Twee
Er waren twee weken door de jungle zwerven aan voorafgegaan om de plek te vinden.
Insecten hadden hun de weg gewezen en de geur van de dood.
Nina stond naast de gids die haar hierheen had gebracht. Gedurende één verschrikkelijk ogenblik overviel het totaalbeeld haar: de gonzende vliegen op de open plek, de maden die maakten dat het bloederige kadaver op sommige plaatsen bijna wit was, de stilte van de Afrikaanse jungle die betekende dat roofdieren en aaseters dichtbij op de loer lagen.
Toen begon ze het tafereel in stukken op te delen en er door de ogen van een fotograaf naar te kijken. Ze haalde haar lichtmeter tevoorschijn en deed een snelle meting. Toen ze daarmee klaar was, koos ze een van de drie fotocamera’s uit die om haar nek hingen en stelde scherp op het verwoeste, bloederige lichaam van de berggorilla. Klik.
Ze stapte eromheen, bleef scherp stellen en foto’s maken. Van camera wisselen, aan lenzen draaien, het licht controleren. Haar adrenaline nam het roer over. Alleen dan had ze echt het gevoel dat ze leefde, als ze foto’s aan het maken was. Haar oog was haar grote gave; dat, en haar vermogen om zich af te sluiten voor wat er om haar heen gebeurde. Het één kon niet zonder het ander. Om een goed fotograaf te zijn, moest je eerst zien en daarna pas voelen.
Ze pauzeerde lang genoeg om nog wat Vicks onder haar neus te smeren en hurkte toen nog dichterbij om zich te concentreren op de doorgesneden hals. Ergens hoorde ze iemand overgeven; waarschijnlijk was het de jonge journalist die Nina had vergezeld. Daar kon ze zich nu niet druk over maken.
Klik. Klik.
De stropers wilden alleen de kop, handen en voeten hebben. De waardevolle onderdelen. Er waren plekken op de wereld waar de hand van een gorilla een asbak was in de bibliotheek van een of andere steenrijke klootzak.
Klik. Klik.
In het daaropvolgende uur stelde Nina scherp en klikte, wisselde van camera en lens waar nodig, stopte gebruikte filmrolletjes in doosjes en plakte er een etiket op voordat ze ze in haar survival-body-warmer met de talloze zakken stopte. Toen het uiteindelijk begon te schemeren, begonnen ze aan de lange, warme, glibberige tocht terug door de jungle. De lucht gonsde van de geluiden – insecten, vogels, apen – en de lucht had de kleur van vers bloed. Een zon als een mandarijn speelde verstoppertje tussen de bomen. Hoewel ze op de heenweg druk hadden lopen kletsen met zijn allen, verliep de afdaling in stilte, ernstig. De directe nasleep was altijd het ergste voor Nina. Soms was het moeilijk om te vergeten wat ze had gezien. Vaak kwamen de beelden midden in de nacht terug in de vorm van nachtmerries die haar wekten uit een diepe slaap. Vaker dan ze wilde toegeven, werd ze wakker met tranen op haar wangen.
Onder aan de berg kwam de groep bij de kleine buitenpost die dienst deed als stadje in deze uithoek van Rwanda. Daar stapten ze in de jeep en reden in een paar uur tijd naar het centrum voor natuurbehoud, waar ze nog meer vragen stelden en zij nog meer foto’s maakte.
‘Mevrouw Nina?’
Ze stond bij de deur van het centrum een lens schoon te maken, toen ze iemand haar naam hoorde zeggen. Ze legde de camera weg en toen ze opkeek zag ze de hoofdgids van het centrum naast haar staan. Ondanks haar vermoeidheid glimlachte ze zo stralend als ze kon. ‘Hallo, meneer Dimonsu.’
‘Het spijt me dat ik u lastig vallen moet terwijl alles is zo druk, maar wij vergeten zijn u zeer belangrijk bericht door te geven van mevrouw Sylvie. Zij zegt u moet haar bellen.’
‘Dank u.’
Nina pakte de omvangrijke satelliettelefoon uit haar tas en droeg alle apparatuur naar een open plek in het midden van het kamp. Een snelle controle met behulp van haar kompas vertelde haar in welke richting de satelliet zich bevond. Ze vouwde het schotelgedeelte van de satelliettelefoon open, zette het op de grond, en richtte het op zestig graden noordoost. Toen sloot ze de telefoon aan op de schotelantenne en zette hem aan. Een lcd-schermpje kwam oranje knipperend tot leven en vertelde haar wat de sterkte van het signaal was. Toen dat er goed uitzag, belde ze het nummer.
