8

SEAL Team Six

Green Team was een selectietraject – een aantal van ons zou het niet redden. De meesten van ons waren in de dertig. Ik was precies dertig. De instructeurs klokten ons als we hardliepen of zwommen. We oefenden oorlogshandelingen op het land, parachutespringen en duiken – alles op een heel nieuw niveau. Zo maakten we ongeveer 150 parachutesprongen binnen vier weken: vrije val, HAHO, koepelformaties enzovoort. Ons curriculum bestond onder andere uit vrij klimmen, ongewapend gevecht, verdedigend en aanvallend rijden en SERE (Survival, Evasion, Resistance, and Escape). Hoewel we maar weinig tijd besteedden aan vaardigheden als auto’s openbreken en starten met een schroevendraaier, was er meer tijd gereserveerd voor het manoeuvreren met het voertuig en schieten onder het rijden. De instructeurs beoordeelden ons en gaven punten voor alles wat we deden en kwamen tot een algemeen puntenaantal en een ranglijst. Voor mij was de O-course het gemakkelijkst, en het moeilijkst was de John Shaw-schietschool, waarin we nabijgevechten moesten oefenen. We leerden niet hoe we een slot open moesten krijgen, maar hoe je de totale deur uit zijn scharnieren kon blazen. We losten elke dag duizenden schoten. Ik hoorde dat SEAL Team Six alleen al meer geld per jaar aan 9 mm munitie uitgaf dan het hele marinierskorps aan al zijn munitie bij elkaar.

Ik leerde een heel nieuw niveau van het nabijgevecht. Hoewel ik al een SEAL was, had ik het nog niet uitgevoerd zoals SEAL Team Six doet. Tijdens één oefening moesten we een stormaanval uitvoeren op een kamer, de aanwezige personen op de grond krijgen, al lopend schieten, sprinten en op een doelwit schieten. De instructeurs gebruikten voortdurend andere kamers: groot, klein, vierkant, vijandig, vriendelijk. En ze verschoven de meubels in die kamers ook. We werden constant op de vingers gekeken; de instructeurs lieten ons video-opnames zien van ons werk.

Bobby Z., een lange blonde jongen, en ik kwamen altijd een paar seconden na elkaar. Soms waren we zo dicht bij elkaar dat ik de drukgolf van zijn loop in mijn haar voelde – dat was met echte munitie. Er zat een grote kloof tussen ons tweeën en de anderen. Toen we de video bekeken, zagen we dat Bobby en ik snelheid behielden toen we al lopend van de ene kant naar de andere schoten. De meeste mannen gingen een stuk langzamer bewegen als ze hun doelwitten aanvielen, maar wij niet. Bobby bleef me opjagen bij het rennen en zwemmen.

Toen we in Green Team zaten, waren Bobby en ik afwisselend de nummer één. Uiteindelijk eindigde ik als tweede. De reden voor de rangorde was ten dele dat we feitelijk een aanmeldingsprocedure doorliepen. Terwijl we in de John Shaw-schietschool waren, kwamen er scouts van het Red, Blue en Gold Team naar onze training kijken – ze verzamelden informatie door te letten op de rangorde, het oordeel van het kader en onze concrete prestaties. Ze waren er niet van onder de indruk als ze ontdekten dat iemand dronken teruggekomen was uit een stripteasetent, met zijn auto tegen een brug was geknald en met zijn kop door de voorruit was gegaan.

De SEAL’s werken voortdurend in gevaarlijke situaties, maar bij Team Six lag veel meer en intenser gevaar voortdurend op de loer. In de eerste jaren van Team Six was een teamlid tijdens de training van het nabijgevecht gestruikeld waarbij hij per ongeluk de trekker had overgehaald en Roger Cheuy in de rug had geschoten. Roger was later in het ziekenhuis overleden aan een stafylokokkeninfectie, een bacterie die gifstoffen produceert vergelijkbaar met voedselvergiftiging. Het Teamlid werd niet alleen uit Team Six gezet, maar ook uit de SEAL’s. Bij een andere gebeurtenis, een maf ongeluk bij een nabijgevecht, vloog er een kogel door een van de muren van het oefenhuis en tussen de naden door van Rich Horns kogelwerend vest, waardoor hij op slag dood was. En bij een parachuteongeluk is Gary Hershey om het leven gekomen.

Zes maanden na het begin van mijn Green Team waren vier of vijf van de dertig mannen afgevallen. Hoewel we wat gewonden hadden gehad, waren er geen dodelijke ongelukken gebeurd. Red, Blue en Gold kozen hun eerste kandidaten uit. Red Team selecteerde mij bij de eerste ronde al. Het was net zoals het scouten voor de National Football League. Het logo van Red Team, was, net als dat van de Washington Redskins, de Amerikaanse indiaan – sommige activisten vinden dat misschien aanstootgevend, maar we hadden bewondering voor de moed en vechtkunst van de indianen.

Het feit dat ik bij de eerste ronde al geselecteerd werd voor Red Team, wilde niet zeggen dat ik in het Team beter behandeld werd. Net als ieder ander werd ik lid van het operationele team. Mijn boot had een vierkoppige bemanning. Ik was nog steeds de Fucking New Guy (FNG), oftewel het groentje. Het maakte niet uit dat ik al aan echte operaties mee had gedaan in tegenstelling tot anderen. Ik moest hun respect verdienen.

Ik maakte nu deel uit van een officieel niet-bestaande organisatie met een officiële bevelvoerder, een adres en een secretaresse om de telefoon te beantwoorden, die als dekmantel diende. Als ik een creditcard aanvroeg, kon ik moeilijk zeggen dat ik voor SEAL Team Six werkte. In plaats daarvan gaf ik hun de informatie over mijn neporganisatie. Ik kwam naar het werk in burgerkleding in plaats van in uniform. Niemand fluisterde in die tijd nog de woorden ‘SEAL Team Six’.

Zelfs nadat ik geslaagd was voor Green Team en door Team Six aangenomen was, bleven we onze schuttersvaardigheden verbeteren aan een schietschool in Lake Cormorant, Mississippi: de John Shaw’s Mid-South Institute of Self-Defense Shooting (MISS). John Shaw had een enorme variatie aan mogelijkheden met links-naar-rechts, pop-up en andere doelwitten. We gingen er met ons achten van Red Team naartoe om te trainen. Op onze eerste vrijdagavond gingen we met ons achten naar een stripteasebar aan de overkant van de rivier in Tennessee. Onze chauffeur was een saaie radioman die niet tot de SEAL’s behoorde, maar het was zijn taak het Team met van alles bij te staan. Hij heette Willie maar we noemden hem Wee Wee. Hij las heel veel en sprak nooit meer dan drie woorden. Wee Wee ging niet met ons mee naar binnen. Hij wachtte buiten in het busje en las een boek. De Team-bus was zwart met verduisterde ramen. Hij had kentekenplaten van Virginia en een aangepaste ophanging. Er zaten comfortabele stoelen in en er was ruimte genoeg voor acht mensen. Team Six had gepantserde wagens met kogelvrij glas, banden waarmee je kunt blijven rijden als ze lek raken, zwaailichten en een sirene achter de grille, en opbergvakken aan de binnenkant voor wapens. Dit was echter gewoon een transportbusje dat binnen de Verenigde Staten voor personeel en materieel gebruikt werd. Nadat we het in de bar voor gezien hielden, reed Wee Wee weer in het busje met ons weg.

