6

SEAL Team Two

Na de parachutistentraining meldde ik me bij mijn SEAL Team. De oneven genummerde teams (One, Three en Five) waren aan de Westkust gestationeerd, in Coronado, Californië, de even genummerde teams (Two, Four en Eight) aan de Oostkust in Little Creek, Virginia. Hoewel het ultrageheime SEAL Team Six wel bestond, had ik er nooit over gehoord. Ik meldde me bij SEAL Team Two in Little Creek, Virginia.

Toen we op een woensdag over de hindernisbaan renden, liep er een bijna zestig jaar oude SEAL met ons mee die nog steeds in actieve dienst was: Rudy Boesch. Ik dacht dat ik het rustig aan kon doen: geen instructeurs die naar ons liepen te schreeuwen. Aan het eind van de baan nam Rudy ieder van ons apart die na hem geëindigd was: ‘Ik wil jullie hier vanmiddag allemaal weer zien.’

Die middag namen de slakken en ik de O-course nog een keer. Het was een waarschuwing. Zelfs in de Teams loonde het de moeite om aan kop te eindigen. Later zou ik een van de snelste mannen van Team Two worden op de O-course.

Rudy was al snel de eerste hogere officier die als adviseur was gevraagd voor het nieuw gevormde USSOCOM, het United States Special Operations Command. Dit is de overkoepelende militaire organisatie van de diverse Amerikaanse speciale eenheden van de marine, de landmacht, de luchtmacht en de mariniers, waaronder die in JSOC zoals SEAL Team Six en Delta. Rudy is na meer dan vijfenveertig jaar dienst bij de marine, het grootste deel als een SEAL, met pensioen gegaan. Toen hij in de zeventig was, deed hij nog als deelnemer tot het eind mee aan de Amerikaanse versie van Expeditie Robinson.

Een paar jongens van Team Two keerden terug van een actie op de Hercules, een van de twee olieplatforms in de Perzische Golf. Ze maakten deel uit van Operation Praying Mantis. Toen de USS Samuel B. Roberts (FFG-58) door een Iraanse mijn was beschadigd, hadden de SEAL’s de opdracht gekregen een Iraans olieplatform in handen te krijgen van waaruit aanvallen werden uitgevoerd op schepen in de Golf. De SEAL’s waren van plan een torpedojager van de marine op het platform af te sturen en het met pantser doorborende munitie aan te vallen om de Iraniërs te laten wegduiken. Vervolgens zouden de SEAL’s op het heliplat landen en het olieplatform innemen. Maar iemand op de torpedojager had in plaats van pantser doorborende munitie juist brand- en fragmentatiemunitie geladen. Toen de torpedojager het vuur opende op het platform, staken ze het letterlijk in brand. Nu doken de Iraniërs niet weg, zoals de bedoeling was geweest, maar sprongen ze hals over kop van het brandende platform af. De brand was zo heftig dat de SEAL’s er vanwege de hitte niet met hun helikopter op konden landen. Het olieplatform smolt en verdween in zee. Foutje.

Dick, Mike H., Rob en ik hadden daar niet aan deelgenomen omdat we onze trainingen nog niet hadden afgerond, maar dat weerhield ons er niet van de veilige terugkeer van de jongens mee te willen vieren. Na werktijd verlieten we het terrein van SEAL Team Two, vertrokken door Poort Vijf van de legerbasis in Little Creek en gingen naar de ‘Body Shop’, een kleine stripteasetent. Omdat de Body Shop zo dicht bij het terrein van SEAL Team Two lag, gingen sommigen van ons daar af en toe heen. Dit keer was er een nieuwe portier die Bob verving, een vriend van het SEAL Team. Een van ons vroeg hem: ‘Een aantal van onze jongens zijn net terug uit de Perzische Golf. Kun je hen over de geluidsinstallatie feliciteren?’

Dat deed hij. ‘Laten we een groot applaus geven voor onze Amerikaanse soldaten die net uit de Perzische Golf teruggekeerd zijn.’

Applaus en gejuich alom.

We gaven elkaar high fives en kochten een biertje.

Achter in de zaal zaten vier Tunesische mannen aan een tafeltje. We hoorden een van hen in vloeiend Engels zeggen: ‘Waarom bemoeit Amerika zich verdomme niet met zijn eigen zaken?’

Dick liep niet om de dansvloer van de meisjes heen. Hij liep er dwars overheen. Tegen de tijd dat ik zelf om de dansvloer heen gelopen was en bij de vier mannen aankwam, had Dick de man met de grote mond al in de wurggreep. Tijdens ons korte schermutseling schreeuwden de drie vrienden van de schreeuwlelijk krachttermen naar hun vriend. Toen wij vieren wegliepen, lagen de vier Tunesiërs op een grote hoop op de grond.

Bij de uitgang hield de nieuwe portier ons tegen. ‘Jullie waren hier net bij een vechtpartij betrokken. Hier blijven!’

We gooiden hem over de bar.

Bij de uitgang verscheen een politieagent. Hij moet net om de hoek geweest zijn, want alles bij elkaar had het gevecht nog geen vijf minuten geduurd.

‘Kom mee, heren, laten we even gaan zitten.’

Dat deden we. Deze man lijkt wel geschikt.

De portier was weer overeind gekomen en zei: ‘Dit zijn Navy SEAL’s. Ze zijn pas net binnen en hebben de zaal op z’n kop gezet.’

O nee, dacht ik. Hij heeft het s-woord gebruikt.

De agent raakte in paniek en riep via zijn mobilofoon: ‘Navy SEAL’s breken hier de tent af. Ik heb bijstand nodig!’

We zaten rusten met hem te praten. Nu was de maat vol. We stonden op en wilden vertrekken.

‘Hier blijven jullie. Jullie gaan nergens heen.’

We negeerden hem en liepen naar de uitgang. Buiten was er een zee van blauwe zwaailichten te zien op de parkeerplaats. De bijstand bestond onder andere uit een grote politiebus waar op de zijkant ‘K9 Unit’ stond geschreven. De eerste agenten stapten uit hun wagens.

We begonnen uit te leggen wat er aan de hand was.

De politieagent die we binnen gesproken hadden, onderbrak ons en werd plotseling heel moedig. ‘Het spijt me, maar jullie moeten met me mee.’ Hij greep Mike bij zijn mouw.

Dick gaf de agent een rechtse op zijn kin en sloeg hem tegen de grond.

Nu stonden er ineens agenten met wapenstokken tegenover ons vieren, terwijl wíj met blote handen waren. We vochten, denk ik, zo’n tien of vijftien minuten. Als je het op televisie ziet, lijkt het alsof ze mensen met deze wapenstokken tegen de grond slaan, maar op ons ketsten ze gewoon af. De politiehond sprong op en beet Dick. Hij greep de hond bij zijn kop, dwong hem op de grond te gaan liggen, liet zich boven op het beest vallen en beet een hap uit het dier. De hond rende jankend weg.

Ik was met de twee agenten die voor me stonden aan het vechten toen ik een tikje op mijn rug voelde. Met mijn vuisten in de lucht draaide ik me om en zag daar een kleine agente staan die me net met haar wapenstok had geslagen. Het leek wel een muggenprik vergeleken bij de klappen die de andere agenten uitdeelden. Omdat het een vrouw was, sloeg ik haar niet maar tilde haar op en zette haar op de motorkap van haar wagen.

Nu stonden er ineens bijna dertig agenten om ons heen. Uiteindelijk verloren we. Ze deden ons handboeien om. Wij vertelden onze kant van het verhaal. De Tunesische mannen waren de Body Shop uit gelopen en gingen door met hun anti-Amerikaanse gezwam. Nu werd de politie kwaad op de agent die het eerst met ons gesproken had. ‘Wat haal jij je in je hoofd? Ben je gek geworden?’

Maar het was gebeurd. We hadden agenten aangevallen. Ze namen ons ieder apart mee en zetten ons achter in de patrouillewagens. De agente stopte haar telefoonnummer in het borstzakje van mijn overhemd en zei: ‘Hé, geef me een keer een belletje.’

Op het bureau werden alle formaliteiten afgehandeld en kregen we te horen wanneer de zaak zou voorkomen. Ze namen contact op met de bevelvoerders van SEAL Team Two. De politie liet ons pas gaan toen er een wagen van SEAL Team Two kwam om ons op te halen.