‘Hé, Sylvie,’ zei ze toen haar uitgever opnam. ‘Ik heb vandaag de stropersfoto’s kunnen maken. Zieke klootzakken. Ik kan ze over tien dagen bij jou hebben.’
‘Je hebt zes dagen. We zitten te denken aan de cover.’
De cover. Haar twee favoriete woorden. Sommige vrouwen hielden van diamanten; zij hield van de cover van Time. Of die van National Geographic. Ze was niet kieskeurig. Eigenlijk hoopte ze op een dag de cover te krijgen en ongeveer zestien pagina’s voor haar fotografische essay getiteld ‘Vrouwen-strijders over de hele wereld.’ Haar gekoesterde privéproject. Zodra het af was – wanneer dat ook mocht zijn – zou ze het freelance indienen. ‘Dat lukt wel. En daarna heb ik afgesproken met Danny in Namibië.’
‘Bofkont. Geniet ook namens mij van de seks. Als je de vrijdag daarop maar klaar bent om weer aan de slag te gaan. Het geweld in Sierra Leone is weer aan het escaleren. De vredesonderhandelingen gaan stuklopen. Ik wil dat je er voor Kerstmis bent.’
‘Je kent me,’ zei Nina. ‘Ik kan altijd vrijwel meteen in het vliegtuig springen.’
‘Ik zal je niet bellen, tenzij er oorlog uitbreekt. Dat beloof ik,’ zei Sylvie. ‘Dus ga jij maar lekker van bil, terwijl ik me voor de geest probeer te halen hoe dat ook alweer was.’
Een paar dagen later zat Nina in Namibië in een gehuurde Land Rover met Danny achter het stuur.
Het was pas zeven uur ’s morgens en nu al was de decemberzon fel en warm. Tegen enen zou de temperatuur ergens rond de zesenveertig graden liggen en misschien zelfs nog wel hoger. De weg – als je het zo kon noemen – was in feite een rivier van dik roodgrijs zand die aan de banden van de auto zoog en hen van de ene kant naar de andere kant slingerde. Nina hield zich vast aan de handgreep van het portier en ging rechtop zitten terwijl ze probeerde haar lichaam te laten fungeren als schokdemper, meeverend met de beweging.
Ze gebruikte haar andere hand om de camera te ondersteunen die om haar nek hing, zodat de draagriem niet in haar vlees sneed. Om de camera en lens had ze een T-shirt gewikkeld – geen erg professionele manier om zand en stof te bestrijden, maar in al haar jaren in Afrika was dit het beste compromis gebleken tussen bescherming en gebruik. Hier had je soms maar een fractie van een seconde om je camera te pakken en de foto te maken. Geen tijd om te prutsen met riempjes en tassen.
Ze staarde naar het troosteloze, verzengende landschap. Naarmate de uren verstreken en ze steeds verder van iedere schijn van beschaving vandaan raakten en steeds dieper doordrongen in een van de laatste echte wildernissen van zuidelijk Afrika, zag ze alsmaar meer kuddes uitgehongerde dieren bij droge rivierbeddingen staan. In deze zomerhitte zakten ze op hun knieën, waar ze ter plekke stierven, wachtend tot de regens zouden komen. Overal lagen botten die steeds bleker werden.
‘Weet je zeker dat je de Himba wilt vinden?’ vroeg Danny, naar haar grijnzend terwijl ze naar opzij werden gesmeten en bijna vast kwamen te zitten in het zand. Door het vuil op zijn gezicht zagen zijn witte tanden en zijn blauwe ogen er oogverblindend helder uit. Zijn schouderlange zwarte haar en zijn shirt waren bedekt met een laagje stof. ‘We hebben in geen maanden meer een week voor onszelf gehad.’
