16
Lindell had in de stad met Fredrik Johansson afgesproken. Toen ze hem te pakken kreeg, opnieuw dankzij Elina, die een actueel mobiel nummer had weten te achterhalen, was hij op weg geweest naar een training in het oude Centralbad, en ze hadden afgesproken op de brug bij de domkerk.
‘Ik moet weg’, zei hij. ‘Ik heb afgesproken met een paar vrienden om te trainen, dat had ik toch gezegd?’
‘Oké’, zei Lindell. ‘Dan zien we elkaar hier over een uur weer en dan gaan we naar het bureau.’
Hij keerde zich om en vertrok zonder wat te zeggen. Lindell volgde hem een stukje, maar bleef op Gamla torget staan en ging op een bankje zitten. Ze zag hem het trainingslokaal binnenglippen.
Haar maag knorde, maar ze had geen puf om naar de Koerdische hotdogverkoper in de winkelstraat te lopen, en al helemaal niet om zich bij een lunchrestaurant te verdringen voor een nietszeggende dagschotel.
Ze besloot op het bankje te blijven wachten. Er was veel om over na te denken wat betreft het onderzoek naar het lot van Klara Lovisa, maar ze begon onmiddellijk te speculeren over Anders Brant, wie hij eigenlijk was, wat hij met Bosse Gränsberg te maken had, waar hij heen was en waarom. Naar de zon, stelde ze vast. Hij was opvallend bruin over zijn hele lichaam, hij had blijkbaar naakt gezond. ‘Ik knijp er soms tussenuit’, had hij wat lichtzinnig gezegd toen ze hem had gevraagd of hij op vakantie was geweest, maar hij had niet uitgelegd waarheen en ook niet of het voor zijn plezier was geweest of voor zijn werk.
Wat pijn deed, was juist zijn lichtzinnigheid. Voor hem was dit misschien slechts een kortdurende liefdesrelatie, een van vele. Er was geen twijfel over mogelijk dat hij haar gezelschap en hun seksleven op prijs stelde, dat had hij uitvoerig gezegd en getoond. Maar er was iets, en dat kon ze pas nu onder woorden brengen, iets onuitgesproken willoos in zijn houding, alsof hij hun ontluikende relatie niet serieus nam.
Toen, en dat was pas een paar dagen geleden, had ze daar niet zo veel over nagedacht, ze had haar handen vol aan het ontdekken van deze wedergeboorte op het gebied van de liefde. De roes van de verliefdheid had haar onoplettend gemaakt. Nu had ze een behoorlijke kater, met de duivel van de eenzaamheid op haar schouder. Hij lachte spottend om haar ijdele luchtkastelen. Hij zou daar lang blijven zitten, dat was duidelijk.
Verraad, dacht ze. Het is verraad als hij nu bij me weggaat. Het is verraad als hij is betrokken bij iets onwettigs. Ik zal het hem nooit vergeven! En mezelf ook niet!
Zo maalden haar gedachten op het bankje. Het was zomer, de mensen liepen in rustig tempo, genoten van de warmte. Een paar toeristen op de brug fotografeerden de stroomversnelling. Een jong stel tilde hun kinderen op zodat ze over de reling naar het kolkende water konden kijken. Lindell kon zich hun enthousiasme voorstellen en de ingetogen vreugde van de ouders, die zelfs van een afstand van hun jeugdige, onschuldige gezichten af te lezen was. Er was een speelsheid in de manier van doen van de vrouw toen ze haar spruit weer op het trottoir zette. De man zei iets en ze lachte naar hem. Zo ziet een harmonische relatie eruit, dacht Lindell, bitter jaloers.
Het werd er al niet beter van dat ze binnenkort ongesteld moest worden, de kwelling die haar de laatste tijd weer met volle kracht trof, haar lichaam krachteloos maakte en haar humeur verslechterde. Het was of niets ertoe deed als die periodieke plaag eraan kwam.
En ze had nog wel gedroomd van een gemeenschappelijke vakantie! Een vakantie vol gelach en intimiteit. Ann, Erik en Anders ergens op ontdekkingsreis, waar en hoe maakte helemaal niet uit, alleen al het idee van een gemeenschappelijk project had haar vrolijk gestemd en ze had zich anders, lichter bewogen.