Toen de zaak voor de rechter moest komen, vreesde ik dat ik mijn baan kwijt zou zijn. We zaten allemaal nog maar pas in een SEAL Team en gingen ervan uit dat dit het einde van onze loopbaan betekende. Op de eerste rij van de rechtszaal zaten wat politieagenten met een nekkraag om. Een van hen had bovendien een arm in het gips. Een ander had een kruk. Het was een zielig gezicht. Wij daarentegen zagen er in ons blauwe tenue uit om door een ringetje te halen.

Mijn teamgenoten hadden mij aangewezen als spreekbuis. Ik vertelde de rechter onze kant van het verhaal. De mensen in de zaal leken met ons mee te voelen toen ze hoorden wat er was gebeurd en hoe het was gebeurd was.

De rechter stelde de vraag: ‘Waarom werden drie van deze mannen wél mee naar het bureau genomen en meteen vrijgelaten en de sergeant [Dick] pas later?’

De man van de K9 hondenbrigade legde uit: ‘De hond had hem gebeten en we moesten met hem naar de dokter voor een spuit.’

‘Hoe lang duurt zoiets?’ vroeg de rechter.

‘Nou, edelachtbare, hij had een hap uit mijn hond genomen, dus moest ik met de hond naar de dierenarts voor een spuit.’

Achter ons barstte het publiek in lachen uit.

De politiehondenbegeleider legde uit: ‘Edelachtbare, het is helemaal niet grappig. Het heeft me maanden gekost om hem op te leiden en ik besteed nog steeds zestien uur per maand aan zijn training. Maar sinds de sergeant [Dick] de hond heeft gebeten, kan het dier dit werk niet meer doen.’

Het lachen veranderde nu echt in hilarisch gebrul.

De rechter klopte ijverig met zijn hamertje: ‘Stilte. Stilte in de zaal!’

Afgezien van wat gehinnik achter in de zaal werd het geleidelijk aan stil.

‘Ik wil graag dat u alle vier hier bij de balie komt staan,’ sprak de rechter.

Nou, dacht ik, daar gaat onze carrière. Ga direct naar de gevangenis. U krijgt geen 200 dollar.

We hielden ons hart vast.

De rechter boog zich naar voren en sprak toen rustig en kalm: ‘Heren, ik zal dit door de vingers zien als jeugdige overmoed en vaderlandsliefde, maar laat ik u nooit meer in deze rechtszaal terugzien.’

Ik hoorde applaus achter me van het publiek.

Ik keek om en keek naar de agenten op de voorste rij. Ze zagen eruit alsof er net bij hen thuis was ingebroken. Op weg naar de uitgang liep ik langs de agent met de nekkraag en zijn collega met de kruk. Toen ik bij de agent met de gebroken arm kwam, knipoogde ik tegen hem. We verlieten de rechtszaal.

Terug bij SEAL Team Two meldden we de sergeant-majoor van Team Two, Norm Carley, wat er gebeurd was. Norm was een korte, Ierse, rooms-katholiek uit Philadelphia die aan de Naval Academy was afgestudeerd en nu plaatsvervangend commandant was van SEAL Team Six. De sergeant-majoor van SEAL Team Two was onlangs teruggekeerd van Operatie Praying Mantis in de Perzische Golf. Hij keek ons even aan. ‘Vroeger gingen we er regelmatig opuit om een robbertje met de smerissen te vechten. Aan die tijd is rap een einde aan het komen. Het leger is aan het veranderen.’

We konden gaan en zijn profetie kwam uit: het moderne leger is veranderd. Op 31 maart 2004 organiseerde Ahmed Hashim Abed, een Irakese al-Qaida-terrorist, de verrassingsaanval op lege vrachtwagens die keukenmateriaal ophaalden voor de 82ste Luchtlandingsdivisie van het leger. Abeds terroristen doodden vier Blackwater-bewakers, verbrandden hun lichamen, verminkten ze, sleepten ze door de straten en hingen twee van de lichamen op aan de brug over de Eufraat. Een van de vier bewakers was de vroegere SEAL Scott Helveston. Op 1 september 2009 namen de SEAL’s Abed gevangen. Vervolgens moesten drie SEAL’s voor de krijgsraad verschijnen omdat ze Abed een bloedende lip zouden hebben bezorgd. Hoewel de drie SEAL’s uiteindelijk onschuldig werden bevonden, zou het niet moeten kunnen dat dergelijke beschuldigingen helemaal voor de krijgsraad moeten komen. Als de SEAL’s Abed simpelweg gedood hadden, zou er niets over gezegd zijn. Het is moeilijk een advocaat in de arm te nemen als je dood bent.

In hetzelfde gebouw als de Body Shop bevond zich een 7-Eleven, een supermarkt die 24 uur per dag en 7 dagen per week open is. Mijn huis lag daar maar zo’n drie kilometer vandaan. Op een avond ging ik na het eten rond een uur of zeven met Blake, die toen nog maar vier was, naar de supermarkt om wat melk en brood te kopen. Toen we bij de winkel arriveerden, kwam Smudge er net aanrijden in zijn Ford Bronco pick-uptruck met grotere wielen en een aangepaste ophanging. We waren bevriend geraakt toen ik bij het Foxtrot-peloton van SEAL Team Two kwam, waar hij ook bij zat. Smudge kwam op ons af lopen, tilde Blake op en gaf hem een knuffel, wat hij wel vaker deed.

Terwijl hij Blake vasthad, zei ik: ‘Ik vlieg even naar binnen voor wat brood en melk. Ik ben zo terug.’ Maar toen ik met de boodschappen naar buiten kwam, zag ik hen nergens meer. Ik keek naar de Body Shop. Smudge’ vriendin werkte daar als stripteasedanseres. Nee hè, dacht ik, hij zal toch niet…? Snel liep ik naar de tent toe, waar de portier me begroette. ‘Goeienavond, Howard.’

‘Hallo Bob,’ antwoordde ik. ‘Ik wil alleen even kijken of mijn zoontje binnen is.’

Hij glimlachte en liet me door zonder dat ik hoefde betalen.

Binnen was het donker, behalve het licht boven het podium waar een danseres met haar voorgevel schudde. Smudge zat er vlakbij aan een tafeltje met zijn voeten op het podium en hij had Blake op schoot. Smudge’ topless vriendin stond naast hem. Ze boog zich voorover, haalde haar hand door Blake’s haar en streelde zijn wang. ‘Wat ben jij een schatje.’ Haar borsten waren zo groot dat het nog een wonder is dat ze mijn zoontjes ogen er niet mee uitstak.

Ik greep Blake vast en schreeuwde al lopend tegen Smugde: ‘Man, ben je gek geworden? Laura vermoordt me hier straks nog voor.’

Hij zag niet in wat het probleem was. ‘Ik wilde hem alleen maar aan Cassandra voorstellen.’

Ik hielp Blake in de auto en probeerde hem onderweg naar huis uit te horen. Ik had het idee dat dit het einde betekende en dacht: Smudge is een van mijn beste vrienden en hij is gek op Blake – maar als Laura hierachter komt, zal Smudge nooit meer in de buurt van mijn zoontje mogen komen.

Gelukkig was Laura druk bezig in de keuken toen we thuiskwamen. Ik nam Blake mee naar zijn kamer en hield hem bezig door met hem Duckhunt op zijn Nintendo te spelen. Daarna borg ik de melk en de broden op die ik net had gekocht. Ik liep de huiskamer in en bestudeerde wat operatiebevelen en trainingshandboeken van de SEAL’s, zoals ik zo vaak deed. Maar ik hield één oog op de klok gericht en wachtte tot het Blake’s bedtijd was. Als ik hem maar in bed kon krijgen, hoefde ik me in ieder geval tot de volgende ochtend geen zorgen te maken. Meestal was ík degene die hem’s avonds onderstopte en toen het bedtijd werd die avond, liep ik vastberaden naar zijn kamer en stopte hem in. Dagen later reden Laura, Blake en ik onderweg naar SEAL Team Two langs de Body Shop. Ik dacht: Lieve help, zou Blake iets tegen Laura zeggen als hij die tent weer ziet? Zoiets als: ‘Hé, daar heb ik toch grote tieten gezien.’

