7
Desert Storm
Toen hij de economische neergang van zijn land niet meer kon stuiten, gaf de Irakese president Saddam Hoessein Koeweit de schuld daarvan en viel het land op 2 augustus 1990 binnen, waarbij hij westerlingen gijzelde. De Verenigde Naties veroordeelden de invasie, eisten een terugtrekking, legden Irak economische sancties op en vormden een blokkade. Maar Saddam Hoessein leek vast van plan Saoedi-Arabië als volgende land binnen te vallen. Op 7 augustus begon Operatie Desert Shield. Amerikaanse vliegdekschepen en andere schepen voeren de Perzische Golf binnen. Onze troepen werden naar Saoedi-Arabië gestuurd. De VN stelden Irak een ultimatum om zich vóór 15 januari 1991 uit Koeweit terug te trekken. Anders zou het Irakese leger met geweld verdreven worden. We vormden een coalitie van 34 landen, met financiële steun van Duitsland en Japan.
Mijn peloton en ik maakten onze uitrusting gereed en werden overgeplaatst naar Machrihanish, in Schotland. Toen we hoorden dat Desert Shield in Desert Storm zou overgaan, vlogen we naar Sigonella, op Sicilië. Onze marinebasis lag op het terrein van de NAVO-basis en diende als knooppunt voor de Middellandse Zee. Daar wachtten we op ons schip.
In de tussentijd ging ik vaak van de basis af om in een restaurant in de buurt te gaan eten. Vooral hun manicotti was verrukkelijk. Op een avond vroeg ik aan de serveerster hoe je dat klaar moest maken. Ze verdween in de keuken, kwam terug en vertelde het me. Nadat ik daar een paar keer had gegeten en elke keer vroeg hoe je het gerecht klaar moest maken, zei ze: ‘Jij en kok praten.’ Ze leidde me naar de keuken. Ik besefte dat het restaurant door een familie gedreven werd. De kok en ik dronken chianti terwijl hij me liet zien hoe je de mise-en-place moest klaarmaken, en na een paar bezoekjes leerde hij me Siciliaans koken: zelfgemaakte gehakballetjes, worstje, gebakken ziti en manicotti. Hij leek het leuk te vinden dat ik hem graag hielp bij het koken. Het belangrijkste van Italiaans eten is de saus, waarvoor je soms een paar dagen nodig hebt om die te bereiden. Eerst snijd je de paprika’s, uien, knoflook, tomaten en champignons. Vervolgens bak je die. Kook de tomatensaus met kruiden erin, zet het vuur lager en voeg groenten toe. Doe er wat wijn bij. Hier heb je een hele dag voor nodig. Maak gehakballetjes en worstjes terwijl de saus zachtjes inkookt. Doe het vlees vervolgens bij de saus. Stap midden in de nacht je bed uit om de saus in de koelkast te zetten. Haal hem er de volgende dag uit om op te eten. En zelfs nu kook ik nog wel eens Siciliaans. Mijn vrouw en ik nodigen vaak vrienden en buren uit om samen van de maaltijden en de sfeer te genieten die ik zo heerlijk vond op Sicilië. Af en toe als ik de hond uitlaat, vraagt een van mijn buren me: ‘Hé Howard, wanneer ga je weer Italiaans koken?’
Na een paar weken kwam ik op een avond van het restaurant terug en ging even bij de verkeerstoren langs om tv te kijken. Op CNN lieten ze de eerste schoten van Desert Storm zien. Ik vloog naar de ruimte van de explosievenopruimingsdienst waar mijn peloton in slaapzakken lag te slapen en maakte hen wakker: ‘Hé, de oorlog is begonnen!’
Iedereen sprong overeind om zich klaar te maken. Toen pas beseften we: waarom zijn we eigenlijk zo enthousiast bezig? We hadden nog niet eens orders gekregen. Dus pakte ik mijn slaapzak en ging onder zeil.
De volgende morgen kregen we te horen dat we naar de John F. Kennedy gingen, hetzelfde vliegdekschip waarop ik aan Search-and-Rescueacties mee had gedaan. Toen het schip vanaf de Middellandse Zee aankwam, leek het wel een eeuwigheid te duren voordat we al ons materiaal aan boord hadden: kisten met 84 mm enkelschots lichte antitankrakketten (AT-4s), landmijnen, munitie… We wisten niet welke speciale missies we opgedragen zouden krijgen, en dus namen we alles maar mee.
De John F. Kennedy was 320 meter lang en 58 meter hoog van de waterlijn tot aan het puntje van de mast. Hij kon een snelheid van 34 knopen halen (ongeveer 60 km/uur) en had ruimte voor meer dan 5000 bemanningsleden. Naast de tachtig vliegtuigen was het ook bewapend met twee lanceerinstallaties voor geleide raketten van het type Mark-29 waarmee Sea Sparrow-raketten konden worden afgevuurd, twee stuks Phalanx CIWS-antiraketgeschut, en twee RAM-raketwerpers (Rolling Airframe Missile Launchers) voor infrarood geleide luchtdoelraketten.
Aan boord zag ik heel wat van mijn oude maten terug. Er waren zelfs nog wat piloten die ik kende. De John F. Kennedy voer door het Suezkanaal naar de Rode Zee, richting de Perzische Golf. Op de meeste schepen was geen onderkomen beschikbaar voor een SEAL-team. We sliepen en vergaderden overal waar maar plaats was. Gelukkig hadden we een goed contact met de bemanning. Elke keer als die ons door de gangen zag lopen met ons camouflage-uniform en SEAL-embleem, zeiden ze: ‘Aan de kant, laat de SEAL door.’ Je had het gevoel dat je een beroemdheid was. Wij op onze beurt behandelden hen ook zo veel mogelijk met respect.
In eerste instantie kwam er niemand naar ons toe als we in de mess kwamen eten. Na een poosje kwamen er mensen bij ons zitten. Ze vroegen ons hoe de BUD/s en andere zaken gingen. Onze conditietrainingen deden we elke morgen in de enorme hangar. Een aantal bemanningsleden kwam met ons meedoen.
We hielden ons niet aan de Dick Marcinko Etiquette School die je leerde om arrogant te zijn en mensen af te stoten. Marcinko, die SEAL Team Six opgezet had, had een tijdje achter de tralies gezeten omdat hij de overheid had opgelicht, had zijn autobiografie Rogue Warrior geschreven en een videogame gemaakt. Hoewel ik hem ervoor respecteer dat hij Team Six opgezet heeft, gaf Marcinko ons wel een klap in het gezicht omdat hij geen respect had voor mensen die geen SEAL waren – evenmin als voor SEAL’s die niet tot zijn groepje behoorden. Ik zat eens op een vlucht met een piloot die zich verbaasde over ons gedrag dat vergeleken bij de luide, botte, strijdlustige houding van Marcinko’s SEAL’s zo anders was. Maar erger nog, Marcinko had overheidsgeld verduisterd, waardoor Team Six bij velen in een kwaad daglicht was komen staan. Hij had een gevangenisstraf uitgezeten omdat hij had samengespannen met een burgerondernemer om de overheid te veel in rekening te brengen voor explosieven, en hij had het geld in eigen zak gestoken. Jarenlang moest hij die zwarte bladzij in zijn leven zien te overwinnen. Met name bij SEAL Team Six werkten commandanten die na hem kwamen er hard aan om de nare smet weg te poetsen die Marcinko had achtergelaten.
Op de John F. Kennedy waren we bij anderen te gast. Zij hadden het voor het zeggen. Zij waren degenen die ons lot in handen hadden, die ons verblijf zo goed of zo slecht mogelijk konden maken als ze maar wilden. Als het schip lek raakte, waren we van de bemanning afhankelijk om het gat te dichten. We behandelden de bemanning netjes, en zij behandelden ons als vorsten.
Ik wil niet zeggen dat we de hele tijd elkaars hielen zaten te likken; we maakten allemaal immers deel uit van dezelfde ploeg. De niet-SEAL’s hadden dezelfde marine-eed afgelegd als de SEAL’s om ‘de Grondwet van de Verenigde Staten te verdedigen tegen alle vijanden, zowel in eigen land als daarbuiten’. Wanneer je anderen die in hetzelfde leger zitten als vuilnis behandelt, zul je daar uiteindelijk zelf de consequenties van ondervinden. Als ik Marcinko op straat zou tegenkomen, zou ik respect voor hem tonen omdat hij SEAL Team Six heeft opgezet, maar als hij me vertelde dat alles beter was toen hij nog commandant was, zou ik zeggen: ‘Ga jij je videogame maar spelen en neem jezelf in de maling.’
