51
Hij was gewaarschuwd, maar toch kwam het als een schok. Ze hadden rondgeneusd in zijn appartement, de sporen waren duidelijk. Een map die niet lag waar hij moest liggen, stapels papieren die een paar centimeter waren verschoven en een kastdeur die wijd openstond, waren slechts enkele aanwijzingen.
Anders Brant liep langzaam door zijn flat. Die voelde meteen vies aan, vervreemd op een merkwaardige manier. Ik wil hier niet wonen! Het kleine appartement in Salvador, twee kamers, een keuken, spaarzaam ingericht, leek plotseling zijn daadwerkelijke thuis.
Hij herkende dat, om bij thuiskomst het idee te hebben dat je op twee plaatsen thuishoorde, maar toch ook weer nergens. Dat gevoel zou wijken, dat wist hij. Dat duurde een paar dagen, maar deze keer werd zijn ontheemdheid en vervreemding onderstreept door het onwelkome bezoek van de politie.
‘Vanessa, wat moet ik doen?’ mompelde hij terwijl hij met zijn voorhoofd tegen de koelkastdeur leunde.
Hij was moe, had een barstende hoofdpijn en wist niet wat zijn volgende stap zou worden. Zijn kleine koffer stond aan zijn voeten.
Hij lachte om zijn eigen armzaligheid. Wat ik moet doen? Stomme vraag. Hij wist best wat hij moest doen, alle interviews uitprinten en redigeren, teksten samenstellen, ‘aan het werk’ met andere woorden, maar voor het eerst zag hij geen uitweg uit zijn toestand van vertwijfeling en wantrouwen ten aanzien van zichzelf.
‘Ann.’
Hij testte haar naam. Hij had geprobeerd Sammy Nilsson wat informatie te ontfutselen over wat Ann had gezegd, maar het enige wat hij had gekregen, waren een scheef lachje en wat cryptische woorden over geduld. Wat had hij bedoeld? Wie moest er geduld hebben?
Ann Lindell – een zeer alledaagse naam. Rechercheur – des te opzienbarender, in elk geval voor hem. Wat had Ann waardoor hij zijn hart aan haar had verpand? Ze hadden oppervlakkig gezien niet zo veel gemeenschappelijk. Zij toonde weinig interesse voor de vragen die hemzelf al bijna twintig jaar bezighielden.
Hij kon zich niet herinneren dat ze ook maar één keer een maatschappelijke kwestie had aangeroerd, hem had getipt over een goed boek of een item op het nieuws had becommentarieerd. Ze was opmerkelijk passief en ontwijkend geweest. Aan de andere kant was hij ook niet erg spraakzaam of openhartig geweest en ook niet overdreven geïnteresseerd in haar werk. Ze hadden geneukt en lol gemaakt, en dat met verve!
Hij deed de koelkastdeur open en pakte een flesje bier. Als hij dat had opgedronken zou hij op de bank gaan liggen, een deken over zich heen trekken en gaan slapen, het liefst tot de volgende ochtend. Met zijn hoofd enigszins fris en een uitgerust lijf zou hij aan de gang gaan met al het werk dat was blijven liggen.
Wat hij met Ann aan moest, wist hij niet. Met een voor hem ongebruikelijk fatalistische instelling besloot hij dat hij de zaak op zijn beloop zou laten. Misschien zou Ann de hele zaak oplossen door een beslissing te nemen. Uit Sammy Nilssons summiere opmerkingen had hij absoluut niet kunnen opmaken hoe een dergelijke beslissing eruit zou zien.
Hij werd wakker doordat er werd gebeld. In zijn droom was hij in Salvador geweest, op de hotelkamer in Barra. Het uitzicht was hetzelfde: de haven, de baai en op de achtergrond Itaparica, maar het interieur van de kamer was anders geweest, met schilderijen aan de muren, dikke tapijten op de vloer, een gigantisch bed waar iemand, misschien de schoonmaakster, de sprei had versierd met bloemen in de vorm van een hart. Monica was er. Uit de badkamer kwam gezang. Een goede droom, een droom zonder schuld.