Zelfs een paar weken later maakte ik me nog zorgen. Gelukkig heeft Blake er geen woord meer over gezegd tot hij twaalf of dertien was. En ik ben zelf ook nooit meer teruggegaan naar de Body Shop.

De eerste keer dat Blake een slok bier nam, kreeg hij die van een van de jongens van het Team. Toen hij ouder werd, speelden we samen golf. Blake’s eerste rijles kreeg hij op een golfkarretje van een van mijn dronken maten – rakelings langs bomen. Blake vertelde me later: ‘Sommige van mijn beste herinneringen zijn die van Virginia, waar ik met al die mannen optrok.’ Ze waren zijn SEAL-ooms die naar Thin Lizzy’s ‘The Boys Are Back in Town’ luisterden en van wie hij soms dingen mocht doen die eigenlijk niet mochten.

Na een paar maanden onzekerheid, waarin ik allerlei klusjes uitvoerde op het terrein van SEAL Team Two, mocht ik eindelijk aan de gevorderdentraining beginnen in oorlogvoering te land, ter zee en in de lucht: de SEAL Tactical Training ( SST). In tegenstelling tot de BUD/s, die gericht was op selectie van mensen én de training van de mannen die door de selectie kwamen, was de SST vooral op de training zelf gericht. Tijdens de zes maanden SST vielen er maar twee mannen af omdat ze onder de maat presteerden. We leerden op een hoger niveau duiken en op het land vechten, zoals het nabijgevecht. (Voor meer informatie over de vervolgtrainingen na de BUDS/s, zie het boek The Finishing School van Dick Couch.)

Toen ik de SST afrondde, kwam de sergeant-majoor van SEAL Team Two, Norm Carley, met de ‘Trident’ aan, het insigne van de SEAL’s, en spelde mij dat op. Op de speld stonden een adelaar die een anker van de Amerikaanse marine in zijn klauwen houdt, een drietand en een pistool. Omdat hij op de adelaar leek die vroeger op het Budweiserbier stond, noemden we hem ‘de Budweiser’. Zowel de officieren als de lagere rangen droegen dezelfde gouden speld, in tegenstelling tot de algemene gewoonte binnen de marine dat de lagere rangen een zilveren insigne dragen. Het is nog steeds een van de grootste en opvallendste insignes binnen de marine. Norman gaf met zijn vuist een klap op de speld op mijn borst. Vervolgens kwamen alle leden van mijn eenheid langslopen en gaven er ook een klap op. Het insigne stak letterlijk zo diep in mijn borstkas dat de leidinggevende sergeant hem uit mijn huid moest trekken. De littekens bleven nog weken zichtbaar. Nu kon ik officieel met de grote jongens spelen.

Mijn eerst pelotonscommandant was Burt. Binnen de marine is een sea daddy iemand die de rol van mentor op zich neemt voor een zeevarende. Ik had nooit echt een sea daddy gehad omdat ik al advies kreeg, zowel op tactisch als op persoonlijk gebied, van een aantal mensen. Toch ben ik Burt dankbaar dat hij me, toen ik de SST afrondde, meteen uitkoos voor zijn koudweerpeloton, dat militaire operaties uitvoert onder winterse omstandigheden. Van SEAL’s werd verwacht dat ze eerst in een gewoon peloton dienden voordat ze lid werden van een koudweerpeloton, maar Burt liet al snel merken dat hij vertrouwen in me had. Net als bijna de helft van de SEAL-officieren, een extreem hoog percentage binnen het leger, was Burt zelf als soldaat begonnen voordat hij officier werd – wat wij een ‘mustang’ noemen – en daarom mocht ik hem waarschijnlijk zo erg. Hij vroeg nooit iets van ons waartoe hij zelf niet bereid was. Hij vond goede missie-instructies belangrijk, evenals een grondige evaluatie van de instructie en de daaropvolgende operatie. De man was een geweldige leider en diplomaat. Burt was gek op winterse omstandigheden, zodat hij kon skiën, op sneeuwschoenen lopen enzovoort, en het leiden van de Teams in een hightech gevechtsuitrusting voor koud weer. We testten en evalueerden bijvoorbeeld lichtgewicht kleding en materiaal van Gore-tex.

Burts adjudant was Mark, die meer dan 1,80 meter lang was. Marks ouders waren vanuit een oostblokland naar Amerika geëmigreerd. Hij hield zich op de vlakte en vertelde mensen niet dat hij aan het mit, de technische universiteit, was afgestudeerd en zowel Russisch, Tsjechisch, Slowaaks, Pools als Duits sprak. Het duurde eeuwen voordat zijn antecedentenonderzoek was afgerond. Hoewel hij zeer intelligent was en meerdere talen sprak, praatte hij nooit op een neerbuigende toon tegen ons. Mark bedacht geweldige plannen en kon die zo eenvoudig en duidelijk uiteenzetten dat iedereen ze kon begrijpen. Hij lispelde echter iets, wat we tijdens zijn missie-instructies imiteerden om zo de draak met hem te steken. Als je hem na werktijd wat alcohol gaf en links en rechts van hem een leuk meisje zette, werd Mark helemaal onverstaanbaar.

Bij SEAL Team Two deden we één dag per week gezamenlijk aan conditietraining. Woensdag was onze O-course-dag. De andere dagen werkten we ieder afzonderlijk aan onze conditie. Sommige jongens gebruikten die dagen om basketbal te spelen of om de kantjes eraf te lopen, maar Mark en ik wilden ons koste wat kost afbeulen met een lange duatlon (hardlopen-zwemmen-hardlopen) of een andere martelgang. Hij rende als een haas en zwom als een vis, en dus hadden de mannen die hem niet bij konden houden, daar de pee over in, ook al was het leuk om met Mark te werken.

Toen ik bij SEAL Team Two was, begon ik geruchten te horen over een ultrageheim SEAL Team Six. Nadat in 1980 de poging om Amerikaanse gegijzelden te bevrijden uit de Amerikaanse ambassade in Iran mislukt was, had de marine aan Richard Marcinko gevraagd een fulltime antiterreurteam te vormen. Marcinko had, als eerste bevelvoerder, die nieuwe eenheid de naam SEAL Team Six gegeven. Hij had zo veel mogelijk geprobeerd leden te rekruteren onder de twee antiterreureenheden van de SEAL’s: Mobility Six (MOB Six) bij SEAL Team Two aan de Oostkust, en Echo Platoon bij SEAL Team One aan de Westkust. Ze droegen burgerkleding en hadden langer haar en mochten ook een baard en snor laten staan. De officieren en soldaten noemden elkaar bij de voornaam of een bijnaam, en ze salueerden niet. Ze specialiseerden zich in reddingsoperaties bij gijzelingen op schepen, boorplatformen en andere situaties op zee. Daarnaast verleenden ze assistentie bij de beveiliging van militaire bases en ambassades. Bovendien hielp Team Six mee aan CIA-operaties.

Team Six beleefde zijn vuurdoop in 1983. Nadat de communisten banden met Cuba hadden aangeknoopt, en de Sovjet-Unie de regering van Grenada met een bloedige staatsgreep afgezet had, kwamen de Verenigde Staten met Operatie Urgent Fury om de regering van Grenada weer in het zadel te helpen. Ter ondersteuning van de operatie werden twaalf schutters van SEAL Team Six per parachute voor de kust van Grenada afgezet. Deze eerste missie werd om minstens drie redenen een grote mislukking. Ten eerste had SEAL Team Six wel geoefend met talloze antiterreurtactieken, maar niet met nachtelijke parachutelandingen in water – wat zelfs nog moeilijker is met boten. Een missie die waarschijnlijk naar SEAL Team Two had moeten gaan, dat paraat stond, ging in plaats daarvan naar SEAL Team Six. Ten tweede bleken de inlichtingen waardeloos. De missie was gepland zonder rekening te houden met de zomertijd en door dat uur verschil landden ze niet overdag maar ’s nachts. Er was zelfs geen maan te zien. Niemand had de jongens van Team Six iets verteld over de drie meter hoge vloed, de harde wind en de gutsende regen. Ten derde, en waarschijnlijk omdat de piloten van de luchtmacht geen ervaring hadden met parachutelandingen boven water, zette het tweede toestel de SEAL’s op de verkeerde plaats af, ver van alle anderen.

