15

itaberaba – portal de chapada, stond er op de muur van het busstation. ‘Portaal naar het inferno’ zou beter zijn geweest, bedacht Anders Brant.

Hij was al een uur in gevecht met de vliegen, had met een nietsziende blik naar de schreeuwerige tv gekeken, een kop veel te zoete koffie gedronken en ondertussen diverse taxichauffeurs afgewimpeld.

Hij had het eerste aanbod moeten aannemen, maar was besluiteloos op het station blijven rondhangen. De reis had vierenhalf uur geduurd en eenmaal op zijn bestemming aangekomen, had hij het liefst de eerste bus weer terug willen nemen.

Hij was bezweet en ergerde zich vreselijk aan de mensen om hem heen. Hij merkte opeens dat hij bij iedereen fouten aan het zoeken was, de een was te dik, de ander had belachelijk lelijke kleren en de derde was onzin aan het uitkramen. Dat was eigenlijk helemaal niets voor hem.

Hij was nooit zo snel geïrriteerd, hij was eerder verdraagzaam wat betreft de bedenksels en eigenaardigheden van anderen, maar nu ervoer hij het of de hele stad, in elk geval het busstation, één grote belediging was.

Hij was eerder in Chapada geweest, had in een pension met hippie-invloeden in Lençóis gelogeerd en had zich van daaruit in allerlei avonturen gestort: hij had in de bergen gewandeld, een weerspannig paard bereden tijdens een driedaagse tour met een gids die het voornamelijk over seks had gehad en was in een rubberboot met drie Nederlandse meiden de rivier afgezakt. Dat was allemaal ontzettend leuk en spannend geweest. Chapada had wel wat, maar nu niet.

Er wachtte hem deze keer geen buitensportarrangement. Door die kwelling ging hij nog meer zweten. Hij dronk zijn tweede kop koffie. De man achter de toonbank vroeg op welke bus hij wachtte.

Anders Brant schudde alleen zijn hoofd en deed alsof hij het niet verstond, maar begreep dat hij als gringo opviel, zeker omdat hij niet ergens naar op weg leek, maar als een dakloze rondhing als om de tijd te verdrijven.

Hij liep naar de prullenbak, gooide zijn plastic bekertje erin en besloot dat het niet langer kon wachten. Terugreizen zonder dat hij had gedaan wat hij moest doen, zou belachelijk en onverantwoordelijk zijn.

Hij had voorbereid wat hij zou zeggen. In zijn heuptas zat een envelop met geld. Toen hij het busstation verliet, was dat met een gevoel van noodlottige droefenis – dat hij het niet op een andere manier had kunnen doen. Dat prentte hij zich in elk geval in. Er was geen echte keuze geweest, alles werkte samen naar dit beschamende einde.

Natuurlijk was er ooit een keuze geweest, hij had het lokaal kunnen verlaten, ook nadat ze contact hadden gelegd en waren gaan keuvelen op de manier waar Braziliaanse vrouwen zo goed in zijn: zedig en tegelijkertijd flirtend. Maar hij wilde de muziekgroep horen die een uur later zou optreden en besloot daarop te wachten. En in de tussentijd kon hij de tijd natuurlijk net zo goed verdrijven met wat gezelschap. Ze had zich voorgesteld als Vanessa. Hij had een biertje besteld dat ze hadden gedeeld, en daarna nog een.

Als hij het concert had verlaten en in plaats daarvan de laatste veerboot terug had genomen, had hij nu niet als een schurk naar Itaberaba hoeven reizen, met woorden en geld paraat, maar zonder eer. Je was geil, zo was het gewoon, geef dat nou maar gewoon toe, idioot, dacht hij, en hij wenkte de eerste de beste taxi. Je had naar huis moeten gaan, je moeten aftrekken en bij zonsopgang wakker moeten worden, nuchter en vrij.

De taxirit was kort, misschien vijftien huizenblokken. Het kostte acht reals, Brant gaf de chauffeur er tien, stapte uit terwijl het zweet van zijn voorhoofd gutste en liep naar het blauwgeverfde huis met de lichtroodgeverfde muur, zoals ze had beschreven.

