37

Ann Lindell moest alle zeilen bijzetten om niet in huilen uit te barsten. Voor haar, aan de keukentafel, zat Erik te ontbijten; yoghurt met cornflakes en een boterham met kaviaarcrème. Hij glimlachte wat onzeker.

‘Ik kon niet wachten,’ zei hij, ‘ik had zo’n trek.’

‘Heel goed, mannetje, wat knap van je.’

Ze kroelde door zijn haar, boog zich voorover en kuste hem in zijn nek.

‘Ben je nog steeds ziek?’

‘Nee, ik voel me veel beter’, verzekerde ze hem.

Als ze op vrijdag bij de voorschool vandaan kwamen, deden ze altijd boodschappen bij Torgkassen en kochten ze iets lekkers voor het weekend. Vooral het ontbijt op zaterdag was altijd uitgebreid, met tosti’s, gekookte eieren, gerookte ham, fruit, soms poffertjes met aardbeienjam en andere dingen die ze door de week niet aten.

Maar de voorgaande dag was geen gewone vrijdag geweest, ze hadden geen boodschappen gedaan en ook was hun gezellig avondje erbij in geschoten. Erik was voor de video in slaap gevallen en Ann had hem, toen Sammy Nilsson was vertrokken, naar zijn kamer gedragen, hem uitgekleed en in bed gestopt, en had daarna lang aan zijn bed naar haar zoon zitten kijken.

Zelf had ze niet voor tweeën in bed gelegen. Ze had zichzelf vermand om maar één glas wijn te nemen. Pas toen het licht werd, was ze in slaap gevallen. Het was inmiddels tien uur ’s ochtends. Ze was wakker geworden van de telefoon, was slaapdronken overeind gaan zitten en had opgenomen, ervan overtuigd dat het haar werk was. Maar het was Sammy Nilsson geweest, die had gevraagd hoe het ging. Hij had ook verteld dat hij ’s ochtends Anders Brant had gemaild en dat Tärnsjö wachtte. Hij had het gesprek beëindigd met te zeggen dat ze moest bellen als er wat was.

‘We gaan morgen lekker uitgebreid ontbijten,’ zei Ann tegen Erik, ‘goed?’

Erik knikte, maar keek niet erg overtuigd.

‘Ik wil iets leuks doen.’

‘En dat is?’

‘Zwemmen’, zei hij.

‘Dat is goed,’ zei ze, ‘het weer ziet er mooi uit.’

‘Het is warm buiten.’

‘Ben je op het balkon geweest?’

Hij knikte.

‘Je mag niet alleen op het balkon, dat hadden we toch afgesproken?’

‘Ik was bang dat het eten op was’, zei hij terneergeslagen.

Hij had op het balkon een grote kartonnen doos waarin hij vlinders hield, de kleine vos. Het waren larven die hij voerde met brandnetels die hij plukte in het bosje bij de voorschool, waar hij ook de larven had gevonden. Zo was hij op het idee gekomen een eigen productie te starten. Sommige larven waren al verpopt en hij wachtte nu met spanning tot de vlinders uitkwamen. Ann vond de larven maar weerzinwekkend, maar liet hem begaan.

‘We gaan naar Fjällnora,’ besloot ze ‘maar ik moet eerst nog even wat doen.’

Wat dat precies was, wist ze nog niet, maar ze had het idee dat ze eerst goed moest nadenken. Het gevoel van de dag ervoor, dat haar leven zo zonder inhoud was, had haar fundamentele waarden danig aangetast. Ze had weleens eerder een enorme dip gehad, maar het dubbelspel van Brant had iets bij haar losgemaakt wat ze nooit eerder had meegemaakt, een wens om alleen maar te mogen slapen en de boel de boel te laten.

Ze was helemaal leeg, er waren geen reserves meer. Het ingrijpen van Sammy had haar gered van een totale instorting. Ze moest er niet aan denken wat er gebeurd zou zijn als hij niet was gekomen. Het personeel van de voorschool zou misschien een ambulance hebben gebeld of haar naar de crisisopvang hebben gebracht. In de staat waarin ze verkeerde, zou ze niet eens hebben geprotesteerd, het had haar niets kunnen schelen. Ze had zich overal naartoe laten brengen. Ze had het welbevinden van Erik op het spel gezet.

Nu was ze met de schrik vrijgekomen en Erik was wel op zijn hoede, dat merkte ze aan zijn reactie, maar hij had geen totale schipbreuk hoeven lijden.

Ze ging met een nieuw schrijfblok op de bank zitten, een wit, onbeschreven vel voor zich en haar pen in de aanslag. Dat er niet onmiddellijk woorden kwamen, baarde haar geen zorgen. Dat was ze wel gewend. Hoe vaak had ze niet zo gezeten, soms een uur of meer, voordat ze begon te schrijven?

Maar die tijd had ze nu niet, en dat was het enige moment van onrust. Erik zou zo dadelijk al om haar heen gaan drentelen.