Door dit alles kwamen de twaalf parachutisten in de problemen: de wind bleef hun parachute maar omhoog blazen en sleurde hen mee. Met te veel uitrusting en onvoldoende drijfkracht werden sommigen van de SEAL’s onder water getrokken. Hoewel ze met hightech parachutes hadden geoefend, gebruikten ze nu oude MC-I-parachutes. De jongens vochten voor hun leven om te voorkomen dat de parachute hen voorgoed naar de zeebodem zou trekken. Zonder licht was het onmogelijk om op één plek bij elkaar te komen. Een van de SEAL’s bleef maar roepen en vuurde drie schoten af: maar niemand kon hem bereiken. In totaal verdronken er vier SEAL’s. De mannen die het overleefden, hebben nog naar hun teamgenoten gezocht, maar die zijn nooit gevonden: Kenneth Butcher, Kevin ‘Kodiak’ Lundberg, Stephen Morris en Robert Schamberger. Hoewel ze er kapot van waren, hadden de overgebleven SEAL’s toch een missie uit te voeren.

Black Hawk-helikopters raceten in de vroege morgen een uur lang door de duisternis naar het huis van Paul Scoon, om de onder huisarrest geplaatste gouverneur-generaal te bevrijden. Aan de hemel waren de groene strepen zichtbaar van het door de sovjets geleverde luchtafweergeschut. Aan boord van een van de heli’s leken de vijftien SEAL’s die daar dicht opeen gepakt zaten te wachten, de kalmte zelf – totdat vijandelijk kogels de wanden van de heli begonnen te doorboren. Van het pokerface van Denny ‘Snake’ Chalker en de anderen die nog nooit een gevecht hadden meegemaakt, was nu snel weinig meer over. Wellington T. ‘Duke’ Leonard, een Vietnamveteraan die nu een SEAL-officier was en de leiding had, en Bobby L., Timmy P. en JJ glimlachten. ‘Hoe voelt dat nu om de kogels om je oren te krijgen?’ Na een spannend moment glimlachten Denny en de anderen ook – wat konden ze anders? De commandoheli, met daarin de aanvoerder van SEAL Team Six Bob Gormly (plaatsvervanger van Dick Marcinko), werd het hevigst onder vuur genomen en moest zich terugtrekken om met veel moeite naar het vliegdekschip terug te keren voordat de geraakte heli naar beneden stortte.

De helikopter van Duke en Denny trok zijn neus op om op zo’n 30 meter hoogte te blijven hangen voor het huis van de gouverneur-generaal, terwijl de andere heli naar de tennisbaan aan de achterkant van de woning vloog. Een van de piloten werd geraakt maar bleef wel vliegen. Vanuit het huis schoot iemand met een AK-47 op hen. Een SEAL leunde naar buiten en schoot terug. Rich was geraakt maar hij zat zo vol adrenaline dat hij het zelf niet merkte. Denny gooide het abseiltouw naar buiten en liet zich naar beneden zakken achter het huis. Daarbij moest hij zich door afbrekende dennentakken een weg naar beneden banen. De anderen kwamen achter hem aan – en raakten de takken die Denny nog niet geraakt had.

Toen Denny dichter bij het huis kwam, werd er vanuit een deuropening een AK-47 op hem gericht. Denny bleef met zijn aanvalswapen schieten, een CAR-15 (voorloper van de M-4), totdat hij zijn doelwit kon zien: het was gouverneur Scoon zelf. Duke, die een geweer bij zich had, nam de gouverneur zijn wapen af. De jongens veegden het huis schoon, maar kwamen daar alleen de gouverneur, zijn gezin en wat personeelsleden tegen. De SEAL’s zetten een verdedigingszone op rond het huis. Er vlogen RPG’s over het dak zonder te ontploffen.

De communicatiemogelijkheden waren beperkt omdat hun satellietcommunicatie (SATCOM) in de geraakte commandoheli zat die teruggevlogen was, dus moesten ze zuinig aan doen met de batterijen van hun handradio’s.

Duke vertelde iedereen: ‘Daag niemand uit tenzij ze het terrein van het gouverneurshuis op komen.’ Ze wilden geen gevecht beginnen dat ze niet konden afronden. Het redden van de gouverneur had prioriteit.

Tegen het vallen van de avond werd het huis omsingeld door dertig vijandige soldaten en vier BTR-60 PB’s (achtwielige, gepantserde personeelsvoertuigen van Russische makelij). Duke gebruikte zijn kleine handradio, een MX-360, om in contact te komen met Master Chief Dennis Johnson op het vliegveld van Port Salinas. De Master Chief zond Dukes boodschap door aan een AC-130 boven hun hoofd. ‘Vlieg 360 graden schietend rond het huis.’ De Spectre vuurde zijn 40 mm kanon af: beng, beng. Door de explosies werd de vijand om het huis uitgeschakeld, behalve twee soldaten die wisten te ontkomen. De batterijen van de kleine handradio’s waren al snel leeg. Duke maakte gebruik van de telefoon van de gouverneur voor verdere communicatie.

Twee met AK’s gewapende Cubanen kwamen de oprit op lopen. Ze brachten hun wapens in de aanslag. Dus de jongens schoten: geweer, CAR-15’s, Heckler & Koch 21 (een licht machinegeweer), M-60 machinegeweren en een .50 rai 500 (Research Armament Industries Model 500) snipergeweer. Eén Cubaan probeerde over een muur te ontsnappen maar hij en zijn maat werden letterlijk neergemaaid.

De volgende morgen hielpen verkenningstroepen van de mariniers (Force Recon) de SEAL’s, de gouverneur en zijn gezin ontsnappen. Ze zagen de verkoolde resten van uitgebrande wagens, wapens en bloed nog liggen waar de Spectre op geschoten had, maar iemand had de lijken weggehaald. Op weg naar buiten vonden de SEAL’s een vlag van Grenada en die ruilden ze om voor een vlag van SEAL Team Six, die iemand altijd bij zich had voor zo’n gelegenheid. Toen ze later weer op de basis terugkwamen, hingen de jongens de vlag van Grenada op bij SEAL Team Six. De hele groep ging naar een landingszone voor helikopters waar een heli hen ophaalde.

Bij een andere missie in Grenada vlogen twaalf SEAL’s onder aanvoering van kapitein Donald Kim Erskine, in een heli naar het radiostation dat ze in handen moesten krijgen zodat gouverneur Scoon erheen kon en een boodschap kon uitzenden voor de bevolking van het eiland. Terwijl ze in de lucht waren, werd er met kleinere wapens op hen geschoten, maar toen ze landden, had de vijand zich al teruggetrokken uit het radiostation. Erskine’s mannen hadden radioproblemen en konden niet met de commandopost in contact komen – iemand had de frequentie ervan veranderd zonder dat aan de SEAL’s door te geven.

Ze zetten een verdedigingszone op rond het radiostation. Al snel kwam er een vrachtwagen aan met twintig vijandelijke soldaten. De SEAL’s gaven hun bevel de wapens neer te leggen, maar dat deden ze niet. Daarop openden de jongens het vuur op hen, gebruikten ongeveer een derde van hun munitie en doodden tien soldaten. De andere tien namen ze gevangen. Het grootste deel van hun verbandmiddelen gebruikten ze om hen in het radiostation op te lappen. Geen van de SEAL’s raakte gewond.

Vervolgens kwamen er een BTR-60PB en drie vrachtwagens de heuvel naar het radiostation op rijden. Veertig tot vijftig vijandelijke soldaten kwamen eruit gekropen. De Cubaanse officier sloeg zijn mannen op hun achterwerk met een officiersstokje: ‘Aanvallen!’ Erskine en zijn mannen verdedigden het gebouw. De vijand probeerde hen uit te schakelen, terwijl hun BTR omhoog rolde richting voordeur, en met zijn 20 mm kanon schoot. Het kanon schoot gaten door de betonnen muren van het gebouw alsof ze van papier waren.