Meer dan een week lang vertrokken er piloten van ons schip met toestellen vol bommen en wij bleven achter en zagen op CNN hun ladingen ontploffen. Vervolgens stonden we te kijken als de piloten terugkwamen zonder hun bommen. Hier hadden we zo hard voor getraind. Vooral bij de koudweertraining. We skieden dan naar het doelwit, zetten een baken neer zodat de piloot in het vliegtuig onze locatie kon zien. Vervolgens ‘schilderden’ we het doelwit met laserlicht, zodat de piloot kon zien waar hij moest zijn. Wij staan buitenspel, dacht ik.
Met een pilotenzonnebril op stond ik op het bovendek van het vliegdekschip in de koele bries en keek uit over de schitterende, kalme oceaan in de richting Irak. Ik kon de USS San Jacinto (CG-56) zien, een torpedojager vol Tomahawks. De USS America (CV-66) en de USS Philippine Sea (CG-58) maakten ook deel uit van onze vloot. Ik was er helemaal klaar voor, maar kon nergens heen. Mijn peloton en ik waren niet de enigen. Hoewel generaal Norman Schwarzkopf aan het begin van de oorlog Britse commando’s had ingezet, de Special Air Service (SAS), maakte hij geen gebruik van de Amerikaanse elite-eenheden. Hij gaf duidelijk de voorkeur aan de Amerikaanse conventionele troepen boven de Amerikaanse speciale eenheden zoals de SEAL’s of Delta. Het was goed waardeloos.
Tussen twee haakjes, hoewel de SEAL’s speciaal geoefend hadden om de oliebronnen van Koeweit te verdedigen, had Schwarzkopf geen gebruik van ons gemaakt. Later, toen de troepen van het coalitieleger het Irakese leger uit Koeweit verdreven, pasten Saddams troepen de tactiek van de verschroeide aarde toe en vernietigden alles wat maar mogelijk was – ze staken onder andere meer dan 600 Koeweitse oliebronnen in brand. Koeweit verloor vijf tot zes miljoen vaten olie per dag. De onverbrande olie vormde honderden oliemeren en vervuilde veertig miljoen ton grond. Zand dat met olie vermengd raakte, vormde ‘tarcrete’, een dikke harde betonachtige bodemlaag, en bedekte 5 procent van Koeweit. Het doven van de brandende bronnen kostte Koeweit 1,5 miljard dollar. De oliebronnen stonden meer dan acht maanden in brand en vervuilden de bodem en de lucht. Veel inwoners van Koeweit en militairen van de coalitietroepen kregen ademhalingsproblemen. Dikke zwarte rookwolken vulden de Perzische Golf en omringende gebieden. De wind dreef de rook in de richting van het Arabisch Schiereiland. Dagenlang vervuilden de rookwolken en zwarte regen de omliggende landen. De milieuschade en gezondheidsproblemen ten gevolge van de branden zijn tot op de dag van vandaag voelbaar. Als Schwarzkopf de kans niet onderschat had dat Saddams troepen de oliebronnen in brand zouden steken, hadden de jongens van het Team naar onze overtuiging veel van de boosdoeners kunnen tegenhouden voordat ze de 600 oliebronnen bereikten, en dan zou de schade beperkt zijn gebleven.
Op een avond werden we rond middernacht gewekt en kregen het bevel ons te verzamelen in een van de briefingruimtes van de gevechtspiloten. De inlichtingendienst vertelde ons dat een vrachtschip, dat als dekmantel onder Egyptisch vlag voer, mijnen aan het leggen was in de Rode Zee. Wij kregen de opdracht het schip uit te schakelen. SEAL Team Six voerde dit soort missies uit met Black Hawk-helikopters en ultramodern materiaal. Als Team Two SEAL’s moesten we het doen met de op hommels lijkende SH-3 Sea King-helikopters en ons gezonde verstand.
We begonnen met de planning van onze missie. Hoeveel helikopters? Wie gaat er in welk toestel? Wie vervult welke rol? Welke helikopter gaat het eerst boven het schip hangen? Welke als tweede? Wat voor sniperposities gebruiken we, wat voor ontsnappingsplannen als we ons moeten terugtrekken? Ondertussen bleven we nieuwe inlichtingen binnenkrijgen, en het vliegdekschip bracht ons dichter naar de aanvalspositie.
De scheepshoorn klonk: lunchtijd. We aten en wisten niet wanneer we weer een kans zouden krijgen wat te eten. Vervolgens gingen we naar het inlichtingencentrum voor het laatste nieuws en om de bouwtekening van het vrachtschip te bekijken dat we moesten uitschakelen. Hoeveel dekken? Hoeveel ruimten? Hoeveel bemanningsleden? De hoeveelheid inlichtingen en voorbereidingen die voor een missie nodig zijn, doen je duizelen.
Omdat ik verantwoordelijk was voor de belading van het toestel, zorgde ik ervoor dat alles klaarlag: de metalen touwladders (om weer terug in de helikopter te kunnen klimmen als dat nodig was), de abseiltouwen en ander materiaal in de heli. Ik maakte een gevlochten nylon kabel van 27 meter vast aan een haak op een buis die met bouten aan het plafond van de SH-3 Sea King was bevestigd. De Sea King was een tweemotorige helikopter voor onderzeebootbestrijding. Hij was niet voor ons soort werk ontworpen en zou later vervangen worden door de SH-60 Sea Hawk, de maritieme versie van de Black Hawk. SEAL Team Six had wel Black Hawks, maar de SEAL’s van het ruime sop moesten het doen met wat voorhanden was. Ik legde het opgerolde abseiltouw vlak bij de deuropening van de heli.
We verdeelden de taken. Als verantwoordelijke voor de gevangenen moest ik tien extra paar tie-wraphandboeien in mijn rugzak doen, naast de standaard twee paar voor de gevangenen, en ik moest bedenken waar we de gevangenen zouden laten als we het schip uitschakelden.
We stonden paraat in onze zwarte gevechtsuniformen. Aan onze voeten hadden we aanvalslaarzen met een zachte zool waar je goed grip mee hebt, het zijn net hoge tennisschoenen. Ze kunnen ook tegen water en dan passen je zwemvliezen er netjes overheen. Tot op de dag van vandaag zijn het mijn favoriete laarzen. Ons gezicht was bedekt met zwarte bivakmutsen, en we hadden camouflage op de huid die zichtbaar was. Aan onze handen hadden we zwartgeverfde pilotenhandschoenen en van de rechterhandschoen hadden we twee vingers afgeknipt: de wijsvinger die aan de trekker zat tot aan de tweede knokkel en de duim tot aan de eerste knokkel. Zo kon je gemakkelijker de trekker overhalen, magazijnen verwisselen, de pin uit handgranaten trekken enzovoort. Om onze pols hadden we Casio-horloges om de tijd bij te houden. Achter op mijn rug hing een gasmasker aan mijn riem. Tijdens Desert Storm was iedereen voorbereid op gas of biologische wapens; Saddam zou nog steeds chemische wapens hebben die hij zonder aarzelen tegen ons zou gebruiken. Ik nam ook twee of drie stungranaten mee.
Ik droeg het Heckler & Koch MP5 machinegeweer met een Sig Sauer 9 mm op mijn rechterheup. Ik had een magazijn met dertig kogels in de MP5 zitten. Sommige mannen dragen het liefst twee magazijnen in het wapen mee, maar het was onze ervaring dat je door het dubbele magazijn niet zo gemakkelijk kon bewegen, plus dat het lastig is het magazijn te verwisselen. Ik had drie magazijnen bij me op mijn linkerbovenbeen en nog eens drie in mijn rugzak. We probeerden onze wapens uit vanaf het halfdek, achter op het schip.
Hoewel ons peloton uit zestien man bestond, zou er in elk van de twee rondcirkelende helikopters één van ons als sniper achterblijven. Dan waren er dus nog maar veertien over om het hele schip in handen te krijgen – nog twee heli’s met elk zeven aanvallers. Die van mij zou de leiding nemen.
