‘Kijk, kijk dan al die daken. Het enige goeie hier is dat jullie zo hoog wonen. Ik voel me niet op mijn gemak als ik laag woon. “Logisch, opa,” zul je zeggen, “u komt immers uit de bergen.” En daar ben ik maar wat trots op. Trouwens, wanneer ga je nu eindelijk eens “opa” tegen me zeggen? Ik hoor wel heel veel brbrbrrr en eheheh, maar nonnu ho maar. Terwijl ik bijna niet kan wachten… Nou goed, kijk maar uit het raam en leer van bovenaf te kijken, vooral op de mensen, dan zul je je vast nooit klein laten krijgen. Natuurlijk ben ik een zoon van de berg. Wie anders heeft me immers gered in de oorlog? Mijn berg, en niemand anders. Mijn Femminamorta, de moeder aller partizanen, ons toevluchtsoord als we in gevaar waren. Die rotschoften van een Duitsers waagden zich er niet! Ze omsingelden de helling en keken angstig naar boven. Ze wisten dat we daar zaten, maar durfden de beklimming niet aan. In de bergen waren ze verloren. En ook in de mist, die hier altijd grauw is, maar daar is hij wit en zweeft hij licht deinend rond. In de mist konden ze niets zien en schoten ze op de bomen, omdat ze ze voor partizanen hielden, en daardoor raakten wij ze des te beter. Mist is ideaal voor een verrassingsaanval. Zie je nou? Wat ik al zei, hier is hij al grauw vanaf het moment dat hij komt opzetten. Kijk maar. Hé, ben je in slaap gevallen? Dat mag ook, het is tijd om je af te lossen. Ik neem nu de wacht over. Slaap maar, maatje van me.’
Van het raam loopt hij naar het bedje en legt daar het ventje in. Vervolgens gaat met zijn rug tegen de muur op de grond zitten.
‘Slaap maar rustig, ik kan goed de wacht houden. Ik doe het ook graag, dan heb ik tijd om na te denken. Natuurlijk blijf ik wel goed opletten, maar ondertussen kan ik me allerlei dingen beter herinneren en ze ook beter begrijpen. Net als geiten alles herkauwen. Kijk, nu zie ik opeens David weer voor me. Hij kwam bij ons aan toen het net zo mistig was als nu. Ik had de wacht en hoorde plotseling voetstappen. Enkel omdat ik hem levend wilde hebben, schoot ik mijn geweer niet op hem leeg. We stonden wel raar te kijken: die kerel had ons gevonden terwijl hij het gebied helemaal niet kende! Later heeft hij ons verteld dat hij verdwaald was. Hij zat er niet mee om dat toe te geven, moet je nagaan, zo was de arme David met zijn droevige, zachte ogen. Waarom zeg ik eigenlijk de “arme” David? Wie weet hoe het de anderen gaat? Zie je nou, maatje van me, ik ben niet meer zo zeker van de dingen waarover ik vroeger geen twijfels had. God heeft zijn werk niet goed gedaan: we zouden net zoveel levens moeten hebben als bomen. Na een slecht jaar krijgen zij nieuwe bladeren en beginnen gewoon weer opnieuw. Wij hebben maar één voorjaar, maar één zomer en dan zijn we voor de pieren. Daarom moet je er vanaf het begin op toezien dat je takken wel goed uitbotten. Ik werd op stenige grond geboren, toch klaag ik niet, ik heb op eigen kracht goed kunnen gedijen. Maar ik had meer kunnen bloeien…’
Daar blijven zijn gedachten steken.