Een van de SEAL’s zette een Rifleman’s Assault Weapon (RAW, een raket gestuurde granaat) op de loop van zijn CAR-15 en trok de veiligheidspal van de raket los. Hij richtte op de BTR, haalde de trekker over en schoot de raket af. De BTR werd door bijna één kilo zeer explosieve munitie getroffen, waarbij de geschutskoepel met het 20 mm kanon ontzet raakte. Die kon niet meer draaien, maar het monster kon nog steeds vuren en manoeuvreren.

Nadat de munitie was opgeraakt door de overweldigende vuurkracht van de vijand, plaatsten Erskine en zijn SEAL’s hun explosieven op het radiostation en renden de achterdeur uit. Iedereen dacht dat ze dood waren, maar de SEAL’s renden weg over het weiland achter het station. Met de vijand dicht achter hen aan en links en rechts van hen, leidde Erskine zijn mannen kalm sprongsgewijs vooruit over een grote open slagveldzone, richting strand. Hij liet zich met de helft van zijn mannen op de grond vallen en schoot op de vijand, terwijl de andere helft zich terugtrok. Vervolgens lieten die zich op de grond vallen en namen de vijand onder vuur, terwijl Erskine en zijn schutters zich terugtrokken. Het regende kogels en een daarvan sloeg Erskine’s veldfles eraf; hoewel Erskine langer dan 1,80 meter was en meer dan negentig kilo woog, sloeg hij door de klap tegen de grond. Zijn ploeg liet zich ook vallen. Ze draaiden zich om en schoten terwijl de andere groep zich terugtrok. Terwijl de jongens sprongsgewijs weg probeerden te komen, werd de hak van Erskine’s laars er vervolgens afgeschoten, waardoor hij viel. Toen hij daarna weer opstond en rende, ketste een kogel af op het munitiemagazijn aan zijn riem, en weer viel hij. Kogel nummer vier was minder leuk. Hij schoot een stuk uit Erskine’s rechterelleboog, waardoor hij letterlijk de lucht in werd getild voordat hij met een klap op de grond viel. Het leek wel of zijn hele arm eraf geblazen was, zoveel pijn deed het. Aan het eind van het weiland knipten de jongens een hek van harmonicagaas open en kropen door het gat. Toen Erskine zijn mannen telde, ontdekte hij de ergste nachtmerrie van een SEAL-leider: ze misten een man. Maar de SEAL’s zagen hun ontbrekende teamgenoot lopen. Erskine en zijn mannen schoten op de vijand terwijl de radio-operator de onbruikbare SATCOM-radio met zich mee sjouwde over het veld.

‘Laat de radio vallen!’ schreeuwde Erskine.

De man deed de radio af en liet hem vallen, waarna hij met een aantal kogels uit zijn handwapen (een Sig Sauer 9 mm) het versleutelingsgedeelte ervan kapot schoot. Vervolgens sprintte hij snel naar zijn maten.

Ze renden een gebied met dichte begroeiing in waar ze verscholen zaten voor de vijand. Hoewel ze een aantal tegenstanders gedood hadden, waren de SEAL’s nog steeds in de minderheid. Ook raakte de munitie in hun geweren op. Via een pad liepen de mannen naar Moedertje Zee. Als ze rechtstreeks naar open zee zouden zwemmen, werden ze een gemakkelijk doelwit voor de vijand. Erskine vertelde de jongens: ‘Laat alles achter behalve je primaire uitrusting en zwem evenwijdig aan het strand weg.’ Ze lieten hun wapens, rugzakken en bijna alle andere spullen achter, behalve hun pistolen, pistoolmunitie en Escape and Evasion-kit met spullen om een ontsnapping te kunnen overleven. De SEAL’s zwommen evenwijdig aan het strand en zochten dekking tussen de hoge rotsen waar ze door een uitstekende rots aan het zicht van de vijand boven hen waren onttrokken.

Hun eigen troepen, die niet wisten dat ze nog leefden, schoten op de vijand vlak bij hen. De SEAL’s wachtten totdat de vijand zich had teruggetrokken en zwommen om drie uur ’s morgens naar open zee. Ze bleven zes uur in de oceaan rond drijven totdat een reddingsvliegtuig hen zag en een marineschip waarschuwde dat hen kwam oppikken. De jongens waren achtenveertig uur aan één stuk in touw geweest. Nadat Erskine zich ervan verzekerd had dat iedereen aan boord was, viel hij flauw. Hij kwam zijn verwondingen later helemaal te boven. De marine kende hem de Silver Star Medal toe.

In 1985 gijzelden PLO-terristen het cruiseschip de Achille Lauro en doodden passagier Leon Klinghoffer. De terroristen zochten asiel in Egypte en toen Egypte hen in het geheim naar het PLO-hoofdkwartier in Tunesië probeerde te vliegen, dwongen gevechtsvliegtuigen van de Amerikaanse marine het vliegtuig te landen op de NAVO-basis in Italië. SEAL Team Six omsingelde de terroristen op de landingsbaan, maar de Italianen verhinderden het de SEAL’s om het vliegtuig in te gaan en eisten dat de vijf terroristen aan Italië overgedragen zouden worden. Na een korte krachtmeting tussen de SEAL’s en de Italiaanse krijgsmacht en ordehandhavers stemde Amerika ermee in om de terroristen aan Italië over te dragen. Helaas liet de Italiaanse regering de leider, Abu Abbas, weer vrij (die later in 2003 in Irak weer gevangen werd genomen). Hoewel de andere terroristen de gevangenis in gingen, mocht er een op verlof, die vervolgens ontsnapte (maar in Spanje weer werd opgepakt). Een andere terrorist verdween uit Italië terwijl hij voorwaardelijk vrijgelaten was.

In 1998 ging SEAL Team Six naar Panama om de bij drugshandel betrokken dictator Manuel Noriega gevangen te nemen. Noriega probeerde zich te verschuilen in een rooms-katholieke kerk, maar omdat hij op geen enkele manier het land uit kon, gaf hij zich uiteindelijk over.

Grenada, de Achille Lauro en Panama waren maar drie van de vele operaties die SEAL Team Six uitvoerde voordat ik er deel van ging uitmaken.

Mijn eerste uitzending met SEAL Team Two was in Machrihanish, in Schotland – het land van mijn moeders voorouders, de familie Kirkland, die haar naam in Kirkman veranderde toen ze naar de Verenigde Staten emigreerde. Inwoners van Schotland gaven Smudge zijn bijnaam en noemden hem naar een beroemde Engelse voetballer. We gingen met een aantal van de jongens naar een museum over Schotse tartans in Edinburgh en ik ontdekte daar dat mijn clan uit de Highlands afkomstig was.

Smudge plaagde me met mijn ontdekking: ‘Tjonge, Howard is de Highlander.’

‘Ja, en er kan er maar één zijn!’ riep ik uit.

Vanuit Schotland hadden we gezamenlijke trainingen of contact met een aantal buitenlandse speciale operatie-eenheden: de Britse Special Boat Service, het Franse Commando Hubert, de Duitse Kampfschwimmer, de Zweedse Coastal Rangers (Kustjägarna), de Noorse Mariniers (Marinejegerkommandoen) en andere. Tijdens een oefening in Duitsland waar we een haven moesten aanvallen, ruilde ik een van mijn rantsoenen met die van een Commando Hubert. De duikerseenheid van de commando’s waartoe hij behoorde, had bij de oprichting veel hulp gekregen van Jacques-Yves Cousteau, een marineofficier uit de Tweede Wereldoorlog die bekend geworden is door reportages over de onderwaterwereld. In de Franse rantsoenen zaten onder andere flessen wijn, kaas en paté. Het verbaasde me dat ze zo gek waren op ons gevriesdroogde eten en de Maxwell House-koffie – ‘een beetje water erbij: en klaar’.

Toen ik in de kazerne in Schotland terugkwam, bedelde vrijwel iedereen om wat van mijn wijn, kaas en paté.

Voor de koudweertraining had ik een heel leuke maand van samenwerking met de Zweedse Coastal Rangers, die verkenningen over grote afstand, sabotage en aanvallen uitvoeren op vijanden die via de Zweedse kust proberen binnen te dringen. Er is een dienstplicht van een jaar voor alle Zweedse jongens, maar sommige proberen toegelaten te worden tot de Coastal Rangers. Tijdens de Koude Oorlog vormde Rusland de grootste dreiging.