De bemanningsleden van de helikopter waren bekende gezichten voor me – ik had met hen samen gediend in hun eskader, SH-7, tijdens mijn begintijd bij de marine als kikvorsman bij Search-and-Rescue-operaties op zee. Omdat ik verantwoordelijk was voor de belading en voor het touw, zat ik in de deuropening van de heli midden in het opgerolde abseiltouw, met in mijn linkerhand het deel dat naar de takel ging die uit de heli stak. Toen we eenmaal in de lucht waren, voelde ik de koude wind aan het touw trekken. Ik sloot mijn ogen en rustte wat.
‘Vijftien minuten.’ Ik hoorde in mijn koptelefoon de stem van het helibemanningslid dat boodschappen van de piloot doorgaf.
Ik opende mijn ogen en gaf de boodschap door aan mijn teamgenoten. ‘Vijftien minuten!’ Vervolgens sloot ik mijn ogen weer.
‘Tien minuten.’
Ik was aan de routine gewend.
‘Vijf minuten.’
Het kwam nu dichterbij.
‘Drie minuten.’
We naderden het schip vanaf de achterkant en namen gas terug van 100 knopen naar 50 knopen.
‘Eén minuut.’
De piloot trok de neus van de heli omhoog en remde af. Toen we vlak boven het schip kwamen hangen, had ik nog genoeg daglicht om het dek te kunnen zien. We bleven in positie hangen. Ik trapte het 27 meter lange abseiltouw naar buiten en riep: ‘Touw!’ Het kwam neer bij de achtersteven van het schip, op een stuk dat te klein was om met een helikopter op te landen.
‘Nu!’ Met mijn handschoenen, waarin ik een dikke laag wol gestopt had, greep ik het touw vast en gleed erlangs naar beneden als een brandweerman langs zijn paal. Met meer dan 45 kilo bepakking op mijn rug moest ik het touw stevig vasthouden om te voorkomen dat ik op het dek te pletter zou vallen. Natuurlijk wilde ik ook niet te langzaam gaan met zes mannen achter me die op hun beurt wachtten in de helikopter: één groot zwevend doelwit. De rook kwam letterlijk van mijn handschoenen toen ik naar beneden gleed. Gelukkig maakte ik een veilige landing.
Helaas had onze piloot er grote moeite mee om in positie te blijven boven het schip op de ruwe zee, in de invallende duisternis en zware windstoten. Wat het nog moeilijker maakte, was dat de piloten niet gewend waren boven een doelwit te blijven hangen terwijl een man van negentig kilo met zijn bepakking van vijfenveertig kilo het touw plotseling loslaat – waardoor de heli plotseling omhoogschiet. Ter compensatie moest de piloot de heli laten zakken bij elke man die beneden aangekomen het touw losliet. We hadden eerder met de piloten geoefend, maar het was een lastige manoeuvre. Als de piloot de positie van de heli niet corrigeerde, gleed de eerste man eraf met een meter touw op het dek, de tweede had dan slechts 30 centimeter over, en bij de derde man raakte het touw het dek niet meer. Het duurde dan niet lang of de een of andere stumper zou van drie meter hoogte op het metalen dek neervallen en een minder zachte landing maken dan hij op de grond zou doen. Zelfs voor de meer ervaren piloten van de Black Hawks was het een lastige manoeuvre. De helikopter vloog weg. Shit, dacht ik. Daar was ik, midden in de oorlog, in het midden van de Rode Zee, helemaal alleen op een vreemd vijandig schip. Ik voelde me kwetsbaar. Als dit echt fout liep, vecht ik me er wel doorheen, dacht ik. Als het echt helemaal fout loopt – Moedertje Zee is vlakbij. Trappen, armen uitslaan, drijven.
De helikopter moest even rondvliegen, opnieuw kijken waar het dek was, nogmaals aanvliegen en weer stil blijven hangen. Het duurde waarschijnlijk maar twee minuten, maar het leek wel twee uur.
Ik hield met de loop van mijn MP5 de omgeving in de gaten terwijl mijn peloton langs het touw afdaalde. Toen we allemaal bij elkaar waren, bepaalden we ons doel. Mark, onze teamleider, en DJ, onze verbindingsman, namen een groep mee naar de stuurhut om het commando over het schip over te nemen. Twee schutters gingen naar het stuurstation op het achterdek en schakelden de motor en besturing uit – waardoor het schip stuurloos in het water bleef liggen. Mijn team ging naar de hutten om de bemanning te arresteren.
Binnen in het schip kwamen we bij de eerste hut. Ik dacht: Je bent een watje totdat je hard optreedt. Wees zo lang mogelijk stil. Als ik een schot of stungranaat hoorde, zou ik denken: Help, daar gaan we. Vanaf dat moment zou ik hard zijn. Trap elke deur in en gooi een granaat in elke ruimte. Neem iedereen gevangen. Meer geweld naarmate de tegenstand exponentieel toeneemt. We proberen de mate van geweld aan te passen aan wat de situatie vereist. Niet meer, niet minder.
Ik deed een deur open en vier van ons slopen stil naar binnen, terwijl twee anderen in de gang achterbleven om ons dekking te bieden. Snelheid is essentieel, net als tegelijk samen optrekken. Twee van ons richtten zich op links en twee van ons op rechts. De twee bemanningsleden in de hut bleven stokstijf staan. Wij hadden de situatie onder controle. Ze kenden geen Engels maar wij wel een paar woorden Arabisch: ‘Op de grond!’
Ze gingen op de grond liggen.
Een andere SEAL en ik stonden bij de muur met de wapens in de aanslag, terwijl twee SEAL’s zeiden: ‘Lopen.’
‘Loop,’ antwoordde ik omdat ik de baas was in de ruimte.
Ze deden de twee bemanningsleden op het dek handboeien om.
Omdat ik wilde weten of het veilig was om vanuit de hut naar de gang te gaan, riep ik: ‘Naar buiten?’
‘Naar buiten,’ kwam het antwoord vanuit de gang.
We namen onze gevangenen mee de gang op en liepen naar de volgende deur. In de meeste hutten zaten twee bemanningsleden. Sommige hutten waren leeg.
In een van de hutten riep ik, nadat we de bemanningsleden geboeid hadden: ‘Naar buiten?’
‘Nee,’ antwoordden de schutters op de gang.
Met z’n vieren bleven we met onze twee gevangenen wachten. Ik kon een discussie horen op de gang.
‘Wasdin!’ Een van de mannen op de gang riep mijn naam.
Ik stapte de gang op en zag aan het eind van de gang op de T-kruising een bemanningslid staan met een brandblusser in zijn hand. Een van de mannen die geroepen hadden, stond op het punt hem uit te schakelen omdat hij niet mee wilde werken.
‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik.
‘Die man wil niet luisteren,’ antwoordde de schutter.
Misschien denkt hij dat we het schip saboteren, dacht ik. ‘Op de grond,’ zei ik in het Arabisch.
Het bemanningslid sprak Arabisch. ‘Nee.’
Ik keek hem eens goed aan. Hij leek verward en zag er niet uit alsof hij ons echt wilde aanvallen. In de veronderstelling dat het gewoon een communicatiestoornis was, liet ik mijn MP5-machinepistool wat zakken.
Hij dook op me af met zijn brandblusser.
Shit, dacht ik.
Ik deed net op tijd een stap opzij, maar de blusser schampte wel mijn hoofd. In die tijd droegen we geen helm bij een aanval. Als ik geen stap opzij had gedaan, had ik hem precies in mijn gezicht gekregen.
Nou zeg, dacht ik. Hij vermoordde me bijna met een brandblusser. Hoe zou dat zijn? Probeer je aardig te zijn en dan krijg je een brandblusser naar je toe gegooid. Ik was woedend. Ik greep hem van opzij beet en zette de loop van mijn MP5 onder zijn rechteroor, duwde hem terug en gaf hem vervolgens een harde klap als beloning.
Een van meneer Brandblussers vrienden, een klein miezerig mannetje, hield zijn handen voor zich uit alsof hij me aan wilde vallen.
Mijn teamgenoot stond op het punt hem uit te schakelen.
‘Nee, laat mij maar.’ Met mijn linkerhand gaf ik Brandblussers kameraad een karateklap net onder zijn neus, waardoor hij achteruit wankelde. Ik sloeg wel zo hard dat hij waarschijnlijk zijn tanden recht moest laten zetten. Hij werkte meteen mee en wilde liever geen klappen meer krijgen.
Vervolgens kreeg Brandblusser op de ruwe manier de handboeien om: armklem, knie achter de nek, een grote pluk haar vastpakken, hem aan de handboeien omhoogtrekken totdat je zijn armen bijna uit de kom trekt, en hem al trappend tegen zijn achterwerk de gang door sturen. Onze jongens namen hem en de andere gevangenen mee naar de plaats waar we ze bijeen zouden brengen.