Bij een verkeerslicht stopten drie rednecks naast ons, ruwe bonken in een gepimpte truck met vierwielaandrijving en een dubbele uitlaat. Ze zagen de kleine, magere Wee Wee met zijn Clark Kent-bril die met zijn raam halfopen reed, maar ze konden ons achten niet zien door de verduisteringsramen achterin. ‘Hé, Yankee klootzak!’ schreeuwde een van de kerels. ‘Ga naar huis!’ Het maakte niet uit dat ons Virginia-nummerbord van een staat was die tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog aan de kant van het Zuiden had gevochten, zelfs de staat waar generaal Robert E. Lee, de bevelvoerder van het Zuiden, vandaan kwam.

Een van de jongens achterin schreeuwde terug: ‘Krijg de klere, redneck!’

Het licht sprong op groen. Wee Wee reed weg tot we bij het volgende rode verkeerslicht weer stopten. Opnieuw kwam de wagen met de drie mannen naast ons staan.

‘Hé, jij miezerige klootzak. Je hebt wel een heel grote mond, hè?’ Zij dachten dat Wee Wee naar hen geroepen had.

‘Hé, boerenpummel,’ riep een van ons terug. ‘Wat vind je ervan dat je vader en moeder elkaars broer en zus zijn?’

Nu werden de rednecks witheet. ‘Stap jij maar eens uit, magere schoft.’ Ze spuugden tabakfluimen uit hun ramen. ‘Jou zullen we eens een lesje leren.’

De zweetdruppeltjes liepen bij Wee Wee nu over zijn voorhoofd en hij zette zijn bril hoger op zijn neus. We hielden onze adem in om niet in lachen uit te barsten en te verraden dat wij in het busje zaten. Iemand fluisterde: ‘Wee Wee, zet hem hier maar aan de kant.’

Wee Wee reed een paar kilometer verder en zette het busje aan de kant op een oprit van de snelweg.

De domme rednecks volgden het busje en stopten naast ons. Ze probeerden Wee Wee zo ver te krijgen dat hij uitstapte. ‘Wat is er aan de hand, Yankee?’ riepen ze. ‘Je bek is te groot voor je bange hartje.’

We stelden ons op achter de schuifdeur zoals we deden als we terroristen gingen overvallen. Ik had mijn hand op de portierkruk met aan elke zijde van me de helft van de jongens. Drie van ons zouden bij het uitstappen naar links gaan en drie anderen naar rechts. ‘Wee Wee, zeg maar dat ze naar de schuifdeur moeten komen.’ Wee Wee overtuigde de rednecks ervan dat ze naar de andere kant van het busje moesten komen om geen last van het verkeer te hebben.

De rednecks liepen om de wagen heen naar de deur. Op het moment dat ze daar aankwamen, vloog de deur open. Als bij toverslag stonden we ineens met zes man in een kringetje rond de drie rednecks. Hun ogen vielen bijna uit hun kassen.

Een van de rednecks spuugde zijn tabak op de grond. ‘Zie je wel, John. Ik zei toch dat we op een dag door jouw grote bek in de problemen zouden komen?’

‘Hé stommerd, ten eerste is niemand van ons een noorderling en dus er is ook geen Yankee.’ Ik gaf hun een geschiedenislesje. ‘Ten tweede was Virginia tijdens de burgeroorlog geen Yankee-staat. Ten derde kwam de bevelvoerder van het Zuiden, generaal Robert E. Lee, uit Virignia.’

Het leek alsof de rednecks wat rustiger werden tot John plotseling weer begon te praten.

We besloten hem dus voorgoed een lesje te leren: hij moest leren dat hij schijnbaar zwakke mensen niet te grazen mocht nemen. We gaven hun kort gezegd een ongelooflijk pak op hun falie. Om het hen nog meer in te peperen, zei een van ons: ‘En nu moeten jullie je broek uittrekken.’

Ze keken ons verbaasd aan maar wilden niet nog een pak slaag krijgen, dus trokken ze alles uit behalve hun ondergoed.

We pakten hun de autosleutels af, deden hun autodeuren op slot, gooiden de sleutels in de bosjes en namen hun schoenen en broeken mee. ‘Loop maar naar de eerstvolgende afslag, daar liggen jullie spullen op het toilet bij de eerste 7-Eleven die je tegenkomt.’

De volgende morgen zaten we in de John Shaw-schietschool koffie te drinken voordat we met de schietoefeningen begonnen, toen er een politieagent kwam aanrijden die bij Shaw werkt als een van zijn assistentinstructeurs. Hij stapte uit zijn politiewagen, liep naar ons toe en begon te praten. We kenden hem goed omdat we vaak met hem getraind hadden en ook wel eens samen met hem wat gingen drinken. Hij reed ook op een Harley-Davidson en we konden het goed met elkaar vinden. ‘Ik heb nou toch een grappig verhaal gehoord vanmorgen om half twee!’

‘Wat dan?’ vroegen we in alle onschuld.

‘Ik kreeg een telefoontje van de 7-Eleven dat er drie mannen aankwamen in hun onderbroek. De man achter de kassa deed de deur op slot en wilde hen er niet in laten. De drie mannen beweerden dat ze naar binnen moesten om hun kleren te halen. Tegelijk met mij kwam ook het halve politiekorps aanrijden. En ik ben een boon als het niet waar is, er stonden inderdaad drie mannen in hun ondergoed. We luisterden naar hun ongelooflijke verhaal. Moet je horen: een geblindeerd busje met een Virginiakenteken, zoiets als die trouwens’ – en hij wees naar ons busje – ‘kwam naast hen staan. Plotseling kwamen daar acht mannen als kleerkasten uitstappen, zoals jullie, en die omsingelden hen als indianen op oorlogspad en sloegen hen zomaar in elkaar. Dus we lieten die drie de winkel in en zochten twintig minuten, maar we hebben hun kleren nergens gevonden.’