Er speelden een paar kinderen op straat. Een gasverkoper trok zijn kar voort terwijl hij ondertussen luidkeels liet horen dat hij in de wijk was. Anders Brant keek om zich heen in de hoop iets te vinden, een teken dat hem de kans zou geven het veld te ruimen. Kon Vanessa niet komen aanlopen met een man aan haar zijde? Dan zou hij zich achter het hokje van de ijsverkoper kunnen verschuilen, ze kunnen observeren, hem haar een niet mis te verstane gepassioneerde kus kunnen laten geven voordat de man de straat uit liep. Ze zou de man uitzwaaien en daarna door het hek het blauwe huis binnengaan.

Fantasieën! Maar zou hij volstrekt in strijd met de waarheid een man kunnen construeren? Een rivaal? Terugreizen naar Salvador en vervolgens vanuit Zweden een brief schijven, vol gekweldheid en verongelijkte woede?

Geef nu maar toe! Vanessa is een goede vrouw en jij bent een kinderlijke zielepoot. Ga nu naar het hek, bel aan, vertel niet alles, maar voldoende, bied haar alle steun, geld, wat dan ook om het gemakkelijker te maken en de pijn te verzachten. Geef haar alles behalve je trouw en je liefde. Laat haar in de steek. Vlucht vervolgens. Vecht tegen de onvrede en je geweten, bouw verder aan de mythe Anders Brant, de onbesproken Zweed, die in twintig jaar tijd nooit heeft betaald voor seks en tijdens al zijn reizen door derdewereldlanden nog nooit een verhouding is begonnen’. Dat juist niet, had hij met een soort morele superioriteit beweerd, dat zou juist wreed en onrechtvaardig zijn.

Zoals die mannen, Scandinavische, Duitse, Amerikaanse of waar ze ook vandaan kwamen, die met de macht van de dollar seks en tijdelijke nabijheid kochten. Voor een dag, een week, een vakantie, of om zich de koning te voelen met hun pik als scepter, en die verwoeste vrouwen en een ziek systeem achterlieten, een prostitutie-economie.

Nu was Vanessa geen hoer, en hijzelf geen traditionele hoerenloper. Ze hadden elkaar niet ontmoet met een zakelijke transactie als uitgangspunt, er was sprake geweest van daadwerkelijke aantrekkingskracht en oprechte vreugde, misschien verliefdheid. Hij wist niet of hij verliefd was of dat hij gewoon het slachtoffer was van de behoefte van westerse mannen van middelbare leeftijd om zich potent en aantrekkelijk te voelen.

Hij zag een leven met Vanessa niet zitten. Zo simpel was het gewoon. Ze had vele goede eigenschappen, was bloedmooi en gemakkelijk in de omgang, kortom: een fantastische vrouw, maar toch was er geen vervolg voor hen tweeën. Zij zag een toekomst, hij niet.

Hij had zich uiteraard afgevraagd waarom niet, maar had geen verklaring kunnen formuleren die hemzelf volledig kon overtuigen. Hoe zou hij haar dan kunnen overtuigen?

Het was meer een gevoel van ongelijkheid. Hij zou altijd de sterkere zijn, degene met geld, en vooral degene die de mogelijkheid had om te vertrekken. In dat geval, als hij vertrok, en dat zou vroeg of laat toch gebeuren, zou hij een Vanessa achterlaten met aanzienlijk slechtere vooruitzichten dan momenteel het geval was. Ze was negenentwintig, had het over kinderen, iets wat voor hem ondenkbaar was. Hij was vijftien jaar ouder en kon zich niet voorstellen nu nog kinderen te krijgen. Bovendien was het nog maar de vraag of hij kinderen kon verwekken. Tijdens een vijf jaar lange relatie met een vrouw hadden ze de laatste twee jaar geprobeerd kinderen te krijgen, maar dat was niet gelukt. Twee jaar later was ze zwanger van een andere man en ze had nu vier kinderen. Aan haar had het dus niet gelegen.

Waren dat alleen maar voorwendsels om te vluchten en zijn, enigszins gehavende, eer te redden? Nee, antwoordde hij zichzelf.

Hij wilde zijn onafhankelijkheid niet opgeven en hij wilde Vanessa niet opsluiten in een relatie, zo simpel was het gewoon. Daar was niets bevoogdends aan, had hij vastgesteld, het was juist een uitdrukking van toewijding aan haar.

Toch voelde hij zich een verrader.

De bel weerklonk. Ik hoop dat ze niet thuis is, dacht hij voordat de deur openzwaaide. Eerst verbazing in haar gezicht, die snel overging in een brede lach. Hij probeerde te glimlachen.

Ze rende naar het hek. Hij deed zijn heuptasje goed.