Er liep een straaltje bloed van mijn hoofd mijn oor in. Nu was ik pas echt nijdig. Probeer je een aardige jongen te zijn en zie eens wat je loon is, dacht ik. Achteraf gezien hadden we Brandblusser er twee op zijn lichaam en één op zijn hoofd moeten geven. De klootzak heeft nog geluk gehad.
We vonden de meeste bemanningsleden in hun verblijf c.q. mess, en stoorden hen bij hun Turkse thee en sigaretten.
We doorzochten nauwkeurig elke centimeter van het schip, van boven naar beneden, van achtersteven naar boeg. Omdat we met minder mensen waren en niet zo gespecialiseerd als Team Six, hadden we daar twee uur voor nodig. Mijn team bleef in het donker op de boeg staan met de gevangenen. Mark had vanuit de stuurhut het commando over ons peloton, terwijl DJ naast hem stond en voor de communicatie zorgde. Niemand raakte gewond. Behalve ik dan, idioot die ik ben. Nu hadden we het schip in handen. We werden door oorlogsschepen omringd terwijl we stil in het water dreven. In opblaasbare boten (de Rigid Hull Inflatable Boats, RHIB’s) die naast ons lagen zat het Coast Guard Law Enforcement Detachment (LEDET), de kustwachteenheid die arrestaties uitvoert op open zee. We hadden het gevaarlijkste deel van de operatie grotendeels achter de rug.
We verzamelden de gevangenen. De kapitein van het schip, in de stuurhut bij Mark, stuurde zijn onderofficier naar beneden om de bemanning te tellen. We ontdekten dat er één bemanningslid ontbrak. Iemand hield zich verborgen.
We vroegen de gevangenen of zij wisten waar hij was.
Niemand wist ergens iets van.
Dus moesten we het hele stomme schip opnieuw doorzoeken. Vier van ons bewaakten de gevangenen en de anderen begonnen het schip opnieuw vanaf het achterdek te doorzoeken. We waren woedend, keken in elk hoekje en gaatje van het schip dat we naar ons idee al doorzocht hadden. Halverwege de zoektocht kreeg ik een seintje dat ze de man gevonden hadden. Hij had zich verstopt tussen wat pijpen in een machinekamer en was doodsbang.
We namen hem mee naar zijn collega’s op de boeg, en sneden de tie wraps van alle gevangen door. Behalve van Brandblusser dan. Ik liet hem op de kaapstander zitten die op een reusachtige gemotoriseerde spoel lijkt en dat was wel de meest ongerieflijke zetel op het schip.
Ondertussen sprak Mark via DJ met een tolk op een van de schepen, om zo met de kapitein te kunnen communiceren die naast Mark stond.
‘Waren jullie mijnen aan het leggen? Waar zijn de mijnen? Waar gaan jullie naartoe? Waar komen jullie vandaan?’
‘We zijn geen mijnen aan het leggen.’
‘Als dat niet het geval is, waarom hebben jullie dan helemaal geen lading? Waarom varen jullie van Egypte weg in plaats van ernaartoe?
Deze jongens gaven ons niet de juiste antwoorden. Er zat duidelijk een luchtje aan.
Brandblusser klaagde: ‘Ik heb pijn aan mijn achterwerk.’
Ik had nog een kloppend gevoel in mijn hoofd en dacht: Jij klootzak, jij mag van geluk spreken dát je nog iets voelt.
Een van de gevangenen op de boeg stak zijn hand onder zijn jasje en wilde een pistool uit zijn schouderholster halen. De snipers in de helikopter richtten hun infrarood laser op hem terwijl de rest van ons de veiligheidspal van onze MP5 haalde en hem neer wilde schieten – maar er zat geen pistool noch een holster onder zijn jasje, alleen een wit pakje sigaretten.
‘Nee, nee, nee, nee,’ smeekte de gevangene. Zijn ogen leken wel twee grote spiegeleieren. Hij had geluk dat we zo gedisciplineerd waren wat schieten betreft – vergeleken bij de vier politieagenten in New York die 41 schoten losten op Amadou Diallo alleen omdat hij zijn portefeuille wilde pakken.
Een van de bemanningsleden sprak Engels en hij vertaalde voor ons. ‘Geen plotselinge bewegingen. Pak niets uit je zakken.’
Brandblusser jammerde: ‘Ik heb pijn aan mijn achterwerk.’
Ik dacht: Ik hoop dat je me een goede reden geeft om je neer te Schieten.
Later kwam er een tiener het dek op rennen. We namen hem ruw en snel gevangen. Toen we contact met Mark opnamen, ontdekten we dat het de boodschappenjongen van de kapitein was die sleutels kwam ophalen. Misschien moest hij wel altijd rennen als de kapitein hem een bevel gaf, maar we maakten hem duidelijk: ‘Geen snelle bewegingen en niet rennen.’ Ik had met het arme jong te doen omdat we hem hard tegen de grond gewerkt hadden.
De kapitein en bemanning gaven ons nog steeds niet de juiste antwoorden, dus kwam de kustwacht aan boord, gewapend met geweren, en ze gaven ons de high five. We droegen het schip en de gevangenen aan hen over. Ze zouden met het schip naar een bevriende haven in de Rode Zee varen, en dat zou zeker niet het einde van het verhaal betekenen voor de gevangenen.
Brandblusser had nog steeds zijn handboeien om toen de kustwacht het overnam. Ik hoop dat hij ze tot op de dag van vandaag aanheeft.
Onze taak zat erop. Het weer verslechterde, dus konden we niet met de helikopter weg. In plaats daarvan lieten we ons langs touwladders op een rubberboot van de kustwacht zakken. Die bracht ons naar hun amfibievaartuig.
Toen we vroeg in de morgen aan boord van het amfibievaartuig gingen, waren we meer dan vierentwintig uur in touw geweest. De laatste keer dat we iets gegeten hadden, was de lunch van de dag ervoor. Tel daarbij nog de lichamelijke inspanning en adrenalinepiek op: we stierven van de honger. In de mess kwamen ze met een geweldige maaltijd voor ons aandragen, ook al was het officieel nog te vroeg voor het ontbijt. Ik kan me niet meer precies herinneren wat ze ons voorzetten, maar naar mijn idee was het een combinatie van een ontbijt en warme maaltijd: quiche, gegrilde ham, karnemelk, pannenkoeken met bosbessen, jus d’orange, koffie, steak, gebonden aspergesoep, gestoomde kool met witte saus, aardappelpuree en warme appeltaart.
De chef-kok kwam bij ons kijken en schudde ieder van ons de hand. ‘Ik heb wat van mijn geheime recepten klaargemaakt. Ik hoop dat jullie het lekker vinden.’
‘Heerlijk,’ antwoordde ik.
‘We hebben net pas gehoord dat jullie eraan kwamen, en we hadden alleen tijd om dit te bereiden.’
De debriefing vond tijdens het eten plaats. Alle officieren van het schip leken aanwezig te zijn. Ze behandelden ons als vorsten. Het leek wel alsof iedereen die in de mess paste gekomen was, zo overvol was het. Ze wilden ons ontmoeten, met ons praten en erbij horen. Hun gastvrijheid deed me heel veel. Zorgde dat ik me belangrijk voelde.
Rond het middaguur landden onze heli’s op de achtersteven van het amfibievaartuig, we zwaaiden naar iedereen en vlogen naar de Kennedy terug.
Later kreeg ik de Navy Commendation Medal, waarop stond:
De staatssecretaris van de Marine heeft het genoegen de Navy Commendation Medal toe te kennen aan korporaal Technische Dienst der eerste klasse Howard E. Wasdin, United States Navy, als blijk van waardering voor zijn professionele optreden en de uitmuntende uitvoering van zijn taken tijdens zijn werkzaamheden als specialist luchtoperaties voor het SEAL Team Two Foxtrot Peloton tijdens de inzet in de Rode Zee ter ondersteuning van Operatie Desert Storm van 17 januari tot 28 februari 1991. Tijdens deze periode heeft onderofficier Wasdin zijn veeleisende taken consequent op een voorbeeldige en zeer professionele manier ten uitvoer gebracht. Als luchtoperatiespecialist verantwoordelijk voor alle abseiloperaties van de SEAL’s vanuit helikopters, was zijn voortdurende grote ijver van instrumenteel belang om een snelle en succesvolle interventie tegen aangewezen doelwitten mogelijk te maken voor het aanvalsteam. Tijdens één SEAL-missie heeft hij op deskundige wijze de interventie geleid en was de eerste man aan boord om de cruciale dekking te bieden voor zijn collega’s. Hij was leidinggevende van een arrestatieoperatie en gaf blijk van superieure gevechtsvaardigheden die van cruciaal belang waren voor het slagen van de missie. Onderofficier Wasdin beschikt over uitzonderlijke professionele capaciteiten, initiatief en een loyale toewijding aan zijn plicht wat zowel hemzelf als de marine van de Verenigde Staten tot eer strekt.