Hij kwam overeind, maar zijn benen konden hem amper dragen. Verward en enigszins onvast wiegde hij heen en weer. De deurbel sneed door zijn hoofd en de pijn kwam onmiddellijk terug, alsof hij een klap op zijn voorhoofdsbeen kreeg.
Toen de duizeligheid was afgenomen, strompelde hij naar de hal en op datzelfde moment zwaaide de deur wijd open.
‘Jezus, je kunt toch wel opendoen!’
Anders Brant staarde verbaasd naar de indringer. Het duurde even voordat hij hem had herkend als Johnny Andersson, dakloos, informant en gezocht door de politie.
‘Regent het?’
Johnny gaf geen antwoord, maar trok zijn schoenen uit en smeet zijn doorweekte jack op de grond.
‘Ik moet wat droge kleren van je lenen.’
‘Wat is er gebeurd? Ben je gewond?’
Johnny schudde zijn hoofd, ondanks het straaltje bloed op zijn schedel.
‘Wat wil je?’
‘Kleren,’ zei Johnny, ‘snap je dat niet? Ik moet wat droogs aan.’
‘Maar waarom kom je in godsnaam bij míj?’
Hij begreep dat Johnny in de problemen zat en dat hij hém had uitgekozen om die op te lossen. Hij had niet eens tijd om bang te worden toen Johnny’s rechtervuist naar voren schoot en hem bij zijn overhemd greep.
‘Kleren’, siste hij. ‘Ik verrek van de kou.’
‘Oké’, zei Anders Brant terwijl hij zijn handen omhoogdeed.
De greep om zijn overhemd werd wat slapper.
‘Heb je ook wat te bikken?’
Anders Brant besloot het spelletje mee te spelen.
‘Ik haal wat kleren, ze zijn misschien een beetje te klein, maar dan kun je je in elk geval verkleden. Eten is wat lastiger, maar een biertje en een paar boterhammen kan ik wel regelen, oké?’
Johnny Andersson liet hem los. Hij keek bijna verbaasd.
‘Ik ben weggeweest’, zei Anders Brant als verklaring voor het karige maal.
Ze zaten aan de keukentafel. Hij vond het merkwaardig om de ander in zijn kleren te zien. Het overhemd en de broek die hij voor het bezoek van Vanessa had gekocht.
Johnny werkte onmiddellijk drie sneden geroosterd brood en een biertje naar binnen.
‘Maar ik heb gehoord wat er is gebeurd, dat Bosse dood is.’
‘Dat was zijn eigen schuld.’
‘Hoe bedoel je?’
‘Hij babbelde te veel’, siste Johnny.
Brant koos ervoor die discussie niet voort te zetten. Hij wilde geen verontwaardiging uitlokken. Johnny Andersson was niet de slimste, dat had Brant wel gemerkt tijdens de interviews die hij had afgenomen. Dus waarom zou hij hem ophitsen? Het beste zou zijn als Johnny zo snel mogelijk zijn flat zou verlaten en Brant vermoedde dat zachte drang het meest effectief was.
‘Heeft het gesmaakt?’
Johnny knikte.
‘Ik heb helaas geen bier meer.’
‘Maakt niet uit’, zei Johnny ruimdenkend terwijl hij het lege blikje op tafel zette. ‘Heb je die papieren gezien die Bosse had? Die Russische? Waren die waardevol?’
‘Ik heb ze alleen heel vluchtig gezien’, zei Anders Brant.
‘Vluchtig?’
‘Ik heb ze gezien, maar ik heb ze niet gelézen,’ verduidelijkte Brant, ‘dus ik weet niet of ze waardevol waren.’