De zogenaamde weg werd weer begaanbaar en ze bracht haar camera omhoog, hem aandachtig bekijkend door de zoeker. Toen ze op hem scherp stelde en het beeld een fractie breder maakte, zag ze hem zo helder alsof hij een vreemde voor haar was: een knappe Ier van negenendertig met geprononceerde jukbeenderen en een neus die meer dan eens gebroken was geweest. Van al het vechten in de kroeg als jonge knul, zei hij altijd, en nu, terwijl hij geconcentreerd voor zich uit naar de weg zat te kijken, kon ze de minuscule fronsrimpeltjes rond zijn mond zien. Hij was bang dat hij naar slecht advies had geluisterd en de verkeerde weg had genomen, hoewel hij zoiets nooit hardop zou zeggen. Hij was oorlogscorrespondent en eraan gewend om ‘in de penarie’ te zitten, zoals hij altijd zei, eraan gewend om voor een verhaal door een hel te gaan en weer terug. Zelfs als het niet zijn eigen verhaal was.
Ze maakte de foto.
Hij schonk haar een brede glimlach en ze maakte er nog eentje. ‘De volgende keer dat je vrouwen wilt fotograferen, stel ik voor dat je serveersters aan de rand van een zwembad neemt.’
Ze lachte en legde de camera weer op haar schoot, de lens afdekkend met het kapje. ‘Ik sta bij je in het krijt.’
‘Zeker weten, liefje, en ik kom binnenkort incasseren, daar kun je op rekenen.’
Nina leunde achterover in de gescheurde, oncomfortabele stoel en probeerde haar ogen niet dicht te doen, maar ze was bekaf. Na twee weken achter stropers aan jagen door de jungle en daarvoor vier weken toekijken hoe mensen elkaar afslachtten in Angola, was ze moe tot op het bot.
En toch vond ze het heerlijk. Er was geen plek op de wereld waar ze liever was en niets anders wat ze liever deed. Het vinden van De Foto was één grote verrukkelijke adrenaline-kick, en daar kreeg ze nooit genoeg van, ongeacht de offers die ze ervoor moest brengen. Dat had ze zestien jaar geleden al geweten, toen ze op haar eenentwintigste, met een titel in de journalistiek op zak en een tweedehands camera in haar rugzak, op zoek was gegaan naar haar lotsbestemming.
Een tijd lang had ze alle fotografieklussen aangenomen die ze kon krijgen, maar in 1985 was haar grote doorbraak gekomen. Bij Live Aid, het benefietconcert in de strijd tegen de hongersnood, had ze Sylvie Porter leren kennen, destijds beginnend redacteur bij Time, en Sylvie had Nina kennis laten maken met een heel andere wereld. Voordat Nina het wist, was ze op weg naar Ethiopië. Wat ze daar zag, veranderde alles.
Haar foto’s veranderden vrijwel onmiddellijk van enkel beelden in beelden die een verhaal vertelden. In 1989, toen orkaan Gay over Thailand trok en meer dan honderdduizend mensen dakloos raakten, was het Nina’s foto van een vrouw tot aan haar borst in smerig water die een baby boven haar hoofd tilde, die de cover van Time sierde. Twee jaar geleden had ze de Pulitzer Prize gewonnen voor haar verslag van de hongersnood in Soedan.
Niet dat het allemaal vanzelf ging, die carrière van haar.
Net als de Himba-stam uit de streek waar ze nu doorheen reden, had ook zij een nomade moeten worden. Zachte matrassen en schone lakens en stromend water waren luxes waar ze zonder had leren leven.
‘Kijk, daar,’ zei Danny, wijzend.
In eerste instantie zag ze alleen maar een oranje met rode lucht, vol stof. De wereld voelde geblakerd en stonk naar rook. Geleidelijk aan namen de silhouetten op de rotsrichel de gestalte aan van magere mensen, met rechte rug, neerstarend op de smerige Land Rover en diens nog veel smeriger inzittenden.
‘Zijn dat ze?’ vroeg hij.
‘Dat moet haast wel.’
Knikkend overbrugde hij de laatste afstand tussen hen en de richel, en bij de bocht in een droge rivierbedding parkeerde hij de auto en stapte uit.
De Himba-stam bleef afwachtend staan.
Danny liep langzaam op hen af, wetend dat het opperhoofd naar voren zou treden. Nina volgde zijn voorbeeld.
Bij de hut van de stamoudste bleven ze staan. Het heilige vuur brandde voor de hut en joeg kringelende rook de inmiddels paarse lucht in. Ze bogen zich allebei voorover, met voorzichtige bewegingen, om ervoor te zorgen dat ze niet voor het vuur langs liepen. Dat zou respectloos zijn.