‘Ik heb de opdracht gekregen drie mannen uit te zoeken voor een geheime operatie, maar de inlichtingendienst wil me niet vertellen waar het over gaat totdat ik de mannen uitgekozen heb,’ zei Mark.
Smudge, DJ en ik stonden buiten het inlichtingencentrum van het vliegdekschip (het cvic) te wachten, terwijl Mark daar even naar binnen was gelopen. Die kwam weer terug en zei: ‘Kom maar mee.’
We liepen naar binnen. Aan de rechterkant was een kleine kantine met een koffieautomaat en een koelkast. Aan de linkerkant was de hoofdruimte waar een vergadertafel stond met stoelen eromheen. Aan de ene muur hing een whiteboard, en voor een ander whiteboard stond een televisietoestel met een videorecorder. Aan de zijkant stonden een paar donkere leren banken. In het midden van de ruimte stond de inlichtingenofficier van het schip, met naast hem een man die ik nog niet eerder had gezien. Ik weet niet of hij een geestverschijning of zoiets was. Zonder zich voor te stellen zei de man: ‘Goedemorgen, heren.’
‘Goedemorgen, sir.’ We wisten niet wat zijn rang was, dus konden we maar beter beleefd dan brutaal zijn.
‘Een van de Tomahawks die afgeschoten zijn, heeft zijn doel gemist en is niet ontploft. Hij kwam op bevriend grondgebied terecht, maar er zijn wel vijandelijke troepen in de buurt. We willen dat jullie die raket onschadelijk gaan maken, zodat de Irakezen de technologie niet in handen krijgen, want die is van onschatbare waarde. We willen ook niet dat ze het projectiel ombouwen tot een IED.’
We gingen weer terug naar het onderkomen waar onze kooien (bedden), lockers en een kleine zitruimte waren, en begonnen onze uitrusting te pakken. ‘Wat gaat er gebeuren?’ vroegen de andere jongens opgewonden.
‘We gaan met z’n vieren een operatie uitvoeren.’ Het was rot dat we hun de details niet konden vertellen.
Hun enthousiasme verdween toen ze beseften dat zij twaalven niet mee mochten.
Ik zou mijn CAR-15 met telescoopvizier meenemen, met dertig .223 (5,56 mm) kogels in het magazijn. Ik stopte een paar honderd dollar in de kolf. Deed mijn noodpakket in de zak op mijn linkerbovenbeen: een mini-flare, watervaste lucifers, kompas, kaart, noodsignaallamp, reddingsdeken, en een noodrantsoen. In de zak op mijn rechterbovenbeen zat mijn traumaset: 10 x 10 gaaskompres met verband om het vast te binden, een mitellaband, een vaselineverband voor een zuigende borstwond – alles waterproof en vacuüm verpakt in plastic. Dit was de kleine verbandkit, voornamelijk voor schotwonden of bloedende wonden. Hoewel de SEAL’s vaak verschillend gekleed zijn en uiteenlopende wapens bij zich hebben, dragen ze de traumaset altijd op dezelfde plaats. Om die manier hoeven we als iemand van onze neergeschoten wordt, niet naar zijn traumaset te zoeken. Natuurlijk kon ik dan ook mijn eigen kit gebruiken, maar als ik later zelf iets nodig had, zou ik onvoldoende verbandmiddelen hebben.
We gingen met z’n vieren aan boord van de SH-3 Sea King met lichtbruine en zandkleurige strepen en vlekken op ons gezicht. Smudge droeg 1800 gram beigeachtig boetseerklei bij zich die naar heet asfalt stonk – C4 kneedbare springstof. Ik droeg de slaghoedjes, het lont en de ontsteker. De C4 kon niet ontploffen zonder de kleinere explosie van een slaghoedje, en daarom hielden we die twee van elkaar gescheiden. Smudge had de veiligere lading. Hoewel slaghoedjes alleen niet krachtig genoeg zijn om je hand eraf te blazen, is het wel voorgekomen dat ze er één of twee onvoorzichtige vingers afbliezen.
We hadden maar weinig bij ons omdat het een snel tochtje heen en terug eruit zou zijn. De heli vloog een paar kilometer voordat hij afremde tot 10 knopen en zo’n 3 meter boven het water stil hing. Ik stapte aan de zijkant uit het toestel terwijl mijn zwemvliezen recht naar beneden wezen en ik liet me door de hard prikkende druppels vallen die door de wieken van de helikopter van de oceaan opspatten. Door het lawaai van de wieken boven mijn hoofd kon ik de plons niet horen.
Eén voor één sprongen de jongens uit de zijdeur de oceaan in. Net als bij het afdalen via een touw werd de helikopter lichter bij elke sprong, waardoor hij hoger kwam te hangen – waarop de piloot even moest bijsturen. De laatste SEAL die in Vietnam is omgekomen, eerste luitenant Spence Dry, deed een helikoptersprong toen de helikopter veel hoger dan 6 meter omhoog steeg en sneller dan twintig knopen vloog, waardoor Dry zijn nek brak.
Al watertrappelend keek ik om me heen. Iedereen leek heelhuids in het water te zijn beland. Er knipperde een licht aan de kust – ons teken. Ik begon het koud te krijgen. We vormden een rij met ons gezicht naar de seinlamp. Ik zwom in borstcrawl, trapte ver, diep en langzaam om snel vooruit te komen en in formatie te blijven met de anderen. Door het zwemmen warmde ik wat op. Toen we op een ondiepe plaats aankwamen waar we konden staan, hielden we halt en keken naar de kust. Smudge en DJ verspreidden zich naar de linker- en de rechterflank. Ik beschermde Mark met mijn CAR-15 toen hij naar de lichtbron toeging, een peervormige Arabier die onze contactpersoon was. Ze wisselden de afgesproken herkenningstekens uit. Mark trok aan zijn linkeroor. De contactpersoon wreef met zijn linkerhand over zijn buik. Tot nu toe was alles in orde. Ik draaide de man met zijn rug naar me toe, deed hem handboeien om en fouilleerde hem op wapens of een radio of iets wat er niet hoorde te zijn. Alles leek in orde. Ik sneed zijn handboeien door.
Mark gaf Smudge en DJ een teken dat ze konden komen. Toen ze bij ons waren, was ik verantwoordelijk voor de contactpersoon terwijl we landinwaarts liepen. Als hij ongewoon zenuwachtig werd als we dichter bij het projectiel kwamen, wist ik dat hij ons misschien naar een valstrik toebracht. Als dat het geval was, zou ik als eerste een kogel door zijn hoofd schieten. Ik heb nog nooit gehoord dat een dubbelagent het overleefd heeft die SEAL’s naar een hinderlaag lokte. Achter de man en mij liep onze leider, Mark. Daarachter kwam DJ met de radio en daarachter Smudge.
Nadat we een kilometer door het zand hadden gelopen, bleven we op bijna 100 meter van een onverharde weg staan en gingen voorover op de grond liggen terwijl de man een grote steen pakte, naar voren liep en de steen naast de weg legde. Vervolgens kwam hij bij onze groep terug en ging naast ons liggen. Mijn natte lichaam begon te rillen. In de woestijn is het overdag heet maar ’s nachts koud en doordat we nat waren, werd het er niet beter op. Ik wilde graag weer in beweging komen, maar ik had geen zin om neergeschoten te worden omdat ik te snel weg wilde. Een kwartier later stopte er een auto aan de kant van de weg naast de steen. We hielden onze CAR-15’s met geluidsdemper in de aanslag. Een man in een witte djellaba stapte uit de wagen en liep de 100 meter in onze richting.
‘Halt!’ riep ik in het Engels. ‘Draai je om.’
Hij gehoorzaamde.
‘Loop achteruit naar mijn stem toe.’