Was het voorbij? Ze bouwde onbewust een soort overtuiging op dat dat het geval was. Ze zou verdrietig zijn, maar zichzelf niet toestaan er volledig aan onderdoor te gaan. Ze zou innerlijke muren opbouwen, zich er met haat en pijn uit werken, zichzelf inbeelden dat het goed voor Erik en haar zou zijn als Brant definitief uit hun leven zou verdwijnen.
Er zat een oude man naast haar op het bankje, wijdbeens, met zijn handen rustend op een stok. Hij droeg grove schoenen, een gabardine broek en een versleten colbert. Op zijn hoofd had hij een smoezelige hoed. Zijn gezicht was verweerd, wind en zon hadden zijn wangen gegroefd en zijn huid was helemaal tanig. Lindell stelde zich voor dat hij een Griekse schaapherder was die op een berghelling zat en zijn kudde in de gaten hield.
Vertel iets, zo wilde ze de oude man aansporen, vertel hoe jouw leven zich heeft ontwikkeld.
Plotseling draaide hij langzaam zijn hoofd om, alsof hij daar erg veel inspanning voor moest doen, en keek haar aan. Zijn ogen waren bloeddoorlopen.
‘Een mooie dag’, zei hij.
Lindell knikte glimlachend.
‘Ik zit altijd hier, of daar,’ zei hij en hij wees op een bankje aan de overkant van het plein, ‘dat hangt af van de zon.’
Zijn accent sterkte haar in haar opvatting dat hij uit het Middellandse Zeegebied kwam. Waarom niet uit Griekenland? dacht ze hoopvol.
‘Komt u uit Griekenland?’
Hij knikte, maar leek niet verbaasd dat ze goed had gegokt.
‘De mensen komen en gaan, ik kijk naar ze. In de zomer interesseer ik me vooral voor de vrouwen. Ik hou van fladderende rokjes.’
Hij lachte, een jongensachtige, giebelende lach.
‘Ik heb helaas geen rok aan’, zei Lindell.
‘Jij ziet er ook niet zo rokjesblij uit.’
‘“Rokjesblij”?’
‘Ja, ik moet altijd aan lachen denken als ik een knappe vrouw in een mooi rokje zie. Maar vandaag zou een rok jou niet zo goed staan.’
Lindell keek omlaag naar haar zwarte spijkerbroek. Die zag er ook niet zo blij uit.
‘Hij komt terug’, zei de Griek.
‘Wie?’
‘En als hij komt, moet je een rok aantrekken met mooie, vrolijke kleuren.’
Lindell staarde hem aan, geroerd en enigszins geschokt door zijn woorden. Hij haalde zijn ene hand van zijn stok en legde hem op haar knie. Het leek alsof hij een ton woog.
‘Nu gaat opa naar huis’, zei hij.
Hij haalde zijn hand weg, kwam moeizaam overeind en slaakte een diepe zucht.
‘Bent u schaapherder?’
‘Nee, landmeter, maar nu heb ik geen land om te meten. Vertrouw op mij’, vervolgde hij na een korte pauze zonder haar aan te kijken, en daarna sjokte hij weg. Een paar seconden later was hij verdwenen.
Wat bedoelde hij? Lindell staarde naar het huis waar de man de hoek om was geslagen. Had hij haar en Fredde op de brug gezien, had hij gezien dat Fredde was weggelopen, dat ze wat besluiteloos achter hem aan was gelopen maar vervolgens op het bankje was gaan zitten? Had hij onwaarschijnlijk genoeg gedacht dat ze een stel waren? Ze kon Freddes moeder zijn!
Of was haar twijfel over de verdwenen journalist zo duidelijk van haar gezicht af te lezen? Was de oude landmeter misschien helderziend?
En dan dat geklets over rokjes. Maar toch kon ze hem niet zien als een voyeur die zat te kwijlen over opwaaiende rokjes en ontblote vrouwenbenen. Zijn hele wijze van uitdrukken was veel te bijzonder en zijn blik was daar veel te wijs voor.
