20
Sammy Nilsson was nog maar net gaan zitten en had juist ingelogd toen zijn telefoon ging. Hij nam met een zucht op. Het was Ottosson.
‘Mijn kamer’, zei hij en hij hing op.
Sammy Nilsson staarde verbaasd naar de hoorn. Nooit eerder was hij op zo’n bruuske wijze bij zijn chef geroepen. Ottosson stak meestal zijn hoofd om de hoek en vroeg dan bescheiden of je even een momentje had.
Sammy Nilsson vermoedde waar het om ging. Louter uit protest bleef hij nog een paar minuten achter zijn pc zitten en toen liep hij kalm de vijftien stappen naar het hok van Ottosson, het op een na kleinste kamertje van de afdeling.
Hij ging zonder te kloppen naar binnen.
‘Aha, de sergeant-majoor roept?’
‘Ga zitten’, zei Ottosson.
Sammy Nilsson ging zitten, meer nieuwsgierig dan bezorgd.
‘We hebben een klacht binnengekregen’, begon Ottosson.
Hij zag zichzelf als dienaar van het algemeen belang – een enigszins antieke instelling meenden veel collega’s, en als er íéts was wat hem zorgen baarde, dan waren dat klachten.
‘Je naamgenoot, Nilsson, Konrad van voren, heeft gebeld. Volgens hem heb jij je vanochtend niet netjes gedragen. Hij voelt zich gegriefd. En ik weet hoe jij kunt zijn. Als een vicevoorzitter van een vereniging van eigenaren zo bereidwillig voor je klaarstaat, dan moet je je aanpassen. En wat moest je daar trouwens? Het appartement één keer betreden was al op de grens van een ambtsovertreding, dat zou alleen kunnen worden gemotiveerd doordat we indicaties hadden dat Brant gevaar liep, of zoiets. Maar daar de deur dan platlopen, dat kan gewoon niet.’
Niet netjes, dacht Sammy, hij doet het voorkomen alsof ik de trap heb bevuild.
Ottosson keek hem grimmig aan, maar Sammy kon hem niet serieus nemen. Hij begreep dat er nu van hem werd verwacht dat hij zíjn versie van het gebeuren zou geven, maar hij werd overvallen door een plotselinge vermoeidheid. Hij besloot aan Konrad Nilsson voorbij te gaan en de overdrijving van Ottosson buiten beschouwing te laten.
‘Ik heb een verband gevonden tussen Brant en Gränsberg’, zei hij.
‘Aha,’ zei Ottosson, ‘maar je had eerst met mij moeten praten, of met Fritzén.’
‘Ja, maar daar had ik geen tijd voor, of liever gezegd: geen zin in.’
‘Zin of niet, zo gaan we …’ begon Ottosson, maar hij maakte zijn zin niet af.
Nilsson vertelde over de foto, de koppeling tussen Brant en Gränsberg en zijn idee om door te graven, zodat ze misschien iets zouden vinden waarmee ze verder konden.
Ottosson luisterde, maar keek weinig geïmponeerd.
‘Je hebt hem “nazi” genoemd.’
‘Dat is hij ook’, zei Sammy.
‘Hij heeft formeel aangifte gedaan.’
‘Hij kan mijn reet likken.’
‘We kunnen problemen krijgen, zeker als Brant terugkomt. Hij is journalist en als die vicevoorzitter het in zijn hoofd krijgt om die persmuskiet op te hitsen, dan kan het echt onaangenaam worden.’
‘Dat zien we dan wel, Otto,’ zei Sammy moe, ‘op dit moment wil ik gewoon werken.’
Hij stond op. Ottosson keek alsof hij nog meer over de confrontatie tussen de beide Nilssons wilde zeggen, maar hij slaakte uiteindelijk alleen een zucht.
‘Heb jij Lindell gezien?’ vroeg hij.
‘Nee, die zit zeker in het Savoy.’
Konditori Savoy was het retraiteoord van Ann Lindell als ze haar gedachten op een rijtje wilde zetten. Voor veel collega’s was het een onbegrijpelijke omgeving om te kunnen nadenken, vol gezinnen met krijsende kinderen, heftig discussiërende pensionado’s en gerammel van kopjes en schoteltjes, maar Ann voelde zich er goed bij.
Fredde Johansson zag er nu aanzienlijk gewilliger uit. Hij rook naar zweet en zijn blik vloog onrustig heen en weer tussen Lindell en haar schrijfblok, waar ze wat verstrooid in zat te bladeren.
‘Even opnieuw. Een getuige heeft jou op 28 april rond twaalf uur samen met Klara Lovisa op de landweg bij Skärfälten zien lopen. Je ontkent, maar wilt niet meewerken aan een confrontatie. Waar ben je bang voor, als jij het toch niet was?’
