‘Niet te geloven dat zo’n klein hummeltje zo lastig kan zijn!’ roept Anunziata ten einde raad uit en trekt Brunettino weg bij de vuilnisemmer.

Sinds het ventje door het hele huis hobbelt, houdt iedereen zijn hart vast. Zijn opa echter kan zijn geluk niet op. ‘Prima, mijn jongen, wees maar flink lastig,’ denkt hij. ‘Wie dat nooit eens is, komt nergens!’

Vooral de door Anunziata bewerkstelligde orde in huis is het slachtoffer van de toeren die het ventje uithaalt. Alles waar hij bij kan, pakt hij en laat hij vervolgens op de meest onwaarschijnlijke plekken slingeren. Bovendien is hij al aan de sjouw met grote voorwerpen. Het nieuwste wat hij bedacht heeft is stoelen voor zich uit duwen. Met een voor zijn kleine stapjes suizende vaart gaat hij met een stoel door de gang, en wanneer hij valt, zet hij het even op een brullen, maar pakt al snel het spelletje weer op.

‘Pas op, daar komt de tank!’ roept zijn opa, die midden in de gang zit. ‘Kapitein Brunettino verplettert de vijand. Voorwaarts!’

De tank botst op de grootvader en komt tot stilstand. De kapitein slaakt een luide schreeuw, waarna de opa het besterft van het lachen en de aftocht blaast, en de tank ondertussen nietsontziend verder oprukt naar het einde van de gang.

‘Mijn God, meneer Roncone! U bent nog kinderlijker dan de kleine!’

Maar de oude Roncone hoort haar niet eens. Af en toe vraagt de werkster zich af wie van de twee erger is. Zojuist nog had Brunettino in de keuken een mes weten te pakken en was daarmee aan het spelen. Toen Anunziata het zag, gilde ze zo hard van schrik dat de grootvader met een sprong in de deuropening stond, net toen zij het ventje het mes afpakte, waardoor die begon te huilen.

‘Ja, huil maar jij, dit is geen speelgoed!’ zei de vrouw een paar keer.

‘Ach, het is maar een mes,’ had de oude Roncone opgelucht gezegd. ‘Dat is iets voor mannen, mevrouw. In plaats van het hem af te pakken, moet u hem laten zien hoe je ermee omgaat. Maar wat weet u daar ook van? Kijk, jochie van me, je moet het hier vastpakken, zie je? Ja, zo, heel goed… De rest snijdt en steekt en is voor de kerel tegenover je bestemd. Dit deel is voor jou, het heft. Het heft.’

De kleine had gelachen met het mes in zijn handje, met daaromheen de vuist van zijn opa, die in de lucht stak. Geschokt was Anunziata de keuken uit gevlucht. Zodra mevrouw thuiskwam, zou ze het haar beslist vertellen.

Dat doet ze even later dan ook. Met een diepe zucht slaat Andrea haar ogen ten hemel, alsof ze daar om geduld vraagt. Gelukkig krijgt haar schoonvader niet al haar verontwaardiging over zich heen, want hij is net de deur uit, hoewel het tussen de middag is.

‘Eet hij dan niet hier?’

‘Dat zei hij… En dit is niet de eerste keer,’ herinnert Anunziata zich.

‘Weet u misschien waar hij eet?’

Anunziata heeft geen idee; Andrea wordt nieuwsgierig. De laatste tijd doet haar schoonvader nogal vreemd. O God, als hij maar niet zijn verstand aan het verliezen is, dat zou een ramp zijn! De professor heeft verzekerd dat deze kankersoort de hersenen niet aantast, maar in de laatste fase van de ziekte kan iemands persoonlijkheid wel verbrokkelen. O God, o God! Zijn geheugen laat hem steeds meer in de steek. Hij vergeet wat hij ging doen, mist zijn hoed terwijl hij ermee in zijn hand staat. Wat zou hij nu te zoeken hebben op straat, midden in de winter, zonder ergens heen te hoeven en ook nog eens zonder geld, want van thuis sturen ze hem dat te laat en van hen wil hij niets aannemen. Of zou hij toch geld hebben? Want soms komt Brunettino ineens aanzetten met een speeltje, dat noch Andrea noch Renato voor hem gekocht heeft. Altijd een prulletje, maar totdat de kleine het kapot heeft gekregen, is hij er zoet mee. Hoe zit dat? Andrea snapt er niets van.

Nadat Anunziata is vertrokken, trekt Andrea haar kamerjas aan en wil gaan werken, nu haar zoontje nog slaapt. Maar het is duidelijk dat vandaag alles tegenzit, want net op dat moment gaat de bel. Ze staat op en doet snel open om te voorkomen dat er nog een keer wordt aangebeld.

Het is een onbekende jongeman met een vriendelijke glimlach. Instinctief trekt Andrea haar kamerjas, die enkel door de ceintuur bijeengehouden wordt, bij haar borst wat verder dicht.

‘Is meneer Roncone er ook?’ vraagt een prettige stem.

‘Die is in de fabriek. Tot vijf uur.’

‘Nee, ik zoek de vader. Don Salvatore.’

‘Opa? Wat zou deze keurige jongeman van hem willen?’ denkt ze.

‘Ik had om deze tijd met hem afgesproken in de hal, maar omdat hij niet naar beneden komt… Mankeert hem iets?’

‘Hij is de deur uit. Maar als u heeft afgesproken, zal hij zo wel komen. Komt u even binnen.’