Ze glimlachte bij zichzelf en besloot hem te zien als drager van het mooie nieuws dat alles goed zou komen. Brant zou terugkomen, alles zou een aannemelijke verklaring krijgen en zij zou een rokje dragen met vrolijke kleuren. Had ze überhaupt zo’n rok?
Fredde Johansson kwam exact een uur nadat hij was vertrokken aanlopen. Lindell schonk hem van een afstand een lachje waarvan ze hoopte dat het haar waardering zou uitdrukken voor het feit dat hij zo punctueel was. Ze liepen zwijgend naar Lindells auto en reden naar het hoofdbureau van politie.
In tegenstelling tot Andreas Davidsson keek ‘Fredde’ Johansson haar in de ogen als hij wat zei. Hij nam ook een beduidend stoerdere houding aan.
‘Jij hebt op oudejaarsavond een sms’je aan Klara Lovisa gestuurd’, constateerde Lindell, een gok.
‘Dat kan ik me niet herinneren’, antwoordde hij. ‘Dat zou kunnen.’
‘Waar heb je vandaan ge-sms’t?’
‘Ik was in de stad.’
‘Met vrienden?’
‘We zijn elkaar vlak voor twaalven uit het oog verloren. Er was wat gedoe. Toen ben ik naar huis gegaan.’
Lindell vroeg om de namen van zijn vrienden en Fredde noemde een handjevol namen en mobiele telefoonnummers op, die ze opschreef.
‘Je bent alléén naar huis gegaan?’
‘Dat zeg ik toch.’
Lindell keek in haar aantekeningen, ze bladerde een paar bladzijden terug, deed alsof ze iets las en vestigde vervolgens haar blik op de jongeman voor haar. Ze begreep dat er mensen waren die zich aan hem ergerden. Zijn volle lippen waren opgetrokken, het leek alsof hij constant wat smalend en uit de hoogte lachte.
‘Goed’, zei ze. ‘Wat heb je geschreven?’
‘Ik heb niet gezegd dat ik juist aan háár heb ge-sms’t. U weet hoe het gaat, je sms’t naar die en naar die.’
‘Je vond Klara Lovisa leuk, heb ik begrepen.’
‘Ze was knap’, zei Fredde.
‘Hadden jullie een relatie?’
Fredde lachte. De superieure grijns verdween en hij zag er meteen een stuk menselijker uit. Hij kreeg een jongensachtige, wat vertederende uitdrukking.
‘Ze was een jong ding, nog een beetje kinderachtig. U weet wel.’
‘En jij bent een rijpe man?’
Daar gaf hij geen commentaar op.
‘Ze was vijftien. Wist je dat ze zestien was geworden op de dag dat ze verdween?’
‘Dat heeft in de krant gestaan.’
‘Heb je haar ge-sms’t om haar te feliciteren?’
‘Nee’, zei Fredde en hij schudde zijn hoofd.
Hij streek met zijn hand door zijn haardos.
‘Wat wilt u eigenlijk? Word ik op de een of andere manier ergens van verdacht?’
‘We checken alleen dingen’, zei Lindell kort. ‘Heb je je rijbewijs?’
‘Ja, hoezo?’
‘Ook een auto, misschien?’
‘Nee.’
‘Leen je weleens een auto? Van je ouders wellicht?’
Ze kreeg opeens het gevoel dat ze totaal verkeerd bezig was. Waarom zou deze tweeëntwintigjarige met de verdwijning van Klara Lovisa te maken hebben?
‘Dat gebeurt weleens. Jezus, wat wilt u veel weten!’
Lindell zwaaide met haar hand om hem te onderbreken.
‘Wij zouden een foto van je willen hebben.’
Hij haalde direct zijn portefeuille tevoorschijn en haalde daar een minuscule foto uit, niet veel groter dan een pasfoto, en gaf die aan haar.
‘Dat is aardig,’ zei ze, ‘maar we nemen een fatsoenlijke foto.’
‘Waarom? Voor een glamourfoto of zo?’
Nu was het Lindells beurt om haar hoofd te schudden.
‘Loop nu maar even mee, dan kunnen we dat meteen afhandelen. Daarna mag je naar huis.’