Het opperhoofd kwam op hen af en in hakkelend Swahili vroeg Nina toestemming om foto’s te maken terwijl Danny de stam de vijftien jerrycans vol water liet zien die hij als geschenk had meegebracht. Voor een volk dat kilometers aflegde voor een handvol water, was het een overweldigend cadeau, en plotseling werden Nina en Danny als oude vrienden onthaald. Kinderen stoven op hen af en dromden in een giechelende, springende horde om Nina heen. De Himba’s voerden Danny en haar mee het dorp in, waar ze een traditionele maaltijd van maispap en zure melk voorgeschoteld kregen en werden vermaakt door de stam. Later, toen de nacht blauw was van het maanlicht, werden ze naar een ronde hut van modder gebracht, waar ze samen op een geweven mat van gras en bladeren gingen liggen. De lucht rook zoet, naar geroosterde mais en droge aarde.
Nina rolde zich op haar zij met haar gezicht naar Danny toe. In het schemerige blauwe licht zag zijn gezicht er jong uit, al had hij net als zij oude ogen. Het was een risico van het vak. Ze hadden te veel gruwelijke dingen gezien. Maar het was wat hen samen had gebracht. Wat ze gemeen hadden. De hunkering om alles te zien, ongeacht hoe verschrikkelijk, om alles te weten.
Ze hadden elkaar ontmoet in een verlaten hut in Congo, tijdens de eerste oorlog, waar ze allebei dekking hadden gezocht in het heetst van de strijd; zij om een nieuw filmrolletje in haar camera te doen, hij om een wond aan zijn schouder te verbinden.
Dat ziet er niet best uit, had ze gezegd. Zal ik het voor je verbinden?
Hij had naar haar opgekeken. Mijn gebeden zijn verhoord. God heeft me mijn eigen engel gestuurd.
Vanaf dat moment waren ze samen de hele wereld over geweest. Soedan, Zimbabwe, Afghanistan, Congo, Rwanda, Nepal, Bosnië. Ze hadden zich allebei gespecialiseerd op het gebied van Afrika, maar overal waar het grote nieuws aan de gang was, waren zij meestal ook te vinden. Ze hadden allebei een appartement in Londen waar voornamelijk reclamefolders, berichten en stof zich ophoopten. Vaak voerden hun interesses hen naar verschillende gebieden – hem naar burgeroorlogen, haar naar humanitaire tragedies – en zagen ze elkaar maandenlang niet, hetgeen Nina wel best vond. Het maakte de seks des te beter.
‘Volgende maand word ik veertig,’ zei hij zacht.
Ze was dol op zijn accent. De meest eenvoudige zin klonk spannend en sexy wanneer hij hem uitsprak.
‘Maak je geen zorgen, twintigers vallen nog steeds in katzwijm als ze je zien. Het is die vroeger-speelde-ik-in-een-rockband uitstraling van je.’
‘Het was een punkrockband, liefje.’
Ze nestelde zich dichter tegen hem aan, kuste zijn hals terwijl haar hand over zijn blote borst gleed. Zijn lichaam reageerde met de snelheid die ze had verwacht, en binnen een paar tellen had hij haar uitgekleed en waren ze datgene aan het doen waar ze altijd het beste in waren geweest.
Na afloop trok Danny haar tegen zich aan. ‘Hoe komt het toch dat we overal over kunnen praten, behalve over ons?’
‘Wie was er over ons aan het praten?’
‘Ik zei dat ik bijna veertig werd.’
‘En dat moet ik interpreteren als openingszin voor een gesprek? Ik ben zevenendertig.’
‘Wat nou als ik je mis als je er niet bent?’
‘Je weet wie ik ben, Danny. Dat heb ik je direct in het begin verteld.’
‘Dat is meer dan vier jaar geleden, godbetert. De hele wereld verandert, behalve jij, geloof ik.’
‘Precies.’ Ze rolde op haar zij, drukte zich lepeltje-lepeltje tegen hem aan. Ze had zich altijd veilig gevoeld in zijn armen, zelfs als er overal om hen heen geweervuur klonk en de nacht vol geschreeuw was. Maar vanavond was er enkel het geluid van een houtvuur dat knapte buiten en van gonzende en tjirpende insecten in het donker.
Ze schoof een heel klein beetje bij hem vandaan, maar zijn armen sloten zich om haar heen, hielden haar op haar plaats.
‘Ik heb niets van je gevraagd,’ fluisterde hij in haar oor.
Toch wel, dacht ze, terwijl ze haar ogen dichtdeed. Een ongewoon gevoel van onrust vestigde zich in haar maag. Je weet het alleen zelf nog niet.