Burt, DJ, Steve en ik vlogen naar de Zweedse hoofdstad Stockholm, het Venetië van het noorden met zijn historische kerken, paleizen en kastelen en verspreid liggende parken, vijvers en meren. Bij de nieuwere gebouwen wist men bij de ecologische ontwerpen hightech toepassingen en functionaliteit te combineren. Onze gastheren hadden een prachtig hotel voor ons geregeld. Op een avond, toen we van de training terugkwamen, zat er een nogal kleine, magere knul met stekelig haar in de lobby, met op elke been en op schoot een lange, slanke vrouw. Wie is dat nou? dacht ik. Twee van ons liepen er wat dichter naartoe om te zien wie het was: Rod Stewart. Er is nog hoop voor lelijke jongens waar ook ter wereld: word popster.

’s Morgens reed Burt ons in een huurauto naar een veerboot die ons overzette, zodat we naar de basis van de Coastal Rangers konden rijden, in Berga bij het Zweedse Amfibiekorps, Eerste Mariniersregiment (Första Amfibieregementet, AMFI). Onze eerste operaties begonnen in de archipel van Stockholm. Met z’n duizenden eilandjes is dit een van de grootste archipels van de Oostzee. Mijn partner en ik peddelden weg in een lichte, opvouwbare, niet-metalen tweepersoonskano op zoek naar Sovjetonderzeeërs. Om mijn ogen te beschermen tegen de zon droeg ik mijn Vuarnet-zonnebril, genoemd naar de Franse alpineskiër Jean Vuarnet, die in 1960 in Squaw Valley olympisch goud had gewonnen. We gingen bij diverse eilandjes aan land en zochten daar naar eventuele sporen van mensen – een kat-en-muisspelletje met de Sovjets. Het was koud en we moesten hard werken om van het ene naar het andere eiland te peddelen met al onze uitrusting.

Na nog geen week stapten we met de Coastal Rangers in een aantal ingehuurde bussen. Ze laadden zakken met brood in. ‘Hoe ver is het ook al weer hier vandaan?’ vroeg ik.

‘Eenenzestig mijl.’ De Coastal Rangers spraken prima Engels.

‘Waarom dan al dat eten?’

‘Lange reis.’

Maar 61 mijl, een kleine 100 kilometer, dacht ik, dat kon ik nog wel halen als ik op mijn handen liep.

Na drie uur rijden zei ik tegen een andere Coastal Ranger: ‘Ik dacht dat het maar 61 mijl was?’

‘Klopt, 61 mijl.’

‘Maar we hebben ondertussen al veel meer mijlen afgelegd.’

Een andere Coastal Ranger glimlachte: ‘61 Zweedse mijl.’

Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Hoe ver is dat dan?’

‘O, ongeveer 380 Amerikaanse mijl, meer dan 600 kilometer.’

Jullie houden me voor de gek, dacht ik. Ik was blij dat ik niet aangeboden had de veldloop over vier mijl met hen te gaan doen.

We passeerden een verkeersbord dat waarschuwde voor overstekende elanden voordat we in het kleine, besneeuwde stadje Messlingen aankwamen, gelegen aan het Messlingenmeer dat dichtgevroren was. Messlingen is op geen enkele toeristische landkaart te vinden en ligt 215 kilometer ten zuidwesten van Östersund in Midden-Zweden. Met z’n vieren checkten we in bij een houten hotel met een schuin dak en een overkragende dakrand, dat op een chalet leek. De Coastal Rangers namen ons al snel mee voor een oefening in een wak in het meer. Hoewel we er niet toe verplicht waren, sprong iedereen in het ijskoude water. Wij gaven het voorbeeld met een van die stomme houdingen die traditie zijn bij de SEAL Teams: ‘Geef me maar een trap ik mijn kruis, ik kan ertegen.’ Op onze borst hadden we aan een koord om onze nek een ijspriem hangen. De priem had een houten handvat ter breedte van een hand en was een paar centimeter lang. We moesten in het wak springen, tot rust komen en toestemming vragen om uit het water te mogen. Dan konden we naar de rand gaan, de priem in het ijs steken en onszelf eruit trekken. Toen ik het de eerste keer probeerde, weigerde mijn stem zelfs dienst te doen, zo koud was het – ik klom er meteen weer snel uit. Bij de derde poging kwam ik tot rust en gaf ik mijn stembanden genoeg tijd om weer te gaan werken. Mijn stem klonk krakend: ‘Verzoek toestemming om eruit te mogen.’ Nadat je uit het water was, was het je eerste prioriteit om weer warm te worden.

Ik moest terugdenken aan de koudweertraining in Alaska. Kevin en ik werden partners. Hij was een grote, gemoedelijke SEAL met donker haar en donkerbruine ogen. Omdat hij tot hospik was opgeleid, kon hij de meeste oorlogsverwondingen verzorgen totdat de gewonde naar een ziekenhuis vervoerd werd. (Ik hoorde later dat hij uit de SEAL’s was gegaan en in Spanje als arts bij de marine was gaan werken.) Kevin en ik vormden al skiënd een dwaalspoor langs de plaats waar we onze tent gingen opzetten. Zo konden we mensen horen aankomen voordat ze bij ons waren. We zetten een North Face tweepersoonstent op, plaatsten onze rugzakken onder de voorflap en maakten een sneeuwhoop voor de ingang waarvan we het smeltwater als drinkwater konden gebruiken later die dag en voor onze skitocht de volgende dag. Je droogt in winterse omstandigheden namelijk meer uit omdat je longen veel vocht gebruiken om de lucht te verwarmen. We voegden het smeltwater ook aan onze gedroogde maaltijden toe. In de voortent deden we de natte kleding uit tot we in ons polypropyleen ondergoed stonden. Daarna staken we de msr Whisperlitebrander aan om water te koken. Door de hitte warmde de tent al snel op. Kevin had enorme voeten – zijn overlaarzen pasten niet over zijn skilaarzen. Terwijl we wachtten tot de sneeuw gesmolten was, deed Kevin zijn laarzen uit en dan stopte ik zijn tenen onder mijn oksels om bevriezingsverschijnselen te voorkomen. Andere jongens keken ernaar uit om in hun tent te kruipen, maar ik niet. Tien dagen lang zat ik elke avond die afgrijselijke ijsklompen van tenen onder mijn oksels op te warmen. Daarna dook ik mijn slaapzak in en ging op mijn matje liggen.

Gelukkig hadden ze in Zweden op nog geen 50 meter van dat wak een sauna – en bier.

In Zweden deed ik ook voor het eerst ervaring op met een snowcat, een gepantserd troepentransportvoertuig op rupsbanden dat door de sneeuw kan rijden. Je kunt vanuit het voertuig beschietingen uitvoeren op de vijand. Ze maakten aan de achterkant van de snowcat een touw vast waaraan ze tien of twaalf soldaten op ski’s mee konden trekken. Ik haakte een skistok in een lus van het touw en hield me daaraan vast terwijl de snowcat ons meesleepte. Veel Coastal Rangers waren met skiën opgegroeid. Een van hen was zelfs olympisch kampioen skispringen geweest. In het zuiden van Georgia waar ik ben opgegroeid, waren natuurlijk geen skihellingen. Als ik viel, deden de Coastal Rangers achter me hun best om me te ontwijken. Maar vier van hen vielen toch over me heen. Na een poosje begonnen ze ruzie te maken. Ik kon hen niet verstaan maar ik wist wel dat ze erover ruzieden wie er direct achter mij moest skien. Mijn drie ploeggenoten en ik vielen zo vaak en dan vielen de Coastal Rangers als dominostenen mee op de grond. Daarom vroegen ze ons vriendelijk doch dringend naar het eind van het touw op te schuiven. Als we de ‘SEAL’s on Ice’-show hadden kunnen filmen voor America’s Funniest Home Videos, zouden we waarschijnlijk hebben gewonnen.

Omdat we daar als kader waren om de jonge dienstplichtigen te helpen trainen, behandelden die ons als officieren. Ze maakten onze ski’s schoon en waxten ze terwijl wij zaten te eten. Als we ’s avonds onze laarzen buiten de deur zetten, stonden die de volgende ochtend ook schoon en gepoetst klaar. Ze maakten zelfs onze wapens voor ons schoon.