Toen hij met zijn rug naar ons toe bij ons kwam, pakten we hem beet, bonden zijn handen vast en fouilleerden hem. Vervolgens liepen we met de chauffeur naar zijn auto en doorzochten die. Hij reed twintig minuten met ons naar het doel, ergens midden in de woestijn. De chauffeur parkeerde de auto en liep verder met ons mee. Daar lag het projectiel. Hoewel hij neergestort was, was hij nog intact. We bleven op afstand rond de raket staan, terwijl Smudge twee sokken met C4 klaarmaakte. In elke groene canvas sok stopte hij 900 gram C4. Vervolgens trok hij een sok over de punt van de raket, deed de draad die aan de opening van de sok zat om een haak in de teen van de sok en trok die strak aan. Daarna deed hij de andere sok om het andere uiteinde van de raket.
Hij tikte me op de schouder en ging op mijn plaats staan, waarna ik een slaghoedje in elke bonk C4 ging drukken. Ik wilde dit op geen enkele manier mis laten lopen. Ik maakte de twee slaghoedjes met krimpkous vast aan twee lonten die ik rechtop hield. Daarna bevestigde ik zorgvuldig twee onderwaterontstekers (M60) aan de twee lonten. Terwijl ik de ontstekers in mijn ene hand hield, trok ik tegelijk aan beide koordjes. Plop! ‘Detonatie!’ Ik kon het cordiet van de brandende lonten ruiken. Het duurde ongeveer drie minuten voor de grote explosie zou volgen.
Ik ging terug naar de anderen en we liepen weg. Snel. We zochten dekking achter een natuurlijke berm die op een enorme verkeersdrempel leek. Boem! Het regende zand.
We liepen weer terug naar de raket om te kijken of de restanten klein genoeg waren. Mark gaf het sein dat het oke was en dus gingen we weer naar de auto terug.
De chauffeur nam ons mee terug naar de plek op de weg bij de steen, maar Mark vertelde hem dat hij door moest rijden, dit om te voorkomen dat hij ons bij een hinderlaag afzette. Nadat we uitgestapt waren, wachtten we tot de chauffeur en de contactpersoon vertrokken waren en liepen naar het strand terug. Op het strand riep DJ de heli op en vertelde de piloot dat we op de terugweg waren. We deden onze zwemvliezen aan en stapten het water in. Ik was blij uit de gevarenzone te zijn en zwom snel weg.
Iedereen zwom snel. Door het zwemmen werd ons lichaam warmer. Wat ze ons in BUD/s vertelden was waar: in Moedertje Zee is het behaaglijk en veilig.
Terwijl de heli dichterbij kwam, gingen we naast elkaar, 5 meter uit elkaar, liggen wachten. We deden de infrarode lampjes aan op ons opblaasbare zwemvest. De heli bleef boven ons hoofd hangen en de grote wieken veroorzaakten deining in de oceaan. Het zoute water spatte over mijn masker. Vanuit de heli werd een touwladder naar beneden geworpen, en ik haakte me met mijn elleboog aan één van de sporten vast. Ik klom naar boven. Toen mijn voeten op de ladder stapten, gebruikte ik ze om me naar boven te duwen, in plaats van me met mijn armen op te trekken, zodat mijn armen niet te moe zouden worden. Boven gekomen gebruikte ik mijn armen om mezelf in de helikopter te trekken.
Toen we allemaal veilig binnen waren, haalde een bemanningslid de ladder binnen en de heli vloog met ons weg. In de heli sloegen we elkaar op de schouders en haalden opgelucht adem. De Kennedy moet dichter naar ons toe gevaren zijn, want de vlucht terug was niet zo lang. We hadden een geheime operatie uitgevoerd die iemand extreem belangrijk gevonden had.
Een paar dagen later stonden we opnieuw buiten het CVIC. Dit keer alleen DJ en ik. Mark riep ons binnen en weer ontmoetten we de Man Zonder Naam.
Hij schudde ons de hand en verspilde geen minuut. ‘Zullen we maar ter zake komen?’
We knikten.
Hij legde uit: ‘De PLO heeft gezegd dat ze achter Saddam Hoesseins invasie van Koeweit staat. Nu zijn ze ook actief in Irak. De Iraniërs werken met de PLO samen om terroristen te trainen die de coalitietroepen kunnen aanvallen. Ze hebben onlangs een bermbom geplaatst waar een van onze voertuigen op is gereden. We willen dat jullie aangeven waar de basis van de PLO en Iran in Zuidoost-Irak is, zodat er een aanval met een geleide raket kan worden uitgevoerd. Vervolgens maken jullie nog een bda [een Battle Damage Assessment: een raming van de gevechtsschade].’
Mark besprak het plan met ons en daarna gingen DJ en ik onze uitrusting klaarmaken. We zorgden er zoals gebruikelijk voor dat we niets bij ons hadden dat lawaai maakte of schitterde – niets wat met een beetje zandkleurige verfspray of tape niet te verhelpen was. Nadat we onze uitrusting op orde hadden gemaakt, vertrokken we aan het eind van de middag met een Sea King vanaf het vliegdek van de John F. Kennedy. Ik viel tijdens de vlucht in slaap en werd pas wakker toen we landden bij de vooruitgeschoven operatiebasis. Het was al donker en de klok tikte door. Een burgerjongen met een nietszeggend gezicht in een spijkerbroek en grijs T-shirt gaf ons de sleutels van een Humvee. ‘Ik heb hem net gewassen en in de was gezet.’
Ik keek naar het vuile voertuig en glimlachte: Perfect.
Met een halve maan aan de wolkeloze hemel konden DJ en ik nog wat in het donker zien. Dat kon de vijand ook, maar door de heldere lucht kon de raket het doel ook goed vinden. Nadat we bijna 50 kilometer door de woestijn gereden waren en alle wegen, gebouwen, bevolkte gebieden en telefoonmasten vermeden hadden, kwamen we in een gebied dat zo’n 3 meter naar beneden afliep, precies zoals we op de satellietkaart in het cvic hadden gezien. Nadat we wat valse sporen voorbij onze locatie hadden gemaakt, stopten we in de kuil en veegden onze echte sporen uit. Vervolgens bedekten we de wagen met woestijnkleurige camouflagenetten. We lagen naast elkaar op de grond en keken allebei een andere richting uit. We bleven stil liggen wachten en luisteren of iemand ons een bezoekje kwam brengen. De eerste paar minuten waren om gek van te worden. Je dacht: Is dat wel een struik? Misschien liggen ze ons te beloeren. Met z’n hoevelen zijn ze? Zal de Humvee weer starten als we weg moeten? Zullen we snel genoeg weg kunnen?
Een half uur later werd ik rustiger en liepen we verder aan de hand van een gps-apparaatje.
Nu we maar met z’n tweeën waren, beschikten we over minder vuurkracht dan een hele boot vol, en we moesten extra voorzichtig zijn om niet gezien te worden. Onze oren waren gespitst om het zachtste geluid op te vangen. We liepen ineengedoken verder – langzaam en snel, en hoger terrein vermijdend omdat onze silhouetten anders misschien zichtbaar waren.
Ruim 5 kilometer later kwamen we aan de voet van een heuvel. De basis van de PLO en Iraniërs lag aan de andere kant. Ik liep voorop met DJ achter me aan en we klommen ongeveer 180 meter omhoog tot we bij een steile wand kwamen. Met de helling beneden ons en de hoge wand boven ons, kropen we gebukt rond de heuvel. 1,5 kilometer voor ons zag ik de muur van een driehoekige basis met wachttoren op elke hoek, waarbinnen drie gebouwen stonden. Ik zag ook een vijandelijke soldaat ruim 50 meter rechts van onze heuvel zitten met een verrekijker om zijn nek en een AK-47 aanvalsgeweer over zijn rechterschouder op zijn rug.
Ik hield halt en gebaarde met een gebalde vuist tegen DJ: niet bewegen. DJ stopte. De schildwacht bleef stil zitten.
Nadat ik met twee vingers naar mijn ogen gewezen had en vervolgens in de richting van de schildwacht, kroop ik achteruit. DJ kroop ook achteruit. We slopen rond de achterkant van de heuvel tot we een andere helling vonden. Dit keer hadden we bij het oversteken duidelijk zicht op het doelwit zonder dat er een schildwacht in de buurt was. We lieten onze blik eerst over onze directe omgeving gaan en vervolgens verder weg tot aan de basis. De enige mensen die we zagen, waren de schildwachten in de toren.