Op een richel hoog boven het geïmproviseerde dorp hurkte Nina op de afbrokkelende rand van een rivierbedding. Haar dijen brandden van de inspanning die het kostte om roerloos te blijven zitten. Het was zes uur ’s morgens en de lucht was een schitterende mengeling van aqua en oranje; de zon begon nu al aan kracht te winnen.
Onder haar liep een Himba-vrouw door het dorp die een zware pan op haar hoofd balanceerde en een baby in een kleurrijke draagdoek op haar borst droeg. Nina bracht de camera naar haar oog en zoemde in met de telelens totdat ze het haarscherp kon zien. Zoals alle vrouwen van deze Afrikaanse nomadenstam, had de vrouw blote borsten en droeg ze een rokje van geitenhuid. Een ketting van grote schelpen – generaties lang overgedragen van moeder op dochter, een waardevol bezit – liet aan de wereld zien dat ze getrouwd was, evenals de manier waarop ze haar haar droeg. Van top tot teen bedekt met roodgeel stof en botervet om haar huid te beschermen tegen de teisterende zon, had de huid van de jonge moeder de kleur van oude bakstenen. Haar enkels, die beschouwd werden als haar meest intieme lichaamsdeel, waren verborgen onder een rij dunne metalen banden die een tinkelend geluid maakten als ze liep.
Zich niet bewust van Nina’s aanwezigheid, bleef de vrouw bij de rivieroever staan en keek uit over het litteken op het land waar water hoorde te stromen. Haar gezichtsuitdrukking werd scherp en wanhopig toen ze omlaag reikte om het kind in haar armen aan te raken. Het was een blik die Nina had gezien bij vrouwen over de hele wereld, vooral in tijden van oorlog en verwoesting. Een diepgewortelde angst voor de toekomst van haar kind. Er was nergens meer water te vinden.
Nina legde het vast op film en bleef klikken totdat de vrouw verder liep, terugging naar haar ronde hut en ging zitten in een kring van andere vrouwen. Samen, al pratend, begonnen de vrouwen rode oker tot gruis te stampen op platte stenen, om het zanderige gruis op te vangen in schalen van kalebas.
Nina dekte de lens af en stond op, haar pijnlijke gewrichten strekkend. Ze had vanochtend honderden foto’s gemaakt, maar ze hoefde ze niet door te kijken om te weten dat die ene van de vrouw bij de rivieroever De Foto was.
In gedachten sneed ze de foto bij, drukte hem af, lijstte hem in en hing hem op tussen de andere prachtexemplaren die ze al had verzameld. Op een dag zouden haar portretten aan de wereld laten zien hoe sterk vrouwen konden zijn en wat de persoonlijke prijs was die ze voor die kracht betaalden.
Ze haalde het fotorolletje uit haar toestel, plakte een etiket op het doosje, borg het op en laadde de camera met een nieuw rolletje. Vervolgens liep ze het dorp in, glimlachend naar mensen, links en rechts de snoepjes en lintjes en armbanden uitdelend die ze altijd bij zich had. Ze maakte nog een fantastische foto van een viertal Himbavrouwen die naar buiten kwamen uit de sauna van rook en kruiden – hun manier om schoon te blijven in een land dat verstoken was van water. Op de foto liepen de vrouwen lachend hand in hand. Het was een beeld dat de universele band tussen vrouwen vastlegde.
Ze hoorde dat Danny naast haar kwam staan. ‘Hé, jij daar.’
Ze leunde tegen hem aan, tevreden over haar foto’s. ‘Ik vind het fantastisch hoe ze met hun kinderen omgaan, ook al zijn de omstandigheden uitzichtloos. Het enige waar ik altijd om moet huilen, is als ik hun gezicht zie wanneer ze bezig zijn met hun kinderen. Waarom is dat, na alles wat we hebben gezien?’
‘Dus je hebt een fascinatie voor moeders. Ik dacht altijd dat het je om strijders te doen was.’
Nina fronste. Zo had ze het zelf nog nooit bekeken en zijn constatering bracht haar van haar stuk. ‘Niet altijd moeders. Vrouwen die ergens voor vechten. Die ondanks onmogelijke omstandigheden over-winnen.’
Hij glimlachte. ‘Dus je bent toch gewoon een romanticus.’
Ze lachte. ‘Precies.’
‘Ben je klaar om te gaan?’