We hadden zo hard gelachen de avond ervoor dat we vergeten waren bij de 7-Eleven langs te gaan. Hun schoenen en kleren lagen nog steeds achter in ons busje.

De politieagent ging verder: ‘Voordat ik wegging, zei een van de mannen: “Zie je wel, John. Ik zei toch dat we op een dag door jouw grote bek in de problemen zouden komen?” Vervolgens begonnen twee van hen, nog steeds in hun ondergoed, John bij de benzinepomp in elkaar te slaan. We haalden hen uit elkaar en vroegen wat hij bedoelde met: “Ik zei toch dat we op een dag door jouw grote bek in de problemen zouden komen”, maar ze wilden niets zeggen.’ De politieagent schudde zijn hoofd. ‘Zo’n raar verhaal geloof je toch niet?’

Niemand van ons zei iets. Na een ongemakkelijke stilte stonden we op en begonnen aan onze oefeningen van die morgen.

Later die middag zei de agent: ‘Als iemand zich als een stomkop gedraagt, heeft hij soms een goed pak slaag nodig om het af te leren. Wie die mannen in dat zwarte busje ook waren, ze hebben misschien wel het leven van die drie kerels gered, want als ze de volgende keer iemand tegenkomen die niet zoveel geduld heeft met rednecks met een grote bek, loopt het minder goed af.’

We knikten beleefd dat hij gelijk had.

Ofschoon ik het groentje was, hield ik mijn blik op de volgende uitdaging gericht: een sniper worden. Ik was echt aan adrenaline verslaafd, dat was duidelijk. SEAL Team Six wilde dat we drie jaar in ons afzonderlijk kleurenteam zaten voordat we ons aanmeldden om sniper te worden.

In de herfst van 1992 diende ik een verzoek in om naar de sniperopleiding te mogen. De leider van ons Red Team, Denny Chalker, vertelde me: ‘Je bent een goede commando, maar je zit nog niet lang genoeg in het Team. Het is een ongeschreven regel dat je hier drie jaar moet blijven voordat je naar de sniperopleiding mag. Bovendien wil de leider van je boot je niet kwijt.

Red Team had echter maar twee snipers en we hadden er vier tot zes nodig. Dat ik een goede schutter was, was natuurlijk ook niet verkeerd. Een week later zei Denny: ‘Weet je wat? We zijn van gedachten veranderd – je mag het doen. We sturen jou en Casanova naar de sniperopleiding.’

Hoewel we deel van Red Team bleven, zouden we ook lid worden van Black Team – de snipers. Casanova en ik hadden uit drie opleidingen kunnen kiezen: de SEAL’s hadden hun eigen kleine sniperopleiding opgezet, het leger had de Special Operations Target Interdictions Course in Fort Bragg, North Carolina, en het Marine Corps had die van hen in Quantico, Virignia. Ik wist dat de opleiding van het Marine Corps de zwaarste zou zijn – een soort miniatuur BUD/s-training – maar hun opleiding bestond wel het langst, was de meest prestigieuze en, wat nog belangrijker was, stond wereldwijd als de beste bekend.

En dus ging ik naar de Mariniersbasis Quantico. Die is bijna 260 vierkante kilometer groot en ligt vlak bij de rivier de Potomac in Virignia. Op dezelfde basis waren ook de academies van de FBI en van de DEA (Drugsbestrijdingdienst) gevestigd. In een verre hoek van de basis, naast de Carlos Hathcock Snelweg, ligt de Scout Sniper School, de moeilijkste opleiding van het Marine Corps. Van de weinige kandidaten die voor de opleiding aangenomen worden, haalt maar ongeveer de helft de eindstreep.

De tienweekse cursus bestond uit drie fasen. Op de eerste dag van fase één, Marksman and Basic Fields Craft (Scherpschutter en Fundamentele veldtechnieken), deden we de Physical Fitness Test (PFT), controleerden onze uitrusting en leverden ons papierwerk in. Wie niet voor de PFT slaagde, werd naar huis gestuurd zonder de mogelijkheid tot een herkansing.

Nadat het kader bepaald had wie van de cursisten mocht blijven, gingen we in een stenen gebouw zitten met verduisterde ramen en slechts één leslokaal, het schoolhuis genaamd, waar we een algemene briefing over de cursus kregen.

De volgende dag stond een sergeant van de artillerie voor ons in het schoolhuis. Hij was zo te zien begin veertig met een kort geschoren marinierskapsel. Hij was lid van de President’s Hundred, de 100 beste militaire en burgerschutters van de jaarlijkse President’s Match (een pistool- en geweercompetitie). Onder onze instructeurs bevonden zich ook oorlogsveteranen en gemoedelijke leermeesters, kader van de bovenste plank.

‘Een sniper heeft twee missies,’ zei de artilleriesergeant. ‘De eerste is dat hij gevechtsoperaties moet ondersteunen door met precisieschoten op vastgestelde doelwitten te schieten vanaf verborgen posities. De sniper schiet niet op elk willekeurig doelwit – hij kiest de doelwitten uit die het winnen van de strijd bevorderen: hogere en lagere officieren, communicatiepersoneel en andere snipers. Zijn tweede missie, die veel van zijn tijd in beslag zal nemen, is observatie. Informatie vergaren.

Buiten op het schietterrein werkten Casanova en ik samen en waren afwisselend spotter en shooter (schutter). Als geweer gebruikten we de M40 van het marinierskorps, een Remington 700 (een .308 kaliber (7,62 x 51 mm) grendelgeweer met zware loop waar vijf kogels in kunnen). Op het geweer was een telescoopvizier met 10x zoom bevestigd. Ik schoot eerst om er zeker van te zijn dat de telescoop gefocust was. Vervolgens stelde ik mijn telescoop bij, een aanpassing aan de invloed van de zwaartekracht op de kogel voordat die zijn doel 275 meter verderop bereikte. Als ik de afstand aanpaste, moest ik mijn instelling ook weer aanpassen.

Casanova keek door zijn M49 telescoop met 20X zoom die op een statief gemonteerd was. Omdat de telescoop zo sterk vergroot, zou het beeld zonder het statief bij de minste beweging van je hand al gaan bewegen. Casanova gebruikte de telescoop om de windsnelheid te schatten, want de weersfactor is meestal de grootste uitdaging voor een sniper.

Aan de hand van windvlaggen kun je de windsnelheid schatten. Je kijkt dan naar de hoek tussen de hartlijn van de vlag en de mast. Het aantal graden van de hoek deel je (in het metrieke stelsel) door negen om aan de windsnelheid in meter per seconde te komen.