‘Bosse wilde ze voor veel geld verkopen, dat beweerde hij in elk geval, maar hij kletste zo veel. Ik heb er niets voor gekregen.’
Anders Brant knikte en maakte aanstalten om op te staan.
‘Luister, ga zitten! Je moet me helpen. Bedenk iets. Ze zijn op zoek naar me, zelfs een oude jeugdvriend die bij de politie zit. Je kunt niemand meer vertrouwen.’
‘Wat wil je doen?’
‘Heb je een auto?’
Anders Brant schudde zijn hoofd en stond op. Hij wilde duidelijk maken dat hij zich niet zo gemakkelijk liet commanderen, zeker niet in zijn eigen keuken. Terwijl hij het lege blikje en het kuipje margarine van tafel haalde, dacht hij erover na hoe hij de indringer weg zou kunnen krijgen.
‘Regel dan een auto.’
Hij is een karikatuur, dacht Brant, en hij keek Johnny aan. Hij bedacht opeens hoe onwaarschijnlijk de gebeurtenissen van de afgelopen weken waren. Vier doden, Bosse, Ingegerd Melander, Jeremias Kumlin en Arlindo Assis, twee scheidingen, waarvan één definitief, en daarnaast was hij ook nog gemangeld door een bus. En dan nu die Johnny Andersson.
‘Ik heb een vriend’, zei hij, ‘die bij mij in het krijt staat, misschien kun je zijn auto lenen. Ik kan hem bellen en het vragen. Het is een rammelbak, maar hij doet het. Hij wilde hem inruilen, maar kreeg er zo weinig voor terug dat hij hem heeft gehouden. Waar wil je naartoe?’
Johnny grijnsde.
‘Dat zeg ik niet, maar ver weg.’
‘Dan wil mijn vriend ook vast wat geld, maar dat kunnen jullie later wel regelen.’
‘Dat is zijn probleem. Bel hem!’
‘Ik moet eerst pissen’, zei Brant. Hij verliet de keuken, griste zijn portefeuille mee, die op het tafeltje in de hal lag, en ging naar de wc. Daar haalde hij een visitekaartje uit zijn portefeuille en terwijl hij doorspoelde, leerde hij het nummer uit zijn hoofd, verliet het toilet, pakte zijn telefoon en keerde terug naar de keuken.
Johnny Andersson zat nog aan tafel.
‘Wat is dat voor vriend?’
‘Een kameraad met wie ik …’
‘Bel dan!’
Hij toetste het nummer in, de telefoon ging vijf keer over voor er werd opgenomen. Hij stak zijn duim op naar Johnny.
‘Hé, ouwe rukker, met Brant. Ik zit een beetje in de penarie, of liever gezegd, Johnny, dat is een vriend van een oude bandymaat van me, en hij heeft een auto nodig. Hij moet snel weg en zijn auto heeft het net begeven. Ik dacht dat we misschien jouw oude Golfje wel konden lenen.’
Hij knikte naar Johnny en wierp hem een samenzweerderige blik toe.
‘Nou en of! Hij zit hier in mijn keuken te wachten. Kun je niet langskomen met die rammelbak? Jij hebt immers wat eh … Neem dat grietje ook mee, dat is alweer een tijd geleden, hoewel ze misschien niet meer zo blij met me is.’
Hij zweeg en stak zijn duim omhoog naar Johnny.
‘Mooi’, zei hij en hij beëindigde het gesprek.
‘Komt hij met die auto?’
‘Hij is hier over uiterlijk tien minuten’, zei Brant kalmerend.
‘Ik heb ook geld nodig.’
‘Ik ben geen bank, maar misschien heb ik een briefje van vijfhonderd dat je kunt lenen.’
‘Probeer je me erin te luizen?’
Anders Brant keek verbaasd op.
‘Waarom zou ik?’
‘Je zweet je kapot.’
‘Ik heb pijn’, zei Brant. ‘Ik ben overreden door een bus.’