‘Ik denk dat ik wel heb wat ik nodig had, ja.’
‘Betekent dat dat we een week lang ergens aan de rand van een zwembad kunnen gaan liggen?’
‘Er is niets wat ik liever zou doen dan dat.’ Ze borg haar fotoapparatuur op en pakte hun spullen weer in terwijl Danny met de stamoudste sprak en hem bedankte voor de foto’s. Ze installeerde haar satelliettelefoon op de woestijngrond, vouwde de zilveren vleugels open en stelde hem bij totdat ze een signaal vond.
Zoals ze al had verwacht was de redactie van het tijdschrift gesloten, dus liet ze een bericht achter voor haar uitgever en beloofde te zullen bellen vanuit de Chobe River Lodge in Zambia. Toen stapten Danny en zij weer in de gehavende oude Land Rover, reden door het maanlandschap van Kakaoveld, en namen een vliegtuig naar het zuiden. Tegen het vallen van de avond zaten ze in de Chobe River Lodge op hun eigen privéterras te kijken hoe de zon onderging boven een kudde olifanten op de tegenovergelegen oever. Ze kregen gin-tonics geserveerd terwijl er honderd meter verderop leeuwen aan het jagen waren in het hoge gras.
In een bikini die betere tijden had gekend strekte Nina zich uit op de luxueuze tweepersoons loungestoel en deed haar ogen dicht. De nacht rook naar troebel water en droog gras en modder die keihard gebakken was door de onverbiddelijke zon. Voor het eerst in weken was haar kortgeknipte zwarte haar schoon en zat er geen rood zand onder haar vingernagels. Pure luxe.
Ze hoorde Danny door hun kamer naar het terras toe lopen. Hij pauzeerde bijna onhoorbaar voor iedere stap die hij zette; hij sleepte een klein beetje met zijn rechterbeen, waar een kogel in terecht was gekomen in Angola. Hij deed alsof hij er geen last van had, zei tegen iedereen dat het geen pijn deed, maar Nina wist van de pillen die hij slikte en dat hij soms geen comfortabele houding kon vinden om te slapen. Als ze zijn lichaam masseerde, besteedde ze extra aandacht aan dat been, hoewel hij daar niet om vroeg en zij nooit toegaf dat ze het deed.
‘Alsjeblieft,’ zei hij, en zette twee glazen neer op het teakhouten tafeltje naast haar.
Ze hief haar gezicht naar hem op en constateerde een paar dingen tegelijk: hij had geen gin-tonic voor haar meegebracht. In plaats daarvan had hij een enorm glas pure tequila voor haar neergezet. Hij was het zout vergeten en het ergste van alles was dat hij niet glimlachte.
Ze ging rechtop zitten. ‘Wat is er aan de hand?’
‘Misschien kun je beter eerst een slok nemen.’
Als een Ier tegen je zei dat je eerst een slok moest nemen, dan had hij slecht nieuws voor je.
Hij ging naast haar zitten op de loungestoel. Ze schoof een stukje opzij om ruimte voor hem te maken.
De sterren waren inmiddels gedoofd en in de bleke, zilverachtige gloed kon ze alleen zijn scherpe gelaatstrekken zien, zijn holle wangen, zijn blauwe ogen en zijn krullende haar. Op dat moment, toen hij er zo teneergeslagen uitzag, realiseerde ze zich hoe vaak hij lachte en glimlachte, zelfs als de zon verzengend was of het stof verstikkend of de kogels door de lucht suisden. Hij kon altijd glimlachen.
Maar nu niet.
Hij overhandigde haar een kleine gele envelop. ‘Telegram.’
‘Heb je het gelezen?’
‘Natuurlijk niet. Maar het zal vast geen goed nieuws zijn, toch?’
Journalisten en producers en fotojournalisten over de hele wereld wisten wat een telegram betekende. Daarmee kreeg je slecht nieuws van je familie, zelfs in dit tijdperk van satelliettelefoon en internet. Met bevende handen reikte ze naar de envelop. Haar eerste gedachte was: godzijdank, omdat ze zag dat hij van Sylvie afkomstig was, maar die opluchting stierf weg toen ze verder las.
NINA.
JE VADER HEEFT EEN HARTAANVAL GEHAD.
MEREDITH ZEGT DAT HET ERNSTIG IS.
SYLVIE.
Ze keek op naar Danny. ‘Het is mijn vader… Ik moet nu weg.’