Als er geen vlag voorhanden is, kan de sniper op zijn observaties afgaan. Als de wind nauwelijks voelbaar is maar rookpluimen niet recht omhoog gaan, is het een lichte wind van minder dan 5 km/uur. Wind die voelbaar is, is 6 à 11 km/uur. Bij opwaaiend stof en vuil is er sprake van een windsnelheid van 12 tot 19 km/uur.

Een sniper kan ook de miragemethode gebruiken. Als de zon de aarde opwarmt, trilt de lucht vlak bij de grond en vormt een soort golven. De wind laat deze golven naar zich toe rollen. Om de golven te zien, richt de sniper zijn telescoop op een voorwerp vlak bij het doelwit. Nadat hij het oculair een kwart tegen de klok in gedraaid heeft, richt hij zich op het gebied vóór het doelwit, waardoor de golven zichtbaar worden. Langzame wind zorgt voor grote golven, terwijl een snelle wind ze plat blaast. Het kost enige oefening om op deze manier de windsnelheid te bepalen.

Zijwind die haaks op het geweer staat, van links naar rechts, of van rechts naar links, heeft de meeste invloed op een schot. Dat wordt wind met een volle waarde genoemd. Schuine wind, van links naar rechts of van rechts naar links, wordt wind met een halve waarde genoemd. Wind van de schutter af of naar hem toe (staartwind en kopwind), is wind met een nulwaarde omdat die de minste invloed heeft.

Casanova gaf me de windsnelheid en ik voerde de berekening uit: vijf mijl per uur, volle waarde, links naar rechts.’ Drie (honderd) yard (275 m) afstand maal 5 mijl/uur is 15; 15 gedeeld door de constante 15 is één. Ik draaide het horizontale dradenkruis in mijn telescoopvizier één klik naar links. Als ik een windfactor twee van rechts had gehad, had ik twee klikken naar rechts moeten draaien.

Ik vuurde mijn eerste schot af op een stilstaand doelwit – raak. Na nog twee schoten op een stilstaand doelwit en twee op een bewegend, werd ik spotter terwijl Casanova ging schieten. Vervolgens deden we onze bepakking aan, pakten onze spullen en renden terug naar de 500 yard-lijn (475 m). Net als in de Teams was het lonend om succes te hebben. We wisselden elkaar weer af als waarnemer en schutter en losten vijf schoten op drie stilstaande en twee bewegende doelwitten. Vervolgens deden we hetzelfde op een afstand van 600 yard (548 m). Het viel niet mee je ademhaling en hartslag rustig te krijgen als je net gerend hebt. Op 700 yard (640 m) raakten we de drie stil hangende doelwitten opnieuw, maar dit keer waren er twee doelwitten die afwisselend bewogen en stilstonden. Op 800 yard (731 m) afstand dansten de bewegende doelwitten op en neer, en van links naar rechts en van rechts naar links. Op 900 yard (822 m) en 1000 yard (914 m) waren het vijf stilstaande doelwitten. Van de 35 kogels moesten er 28 doel raken. We raakten heel wat jongens kwijt op de schietbaan. Ze konden gewoon niet goed genoeg schieten.

Na de schietbaan gingen we weer terug naar het schoolhuis en maakten onze wapens schoon voordat we een veldtekenopdracht gingen uitvoeren. De instructeurs namen ons mee naar een gebied en zeiden: ‘Maak een schets van het gebied vanaf de linkerbosrand tot aan de watertoren rechts van ons. Je hebt een half uur.’ We tekenden zo veel mogelijk belangrijke details, en maakten er een perspectieftekening van. Dingen die dichterbij zijn, zijn groter dan zaken die verderaf zijn; horizontale parallelle lijnen komen steeds dichter bij elkaar en verdwijnen in de verte. Onder aan de tekening schreven we op wat we zagen: patrouille, een aantal vrachtwagens (de deuce-and-a-half) enzovoort. De instructeurs beoordeelden de tekening op netheid, accuratesse en inlichtingenwaarde. 70 procent of hoger was voldoende. Later hadden we er slechts een kwartier de tijd voor.

Een sniper houdt bij de tekening ook een logboek bij, zodat hij naast de tekening alle informatie op papier heeft over belangrijke terreinfactoren, observatie, dekking en camouflage, hindernissen en aanvalsroute (kort samengevat KOCOA) We hadden ook KIM-geheugenoefeningen. De instructeur haalde een zwarte doek van een tafel waarop tien à twaalf kleine voorwerpen lagen: een gebruikte 9 mm kogel, miniflare, afsluitbaar zakje, pen, kapotte bril, foto van een persoon, eikeltje en andere voorwerpen die op het tafelblad pasten. We moesten binnen tien tot vijftien seconden alles onthouden. Vervolgens gingen we naar het leslokaal, pakten een blaadje papier en tekenden alles wat we gezien hadden. Ten slotte moesten we ook woordelijk beschrijven wat we gezien hadden. Soms gebruikten we een telescoop of verrekijker om grote voorwerpen ver weg te bekijken. Als ik gemiddeld geen 70 procent of meer wist te onthouden, werd ik eruit gezet. Een fundamentele vaardigheid voor een sniper is dat hij zich alles moet kunnen herinneren en moet kunnen doorgeven wat hij ziet. We moesten ook door gras en struiken sluipen – een observatiepost (OP) vinden die door het gras en de struiken aan ons oog was onttrokken – en van de begroeiing gebruik maken om te voorkomen dat we door de observatiepost gezien zouden worden.

In fase twee, Unknown Distance and Stalking (Onbekende afstand en besluipen), moesten degenen van ons die goed door fase één gekomen waren, stalen doelwitten van 45 kilo 275 tot 730 meter ver weg brengen. Omdat we de exacte afstand tot het doelwit niet wisten, moesten we die schatten. Als je de eerste keer ver genoeg kwam, kreeg je 10 punten. De tweede keer raak leverde 8 punten op. Een derde kans was er niet. Nadat Casanova en ik klaar waren, brachten we de voorwerpen weer terug en deden het nog eens. We moesten gemiddeld minstens 70 procent halen in de drie weken om op de schietschool te mogen blijven.