‘Het is zo’n geneuzel’, mompelde Fredde.
‘Van jouw kant, ja.’
‘Ik ben daar niet geweest’, herhaalde hij voor de vijfde keer.
Ann Lindell zweeg even. De plafondlamp in de verhoorkamer knipperde kort en Fredde keek angstig op. Zijn advocaat, Gusten Eriksson, kuchte.
‘Ik geloof niet dat we verder komen’, zei hij.
Lindell negeerde zijn opmerking. Ze had Eriksson eerder ontmoet en hij stond niet bekend als een groot licht.
‘Ik zal je nog één kans geven’, zei ze. ‘Je kunt met eigen woorden vertellen waarom jullie in Skärfälten waren. Misschien is er gewoon een natuurlijke verklaring voor, wat weet ik ervan?’
‘Mijn cliënt heeft …’
‘Anders arresteer ik je op verdenking van ontvoering. En, zoals je begrijpt kan het punt van aanklacht binnen de kortste tijd aanzienlijk ernstiger worden.’
‘Nu gaat u te ver’, zei de advocaat met stemverheffing. ‘U hebt niets wat Fredrik aan Skärfälten bindt. Bovendien is niet vastgesteld dat dat arme meisje daar daadwerkelijk was.’
‘Fredde, vertel!’
‘Ik weet niets’, zei hij.
‘Oké’, zei Lindell. ‘Dan zal ík wat vertellen: jouw ouders hebben een metallic blauwe Volvo, het model van vorig jaar, nietwaar? Jij leent hem soms, dat heb je ook toegegeven. Op zaterdag 28 april is die auto in Skärfälten door een bergingsbedrijf opgehaald van een bushalte, circa tweehonderd meter aan deze kant van de afslag naar Uppsala Näs. Ik heb hier de papieren van het bergingsbedrijf’, zei Lindell terwijl ze een rode plastic map omhooghield. ‘Hij werd naar Upplandsmotor gesleept. Het probleem was iets elektrisch, ik heb hier ook een kopie van de rekening van de garage. Hij is op 2 mei door je vader opgehaald. Wie heeft die auto naar Skärfälten gereden, als jij dat niet was?’
Fredrik Johansson had de hele tijd naar de vloer zitten staren. Toen Lindell zweeg, keek hij snel naar zijn advocaat, voordat hij haar aankeek.
‘Ik ben daar geweest’, zei hij hees. ‘Klovisa en ik gingen een eindje rijden, toen kregen we pech met de auto. Zij ging haar eigen weg.’
‘Wacht even’, onderbrak Lindell hem. ‘Hoe bedoel je: “Zij ging haar eigen weg”? Is ze lopend teruggegaan naar de stad, of zo?’
‘Ik weet het niet, ze had genoeg van het wachten.’
‘Zei ze niets?’
‘Ze zei: “Ik ga.”’
‘Welke kant op?’
‘Dat weet ik niet.’
‘En jij bent bij de auto blijven staan?’
‘Ja.’
‘Jullie zijn gezien op de weg naar Uppsala Näs. Hoe verklaar je dat?’
‘Dat moet iemand anders zijn geweest.’
Lindell snoof minachtend.
‘Kom op, Fredde. Jij wordt in verband gebracht met die plek, we hebben een geloofwaardige getuige die jou heeft aangewezen uit veertig foto’s van verschillende jongemannen. De getuige heeft zelfs verteld wat voor kleren je droeg. Kleren die we hoogstwaarschijnlijk bij jou thuis zullen aantreffen.’
‘Ik heb niets gedaan’, snikte Fredde.
‘Misschien moeten we even een pauze inlassen?’ suggereerde Gusten Eriksson, nu aanzienlijk tammer.
‘Dat geloof ik niet’, zei Lindell en ze ging onverdroten door. ‘Je wist dat het haar verjaardag was. Jullie hadden een relatie, of hadden een relatie gehad, maar jullie waren niet met elkaar naar bed geweest. Je wist dat ze wilde wachten: tot haar zestiende verjaardag. Je belde haar op en stelde een autoritje voor. Je wilde Klara Lovisa overhalen, toch? Misschien had ze eerder iets gezegd als “je moet wachten”. Maar op zaterdag 28 april wilde je niet langer wachten.’
Fredrik Johansson begon te huilen.
‘Nu lassen we een korte pauze in in het verhoor van Fredrik Johansson’, zei Lindell, ze zette de cassetterecorder uit, stond op en verliet de kamer.
Buiten de verhoorkamer haalde ze diep adem.