‘Onmogelijk, liefje,’ zei hij zacht. ‘De eerste vlucht vertrekt om zes uur. Ik zal tickets voor ons boeken van Johannesburg naar Seattle. Kunnen we daarvandaan het beste met de auto verder?’
‘We?’
‘Jep. Ik wil er voor je zijn, Nina. Is dat zo verschrikkelijk?’
Ze wist niet hoe ze daarop moest reageren, wat ze moest zeggen. Steun zoeken bij andere mensen ging haar van nature niet zo goed af. Het laatste wat ze wilde, was iemand de macht geven om haar pijn te doen. Zelfbehoud was het enige wat ze van haar moeder had geleerd. Dus deed ze wat ze altijd deed op dit soort momenten: ze reikte naar de knopen van zijn broek. ‘Neem me mee naar bed, Daniel Flynn. Help me deze nacht doorkomen.’
Eindeloos was het woord dat zich aan haar opdrong om het wachten te omschrijven, maar dat associeerde Meredith dan weer met terminaal, hetgeen haar deed denken aan dood, waardoor alle emoties naar boven kwamen die ze juist probeerde te onderdrukken. Haar gebruikelijke overlevingsstrategie – bezig blijven – werkte nu niet, al deed ze nog zo haar best. Ze had zichzelf begraven in verzekeringsinformatie, alles opgezocht over hartaanvallen en overlevingskansen en was op een lijst gestuit van de beste cardiologen in het land. Zodra ze haar pen neerlegde of opkeek van het scherm, werd ze direct weer overmand door verdriet. Tranen zorgden voor een constante druk achter haar ogen. Tot nu toe had ze echter kunnen voorkomen dat ze vielen. Huilen zou betekenen dat ze verslagen was en ze weigerde het op te geven.
Ze sloeg haar armen stijf over elkaar en staarde naar de gekleurde vissen in het aquarium in de wachtkamer. Soms, als ze geluk had, trok één ervan daadwerkelijk haar aandacht en vergat ze gedurende een fractie van een seconde dat haar vader misschien wel op sterven lag.
Ze voelde dat Jeff achter haar kwam staan. Hoewel ze geen voetstappen had gehoord op de vloerbedekking, wist ze dat hij er was. ‘Mere,’ zei hij zacht, zijn handen op haar schouders leggend. Ze wist wat hij wilde: dat ze naar achteren zou leunen, tegen hem aan, dat ze zich door hem zou laten vasthouden. Een deel van haar wilde dat zelf ook wel, verlangde zelfs naar die troost, maar het grootste deel van haar – het deel dat zich vastklampte aan hoop en leefde bij het moment – durfde zich niet te laten gaan. In zijn armen zou ze misschien instorten en wat zouden ze daarmee opschieten?
‘Laat me je vasthouden,’ zei hij in haar oor.
Ze schudde haar hoofd. Waarom begreep hij het nou niet?
Ze maakte zich zorgen over haar vader op een manier die aan haar vrat. Het voelde alsof er een mes diep in haar borst was gestoken, rakelings langs botten en spieren heen; de scherpe punt lag pal tegen haar hart. Eén verkeerde beweging en het kwetsbare orgaan zou doorboord worden.
Achter zich hoorde ze hem zuchten. Hij liet haar los. ‘Heb je je zus te pakken gekregen?’
‘Ik heb overal waar ik maar kon berichten achtergelaten. Je weet hoe Nina is. Ze komt wanneer ze komt.’ Ze keek weer op de klok. ‘Waar blijft die verrekte dokter zo lang? Hij hoort ons verslag uit te brengen. Over tien minuten bel ik het afdelingshoofd.’
Jeff begon iets te zeggen (eerlijk gezegd luisterde ze nauwelijks; haar hart klopte zo snel dat ze er amper iets bovenuit hoorde), maar voordat hij uitgesproken was, ging de deur naar de wachtkamer open en kwam dokter Watanabe binnen. Meteen kwamen Meredith, Jeff en mama bij elkaar en liepen naar de dokter toe.
‘Hoe is het met hem?’ vroeg haar moeder met een stem die in de hele ruimte te horen was. Hoe was het mogelijk dat ze zo sterk kon klinken op een moment als dit? Enkel haar zware accent verried dat ze van streek was. Verder zag ze er net zo kalm uit als anders.