Naast de schietvaardigheid leerden we in de schietschool ook alles over camouflage. We moesten ons eigen ghillie suit maken. Eerst moesten we onze kleding klaarleggen: de jas en broek van ons gevechtstenue. Vervolgens pakten we een sterk garen dat niet kon rotten, zoals sterk vissnoer, en maakten daarmee netten vast aan de rug en ellebogen van ons pak (bijvoorbeeld een militaire hangmat of een visnet). Met schoenlijm gaat het zelfs nog gemakkelijker dan met naald en draad. Vervolgens knipten we repen jute van 2,5 cm breed en 20 cm lang en bevestigden die met overhandse knopen aan het net. We trokken in de lengterichting aan de weefseldraden van de repen jute, zodat die rimpelden. Met verfspray gaven we de jute een kleur. Casanova en ik voegden ook nog bladeren toe van planten die op kniehoogte of lager groeiden, omdat dat de hoogte is waarop een sniper zich beweegt. Als we bladeren namen van hogere struiken of bomen, zou dat te veel opvallen als een sniper daarin over de grond kruipt. We pasten er ook voor op dat we geen te lange takjes gebruikten, die als een vlag in de lucht zouden steken. Bladeren werken het best omdat het langer duurt voordat ze totaal verdorren. Gras verdroogt het snelst: al binnen zo’n vier uur. Om de kolf van het geweer wikkelden we een olijfkeurige stoffen band en knoopten die vast met een platte knoop om de vorm van het wapen te verdoezelen. Een andere stoffen band ging om de loop en het vizier, op dezelfde manier als je verband om een arm rolt. Door er nog eens jutestroken aan te binden, bracht je ook wat variatie aan in de effen olijfkleur. Op dezelfde manier camoufleerden we het telescoopvizier van de M49, de verrekijker en ander materiaal.

In het weekend, als we vrij hadden, leerden en oefenden Casanova en ik de kunst van het jezelf onzichtbaar maken. We trokken onze camouflagepakken aan. Vervolgens droegen we de pakken buiten en gingen in allerlei terreinen liggen. Zo moesten we elkaar proberen te ontdekken. De meeste vrije uurtjes gebruikten we om steeds onzichtbaarder te worden.

Stalking, het dichterbij sluipen, was het onderwerp waarop de meeste cursisten onvoldoende presteerden. De locatie van elke besluiping verschilde en we moesten onze kleurencombinaties en materialen afwisselen om zo min mogelijk op te vallen. Tijdens het besluipen had je veel aan de telescoop en verrekijker. Het blote oog heeft het breedste gezichtsveld. Met een verrekijker kan je dingen dichter naar je toehalen en toch een relatief breed gezichtsveld houden. Met de snipertelescoop kun je zaken meestal iets beter bekijken dan met de verrekijker, maar je hebt dan wel een minder breed gezichtsveld. De verkennerstelescoop vergroot het meest, waardoor de sniper zaken grondiger kan bekijken, maar het gezichtsveld is wel het kleinst.

Hoe dichter een sniper bij het doelwit komt, hoe langzamer hij beweegt. Vanaf 3 km afstand van een doelwit sluipt de sniper rustig en snel 1,5 km dichterbij van de ene beschutte plaats naar de andere. De volgende 800 meter gaat hij zich nog meer verdekt opstellen en past zich aan de hoeveelheid plaatsen aan waarachter hij zich kan verschuilen in het terrein. De laatste 800 meter van het doelwit worden zijn bewegingen heel erg voorzichtig – hij kruipt nu laag bij de grond. De rechterhand gaat maar zo’n 30 cm naar voren in dertig seconden. Vervolgens gaat de linkerhand net zo langzaam naar voren.

Soms laten eerdere stalkers een spoor na. Het heeft voordelen om hun spoor te gebruiken omdat zij al planten platgetrapt hebben, en het spaart kostbare seconden waarin je niet opnieuw elke struik of elk grassprietje opzij moet duwen.

Binnen drie of vier uur moesten we al sluipend een afstand van 700 tot 1000 meter overbruggen en binnen 180 meter van een waarnemer in een observatiepost komen. Als de waarnemer ons zag met zijn spotterstelescoop voordat we binnen 180 meter van zijn positie kwamen, kregen we slechts 40 van de 100 punten: gezakt.

Als de waarnemer een struik zag bewegen, riep hij via de radio tegen een van de lopers: ‘Loper, naar links. Eén meter. Stop. Naar rechts. Stop. Sniper voor je voeten.’ Iedere sniper die binnen 30 cm van de loper was, was gezakt. Degenen die zakten waren de waarnemer meestal nog niet tot 180 meter genaderd. De sniper stond op met zijn geweer en liep naar de bus. Vijftig punten: gezakt.

Als we onze uiteindelijke vuurpositie bereikten, binnen 180 meter van de waarnemer, moesten we ons wapen richten en een losse flodder op de waarnemer schieten. Als de sniper de waarnemer niet goed in het vizier kon krijgen, geen correcte windinvloed of hoogte kon geven, of niet kon schieten uit een stabiele houding, kreeg hij 60 punten: gezakt. Als we dit alles wél konden, maar de waarnemer zag de rookpluim van de loop, praatte hij zijn loper naar onze positie en die pakte ons dan in de kraag. 70 punten: met de hakken over de sloot geslaagd.

Wanneer de waarnemer het schot niet zag, schreeuwde de loper in de richting van het gebied waar hij vermoedde dat de sniper was: ‘Los het tweede schot!’

De meeste mensen waren erbij omdat de waarnemer struiken zag bewegen door de luchtdruk van de loop bij het tweede schot. 80 punten.

Het laatste deel van de besluiping hield in dat de sniper een teken van de waarnemer moest zien. Als door het tweede schot de takjes, het gras of waar ook maar doorheen was geschoten bewogen, en de sniper kon het teken van de waarnemer niet zien: 90 punten.

‘Doelwit klopt zichzelf op het hoofd,’ zei ik.

De loper zei via de radio tegen de waarnemer: ‘Sniper zegt dat je je op je hoofd klopt.’

‘Ja, goede besluiping. Sta op. Ga naar de bus.’ Volmaakte besluiping – 100 punten. We moesten minstens twee van de tien besluipingen foutloos uitvoeren, naast het algemene gemiddelde percentage van 70 procent.

Zelfs in de herfst, bij 20 graden Celsius, was het in Quantico nog vreselijk heet als je in de zon in je camouflagepak een volle wapentas meesleepte en heel voorzichtig laag langs de grond moest kruipen. Sommigen raakten uitgedroogd. Na de besluiping moesten we weer teruglopen en in de struiken zoeken naar mannen die flauwgevallen waren. We droegen hen dan terug naar de kazerne.

Casanova en ik logeerden in een hotelkamer buiten de legerbasis, terwijl de mariniers in de kazerne verbleven aan de overkant van de straat van de sniperschool. We waren altijd stand-by. Als onze buzzer afging en we weg moesten, konden we vertrekken zonder dat veel mensen zich afvroegen wat er aan de hand was. Tjonge, wat hadden we een luxe; we kregen het beste van alles: businessclass vliegen, een auto huren per twee mannen. In onze hotelkamer moest ik na de besluiping controleren of er geen teek op Casanova zat die hij zelf niet kon zien; dit om de ziekte van Lyme te voorkomen. Als de ziekte van Lyme niet behandeld wordt, tast die het centrale zenuwstelsel aan. Casanova deed hetzelfde bij mij. Er is niets intiemers dan wanneer je maat met een pincet een teek bij je anus weg probeert te halen.