Een ander leuk feit was dat we een sneeuwhut leerden maken. Mijn Coastal Ranger was een lange, slanke man, die moeiteloos kringetjes om me heen kon skiën. In de zijkant van een opgewaaide hoop sneeuw groeven we een groot gat, zodat er een hol ontstond en dan maakten we een vloertje waarop de warmte omhoog kon terwijl de koude lucht omlaag dreef. De Coastal Ranger en ik zetten onze bepakking in de ingang om de wind tegen te houden en hielden onze ijshouweel binnen bij ons, voor het geval we onszelf moesten uitgraven. Boven het vloertje maakten we een koepel als plafond, zodat het smeltwater niet op ons hoofd zou druppen.

Voordat we naar binnen stapten, deden we onze overlaarzen uit. Omdat er maar vier SEAL’s meededen als kader, leek mijn partner het een eer te vinden met mij samen te mogen werken. Hij wilde mijn laarzen voor me schoonmaken.

‘Nee, hoeft niet. Dat doe ik zelf wel,’ zei ik.

Hij keek me vreemd aan. Later stelde hij het wel op prijs dat hij mijn knechtje niet had hoeven zijn.

Eén of twee kaarsen waren al genoeg om de hut te verwarmen. Buiten was het 40 graden onder nul. In de hut zat ik op mijn slaapzak met niet meer aan dan mijn lange marineblauwe ondergoed van polypropyleen. We wilden de binnentemperatuur onder het vriespunt houden, want anders zou onze sneeuwhut smelten en smeltwater op ons hoofd laten regenen. Vervolgens zou hij dan boven op ons instorten. Het verschil tussen de temperatuur buiten en binnen was zo groot, 40 graden, dat het wel leek alsof we op de Bahama’s zaten. Door de binnentemperatuur werden de wanden en het plafond zacht en daarom moesten we de sneeuw aandrukken om de wand hard te maken.

Nadat we die sneeuwhut twee weken als slaapplek en uitvalsbasis voor operaties gebruikt hadden, waren de muren en het plafond zo vaak aangedrukt dat het een echte iglo aan het worden was. De Zweden wisten hoe ze moesten vechten – hun rantsoen bevatte onder andere cognac en de beste chocolademelkpoeder die ik ooit heb gedronken, plus maaltijden als pasta bolognese met roggebrood. Maar mijn Zweedse collega wilde tot mijn verbazing zijn rantsoenen tegen mijn MRE ruilen. Ik denk dat hij het zat werd om altijd dezelfde maaltijden te eten. We genoten van elkaars maaltijden in onze sneeuwhut.

Het leuke van de training met buitenlandse speciale eenheden was trouwens het ruilen van spullen. Vanuit Amerika had ik wat grote gedroogde rundvleessticks meegenomen om in stukjes door mijn eten te doen voor extra energie in de kou. De Coastal Rangers waren weg van die rundvleessticks. Ik had ook een goede aansteker meegenomen die ik met een Coastal Ranger ruilde voor zijn prachtige zakmes uit Lapland. Het had een houten heft met een licht gebogen lemmet plus een leren etui met twee leren riempjes om hem mee aan mijn bepakking te binden. De Zippo aansteker die ik had, is in koud weer betrouwbaarder dan een gewone butagasaansteker, maar ik vond het mes veel mooier.

Op de laatste dagen smeerden mijn compagnon en ik witte camouflage op de delen van ons gezicht die doorgaans schaduwen vormden, en grijze camouflage op de uitstekende delen van ons gezicht: voorhoofd, wangen, neus, wenkbrauwen en kin. We verlieten allemaal onze sneeuwhut voor de grote operatie. We waren met tussen de 100 en 150 man en maakten ons vast aan de touwen achter de snowcats die ons naar ons doelgebied brachten. We skieden zo ver mogelijk door en deden onze ski’s en bepakking af in de beschutting van de bomen, bijna 300 meter van ons doelgebied.

Ik deed mijn grote lompe NAVO-sneeuwschoenen aan. De Coastal Rangers hadden mooie kleine sneeuwschoenen van een metaalcomposiet, waarmee ze konden rennen. Tjonge, dacht ik, jullie zijn veel meer hightech voor koud weer uitgerust dan wij. Ik zou zo mijn oude Zwitserse zakmes en het leren etui waarmee ik het aan mijn riem droeg, willen ruilen voor een paar van die schoenen. Het mes was te groot om in mijn zak te doen. Een van de plastic zijkanten ervan was eraf gegaan maar alle gereedschap zat er nog steeds aan: zaagje, visontschubber met haakjesverwijderaar, leren priem met draadrijger, vergrootglas, groot mes, klein mes, schaar, schroevendraaier, kurkentrekker, tandenstoker en pincet. Je zou denken dat een Zwitsers legermes hier minder gewild zou zijn omdat Zwitserland dichter bij Zweden dan bij Amerika ligt, maar dat is niet zo. De Coastal Ranger gaf zelfs nog een fles drank cadeau bij de sneeuwschoenen. Hij was zo blij met het zakmes dat hij me bijna de hemel in prees omdat ik wilde ruilen. Vervolgens ging hij het aan al zijn maten vertellen. Ze gaven hem op z’n donder omdat hij mij benadeeld had. Als hij die sneeuwschoenen mee naar Alaska gebracht had toen ik daar de koudweertraining deed, had ik hem er vijf Zwitserse legermessen voor gegeven. Als ik weer thuiskwam, kocht ik toch gewoon weer een nieuw mes.

We slopen naar het doelgebied toe in een wigformatie met één man in het midden met aan beide zijden van hem een vleugel. Een ander team naderde het doelgebied vanuit de linkerflank. Al schietend met losse patronen vielen de linkerflank en onze voorste wig tegelijkertijd een nagemaakte fort aan van tien gebouwen. Doorgaans bestaat de basis SEAL-eenheid uit een bootbemanning van slechts zeven of acht man. In deze aanval met een compagniegrootte van meer dan 100 militairen moesten we gewoon met de grote massa meegaan.

De Zweedse Coastal Rangers en andere Noord-Europese eenheden zoals de Noorse mariniers brachten meer tijd op ski’s en in winterse omstandigheden door dan de Amerikanen, waardoor ze duidelijk in het voordeel waren. Maar de Amerikaanse technologie compenseert die achterstand goed. Het maakt niet uit hoe goed je op die ski’s bent, als ik je met mijn nachtkijker al van 400 meter afstand kan zien. Daar kun je niet tegenop skiën.

Ik hoorde later dat Laura, terwijl ik op training in Zweden was, de meeste avonden tot diep in de nacht met wat andere SEAL-vrouwen aan het feesten was geweest. Toen ik haar ernaar vroeg, antwoordde ze: ‘Och, dat was maar één of twee keer. Ik verveelde me gewoon.’ Ik geloofde haar omdat ik haar vertrouwde – ik wilde er niets verkeerds van denken. We gingen elke zondag naar de kerk en alles leek in orde.

Mijn zoon Blake vond het geweldig om met de mannen van het SEAL-team op te trekken, en zij waren ook weg van hem, met name na een bepaalde gebeurtenis toen Blake vier was. Toen ik op een dag na het werk thuiskwam, trof ik Laura helemaal van streek in de keuken aan.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg ik.

‘Kleine Debbie is hier komen spelen en ze zijn in Blake’s pierenbadje gestapt. Zonder kleren aan!’ Kleine Debbie was het dochtertje van zes van de buren.

‘O.’

‘Ik heb haar moeder opgebeld en het verteld. Zij vond het wel grappig. Je moet maar eens met hem praten.’

Dus ik liep door de gang naar zijn kamer.

Blake zat met zijn Nintendo Duck Hunt te spelen en schoot op vliegende eenden met zijn Zapper light gun.

‘Hé vriend, heb je een leuke dag gehad?’

‘Ja,’ antwoordde hij.

‘Wat heb je vandaag allemaal gedaan?’

‘Gespeeld.’

Ik liet hem verder spelen en ging weer terug naar Laura. ‘Er is niets aan de hand. Hij heeft het er niet eens over. ’t Stelt vast niet veel voor.’