Dr. Watanabe glimlachte kort, oppervlakkig, en zei: ‘Niet goed. Hij heeft een tweede hartaanval gehad terwijl hij naar de OK werd gebracht. We zijn erin geslaagd om hem weer bij te brengen, maar hij is erg zwak.’
‘Wat kunt u doen?’ vroeg Meredith.
‘Doen?’ zei dokter Watanabe fronsend. Het medeleven in zijn ogen was verschrikkelijk. ‘Niets. De schade aan het hart is te groot. Nu kunnen we alleen maar wachten… en hopen dat hij de ochtend haalt.’
Jeff sloeg zijn arm om Merediths middel.
‘U mag wel even naar hem toe, als u wilt. Hij ligt op de afdeling hartbewaking. Maar één tegelijk, oké?’ zei dokter Watanabe, en hij pakte mama bij de elleboog.
Details, dacht Meredith bij zichzelf terwijl ze keek hoe haar moeder door de gang liep. Concentreer je op de details. Vind een manier om dit op te lossen.
Maar ze kreeg het niet voor elkaar.
Herinneringen verzamelden zich langs de rand van haar blikveld, wachtend tot ze binnen werden gevraagd. Ze zag haar vader op de tribune bij haar gymnastiekwedstrijden op de middelbare school, juichend met gênant enthousiasme, en op haar bruiloft, waar hij open-lijk een traantje wegpinkte terwijl hij met haar naar het altaar liep. Vorige week nog had hij haar apart genomen en gezegd: ‘Laten we ergens een biertje gaan drinken, Meredoedel, gewoon wij tweetjes, net als vroeger.’
En ze had hem afgewimpeld, gezegd dat ze dat binnenkort een keer zouden doen…
Was het echt zo belangrijk geweest om de was naar de stomerij te brengen?
‘Ik denk dat we de meisjes moeten bellen,’ zei Jeff. ‘Ze naar huis laten komen.’
Op dat moment voelde Meredith iets breken in haar binnenste, en hoewel ze wist dat het irrationeel was, was ze boos op Jeff omdat hij het had gezegd. Hij had het al opgegeven.
‘Mere?’ Hij trok haar in zijn armen en hield haar vast. ‘Ik hou van je,’ fluisterde hij.
Ze bleef in zijn armen tot ze het niet meer kon verdragen en maakte zich toen voorzichtig van hem los. Zonder iets te zeggen, zonder zelfs maar naar hem te kijken, volgde ze dezelfde weg die haar moeder had gelopen, zich volkomen en gevaarlijk alleen voelend op de sobere, drukke afdeling hartbewaking. Mensen in blauwe operatiekleding liepen haar blikveld in en uit, maar zij had enkel oog voor haar vader.
Hij lag in een smal bed, te midden van slangen en infusen en apparaten. Naast hem stond haar moeder op wacht. Zelfs nu haar man hier lag, met slechts ragfijne draden aan het leven verbonden, zag ze er eigenaardig en bijna uitdagend kalm uit. Ze stond met rechte rug, en als haar handen al trilden, dan moest er wel een seismoloog aan te pas komen om dit te bespeuren.
Meredith veegde in haar ogen, zich er tot dat moment niet van bewust dat er tranen uit lekten. Ze bleef daar staan zo lang als ze kon. De dokter had gezegd één tegelijk en Meredith was niet iemand die de regels overtrad, maar uiteindelijk kon ze er niet meer tegen. Ze liep naar hem toe, bleef staan aan het voeteneinde van zijn bed. Het snorren van de apparaten leek nu absurd hard. ‘Hoe is het met hem?’
Haar moeder zuchtte zwaar en liep weg. Meredith wist dat haar moeder rechtstreeks naar het eerste het beste raam zou lopen en in haar eentje naar buiten zou gaan staan staren in de nacht vol sneeuw.
Normaal maakte Meredith zich er kwaad over, hoe graag haar moeder alleen wilde zijn, maar op dit moment kon het haar niks schelen en voor één keer veroordeelde ze haar moeder er niet om. Iedereen brak – en hield op zijn eigen manier de brokstukken bij elkaar.
Ze reikte omlaag en raakte haar vaders hand aan. ‘Hé, pappie,’ fluisterde ze, haar best doend om te glimlachen. ‘Ik ben het, je Meredoedel. Ik ben bij je en ik hou van je. Praat tegen me, pappie.’
Het enige antwoord was de wind die tegen het glas tikte terwijl de sneeuw dwarrelde en danste onder het buitenlicht.