Johnny Andersson keek hem zonder wat te zeggen aan.
‘Moet je daar zo immens door zweten? En waarom zou je mij vijfhonderd kronen lenen?’
‘Ik moet medicijnen innemen’, zei Brant en hij verliet de keuken.
Zijn hoofd barstte zowat uit elkaar. Hij bekeek zijn gezicht in de badkamerspiegel. Hij transpireerde inderdaad hevig en hij werd voor het eerst echt bang. Was het wel goed met hem? Had hij verwondingen die in het ziekenhuis in Salvador niet waren opgemerkt?
Hoelang zou het duren voordat Sammy Nilsson kwam? En had hij begrepen wat er aan de hand was? Hoe hij anders van Johnny af moest komen, wist hij niet.
‘Hé!’ riep Johnny vanuit de keuken.
Anders Brant slikte een van de pijnstillers door die hij in Brazilië had gekregen.
‘Kom hier!’
Door het gebrul van Johnny uit de keuken overwoog Anders Brant even of hij zou proberen te ontsnappen. Als hij de buitendeur voorzichtig opendeed en de trap af rende en naar buiten wist te komen, had hij misschien een kans. Maar hoe ver zou hij komen, gezien zijn slechte toestand? Johnny zag er weliswaar niet bepaald goedgetraind uit, maar hij zou hem ongetwijfeld weten in te halen.
Johnny stond bij het raam, maar keerde zich om toen Brant de keuken binnenkwam.
‘Jij dacht dat je mij kon belazeren’, zei Johnny glimlachend, en misschien boezemde zijn kalmte Anders Brant nog het meest angst in.
‘De smerissen zijn zich aan het opstellen’, zei Johnny. ‘Ik herkende ze onmiddellijk. Die heks die mij heeft verhoord, probeerde haar dikke reet onzichtbaar te maken.’
Anders Brant keek om zich heen. Johnny rende naar voren, kreeg zijn ene arm te pakken en werkte hem met één beweging tegen de grond. De pijn in zijn hoofd en aan zijn pas geopereerde oor was onbeschrijflijk. De schreeuw verraste hem zelf. Hij zag Johnny’s verbaasde gezicht, een verbazing die overging in een uitdrukking van triomf.
‘Geen enkele klootzak kan mij voor de gek houden!’
Johnny probeerde tegen zijn onderlijf te schoppen, maar Brant trok instinctief zijn benen op en wist op zijn zij te draaien, dus de trap kwam tegen zijn ene knieschijf.
De volgende stoot raakte zijn nierstreek. Ik sterf in mijn eigen keuken, dacht Anders Brant. Hij probeerde onder de keukentafel te kruipen. Door de pijn en de shock kwam er iets zuurs omhoog. Hij proefde de wrange smaak van koffie in zijn mond.
Een nieuwe schop bracht hem dichter naar de muur. Johnny wierp de tafel omver. Een mes dat op tafel had gelegen, kletterde naast Brant op de grond. Johnny raapte het onmiddellijk op, hield het voor het gezicht van Brant en grijnsde hem toe.
‘Ik kan betalen!’ riep Brant.
Johnny Andersson keek even onthutst.
‘Waar zou je voor moeten betalen? Om shit over ons te mogen blijven schrijven?’
Het gezicht van Johnny was vertrokken van haat. Hij spuugde de woorden uit.
‘Ik schrijf …’
‘Parasiet’, riep Johnny. ‘Wat weet je van mij, over ons? Geen reet! Leugens!’
Hij hief het mes op. Nu komt mijn straf, dacht Brant. Hij zag Vanessa’s gesloten gezicht voor zich.
Johnny Andersson glimlachte, richtte het mes op hem en deed een paar uitvallen in de lucht, alsof hij met hem speelde. Vervolgens sneed hij Brant in zijn gezicht. Een razendsnelle beweging, geen pijn, alleen bloed dat over zijn gezicht stroomde.