‘Ja precies, bloeien. Ik dacht altijd dat dat iets voor vrouwen was, dat wij mannen enkel hout waren, hoe taaier hoe beter. Maar waarom eigenlijk niet ook bloesem? David was gek op bloemen, tijdens onze marsen bleef hij vaak staan om ze te bekijken, en vroeg voortdurend hoe ze heetten. Eerst dreven we er de spot mee, totdat we inzagen dat hij uit het goede hout gesneden was en respect afdwong. Hij had vast gelijk. Zoals gezegd ben ik niet meer zo zeker van bepaalde dingen. Ik had nooit gedacht dat een man ook kan bloeien! Wat een verrassingen! Tuurlijk, bij een vrouw komt hij tot bloei, dat is ons echte voorjaar. Naast haar gaan we ’s nachts open als de nachtschone, als je het geluk hebt haar te vinden. Ik was zo’n boffer. Ze koos mij uit en sleepte me in haar bed, waar ik opbloeide. Zo was mijn Salvinia, ze nam mannen en zette ze weer aan de kant, precies zoals het haar uitkwam. Zoals zij was er niet een in de hele streek. De markies wilde haar zelfs een huis in Catanzaro geven, maar zij haalde haar neus voor hem op. Ze was net zo onverzettelijk als mijn berg. “In mijn molen ben ik koningin,” zei ze tegen hem, “ik ga me niet verlagen tot markiezin.” Want Salvina hield in haar eentje de molen draaiende, ze was echt een koningin. Uit het beste hout gesneden! We baadden in de molenbeek, ik hielp haar het graan in de kaar te gooien, we aten samen. Wat voelde dat heerlijk aan, dat koninklijke hout! Wat een middagen, wat een nachten! De hele dag hoorde je de buil klepperen, waardoor je geen woord van elkaar verstond, en het malen van de molenstenen deed het hele huis trillen. En wat een stilte dan ineens als we tegen zonsondergang het water afsloten, Madonna! Het huis, de wereld, de vogels en de kikkers werden stil, zij en ik genoten. Helemaal wit van het meelstof keken we elkaar diep in de ogen, en barstten allebei in lachen uit. We dronken wat, aten iets, een stuk kaas, een appel, salami, brood – daarvan was er genoeg, dat kun je je indenken! – en dan het bed in. Of eerst op de stapel zakken, om niet die hele trap op te hoeven! Ze was een wilde tante, Salvinia! Het is net of ik haar hier in het donker weer zie. Ach Salvinia, Salvinia!’
Weer gaat er opeens een licht bij hem op, en hij onderdrukt een snik.
‘Ik weet al waarom ik je dit vertel. Nu zie ik in dat ze eerder levend steen was dan hout. Indertijd dacht ik niet veel na. Lekker rollebollen en verder niks. Hortensia opent me de ogen, en jij ook, mijn jongen. Jullie brengen me dingen bij, zonder iets te zeggen, door ze me zelf in te laten zien. Hortensia is niet uit steen gehouwen, maar uit iets zachters, ze is uit hout gesneden, uit het fijnste hout. Maar Salvinia was puur steen, net als mijn berg. Nu pas is het me duidelijk: ze was een oervrouw die je met huid en haar verslond, maar geen kinderen kon krijgen. Als een onvruchtbaar schaap. Wie weet had ze daar door al haar lef wel geen kracht meer voor. Hoe dan ook, zij zorgde ervoor dat ik met je oma trouwde. Zo ver ging haar liefde voor mij. Stapelgek was ze op me, voor mij gaf ze alle andere kerels de bons, om me vervolgens bij Rosa in bed te doen belanden zodat ik de erfenis van zio Martino opstreek…’
De kleine begint te bewegen, waardoor zijn opa schrikt en over het vloerkleed naar de dichte deur schuift.
‘Ik dacht even dat je iets had gehoord. Je hebt net zulke goede oren als ik, maar er is nu niemand daar, op het enige pad waarlangs de vijand kan komen. Dit is een prima stelling, al kunnen we er nog wel wat aan verbeteren. Vlak boven de grond spande David lijnen en verbond die met een handgranaat. Als die ontplofte, wisten we dat de Duitsers eraan kwamen. En Ambrosio kwam op het idee om een tweede uitgang te maken in de Mandrane-grot. Daarlangs ontsnapten we aan de Duitse vlammenwerpers toen die infiltrant, een fascist uit Santinara, ons had verraden… Mijn God, Ambrosio! Die zal nu wel denken dat ik gedeserteerd ben en niet terugkom om op mijn post te sterven. Nee, niet schrikken, jochie, ik ga niet weg! Alleen zal Ambrosio dat vast denken, omdat ik niet schrijf en hij geen telefoon heeft! Maar ik laat je echt niet alleen, ik ga enkel naar Roccasera als jij meegaat. Wat zullen we een entree maken, wij samen! Je moet de weg leren waarlangs wij het plein oversteken. Je kunt dat pad niet zien, maar het is er wel. Je vader is het vast al vergeten, maar jij moet het leren, want het is jouw route. Al je voorouders hebben er gelopen, de mijne tellen niet mee, omdat ik er geen heb, op mijn moeder na dan. Maar ik heb die weg voor jou veroverd, dankzij Salvinia, die zorgde dat ik met je oma trouwde.’
Plotseling houdt hij stil en spitst zijn oren weer.