Pas na drie of vier besluipingen had ik het door: nu snap ik wat ze willen dat ik doe. Zo laag mogelijk bij de grond blijven. Niet schitterends, schijnends of glinsterends.

Tijdens een van mijn eerdere besluipingen kroop ik door een veld van net uitspruitende tarwe. Er kwam een jongen langs me heen vliegen.

‘Man, je gaat veel te snel’, fluisterde ik.

‘Ik zag de waarnemer door mijn verrekijker. Hij heeft nog geen tijd genoeg gehad om zich te installeren. Ik ren erheen en zorg dat ik dichterbij ben voordat hij naar ons gaat zoeken.’

Stomkop, dacht ik.

Hij schoot net voor me langs – kroop veel te snel vooruit.

Shit.

‘Snipers, verroer je niet,’ zei een loper.

We verroerden ons niet.

De waarnemer sprak met de loper die op nog geen schoenlengte van me af stond.

De jongen die me ingehaald had, was 1,5 meter voor me uit omdat hij zo snel gegaan was.

‘Sniper bij je voeten,’ klonk de stem over de radio van de loper.

‘Ja. Sta op, Wasdin.’

Jij eikel, dacht ik. Wat kon ik doen? Jankend naar de instructeur gaan en zeggen: ‘Maar dat was ík niet!’

40 punten. Dat deed pijn. Vooral bij de eerste besluipingen telde elk punt. Ik dacht aan de mogelijkheid dat ik hierdoor wel eens zou kunnen zakken. Ik was niet blij met het idee om in Dam Neck, Virignia, terug te komen met de mededeling dat ik voor de sniperschool was gezakt.

Hoewel de tactiek van de jongen in theorie goed was, was het niet verstandig die ten koste van mij toe te passen. Ik hoef niet te vertellen dat ik een stevig gesprek met die jongen heb gehad toen we terug op de basis waren. ‘Als het jou goed lijkt te rennen omdat je ziet dat de waarnemer nog niet klaar is, dan doe je dat maar, maar waag het niet om ooit nog eens op zo’n manier naast of voor mij te kruipen. Als ik door jouw toedoen weer hang, gaan we een ander soort gesprek voeren met z’n tweetjes.’

Hij heeft diezelfde fout daarna niet meer gemaakt, en doorliep net als ik met succes de sniperschool.

Zelfs nadat een sniper genoeg punten heeft om te slagen, kan het toch zijn dat de instructeurs hem laten zakken als hij steeds weer tekortschiet bij dezelfde oefening. Sommige jongens zakken omdat het hen niet gelukt was hun camouflagepak onopvallend genoeg te maken.

Nou zeg, dacht ik. We hebben deze oefening nu een maand gedaan. We zijn al aan die pakken aan het werken sinds het begin van de cursus. Waarom kun je niet buiten naar het terrein gaan kijken en ervoor zorgen dat je pak daarin niet opvalt?

Sommige jongens wisten hun pak wel aan de omgeving aan te passen, maar ze konden niet plat blijven liggen. Ik zag zoveel achterwerken omhoog steken. Of jongens kropen naar een boom toe en dachten dat die boom hen dan wel onzichtbaar zou maken. De instructeurs noemden dat ‘boomkanker’. Ze bekeken een boom van de kruin tot aan de wortels en zagen dan een grote bult onder aan de stam: wat is er mis met die boom – een kankergezwel soms? Gezakt.

Het werk van een sniper houdt veel meer in dan het lossen van een schot over lange afstand. Een olympische schutter die goed kon schieten maar niet kon sluipen, kon geen sniper zijn. Rond besluiping nummer zeven, acht en negen riepen de instructeurs bepaalde mensen bij hen. Zelfs als die cursisten perfecte scores hadden kunnen halen bij hun laatste besluipingen, zouden ze nog niet genoeg punten hebben om te slagen voor de cursus. We zagen hen nooit meer terug.

Ik had in totaal 800 tot 850 punten van de 1000 gehaald – inclusief de punten die ik kwijtraakte doordat die knul langs me heen rende.

Fase drie. Advanced Field Skills and Mission Employment (Gevorderde Veldtechnieken en Operationele inzet). Dit omvatte onder andere een missie als eindopdracht. Ongeacht hoe goed het ging met de schietbaan, de tekeningen, KIM-oefeningen of besluipingen, we moesten voor de laatste driedaagse operatie slagen. De instructeurs verwachtten van ons een hoge mate van volwassenheid en zelfstandigheid. Snipers werken vaak in paren, zonder directe supervisie. Ze moesten in staat zijn zelfstandig beslissingen te nemen, waaronder beslissingen om zich aan een wisselende situatie aan te passen.

Casanova en ik kwamen tijdens de laatste operatie in het holst van de nacht bij onze FFP aan en maakte ons schuttersputje gereed. Ten eerste moesten we 10 tot 15 cm grond afgraven, zorgvuldig de bovenste laag en het gras eraf halen en opzij leggen. Daarna groeven we een kuil van 180 bij 180 cm en 1,5 meter diep. Op de bodem ervan groeven we een geul van ongeveer 60 cm lang en 45 cm breed en 30 cm diep, die 45 graden schuin afliep. Die diende om eventueel regenwater of ongewenste granaten af te voeren. Om te voorkomen dat onze put instortte door de regen, verstevigden we de bovenste rand met zandzakken. Vervolgens maakten we een stukje bij de rand van de kuil schoon, zodat we daar onze ellebogen met de verrekijker of met het geweer op konden leggen. Daarna bedekten we het gat met dikke takken, poncho’s, stenen, grond en de pollen planten die we apart hadden gelegd. Ten slotte maakten we er een achteruitgang in, die we camoufleerden met afgevallen takken. In de uitgang stopten we een boobytrap ter verwelkoming van eventuele gasten.

We hielden een logboek bij van alles wat er in het doelgebied gebeurde (een huis op een verlaten plek met auto’s eromheen). Er liep een patrouille over ons heen, maar die kon ons niet zien. Om het uur wisselden Casanova en ik elkaar af als spotter en sniper. We aten, sliepen en deden onze behoeften in het hol. Het was het moeilijkst dat je wakker moest blijven terwijl de ander sliep. ’s Nachts moesten we naar buiten en aan de achterkant van het huis gaan kijken. We luisterden op een vast tijdstip naar onze radio en ontvingen een tijdvak waarbinnen we het doelwit moesten uitschakelen: ‘De man met de rode pet zal om twee uur nul nul verschijnen op 8 november. Schiet hem neer.’ Er verscheen een man met een blauwe pet. Verkeerde doelwit.