Terwijl ik de omgeving bewaakte, zond DJ via zijn radio een versleutelde boodschap naar de USS San Jacinto om te vertellen dat we op onze post waren. Er moet een antwoord teruggekomen zijn, want DJ knikte en gaf me daarmee groen licht.
Ik haalde de lichtgewicht laseraanwijzer (die helemaal niet lichtgewicht was) en zijn statief tevoorschijn. Nadat we onze positie met een baken aangegeven hadden, tekende ik met het onzichtbare laserlicht gecodeerde tekens op het middelste gebouw van de basis. Het licht zou van het doelwit afketsen en in de lucht zichtbaar zijn voor de aanstormende Tomahawk-raket.
De kruisraket leek evenwijdig aan de grond te vliegen. Hij liet een spoor van witte rook na achter zijn vlammende staart. De Tomahawk daalde geleidelijk totdat hij in het middelste gebouw vloog. Vierhonderdvijftig kilo explosieven ontploften in één grote vuurbal, gevolgd door zware rookwolken. De schokgolf en het puin vernietigden de twee andere gebouwen en muren en veroorzaakten een tweede ontploffing in een derde gebouw – waar waarschijnlijk de explosieven opgeslagen lagen voor het maken van ied’s. Twee van de drie wachttorens werden neergehaald. Door mijn verrekijker zag ik duidelijk hoe een soldaat uit zijn toren weggeblazen werd en als een lappenpop door de lucht vloog. Er bleven slechts resten over van de ommuring. Ik zag niets meer bewegen op de basis. De schildwacht kwam van onze heuvel af rennen, waarschijnlijk in de hoop nog wat overlevende vrienden te vinden.
We pakten alles weer in en vertrokken, nu via een andere route, naar onze wagen. Je wordt op de terugweg al snel te nonchalant, dus is het belangrijk om extra voorzichtig te zijn. Nadat we het camouflagenet eraf gehaald hadden, sprongen we in de wagen en reden weg. Opnieuw namen we een andere route dan op de heenweg.
Tijdens de rit terug zag ik half boven de grond iets wat op een bunker van de vijand leek. Toen we eromheen reden om hem te vermijden, raakte de Humvee vast in het zand. Ik probeerde hem eruit te rijden maar de wielen kwamen nog dieper te zitten, wat de situatie nog erger maakte.
Ondertussen kwamen er Irakese soldaten uit de bunker lopen.
DJ en ik richtten onze CAR-15 op hen.
Er kwamen veertien mannen naar ons toe lopen met hun handen in de lucht. Ik zag geen dreiging op hun gezicht. Ze waren vuil, stonken en hadden ingevallen gezichten. Het was niet te zeggen hoe lang ze al niet te eten hadden gehad. Ze brachten hun hand naar hun mond, het internationale gebaar dat ze eten wilden. Tijdens de oorlog hadden sommige Irakese soldaten zich zelfs overgegeven aan cameraploegen, zo graag wilden ze zich overgeven en ophouden met vechten.
Hun geweren lagen op de grond met een vod in de loop tegen het zand. We stapten uit ons voertuig en maakten hun duidelijk dat ze met hun handen een gat moesten graven. Daarna gaven we hen opdracht hun wapens erin te gooien. Terwijl ze dat deden, leken ze nog banger, alsof ze ervan uitgingen dat we hen dood zouden schieten. We gebaarden dat ze het gat dicht moesten gooien. Hun angst verdween en ze deden wat we vroegen. Sommigen van hen hadden waarschijnlijk een vrouw. Kinderen. De meesten waren ongeveer van mijn leeftijd. Hun leven lag totaal in mijn handen. Ze keken naar mij alsof ik Zeus was die van de Olympus was afgedaald.
Ik had met hen te doen en pakte twee rantsoenen die ik voor noodgevallen had bewaard als we misschien voor de vijand op de vlucht moesten. Hoewel het niet veel was voor veertien man, verdeelden ze de twee maaltijden onderling. Een van de mannen at zelfs de kauwgom op. Ik dacht: Nou zeg, toe maar; als jij zo graag ziek wilt worden. We gaven hun ook het grootste deel van ons water. Ze legden hun handen tegen elkaar en bogen uit dankbaarheid voor ons. Gelukkig voor hen probeerden ze ons niet aan te raken of te dichtbij te komen.
Het zwakke licht van de opkomende zon begon aan de horizon te verschijnen. Tijd om verder te gaan. We lieten hen hun handen op hun hoofd leggen. Ik gaf op de gps de positie van de Humvee aan en liep voorop met DJ achteraan om ons in de rug te dekken. Als er een piloot overgevlogen was en ons gezien had, zou het een bizar gezicht geweest zijn: slechts twee Amerikanen die veertien krijgsgevangenen midden door de woestijn voeren. We zagen eruit als de Gods of War in het videogame met die naam: ‘Twee Navy SEAL’s nemen veertien Irakese soldaten gevangen.’
Toen we bij ons vertrekpunt terugkwamen, was Toms reactie: ‘Waarom brengen jullie in vredesnaam deze kerels hier?’
‘Nou, wat moesten we dan met hen doen?’
‘Ze bij je houden.’
‘We kunnen ze niet meenemen.’
Al snel kwam onze helikopter ons ophalen. We lieten onze gevangenen achter die nog steeds met hun handen tegen elkaar stonden te buigen om ons te bedanken. De heli steeg op en bracht ons terug naar de John F. Kennedy.
In de BUD/s, en tot op dit moment, was iedereen tegen wie ik moest vechten in mijn gedachten de slechterik geweest. Wíj stonden moreel gezien boven hen. Ik gebruikte bepaalde woorden om het doden respectabeler te laten overkomen: ‘om zeep helpen’, ‘elimineren’, ‘neutraliseren’, ‘koud maken’, ‘uit de weg ruimen’… Binnen het leger zijn bombardementen ‘een precisieaanval’, en heten burgerdoden ‘nevenschade’. Als ik bevelen opvolg, wordt de verantwoordelijkheid van mijn schouders gehaald en op die van de boven mij gestelden gelegd. Toen ik de basis van de PLO en Iraniërs bombardeerde, schoof ik mijn persoonlijke verantwoordelijkheid nog verder van me af door de taak met anderen te delen: ik gaf het doelwit aan, DJ waarschuwde het schip en iemand anders drukte op de knop om de raket te lanceren. Het is niet ongewoon dat vechtende soldaten de vijand dehumaniseren: Irakezen worden ragheads (‘voddenkoppen’) en camel jockeys genoemd. Binnen de cultuur van de oorlog kan de grens tussen slachtoffer en aanvaller vervagen. Al die dingen hielpen mij mijn werk te doen, maar ze dreigden me ook te verblinden voor het feit dat mijn vijand ook een mens was.
Natuurlijk worden de SEAL’s erin getraind om die mate van geweld toe te passen die bij de situatie past, en ze kunnen die laten toe- of afnemen zoals een dimmer de hoeveelheid licht kan aanpassen. De lampen in je kamer hoeven niet altijd fel te branden. Soms juist wel. Die ‘dimmer’ zit er nog steeds bij me vanbinnen. Ik wil het niet, maar ik kan de knop bijstellen als het moet. De training heeft me echter niet voorbereid op de constatering dat die veertien mannen gewone mensen waren. Het is iets wat je pas tijdens de echte strijd ziet. Geen gesimuleerd gevecht. Ik had misschien elk van hen een kogel door het hoofd kunnen jagen en er later over kunnen opscheppen hoeveel ik er wel niet vermoord had. Sommige mensen hebben een bepaald beeld van de SEAL’s en denken dat het slechts moordende opwindbare robots zijn die hun verstand uitschakelen. ‘O, dus jij bent een moordenaar.’ Daar houd ik niet van. Daar ben ik het niet mee eens. De meeste SEAL’s weten dat een operatie zonder verlies van levens juist een heel goede operatie is.
Toen ik die veertien mannen zag, besefte ik dat het geen slechte kerels waren. Het waren gewoon arme klootzakken die half doodgehongerd waren, met te weinig uitrusting, te weinig geweren, die geen idee hadden wat er aan de hand was en die de een of andere gek volgden die besloten had een ander land binnen te vallen. Als ze die gek niet volgden, zou de Republikeinse Garde hen doodschieten. Ik vermoed dat ze de wil om te vechten waren kwijtgeraakt. Misschien hadden ze vanaf het begin al geen zin gehad om te vechten.