‘Wat is er vaak alarm deze nacht! O ja, ik had het over hoe je moet lopen. Kijk, een plein steek je niet lukraak over. In Roccasera is dat niet zo simpel. Het is net zo moeilijk als ongezien een bos binnendringen waar de vijand zit, maar dan omgekeerd, want op het plein is het juist zaak dat je gezien wordt. Alleen de miezerds drukken zich tegen de muur. Je moet het afdwingen dat iedereen naar je kijkt. Je vraagt me hoe? Met de borst vooruit, opgeheven hoofd, strakke blik en rechte armen, je paradeert in je eentje! Op die manier steek je het plein over omdat je Brunettino bent. Zodat de oude garde in Beppo’s café en de vrouwen achter de gordijnen (fatsoenlijke vrouwen laten zich niet in hun eentje zien op het plein) zeggen: “Dat is duidelijk de kleinzoon van Salvatore.” En dat zullen ze zeggen omdat je vanaf dag één samen met mij de weg aflegt, die van jou is. Midden over het plein, rechts langs de fontein, nooit links, dat is de route van de Cantanottes, naar de hel met die lui! Wij nemen onze weg, die ik zoals ik al zei dankzij Salvinia heb veroverd. Jouw oma Rosa was namelijk gek op mij, ik was de hoofdherder van de kuddes van haar vader. Ik ging te paard de bergen in, waardoor ik in aanzien steeg, want indertijd konden maar weinig herders paardrijden. Toch moest haar vader me niet als schoonzoon, maar hij wilde me ook niet de laan uitsturen, omdat niemand zijn kuddes hoedde zoals ik. Daarin kon niemand aan me tippen. Dus wachtten we allemaal maar af wat er ging gebeuren, wat voor wending het leven zou nemen. En daar profiteerden de Cantanottes van, ze pikten uren bevloeiing van Martino, gingen in het geniep zijn kastanjeboomgaard in en waagden zich zelfs aan de rechterkant van het plein! Martino was al oud en had geen zoon, hij was namelijk altijd een rokkenjager geweest en was pas laat getrouwd, maar mij moest hij niet omdat ik niets bezat. Ondertussen liepen alle andere kerels een blauwtje bij Rosa, die stijf volhield dat ze óf mij wilde óf het klooster inging. Wat een kolder, mijn jongen. Echt iets voor een vrouw. Ik trok me er allemaal niets van aan, ik deed gewoon mijn werk. Op mijn paard ging ik naar de kuddes in de bergen en nam mijn lupara mee voor als ik een wild zwijn zag of als een van de Cantanottes me weer eens beloerde. Genaro had namelijk maar wat graag Rosa aan de haak geslagen. Maar goed, het kon dus nog alle kanten op, tot ik op een dag naar de molen moest en Salvinia zag met haar helemaal witte gezicht en hals, en haar grote, donkere ogen. Ik zat nog op mijn paard, maar ze strekte haar armen al naar me uit... Afijn, dat heb ik je al verteld. Nog heel wat nachten ben ik naar haar toe gegaan. Ja, zij was het, Salvinia, die alles veel beter zag dan ik. Wat een vrouw! Zie je nou? Vergeet niet wat ik gezegd heb: in Milaan is de mist altijd grauw, kijk maar. In de bergen is het net gekaarde wol, die in plukken door de wind wordt meegedreven.’
Brommerig gaat hij weg bij het raam.
‘Ja, dankzij Salvinia heb ik fortuin gemaakt. “Door met Rosa te trouwen ga je je geluk tegemoet,” zei ze steeds. En ik pissig omdat ik dacht dat ze me zat was, maar het tegendeel was waar, het was juist omdat ze zoveel van me hield. Toch bleef ik naar de molen gaan, want je oma was dan wel mooi, maar meer zoals een tuin, alleen om bloemen te plukken, terwijl Salvinia... Dat was een wonder, een storm, een roes. Tot Salvinia me daar tuk had waar ik altijd te pakken ben. Ze daagde me uit, en ik laat me nooit kennen. “Wedden dat je niet een keer ’s avonds met mij over het plein wilt wandelen? Wedden dat je je dan geneert tegenover de mensen?” Moet je horen wat ik antwoordde: Ik doe het meteen! Alles liet me verder koud, ook dat ik Rosa zou verliezen, want dat was een ding dat zeker was. Maar Salvinia wist beter hoe de wereld in elkaar zit, ze koos een zaterdagavond voor onze grootse entree. Om de tijd dat iedereen zijn werk erop had zitten en wat dronk voor Beppo’s café of in de rij stond voor een scheerbeurt bij Aldu, en zelfs de pastoor met de kwezels op de traptreden van de kerk stond. Het drukste tijdstip op het plein. En toen was het dan zover. Daar kwam ik met Salvinia. Ze stak ook nog eens haar arm door de mijne, een schande, want dat deed je alleen als je getrouwd was. Langzaam namen we de langste weg, vanaf de hoek bij Ribbia tot aan die van het dorpshuis. Het was me een parade, mijn jongen! Alsof er trompetgeschal bij klonk! De kwezels keerden ons de rug toe, de mannen bleven als versteend staan. Allemaal: de kerels van wie ze nooit iets had moeten hebben en de mannen die ze bezeten en weer afgedankt had, want allemaal droegen ze Salvinia in hun hart. Zij en ik keken de mensen aan, en ik dacht, zo meteen stort de kerktoren nog in van schrik, maar zelfs de klok kwam niet naar beneden zetten en sloeg zes uur alsof hij speciaal voor ons beierde. Heel langzaam liepen we, zoals ik al zei, en uiteindelijk groetten sommigen ons zelfs van pure verwardheid. Wat een stunt! Iedereen kan het zich nog herinneren...’