‘Klara Lovisa’, mompelde ze. Ze leunde tegen de muur en sloot haar ogen.
Ze wist dat ze Fredrik Johansson kon en zou breken. Ze zou hen een kwartier laten wachten en daarna zijn laatste leugens demonteren. Gusten Eriksson zou geen weerstand bieden nu hij eenmaal had begrepen dat zijn cliënt die betreffende dag met Skärfälten in verband kon worden gebracht. Hij zou misschien ook proberen Fredrik over te halen het geheel te doen voorkomen als een ongeluk, dat ze ‘moeilijk aan het doen’ waren, zoals Fredrik constant zei, dat hij Klara Lovisa had geduwd en dat ze was gevallen. Iets in die richting. Dood door schuld of in het ergste geval doodslag, dat zou met grote waarschijnlijkheid de lijn van de advocaat worden.
De lijn van Lindell was moord. Ze belde Allan Fredriksson, die ze in de gang voorbij had zien schuiven, en de nieuwe aspirant. Die kon mooi meeluisteren en ervan leren.
Oskar Nyman kwam bijna onmiddellijk aanzetten, Fredriksson liet een paar minuten op zich wachten. In de tussentijd vertelde ze de aspirant waar het om ging. Hij glimlachte op een gulzige manier die haar niet aanstond, maar ze rekende het hem niet aan, hij was vast gespannen.
‘Aha’, zei Fredriksson, toen hij aan kwam slenteren.
‘Haal die grijns maar van je gezicht,’ zei Lindell, ‘we zijn er nog niet.’
‘Je bent een duvel, Ann’, zei Fredriksson.
‘Goed werk’, zei Nyman en hij aapte daarmee een van Sammy Nilssons favoriete uitdrukkingen na. Lindell keek hem verbaasd aan en begon toen te lachen, vermoedelijk voor het eerst sinds Brant haar bed had verlaten.
Ik geef hem een uur, dacht Lindell, toen het verhoor om 13.22 uur werd hervat. Nyman nam plaats op een wankel stoeltje bij de deur, Fredriksson ging naast Lindell zitten. Aan de andere kant zaten Fredrik Johansson, tweeëntwintig jaar oud, en een bijna drie keer zo oude Gusten Eriksson.
Fredrik had gehuild en getranspireerd, het rook bedompt in de kleine ruimte. De armatuur aan het plafond knipperde opnieuw, Lindell zag dat als een startsein.
Er verstreek een uur zonder dat Fredrik Johansson met iets nieuws kwam.
Toen stond Nyman plotseling op en liep naar de tafel toe. Fredrik kromp ineen alsof hij een klap verwachtte.
‘Verman je nu!’ zei Nyman. ‘Wees een vent, laat zien waar je voor staat.’
Dit was een onverwachte inmenging, die totaal inging tegen wat Lindell de aspirant had voorgehouden: je mag erbij zitten, maar niets zeggen.
‘Nu is het genoeg’, zei de advocaat.
‘Ga zitten, Nyman’, zei Lindell scherp, maar Nyman liet zich niet tegenhouden.
‘Hier glashard zitten liegen, hoe durf je? Ik vind het ronduit schandalig!’
Wat een amateur, kon Lindell nog net denken voordat Fredrik huilend en hakkelend in een tirade uitbarstte.
‘Ik weet niet waarom ze niet terugkwam! We waren in de hut, eerst was het leuk, maar ze wilde niet, er was een beetje gedoe, toen ben ik weggegaan. Ik weet niet wat er is gebeurd! Begrijpen jullie? Ik mocht haar heel graag.’
Hij zweeg plotseling en staarde voor zich uit.
Nyman knikte, Lindell zag een enigszins voldane grijns op zijn doorgaans nogal uitdrukkingsloze gezicht voordat hij zijn plaats bij de deur weer innam.
Lindell wachtte tot het gesnik was afgenomen voor ze verderging.
‘Welke hut?’
‘De oude jachthut, of wat het ook is. Ik weet het niet.’
‘Waar ligt die?’
‘In Skärfälten.’
‘Dan waren jij en Klara Lovisa degenen die op de weg liepen’, constateerde Fredriksson.
Fredrik tilde zijn hoofd op en knikte.
‘Geef antwoord in de microfoon’, zei Nyman.
‘Ja,’ zei Fredrik, ‘dat waren wij.’
Hij keek naar Nyman en vervolgens naar Lindell.
‘Heeft die man op die brommer ons gezien?’
Lindell knikte.
‘Geef antwoord in de microfoon’, zei Nyman.
Allan Fredriksson kon het niet nalaten om te glimlachen.