Voordat de operatie begon, hadden Casanova en ik een sniperkaart van het doelgebied gemaakt in de vorm van een gradenboog. Toen we bij onze FFP aankwamen, vulden we de details erop in zoals belangrijke kenmerken van het terrein en andere zaken. We verdeelden de kaart in drie sectoren: A, B en C. Met vooraf afgesproken arm- en handsignalen maakte Casanova duidelijk dat ons doelwit was gearriveerd in sector B, op 12 uur, 450 meter van ons vandaan. Vervolgens wees hij op de locatie op de kaart.

Ik bevestigde het met mijn duim in de lucht en ik had mijn geweer al ingesteld. Mijn dradenkruis bleef gericht op de borstkas van de dummy met de rode pet die voor een raam stond. Als ik mis schoot, zou ik niet voor de sniperschool slagen. Casanova had dan nog een kans om te schieten, maar ik zou zakken. Rustig haalde ik de trekker over. In de roos. Na het schot trokken we ons zonder gezien te worden terug naar de plaats waar we opgehaald zouden worden en daarvoor was landnavigatie nodig met een kaart en kompas – zonder gps.

Terug in het schoolhuis hielden Casanova en ik een briefing en brachten verslag uit van wat we gezien hadden op de weg ernaartoe, wat we gezien hadden op de terugweg, en wanneer we dat gezien hadden. We gebruikten foto’s en veldtekeningen bij onze presentatie. Het was nog steeds mogelijk te zakken voor de sniperschool.

De majoor zei tegen ons: ‘Jullie hebben uitstekend verslag uitgebracht. Jullie FFP was een heel goede – een van de betere die ik gezien heb. Ik ben er persoonlijk overheen gelopen. Jullie briefingtechniek is uitmuntend.’ We slaakten een zucht van opluchting. Natuurlijk was onze briefingtechniek uitmuntend – we deden het al sinds de BUD/s.

Helaas voor de andere snipers waren wij de eersten, en onze operatie was moeilijk te evenaren. Ik keek de zaal rond en de mariniers zagen niet naar hun eigen briefing uit. Een jonge marinier was een uitstekende schutter, maar de majoor gaf hem er zozeer van langs dat ik met hem te doen had. Hij had zich opnieuw aangemeld omdat hij sniper wilde worden. Maar hij en zijn maat waren betrapt terwijl ze allebei sliepen, hoewel een van hen de wacht had moeten houden. De instructeurs hadden hen betrapt toen ze zich terugtrokken. Bij hun briefing bleek dat ze de informatie niet goed konden overdragen. Als een sniper niet kan communiceren wat hij gezien heeft, heeft zijn informatie geen enkel nut. In de wereld van de sniper noemen we mannen als deze twee mariniers ‘hele aardige trekkeroverhalers’. Heel veel mensen kunnen een trekker overhalen. Hij en zijn compagnon zouden niet bij onze diploma-uitreiking zijn.

Gekleed in ons gevechtstenue hadden we een informele bijeenkomst. Een voor een werden we naar voren geroepen om het diploma in ontvangst te nemen, alsmede het embleem dat onze klas ontworpen had. Tot op dat moment mochten we het embleem niet in handen hebben, laat staan dragen. Dat van ons was cool: een doodshoofd met een capuchon en het dradenkruis van de snipers in het rechteroog – zilver op een zwarte achtergrond. Eronder stond: ‘The decision is mine’ (De beslissing is aan mij). Een sniper besluit het tijdstip en de plaats waarop zijn doelwit uitgeschakeld wordt. De majoor gaf me mijn diploma, maar het was niet zozeer het diploma waar ik met smart op zat te wachten. Geef me nu mijn embleem maar, dacht ik. Hij reikte het aan me uit. Onze groep gaf ook certificaten met dankbetuigingen en exemplaren van onze eigen emblemen aan elk van de instructeurs. Die hadden ze echt verdiend.

Na de sniperschool ging ik weer terug naar Red Team. Helaas had ik maar even tijd om bij mijn gezin door te brengen. Op het werk begon ik onmiddellijk te leren hoe ik moest Schieten met de 300 Win Mag met het Leupold 10X zoom telescoopvizier. De overstap van het 7,62 mm snipergeweer van de mariniers naar de 300 Win Mag van SEAL Team Six was als de overstap van het racen in een bus naar het racen in een Ferrari.

De KN250 was onze nachtzichttelescoop voor hetzelfde wapen. Nachtzicht versterkt het aanwezige licht van bijvoorbeeld de maan en sterren, en zet die beelden om in groen en lichtgroen in plaats van zwart en wit. Het resultaat is een beeld zonder diepte en contrast maar de sniper kan wel in het donker zien.

Vervolgens reisden we naar Fort Bragg, North Carolina, en leerden daar hoe we met de CAR-15 met geluiddemper konden schieten, terwijl we onszelf vastgespten aan speciale stoelen (een soort barkruk met rugleuning) die buiten de helikopter aan het onderstel vastzitten. Het kostte tijd om alles snel te leren doen. Dat betrof ook de communicatie – leren hoe we met de satellietradio konden werken die een speciaal toetsenbordje had om versleutelde boodschappen over te brengen.

Casanova, Little Big Man, Sourpuss en ik vlogen naar Australië om met de Australische elitetroepen, de SAS, te trainen. Het duurde een eeuwigheid voordat we er waren. We vlogen met een burgermaatschappij, businessclass, van de Amerikaanse oostkust naar de westkust. Vervolgens vlogen we naar Hawaï. Van Hawaï naar het vliegveld van Sydney aan de oostkust van Australië. Daarvandaan vlogen we over het hele land heen naar Perth, aan de westkust. Het was de langste vlucht van mijn leven – de ergste jetlag die ik ooit heb gehad.

In Perth stond buiten de Campbell Barracks, de thuisbasis van de Australische SAS, een monument ter nagedachtenis aan iedere Australische SAS-militair die gesneuveld was tijdens trainingen of gevechten – bijna veertig namen, velen van hen omgekomen bij trainingsincidenten. In de kazerne borgen we onze wapens op in hun kluis, en ze gaven ons een rondleiding. ’s Avonds verbleven we in een hotel aan de rivier de Swan. Hoewel Sydney een populairdere bestemming is, is Perth goedkoper. Er zijn minder toeristen, maar het is er wel leuker.