Opeens legt hij zijn handen op zijn buik en kijkt om zich heen.
‘Luister jij ook, Rusca? Je begrijpt er vast niets van. Brunettino natuurlijk ook niet. Jullie weten niet dat Salvinia het plein altijd gerespecteerd had. Nadat ze weduwe was geworden toen haar man in de kolksloot was verdronken, had ze gedaan wat ze maar wilde, zonder zich iets van iemand aan te trekken, maar het plein had ze altijd gerespecteerd omdat dat het hart van het dorp is. Of misschien ook wel vanwege de kerk, want zelfs de pittigste tante heeft daar een zwak voor. ’s Avonds ging ze er nooit in haar eentje naartoe en ook met een andere man had ze er niet heen gewild, uit respect of weet ik wat. Maar met mij wilde ze met alle geweld. “Met jou erbij laat ik in het zonlicht op het plein mijn kont en mijn tieten zien, met fier opgeheven hoofd, want al die kerels zijn zelf geen haar beter en van de vrouwen heeft er geen één wat ik heb. Wacht maar eens af hoe je in aanzien zult stijgen en ten slotte met Rosa zult trouwen. Je moet gewoon maling hebben aan de rest.” En ze had gelijk, de mensen bekeken me opeens met andere ogen. Zio Martino zag in dat ik de Cantanottes het hoofd zou bieden, en ook Rosa zelf... Eerst wilde ze er een punt achter zetten. Toen ze me vanuit haar raam met Salvinia zag, was ze perplex. Dat heb ik achteraf gehoord. Daarna heeft ze dagen gehuild en haar spullen gepakt voor in het klooster. Maar ondertussen was het bij haar vader gaan dagen dat hij mij nodig had, dat ik zelfs zijn pad op het plein zou redden, en daarom heeft hij ons uiteindelijk met elkaar laten trouwen. Dat heeft Salvinia voor mij gedaan. Moet je nagaan hoe groot haar liefde was, ze hield zielsveel van me. Ik ging nog wel naar de molen, maar ze deed altijd de deur voor me dicht; ik weet dat ze daarachter stond te huilen. Zoals ik al zei, ze was puur steen, rots, als een berg. Vanwege haar ben ik later bij bij de partizanen gegaan, want anders... Wat kon mij de oorlog schelen? Het vaderland is de zaak van de militairen, het is hun brood. En de politiek is de zaak van de hoge heren, de fascisten onder Mussolini en later de democraten. Daarvoor ben ik niet bij de partizanen gegaan, maar omdat de Duitsers Salvinia hadden vermoord in haar molen. Ja, mijn kind, ze hebben die grootse vrouw vermoord. En op wat voor manier, mijn jongen, op wat voor manier... Koelbloedig, erger dan beesten. Het waren geen mensen, ze verdienden het niet een moeder te hebben. Iemand doden, tja, maar zoiets kan niet. Een onschuldig ventje zoals jij kun je dat niet eens vertellen...’
De woorden blijven in zijn gedachten steken, net als zijn stem in zijn keel.
‘Vanwege haar sloot ik me dus aan bij de partizanen... Tuurlijk, als ik had geweten wie de klootzakken waren die haar hadden doodgemarteld, dan had ik die op een nog gruwelijkere manier vermoord, en dan stonden we quitte. Maar dat wist geen mens, het kon elke Duitser geweest zijn. Dus zat er voor mij niets anders op dan ze allemaal de oorlog te verklaren, snap je? Ze allemaal afmaken, vandaar dat ik bij de partizanen ging. En ik heb er heel wat koud gemaakt, meer dan er haar gemarteld hebben, veel meer. Salvinia zal vast tevreden zijn over haar Salvatore. Want het waren dan wel niet dezelfden – hoe kun je nou weten wie het waren – maar ik heb mijn plicht gedaan. Ja, ze zal tevreden zijn.’