Ze waren mens net als ik. Ik ontdekte mijn mens-zijn en het mens-zijn in anderen. Het betekende een keerpunt voor me – dat was het moment waarop ik volwassen werd. Mijn normen van goed en kwaad tijdens de strijd kwamen duidelijker te liggen, bepaald door wat ik deed en niet deed. Ik heb de veertien soldaten te eten gegeven en naar een veiligere plaats gebracht. Ik heb ze niet gedood. Of je nu wint of verliest, oorlog is een hel.
Terug aan boord van de Kennedy waren mijn ogen opengegaan. Ik zat in mijn korte broek en T-shirt in een stoel mijn geweer schoon te maken en dacht erover na hoe ik mijn vijand van dichtbij had gezien en wist dat ik hem te pakken kon krijgen en hem met geweld had kunnen verslaan. Bovendien besefte ik dat het belangrijk is te begrijpen dat onze vijanden mens zijn.
Operatie Desert Storm duurde slechts 43 dagen. We waren woest dat we niet naar Bagdad konden gaan om het af te ronden. De Kennedy legde aan in Egypte, waar we al onze uitrusting van boord haalden en incheckten in een vijfsterrenvakantieoord in Hurghada. Omdat het geen toeristenseizoen was en er als gevolg van de recente oorlog geen andere gasten waren, waren wij de enige. Tijdens de maaltijd kwam onze pelotonscommandant binnen en sloeg me op de rug. ‘Gefeliciteerd, Wasdin, je bent nu eerste klasse.’ Ik werd gepromoveerd van rang E-5 naar E-6. Het leven zag er goed uit voor Howard. We wachtten twee weken op een vlucht terug naar Machrihanish in Schotland om onze uitzending van zes maanden af te ronden.
Ik had geen flashbacks noch nachtmerries, slaapproblemen, concentratieproblemen, depressie of minderwaardigheidsgevoelens door het feit dat ik voor het eerst iemand had gedood en gezien had hoe de soldaat uit de wachttoren van de PLO werd geblazen en levenloos op de grond was beland. Dat soort gevoelens lijkt minder voor te komen onder de jongens van de speciale eenheden. Misschien omdat mensen die ontvankelijk zijn voor dat soort gevoelens, er al tijdens de BUD/s uitgeselecteerd worden. Misschien ook omdat het hoge stressniveau van onze training ons voorbereidt op de hoge stressniveaus van een oorlog. Ik heb al jong mijn gedachten, gevoelens en pijn onder controle leren houden – dat moest ik wel om te overleven – en dat hielp me met de uitdagingen van de Teams om te gaan. Ik had het trauma van mijn vaders hardvochtigheid, Hell Week en andere ervaringen doorstaan. En ik had de oorlog doorstaan.
Moreel gezien had ik er echter wel moeite mee toen ik voor het eerst zelf iemand gedood had. Ik vroeg me bezorgd af of ik wel juist gehandeld had. Op televisie en in videogames lijkt het wel alsof het doden van iemand niet veel voorstelt. Maar ik had het besluit genomen iemands leven te beëindigen. De mensen die ik gedood heb, zullen hun familie en gezin nooit meer terugzien. Zullen nooit meer eten of naar het toilet gaan. Nooit meer ademen. Ik heb alles weggenomen wat ze bezaten of ooit zouden bezitten. Dat was voor mij iets heel belangrijks. Iets wat ik niet lichtvaardig opnam. Zelfs nu nog neem ik het niet lichtvaardig op. Tijdens een bezoek aan huis praatte ik met broeder Ron. ‘Ik heb voor het eerst iemand gedood tijdens een gevecht. Heb ik juist gehandeld?’
‘Je hebt je land op een wettige manier gediend.’
‘Wat voor invloed heeft dit op me wat de eeuwigheid betreft?’
‘Het heeft geen negatieve invloed op je eeuwig leven.’
Ik voelde me getroost door zijn woorden. Mijn jongste zusje Sue Anne, die therapeute is, is ervan overtuigd dat er iets mis met me is. Het is onmogelijk dat ik zo normaal kan functioneren zonder iets te onderdrukken. Ze snapt gewoon niet dat ik echt in orde ben wat mijn besluiten en innerlijke vrede betreft.
SEALS kennen weinig geheimen voor elkaar. We trekken voortdurend met elkaar op en kennen elkaar door en door. Ik wist bijvoorbeeld van iemand wat de kleur van zijn dochters haar was, of de schoenmaat van zijn vrouw, en alles wat er speelde. Ik kende meer details van de jongens dan me lief was. Ik wist ook wie in SEAL Team Six probeerde te komen.
Smudge, DJ, vier andere SEAL’s van het Foxtrot Peloton en ik meldden ons aan voor SEAL Team Six. Smudge, DJ en ik kwamen door de sollicitatieprocedure, de anderen niet. Een man was wel heel erg kwaad, omdat hij al langer bij de SEAL’s zat dan ik. We werden aangenomen en toen de Master Chief van Team Six onze eenheid kwam opzoeken, hadden we een gesprek met hem. De kans was groot dat slechts één van ons door de aanmeldingsronde heen zou komen en naar de volgende fase door mocht, maar we haalden het alle drie – wat inhield dat er bij een ander Team minder door de eerste ronde kwamen.
We kregen te horen wanneer we voor ons intakegesprek moesten komen, want die werden maar eens per jaar gehouden. In mei ging ik voor het grote selectieonderzoek naar Dam Neck, Virginia, hoewel een van de eisen was dat iedereen die bij Six wilde komen al vijf jaar een SEAL was.
De SEAL’s stonden in de rij voor het intakegesprek als kinderen die in Disneyland op een ritje op Space Mountain stonden te wachten. Jongens als wij waren vanuit Schotland gekomen. Anderen kwamen per vliegtuig uit Californië, Puerto Rico, de Filippijnen en andere plaatsen. Voor sommigen was dit niet hun eerste intakegesprek.
In de kamer waar de gesprekken plaatsvonden, zaten de mannen die mij aan de tand zouden voelen; het waren voornamelijk oudere SEAL’s – die in Team Six werkten. Ze handelden heel professioneel. De mannen vroegen me veel over mijn visie op allerlei zaken. Over de gevechten waarbij ik betrokken was geweest. ‘Wat zijn je zwakke punten? Waar moet je nog aan werken?’ Het is moeilijk voor een jonge SEAL om eerlijk antwoord te geven op dergelijke vragen. Als je je eigen zwakke punten niet ziet en er niet aan wilt werken, hoe kun je dan een treetje hoger komen?
Een van de mannen probeerde me op stang te jagen. ‘Drink je veel?’
‘Nee.’
‘Maar je gaat wel wat drinken met de jongens?’
‘Ja.’
‘Je drinkt een stuk in je kraag.’
‘Nee.’
‘Drink je veel?’
‘Ik weet niet hoe ik daar nog eens op moet antwoorden, behalve dan door te zeggen dat ik niet drink puur om wat het met me doet.’ Ik dronk niet om een kick te krijgen of dronken te worden. ‘Als mijn maten de stad in gaan en wat drinken, ben ik daar 99 procent van de keren bij om wat te drinken. Als we nog moeten werken, drinken we niet. Dus ik weet niet wat ik daar nog meer over moet zeggen. Ik drink niet om wat het met me doet. Ik drink om de onderlinge band.’
Hij glimlachte zuurtjes. ‘Oké.’
Ik verliet de kamer en vroeg me af hoe ik het ervan af had gebracht. Het selectie- en sollicitatieproces was een ongelooflijke ervaring. Later kwam er een hogere officier naar buiten en zei tegen me: ‘Dat was het beste intakegesprek dat ik ooit heb meegemaakt.’
‘Maar ik zit pas tweeënhalf jaar bij de SEAL’s.’
‘Je hebt genoeg ervaring met het echte werk. Ik weet zeker dat dat helpt.’
Als ik niet aan Desert Storm had meegedaan, had ik waarschijnlijk nog eens tweeënhalf jaar moeten wachten.
Twee weken later riep sergeant-majoor Norm Carley Smudge, DJ en mij bij zich op kantoor. Hij gaf ons de datum waarop we bij Green Team konden beginnen, het selectie- en trainingtraject om ons klaar te stomen voor SEAL Team Six. ‘Gefeliciteerd. Ik vind het vreselijk jullie te laten gaan, maar je zult een geweldige tijd hebben bij SEAL Team Six.’