De bezoeker komt binnen en doet zijn muts af, zo eentje waar je tegenwoordig veel studenten mee ziet. Door het krullende haar heeft hij een heel Romeinse kop. Hij is jonger dan Andrea hem net bij de deur schatte.

Ze wijst naar de bank in de huiskamer. Zelf gaat ze in een leunstoel zitten en bedekt haar benen met de panden van haar kamerjas, die telkens weer openvallen. De jongeman ziet opeens de brandende lamp en de opengeslagen boeken op het bureau.

‘Laat u zich door mij niet van het werk houden, mevrouw.’

Maar Andrea brandt van nieuwsgierigheid.

‘Nee, nee… Het is maar heel even, mijn schoonvader zal zo wel komen. Zou u samen ergens naartoe gaan?’

‘Ik neem hem mee naar de universiteit, net als laatst een paar keer.’

Naar de universiteit! Dat is wel de laatste plek in Milaan waar zij hem had verwacht. Opa op de universiteit!

‘Volgt hij dan een of andere cursus?’

‘Meneer Roncone is medewerker bij de werkgroep van professor Buoncontoni.’

Een ogenblik lang kan Andrea geen stom woord uitbrengen van verbazing. Bij Buoncontoni maar liefst! De autoriteit op het gebied van volkenkunde in Italië. Onomwonden vraagt ze de glimlachende jongen nu uit, die met plezier vertelt over de bandopnamen en de wetenschappelijke discussies. ‘Meneer Roncone is een van de beste medewerkers die we ooit gehad hebben bij de werkgroep. Vooral doctor Rossi is erg enthousiast…’

‘Aha, Natalia,’ denkt Andrea, die haar kent. ‘Ik zal haar er eens naar vragen.’

‘Zijn verhalen verschaffen nieuwe inzichten in het onderzoek naar het voortbestaan van mythen in de Calabrische folklore,’ zegt de jongen. ‘We ontdekken dat er in de Sila, waar nog nauwelijks onderzoek gedaan is, overleveringen zijn die in andere gebieden in Calabrië niet meer voorkomen. Eergisteren heeft hij bijvoorbeeld een onbekende, maar boeiende versie verteld van de belangrijke mediterrane mythe van de Maagd als Moeder.’

Andrea is perplex. Dus die boer die bij haar in huis woont, geeft lezingen voor de werkgroep van professor Buoncontoni. Nou ja, ze weet nu tenminste waar hij het geld vandaan heeft, en ze vindt het ontroerend dat hij dat voor haar zoontje uitgeeft. Ook is ze er nu achter waar hij zijn tijd doorbrengt, duidelijk niet in de Seniorenclub, zoals zij gehoopt had. Alleen begrijpt ze nog niet waar hij af en toe ’s middags eet. Vast in van die kroegen, waar ze hem de smerige kost voorzetten waar hij zo gek op is maar die niet goed is voor hem. Hoewel, wie weet! Misschien zit hij wel bij de aartsbisschop aan tafel… Nadat ze van zijn werk aan de universiteit gehoord heeft, kijkt ze nergens meer van op. Ze glimlacht bij die gedachte.

Dan voelt ze opeens hoe de jongeman naar haar zit te kijken, en om te voorkomen dat hij haar glimlach verkeerd begrijpt, trekt ze opnieuw haar kamerjas beter dicht en gaat wat meer rechtop zitten. Ze wil net wat zeggen als ze de voordeur horen. Haar schoonvader komt de kamer binnen met een bedrukt gezicht, dat echter meteen opklaart als hij de jongeman ziet.

‘Ach Valerio, wat goed dat je naar boven bent gegaan. Het spijt me, ik was vergeten dat het vandaag is… Dat hoofd van mij ook! Kom, laten we snel gaan! Wat zal de professor wel zeggen. Kom, vlug wat!’

Hij is net een wervelwind, die Andrea geen tijd geeft iets te zeggen en de student meesleurt. De laatste ziet nog net kans Andrea’s uitgestoken hand te pakken en naar voren te buigen, nadat hij zich heeft voorgesteld:

‘Ferlini, Valerio… Aangenaam, mevrouw.’

Andrea is blij dat zijn lippen haar hand niet raken, omdat ze daar niet van houdt, maar tegelijkertijd is ze ervan gecharmeerd dat zijn snor hem even beroert. ‘Ferlini, Ferlini… Zou hij een zoon zijn van de beroemde jurist?’ denkt ze. Ze herinnert zich de reportage onlangs in een tijdschrift over de schitterende villa die de familie bezit aan het Lago Maggiore.

Op weg naar de universiteit is de oude Roncone heel stil, hij maakt zich zorgen over zijn slechte geheugen. Zouden ze hem minder betalen omdat hij te laat is? Plotseling hoort hij Valerio:

‘Uw schoondochter is een knappe vrouw.’

‘Knap?’ herhaalt hij verwonderd en draait zich abrupt naar de jongen aan het stuur.

‘Aantrekkelijk, ja. En innemend.’

Roncone doet er het zwijgen toe. ‘En ik dacht nog wel dat hij een verstandige jongen was!’

Hij besluit bij zichzelf om die kinderen op de universiteit vandaag meer onzin te verkopen dan ooit. ‘Ze hebben toch geen flauw benul! En ze hebben het er zelf naar gemaakt. Hoe sterker het verhaal, des te meer het ze interesseert! Stelletje idioten,’ denkt hij en ergert zich aan de dromerige uitdrukking op Valerio’s gezicht.