De Australische SAS had zandkleurige baretten en elk van de mannen had een embleem met daarop een zwaard met metaalkleurige gouden en zilveren vleugels, op een zwart schild. De belangrijkste taken van de Australische SAS – te vergelijken met de Britse SAS die van grote invloed waren op hoe SEAL Team Six en Delta er uiteindelijk uitzagen – waren onder andere terrorismebestrijding en verkenning (zee, lucht en land). De SEAL’s werkten al sinds de Vietnamoorlog met de Australische SAS samen.

Op het schietterrein richtten de Australiërs zich op snel bewegende doelwitten op zo’n 180 meter afstand. Wij hadden meer geoefend met stilstaande doelwitten over een langere afstand. Ze hadden semiautomatische .308 snipergeweren, terwijl wij onze Win Mags gebruikten, een grendelgeweer dat we handmatig moesten herladen. Als er groepjes van vier doelwitten voorbijkwamen, kostte het herladen tijd en we konden dus maar de helft van onze doelwitten neerschieten. Ondertussen bleef de SAS de trekker maar overhalen omdat de nieuwe kogels automatisch geladen werden, terwijl ze al hun doelwitten neerschoten. We vraten onszelf op. Ik besefte dat het in een snel bewegende omgeving, zoals bij stedelijke oorlogvoering, een goed idee is om iemand te hebben met een semiautomatische .308 voor het gebied tussen 180 en 360 meter. Onze automatische CAR-15 ’s konden maximaal 180 meter schieten.

Toen we naar de 460 tot 640 meter gingen, was het de beurt aan de Aussies om zich op te vreten. Hun semiautomatische geweren waren minder precies over de lange afstand, terwijl onze grendelgeweren preciezer schoten. We hadden ook een betere telescoop.

Ik schoot op een doelwit dat 660 meter ver weg was. De SAS-man achter me riep over de radio: ‘Was die raak?’

‘Ja.’

Ik schoot weer.

‘Was die raak?’

‘Ja.’

Steeds weer raak… Hij schudde zijn hoofd, en die avond gingen we naar een café waar hij een biertje voor me bestelde: een Red Back, Australisch tarwebier genoemd naar de beruchte Australische vrouwtjesspin die het mannetje opeet terwijl ze paren – en die mensen soms bijt met een neurotoxisch gif. Het is een populair biermerk onder de Australische SAS. ‘Een geweldig geweer, mate,’ zei hij.

Dagen later gingen we met munitie in onze geluiddempende CAR-15 tien dagen de wildernis in. Op een avond waren we op een boerderij van 8000 hectare groot, waar we in de open Range Rovers van de SAS stapten. Elk voertuig had een speciale stootram op de grille waaraan een explosieve lading bevestigd kon worden om een deur open te blazen als daartegen gestoten werd. Dan konden de mannen van de wagen afspringen en het gebouw aanvallen – een indrukkende aanval om naar te kijken. De Range Rover kon ook rook aan de achterkant naar buiten blazen om ongezien te kunnen ontsnappen. Onder het rijden schoten we op bewegende doelwitten: kangoeroes. De kangoeroes waren aan het grazen op de weiden van de boerderij en dreigden het kwetsbare landschap te verwoesten. Ze lieten weinig te eten over voor het vee en verspreidden ziekten. In tegenstelling tot de schattige knuffelkangoeroes kan een echte kangoeroe, vooral als hij uitgedaagd wordt of in het nauw komt, een mens met zijn voorpoten vastgrijpen en dan met zijn sterke achterpoten openrijten.

Casanova, Little Big Man, Sourpuss en ik gebruikten nachtkijkers en infraroodlasers op onze CAR-15-geweren. Het is niet eenvoudig om vanuit een rijdend voertuig te schieten. Ik bewoog mijn laser mee met de kangoeroes. Vanuit het SEAL-voertuig klonken onze geweren pang-pang-pang-pang-pang-pang.

Vier mannen van de SAS reden in hun Range Rover. Pang.

Wij losten zes schoten voor elk schot vanuit hun auto. Pang-pang-pang-pang-pang-pang.

De mannen van de SAS dachten dat wij maar wat in het wilde weg schoten – totdat we de schade opnamen en zij de dode beesten om ons heen zagen. Voor elke kangoeroe die zij doodden, hadden wij er zes afgeschoten. ‘Man, jullie SEAL’s hebben daar leuk speelgoed.’

De volgende dag kwam de boer kijken en zag de massaslachting. ‘Jullie hebben heel goed werk geleverd. Hartelijk bedankt!’ Hij zag eruit alsof hij ons een Australische high five wilde geven.

Terug op hun hoofdkwartier zaten we in een prachtige vergaderzaal. De Australiërs schonken ons wat in van de port met hun eigen SAS-etiket, uit hun eigen SAS-wijnmakerij. Met een glas in de hand vertelde een van de militairen ons dat hij tijdens de Eerste Golfoorlog in hetzelfde kamp was gelegerd als de Britse SAS-eenheid Bravo Two Zero. Dat was een team van acht man dat naar vijandig gebied gestuurd werd om inlichtingen te vergaren over vijandige posities en om doelwitten te verwoesten zoals glasvezelcommunicatiekabels. Tijdens de tweede dag van hun operatie had een boer op een bulldozer hen gezien. De SAS had de man laten gaan in plaats van hem gevangen te nemen of te doden.

In de paar dagen daarna overleefden de mannen van Bravo Two Zero verschillende vuurgevechten en raakten elkaar vervolgens kwijt. Irakese burgerwachten doodden Robert Consiglio. Vincent Phillips en Steven Lane stierven aan onderkoeling. De Irakezen namen vier anderen gevangen die ze later weer vrijlieten. Dat waren: Andy McNabb, Ian Pring, Malcolm MacGown en Mike Coburn (Nieuw-Zeelandse SAS). Chris Ryan wist acht dagen uit handen van de Irakese troepen te blijven en liep meer dan 320 km naar Syrië, de langste ontsnappings- en vluchtpoging ooit door een militair uitgevoerd. Tijdens het half uur waarin de SAS-man ons het verhaal vertelde, kreeg hij tranen in zijn ogen en leek een of meer van de omgekomen commando’s te kennen. Wat hij ons duidelijk wilde maken, was: ‘Als je ooit door iemand gesnapt wordt, is het beter om de persoon die jou ontdekt te doden of vast te binden dan om hem de vrijheid te gunnen.’

De Australische SAS heeft ons goed behandeld. Zij leerden ons het een en ander, en wij leerden hun het een en ander. We werden er allemaal beter van – dat is waarom uitwisselingen zo goed zijn. Zoals generaal George Patton ooit zei: ‘Een goede voorbereiding dwingt zijn eigen geluk af.’