Zijn ze hier al eerder geweest?
De oude Roncone weet het niet. In de bergen is hij nooit verdwaald, maar hier... Vandaag zien alle straten er hetzelfde uit, als in een doolhof waar Hortensia hem zonder aarzelen doorheen loodst. Alle schoenenzaken versmelten tot een enkele, hoewel ze in een aantal wat gevraagd hebben, in andere zelfs echt laarsjes hebben bekeken, die zijn gids afkeurde, en bij de meeste niet verder zijn gekomen dan de etalage, terwijl ze tussen alle gehaaste mensen die nog inkopen deden voor Oudjaar in het drukke verkeer van winkel naar winkel gingen.
Uiteindelijk kopen ze de laarsjes bij Mondoni, de eerste winkel waar ze naar binnen waren gegaan. Triomfantelijk wijst Hortensia hem daarop.
‘Ik wist al wel dat dit de beste zaak is. Maar als je niet eerst verder kijkt, zie je later om de hoek iets goedkopers.’
Hij is het er niet helemaal mee eens, maar hij heeft genoten van de zoektocht en zelfs van het gevoel verdwaald te zijn, omdat hij zich daardoor nog meer aan Hortensia’s zorgen kon toevertrouwen. Daar komt nog eens bij dat het hem goed doet om met haar op stap te zijn. Ze draagt een elegante grijze bontjas en goede laarzen. Bovendien heeft ze haar arm in de zijne gehaakt, en hij voelt aan haar elleboog de soepele stevigheid van het vrouwenlichaam. Trots zegt hij:
‘Zoals de mannen naar je kijken!’
‘Ze kijken naar ons tweeën.’
‘Naar mij? Hooguit naar mijn pelsjas.’
‘Ze kijken naar je houding en naar je stevige pas.’
‘Ja, ik heb de sterke benen van iemand uit de bergen. Bergopwaarts zou ik ze er nog steeds allemaal uit lopen. En jij, ben jij eigenlijk niet moe? Want ik heb je vanmiddag wel heel wat werk bezorgd!’
‘Werk? Vrouwen zijn dol op winkelen. Alleen zo vind je het beste. En nog voordelig ook.’
Voordelig? Zijn laatste spaargeld is opgegaan aan de laarsjes. En dan kwam hij nog zeshonderd lire tekort ook, wat werd bijgepast door Hortensia, die weigerde genoegen te nemen met een goedkoper paar.
‘Geen sprake van: voor de kleine moet je het beste nemen. En het is een goede koop, neem dat van me aan. Ik heb er verstand van, ik heb zes jaar als verkoopster bij Lombardia gewerkt, toen ik mijn man had verloren en alleen voor mijn dochtertje moest zorgen... Toe, je betaalt het me een andere keer maar terug. Daarvoor zijn we vrienden.’
‘Maar dat kan nog wel even duren. Ik ben helemaal blut.’
Hij zegt het zo ernstig, bijna met een grafstem, dat zij in lachen uitbarst, wat nog harder klinkt onder het glazen dak van de Galleria Vittorio Emanuele, waar ze zijn gaan schuilen voor de motregen toen het al begon te schemeren. Voorbijgangers kijken naar haar om; hij glimlacht. Ze is ook onweerstaanbaar met dat vriendelijke gezicht en haar witte tanden. Maar meteen daarna maakt hij zich weer kwaad.
‘Die rotzak ook. Het is mijn grond en mijn vee, maar die uitzuiger van een schoonzoon van me stuurt me maar geen geld. Wanneer ik hem aan de lijn heb, scheld ik hem de huid vol; jammer genoeg kan ik hem geen klap voor zijn kop geven. En bij mijn schoondochter thuis wil ik niet om geld bedelen.’
‘Ach, het heeft geen haast. En trek niet zo’n gezicht, straks denken de mensen nog dat we ruzie hebben. Er zit je iets anders dwars, hè?’
‘Eh, ik zou...’
‘Zeg maar niks, ik weet het al. Je zou me nu graag trakteren, waar of niet?’