‘Auto’, was het eerste dat ze opschreef, daarna ‘brommer’. Toen duurde het vijf minuten tot de volgende notitie, ‘schop’.

Daartussen vond een moord plaats, dacht ze, en ze probeerde zich de scène in de oude hut voor te stellen. Zo simpel, een hut. Dacht Fredrik – en later wellicht Andreas ook – nou echt dat Klara Lovisa haar maagdelijkheid op die manier wilde verliezen, op een smerige vloer, in die omgeving? Ze had immers willen wachten. Ann Lindell kon haar besluit begrijpen, zich haar spanning voorstellen, haar verwachting, maar een dergelijk scenario zou ze nooit accepteren. Nooit. Lindell had haar dagboek gelezen, het meisje was een romantica, maar op een ontroerend volwassen manier, zich misschien zelfs meer bewust van de voorwaarden van de liefde dan de bijna dertig jaar oudere Lindell zelf. Dat was wat ze had gedacht toen ze het dagboek had gelezen.

‘Verkrachting’, schreef ze. Dat woord schreeuwde geweld uit. Degene die dat geweld gebruikte, was in staat Klara Lovisa tegen de grond te werken, zijn handen om haar hals te drukken, haar naar adem te zien happen om uiteindelijk de strijd op te geven en te verslappen. Hij moest niet alleen de fysieke kracht bezitten, maar ook een woede die Lindells voorstellingsvermogen te boven ging.

Waren de plaats van de moord en de vindplaats wellicht identiek? Misschien had ze geprobeerd weg te rennen, was ze in haar verwarring rechtstreeks het bos in gelopen, was ze ingehaald, op het mos getrokken en vermoord?

Fredrik en Andreas, waren die daartoe in staat? Dat kon niet worden uitgesloten, maar iets in Lindell zei haar dat die woede bij hen ontbrak. Ze waren opgewonden, wilden haar graag nemen. Er was haast bij, ze wilden haar maagdelijkheid buitmaken als een trofee, overwinnen. Maar waren zij in staat tot geweld?

Fredrik had gereageerd met kinderlijke woede, hij had haar gewoon achtergelaten, ze moest zichzelf maar zien te redden. Hoe had Andreas opgetreden? Smekend, wat pathetisch wellicht? Hij was ook een romanticus, die ketting, dat was vermoedelijk wel naar de smaak van Klara Lovisa, maar zijn tienerachtige, hijgende hartstocht, zijn smekende hondenogen, daar zat ze niet op te wachten. Hij was vast ook boos geworden, maar toch vooral verdrietig. Hij was snel in tranen, had Lindell geconstateerd.

Hij was afgedropen, gebroken, met een shock die was overgegaan in angst toen ze nooit meer terugkwam, niet naar hem en niet naar het leven. Als hij onschuldig was aan de moord, dan voelde hij zich toch zeker schuldig aan haar dood. Hij stelde zich vermoedelijk constant de vraag of hij haar leven had kunnen redden door dingen anders te doen.

Vandaar zijn leugens! Hij was niet in staat te vertellen wat er daadwerkelijk was gebeurd. Hij kon tegen niemand zeggen dat hij Klara Lovisa naar huis had kunnen brengen, maar dat niet had gedaan. Hij had, als enige mens op aarde, haar leven kunnen redden. Hij had haar in de steek gelaten.

Ann kwam precies op het moment dat Erik de woonkamer binnenkwam tot dat inzicht.

Erik had een zwembroek in zijn hand.

‘Die is stuk’, zei hij.

‘Ik heb een nieuwe gekocht’, zei Ann.

‘Welke kleur?’

‘Blauw.’

Erik keek haar even aan, hun blikken ontmoetten elkaar. Ze glimlachte.

‘Is dat goed?’

Erik haalde zijn schouders op en verdween.

Ann keek naar de woorden die ze had opgeschreven. Als ze Andreas maar kon laten bekennen dat hij naar de hut was gereden, want daarvan was ze overtuigd, dan kon het tijdschema worden verbeterd. Elke minuut die ze van Klara Lovisa’s laatste levensuren in kaart kon brengen, bracht Ann ook dichter bij de moordenaar. Had Klara Lovisa misschien iets tegen Andreas gezegd voordat hij terugging naar de stad? Iets wat licht kon werpen op wat ze van plan was. Misschien had Andreas iets gezien, was hij iemand tegengekomen op weg naar huis, de derde man? Een scherfje zou al voldoende zijn. Dat zou haar dichterbij kunnen brengen.

Waar ben ik mee bezig? dacht ze opeens. Het is zaterdag, stralend zomerweer en Erik wil iets leuks doen.

Ze klapte haar blok dicht en stond op.

‘Nu gaan we’, riep ze en Erik verscheen onmiddellijk, alsof hij in de hal had staan wachten.

Ann wilde hem in haar armen nemen, hem beloven dat het allemaal goed zou komen, maar ze zag af van omhelzingen en beloften. Hij zou alleen maar nerveuzer worden, en wie zei er eigenlijk dat het wel goed zou komen?