ze stak haar armen uit en trok haar zus in een omhelzing.

‘Wat zullen we zijn zonder hem?’ fluisterde Meredith, terwijl ze zich aan haar vastklampte.

‘Minder,’ was het enige wat Nina wist te zeggen.

Meredith veegde in haar ogen, abrupt haar rug rechtend, zich losmakend alsof ze zich ineens realiseerde dat ze zich heel even kwetsbaar had opgesteld. ‘Ik blijf vannacht hier slapen. Gewoon voor het geval mama iets nodig heeft.’

‘Ik zorg wel voor haar.’

‘Jij?’

‘Ja. We redden ons wel. Ga jij maar wild en hartstochtelijk de liefde bedrijven met die sexy man van je.’

Meredith fronste bij die woorden, alsof de gedachte aan genieten misschien onvoorstelbaar was. ‘Weet je zeker dat je het wel redt?’

‘Ik weet het zeker.’

‘Oké. Ik zal zorgen dat ik hier morgenvroeg weer ben om het huis in gereedheid te brengen voor papa. Hij komt om één uur thuis, weet je nog?’

‘Ja, dat weet ik nog,’ zei Nina. Ze liep met Meredith mee naar de deur. Zodra haar zus vertrokken was griste ze haar rugzak en cameratassen van de keukentafel en liep de steile, smalle trap op naar de eerste verdieping. Ze liep langs de slaapkamer van haar ouders en ging de slaapkamer binnen die Meredith en zij hadden gedeeld. Hoewel de kamer op het eerste gezicht symmetrisch leek – twee litsjumeaux, een tweetal identieke bureaus en twee witte ladekasten – was bij nadere bestudering goed te zien dat er twee totaal verschillende meisjes hadden gewoond en dat hun levenspad hen ieder een andere kant uit zou voeren. Zelfs toen ze klein waren, hadden ze weinig gemeen gehad. Het laatste wat ze echt samen hadden gedaan, voor zover Nina zich kon herinneren, was het toneelstuk.

Mama was veranderd die dag en Meredith ook. Haar zus had woord gehouden en nooit meer naar een van mama’s sprookjes geluisterd, maar het was makkelijk geweest om die belofte te houden, aangezien mama hun nooit meer een verhaal had verteld. Dat was wat Nina het meest had gemist. Ze was dol geweest op die sprookjes. De Witte Boom, de Sneeuwmaagd, de Betoverde Waterval, de Boerendochter en de Prins. Nina herinnerde zich dat ze betoverd was geweest door haar moeders stem en de rustgevende, vertrouwde woorden op de zeldzame avonden dat mama zich liet overhalen om hun een verhaaltje te vertellen voor het slapengaan. Alle verhalen werden uit het hoofd verteld en waren iedere keer hetzelfde, zelfs zonder boek om ze uit voor te lezen. Mama had hun verteld dat het een Russische traditie was, de kunst van het verhalen vertellen.

Na het toneelstukje had Nina, net als haar vader, geprobeerd de breuk te repareren die was veroorzaakt door mama’s woede en Merediths gekwetste gevoelens. Het had natuurlijk niets uitgehaald en tegen de tijd dat Nina elf was begreep ze het. Tegen die tijd waren Nina’s eigen gevoelens zo vaak gekwetst dat ook zij zich had teruggetrokken.

Ze liep de kamer uit en deed de deur dicht.

Bij de slaapkamer van haar ouders bleef ze staan en klopte op de deur. ‘Mam? Heb je honger?’

Er kwam geen reactie.

Ze klopte nog een keer. ‘Mam?’

Nog meer stilte.

Ze deed de deur open en liep naar binnen. De kamer was om door een ringetje te halen en heel sober ingericht. Een groot tweepersoonsbed, een antieke ladekast, zo’n oude Russische hutkoffer en een boekenkast die uitpuilde van de kleine gebonden romans van de club waar haar moeder lid van was.

Het enige wat ontbrak, was haar moeder.

Fronsend liep Nina de trap weer af terwijl ze haar moeder bleef roepen. Ze begon net in paniek te raken toen ze toevallig een blik uit het raam wierp.

Daar zat ze, op haar bankje in de wintertuin, omlaagkijkend naar haar eigen handen. Piepkleine kerstlichtjes waren door het smeedijzeren hek gevlochten en maakten dat de tuin eruitzag als een toverdoos in al dat nachtelijke donker. Sneeuw dwarrelde zacht rond haar neer, waardoor alle vaste materie een illusie leek. Nina liep naar de hal en pakte een paar sneeuwlaarzen en een jas. Nadat ze zich vlug had aangekleed, stapte ze naar buiten, haar best doend om de sneeuwvlokken te negeren die een soort piepkleine brandplekjes maakten op haar wangen en lippen. Dit was nou precies waarom zij in de buurt van de evenaar werkte.

‘Mam?’ zei ze toen ze naast haar ging staan. ‘Je moet niet buiten blijven. Het is koud.’

‘Het is niet koud.’

Nina hoorde de uitputting in haar moeders stem en realiseerde zich toen ineens hoe moe ze was, en hoe verschrikkelijk deze dag was geweest, en wat voor afschuwelijke dag er nog komen ging, en dus ging Nina naast haar moeder zitten.

Gedurende wat wel een eeuwigheid leek, zeiden ze geen van beiden iets. Uiteindelijk zei mama: ‘Je vader denkt dat ik zijn dood niet aankan.’

‘Kun je dat dan wel?’ vroeg Nina simpelweg.

‘Je zou versteld staan van wat het menselijk hart kan verdragen.’

Nina had de waarheid van deze woorden over de hele wereld gezien. Ironisch genoeg was dat precies waar haar foto’s van vrouwenstrijders over gingen. ‘Dat betekent niet dat de pijn niet ondraaglijk is. In Kosovo, tijdens de oorlog, heb ik gesproken met–’

‘Vertel me niet over je werk. Dat zijn gesprekken die je met je vader voert. Oorlog interesseert mij niet.’

Nina was niet gekwetst door die opmerking. Althans, dat hield ze zichzelf voor. Ze wist dat het geen zin had om contact te willen maken met haar moeder. ‘Sorry. Ik probeerde gewoon een gesprekje te beginnen.’

‘Niet doen.’ Mama reikte omlaag om de koperen pilaar aan te raken die tussen een rommelige kluwen van dode bruine ranken stond. Hier en daar piepten rode hulstbessen tussen de sneeuw door, omringd door glanzende groene bladeren. Niet dat haar moeder die kleuren kon zien, natuurlijk. De afwijking die ze al sinds haar geboorte had, maakte het onmogelijk voor haar om de ware schoonheid in haar tuin waar te nemen. Meredith had nooit begrepen waarom een vrouw die de wereld in zwart-wit zag zoveel van bloemen hield, maar Nina kende de kracht van zwart-witbeelden. Soms was iets pas echt zichzelf als het werd ontdaan van zijn kleuren.

‘Kom mee, mama,’ zei Nina. ‘Dan zal ik iets te eten voor ons maken.’

‘Jij kunt niet koken.’

‘En wiens schuld is dat?’ zei Nina automatisch. ‘Een moeder wordt geacht haar dochter te leren koken.’

‘Ik weet het, ik weet het. Het is mijn schuld. Alles.’ Mama stond op, griste haar breinaalden mee en liep weg.