‘Ze is echt helderziend,’ denkt de oude opnieuw, die het inderdaad vreselijk vindt dat hij haar niet kan trakteren, zoals het hoort. Precies aan de overkant is een chique etablissement.
‘Ik wist het wel,’ denkt Hortensia, blij met de gedachte dat deze man niets voor haar verborgen kan houden. Hij is een open boek voor haar. Ze voegt eraan toe:
‘Nou, trakteer me dan, trakteer me. Waarom niet? Pak aan. Dit geld is van jou, net alsof je het van de bank hebt geleend, met rente.’
‘Afgesproken, met rente,’ antwoordt de oude en neemt het geld aan.
Ze haakt haar arm weer in de zijne, maar dit keer om zich mee te laten voeren. Hij duwt tegen de draaideur, neemt haar mee naar een laag tafeltje met gedempt licht en gaat naast haar op de fluwelen bank zitten. Hortensia geniet ervan als ze ziet hoe de oude boer, nu hij de leiding weer heeft, zelfverzekerd, als een echte heer, het een en ander bestelt bij de ober. ‘Ho maar, ho maar. Waar laten we het allemaal?’ sputtert ze vrolijk tegen, maar ze laat zich vooral de taart goed smaken. De tijd vliegt voorbij nu ze zich hebben teruggetrokken op hun eilandje temidden van alle drukte.
‘Wat is het al laat!’ roept Hortensia uit als ze op haar horloge kijkt. ‘Zitten ze thuis niet op je te wachten?’
‘Die denken dat ik zit te kaarten bij een club voor idioten.’
‘Heb je ze niet gezegd dat we samen op stap gingen?’
‘Vergeet niet dat de laarsjes een geheim zijn. Bovendien,’ zegt hij er op ernstige toon achteraan, ‘wil ik jouw naam niet uit Andrea’s mond horen.’
‘Ik ben zijn geheim,’ denkt ze verheugd en zegt ineens:
‘Heb je wel door dat dit ons oudejaarsmaal was? Want ik ga thuis niks meer eten.’
‘Dat was precies mijn bedoeling. Vind je het leuk?’
‘Zo leuk, dat ik de Heilige Franciscus ga bedanken. Ga je mee?’
‘Ik naar de kerk? Dat is niks voor mij.’
Maar vanzelfsprekend staat hij tegelijk met haar op en helpt haar in haar jas. Nu begrijpt hij ook waarom keurige mensen dat zo doen: het is net alsof je een vrouw omarmt.
Het is opgehouden met motregenen. In de Via Manzoni vertelt ze hem dat zij ook nooit naar de kerk gaat, maar wel naar de Sant’Angelo om de Heilige Franciscus te zien, haar lievelingsheilige, vooral als ze weet dat er geen mis is, want van pastoors gelooft ze geen woord. Arm in arm lopen ze zwijgend verder, maar dan roept ze ineens uit:
‘Je kunt hem zelfs zien zonder de kerk binnen te hoeven gaan, kijk maar.’
‘Wie?’
‘De Heilige Franciscus.’
Op het plein staat een achthoekig bassin, zoals het bekken van een fontein, maar dan zonder opspuitend water in het midden. Een monnik leunt tegen de rand en kijkt naar een vogeltje dat aan de andere kant zit. Beide figuren zijn van brons, maar het tafereel, gewoon op straatniveau, doet zo natuurlijk aan, dat het idee van de kunstenaar juist door zijn eenvoud ontroert. Het gelige licht van de straatlantaarn weerspiegelt flauw in het rimpelende water en brengt het brons tot leven.
‘Je weet, Bruno, hij sprak met de vogels. Ik denk altijd dat de Heilige Franciscus dit een mooi beeld zou vinden.’
Met de vogels spreken? De oude Roncone gelooft niet dat de vogels op aarde zijn met de bedoeling dat wij met ze praten. Maar hij stelt zich Brunettino voor met een musje in de handen: het ventje zou zeker tegen het dier praten. Daarom is hij enthousiast over het beeld. Daar komt natuurlijk bij dat hij hier met Hortensia is, die hem kort daarop meeneemt de kerk in.
Alleen een middenschip, net als in Roccasera, en er is bijna niemand. De kerk is nog open omdat het silvesteravond is. Hortensia loopt vastberaden naar een kleine zijkapel en gaat op een bank zitten, vanwaar ze de beeltenis van de Heilige Franciscus kan zien. Op het altaar van het kapelletje staan vlak voor de Madonna twee kaarsen te flakkeren. Aan de wand ertegenover hangt een groot schilderij, dat behoorlijk donker is geworden.
De oude Roncone bestudeert het profiel van de vrouw naast hem. Ze heeft dezelfde zachte natuurlijkheid als het beeld buiten, met dat steile, in een knotje opgestoken haar, die rechte neus en serene lippen. Hij vindt het fijn dat ze geen gebeden voor zich uit prevelt, want dan zou ze ook zo’n kwezel lijken. Terwijl zij precies het tegenovergestelde is: met haar handen op haar schoot en haar langzaam op en neer gaande borst straalt ze innerlijke rust en diepe tevredenheid uit. Plotseling zucht ze licht, eerder van geluk dan van verdriet. Even voelt hij zich ongemakkelijk, alsof hij inbreuk maakt op iets intiems, en wendt zijn blik af naar het schilderij.
Inmiddels zijn zijn ogen gewend geraakt aan het schemerdonker, en nu herkent hij de Heilige Christoffel. Tot aan zijn knieën in het water steunt de heilige op een dikke stok en kijkt naar het kind, dat op zijn schouder zit, en houdt het met zijn andere arm vast. In de golven zijn vaag de silhouetten te zien van vreselijke monsters, maar het gezicht van de heilige is pure vervoering bij de aanblik van Jezus. Zonder er zelf erg in te hebben neemt de oude Roncone die uitdrukking over, omdat het kind, dat de wereldbol vasthoudt alsof het een bal is, hem aan Brunettino doet denken.
‘Maar mijn Brunettino is slimmer, bijdehanter. Dit kind is net zoals ze ze allemaal schilderen, een sul. Je kunt zelfs zien dat hij bang is dat hij zal vallen, zoals hij zich vastklampt aan het haar van dinges... Kom op, Christoffel, houd hem wat beter vast! Laat dat arme kereltje niet nat worden!’
Als Hortensia opeens gemompel hoort, draait ze zich naar hem om en ziet tot haar verbazing dat hij zijn lippen beweegt alsof hij zit te bidden. Heel kort maar, dan zwijgt hij weer, plotseling bevangen door het gevoel dat hij zich iets zou moeten herinneren. Wat zou dat kunnen zijn?
Als hij zijn ogen dichtdoet om het zich beter voor de geest te kunnen halen – het is ongetwijfeld iets van lang geleden – is het ineens net of hij weer in het kerkje in Roccasera zit. Hetzelfde gekraak van de planken, de zachte voetstappen, het knarsen van deuren, het knetteren van kaarsen... Dezelfde geur van was en vochtigheid... Toch brengt zijn geheugen de verloren herinnering niet bij hem boven. Zou die diep weggestopt zijn in de wereld van zijn kindertijd in Roccasera?
De tijd, die even stil leek te staan, loopt weer. Ze staan op, gaan naar buiten en wandelen weer terug naar de nabijgelegen Via Borgospesso, die ze op hun bedevaart naar de Sant’Angelo achter zich hadden gelaten. Het wordt kouder. Ze gaat dichter tegen hem aan lopen, en ze versnellen hun pas.
Voor de ingang van het gebouw waar Hortensia woont, nemen ze afscheid.
‘Gelukkig nieuwjaar!’
Net als die keer dat hij rozen voor haar had meegenomen, biedt ze hem haar wang aan, en hij neemt zijn hoed af en kust haar op beide wangen. Hij wacht tot ze naar binnen is en als hij vervolgens naar huis loopt, voelt hij op zijn lippen nog die zachtheid, en op zijn voorhoofd de streling van haar haar, en bewaart hij in zijn herinnering het beeld van haar serene profiel.