‘O nee. Je móét met hem praten. Anders houdt hij er een trauma aan over.’

Ik weer terug naar Blake’s kamer. Op het tv-scherm zat een hond aan de dode eenden te snuffelen en hij feliciteerde Blake.

Ik stelde een directere vraag: ‘Ben je vandaag nog gaan zwemmen?’

‘Ja.’

‘En is er nog iemand anders met je komen zwemmen?’

‘Ja, Debbie.’

‘Hebben Debbie en jij al jullie kleren uitgetrokken toen jullie in het pierenbad gingen?’

‘Debbie deed haar badpak uit en zei dat ik mijn zwembroek uit moest doen.’

‘Je weet toch dat je andere mensen je plassertje niet mag laten zien?’

‘Ja, dat heeft mama gezegd.’

‘Nou, heeft Debbie je plassertje gezien?’

‘Ja, ze heeft hem wel gezien,’ en hij lachte.

‘Heb jij Debbies plassertje gezien?’

Hij hield op met zijn spelletje en legde het geweer neer. Er verscheen een zorgelijke blik op zijn gezicht. ‘Weet je wat, papa? Debbie heeft geen plassertje.’ Hij leek medelijden met haar te hebben. ‘Ze heeft een bips van voren.’

Ik had de grootste moeite om niet in de lach te schieten. Ik belde Smudge op en hij kreeg bijna een rolberoerte.

De volgende dag ging Blake ’s middags met me mee naar de briefingruimte van SEAL Team Two Foxtrot waar het peloton paraat staat en briefings krijgt. We begonnen over het voorbipsverhaal te praten en iedereen schaterde het uit.

Jaren later zei een van de jongens nog: ‘Hé, weet je wat? Ik denk dat ik vanavond de stad in ga om eens iemand te zoeken met een bips van voren.’ Mijn zoon was beroemd geworden binnen het Team.

Op een avond kreeg ik thuis een telefoontje. Het ging niet goed met mijn zus Tammy. Ze had vaak problemen met drugs en alcohol. Net als onze moeder was Tammy op haar zestiende getrouwd, nadat ze zwanger was geworden. Daarna was ze gescheiden.

Ik ging naar het ouderlijk huis in Screven, Georgia. Tammy had zich in de nesten gewerkt met een vent die verslaafd was. Mijn ouders zorgden voor haar dochtertje Brittany. Omdat ze in een klein stadje woonde, wist iedereen dat ze aan de drugs zat, en daardoor werkte ze als een magneet op dealers.

‘Ik neem Tammy mee terug naar Virginia Beach en zorg ervoor dat ze van de drugs komt,’ zei ik. ‘Dan kunnen we daarna eens praten of zij weer voor Brittany kan zorgen.’

Omdat ik niet ging zitten en mijn mond hield, werd mijn vader nijdig. ‘Je hoeft niet hierheen te komen om ons met die psychologie van jou de les te komen lezen.’ Ondanks zijn woede was pa wijs genoeg om geen fysieke strijd aan te gaan met een Navy SEAL. Over mij had hij niets meer te zeggen. Nu moest hij met mij als een onafhankelijke volwassene zien af te rekenen. Hij zou nooit meer een hand tegen mij opheffen. Het was een grote verandering in onze relatie.

Ik nam Tammy mee naar Virginia Beach. Het voorkomen dat ze in de problemen kwam, was een nachtmerrie; zo werd ik een keer midden in de nacht wakker om een vreemdeling mijn woning uit te schoppen die ze uit een bar mee naar huis had genomen. Gelukkig maakte ze kennis met Steve, die bij de marine werkte. Tammy werd weer zwanger, en ze trouwden met elkaar. Dat leek haar van de drugs te houden. Haar eerste dochter Brittany kwam weer bij hen wonen. Voor was het een succesverhaal.

Toen ik in SEAL Team Two zat, overleed mijn oom Carroll aan een hartaanval tijdens het vissen. Ik had erg veel verdriet toen ik naar huis ging voor de uitvaartdienst in de First Baptist Church – dezelfde kerk waar ik jaren terug Timmy in elkaar had geslagen. De kerk zat vol familieleden, vrienden en mensen die ik niet kende. Vooraan lag oom Carroll in zijn kist. Hij was gek op me, bracht veel tijd met me door en hielp me een vent te worden. De uitvaartdienst ging grotendeels aan me voorbij: liederen, gebeden, Bijbellezingen, woorden van broeder Ron en lovende woorden over mijn oom. Toen ik daar in de kerkbank zat, kon ik het fysiek niet meer aan. Ik stond op en liep de kerk uit. Op de stoep van de kerk bleef ik staan, barstte in tranen uit en begon vreselijk te snikken. Ik had nog nooit zo hard gehuild. Iemand legde zijn armen om me heen en trok me tegen zich aan. Ik keek op en verwachtte dat het broeder Ron was, maar de man die me omarmde was niet broeder Ron. Het was pa. Het was de tweede keer dat we elkaar omhelsden. Niet zoals de gedwongen keer, toen ik op de bus was gestapt om naar het Cumberland College te gaan. ‘Weet je, Howard, ik ga hem ook missen. Hij trok altijd zoveel met je op omdat hij veel beter in staat was je op te voeden dan ik. Hij had meer geduld. Daarom deed oom Carroll van alles met jou.’

Wat later had ik mezelf weer in de hand had en ging met de begrafenisstoet naar het kerkhof waar oom Carroll ter aarde werd besteld.

Op 6 juni 1990 werd mijn dochtertje Rachel geboren in een burgerziekenhuis in Virgina Beach. Mijn schoonmoeder was uit Zuid-Georgia overgekomen. Ik was zelf in Fort A.P. Hill, in Virginia, gelegerd, een van de grootste schietterreinen aan de oostkust. Ik reed 225 kilometer naar het zuiden om Laura en mijn dochtertje op te zoeken. Ik was zo gelukkig toen ik Rachel zag. Maar hoezeer ik ook van haar hield, mijn leven behoorde toch deels aan het Team toe. Misschien dat het andere SEAL’s lukt om God, hun gezin en de Teams evenveel aandacht te schenken, maar zelf kon ik dat niet. Het Team was alles voor me. Nadat ik twee dagen in het ziekenhuis was geweest, ging ik weer terug.

Altijd als ik thuiskwam, was ze papa’s meisje. Ze vond het heerlijk om me te zien en ik genoot ook van haar. Op een keer, toen ze wat ouder was, duwde Blake haar van het terras achter het huis af.

‘Blake, ga in de kast een riem halen!’

Hij dook de kast in en kwam terug met mijn grootste leren riem.

‘Jongen, waarom heb je de grootste riem gepakt die je kon vinden?’

Hij keek me aan. ‘Papa, het was heel fout wat ik gedaan heb. Dus ik dacht dat u me dan maar moest straffen met deze grote riem.’

Misschien wond hij mij om zijn vinger, maar ik heb hem die keer geen straf gegeven. En daarna trouwens ook nooit meer. Ik was in ieder geval veel te toegeeflijk voor Blake. Ik kan waarschijnlijk de keren op één hand tellen dat ik hem op bed heb neergelegd en een pak slaag met mijn riem heb gegeven.

Ik zag bij Rachel nog veel meer door de vingers dan bij Blake. Zij was mijn lievelingetje en hij was mijn maatje.

Ik bleef vaker over SEAL Team Six horen, de geheime antiterreureenheid. Ik hoorde van jongens dat dat hét team was om je bij aan te sluiten. Six was de allerbeste eenheid, bestaande uit de allerbeste SEAL’s – net als de Pro Bowl van de National Football League. Zij hielden zich bezig met het redden van gijzelaars en kregen al het geld. Leden van het team mochten elke opleiding volgen die ze maar wilden. Duizenden dollars uitgeven voor een speciale rijopleiding van twee weken? Geen probleem. Je wilt naar de schietacademie van Bill Rogers? Nog een keer? Geen probleem. Ze gebruikten de allerbeste spullen van topkwaliteit. Ze kregen alle steun – een heel helikoptersquadron helemaal voor hen alleen. Ik hoefde er niet over na te denken: ik wilde naar SEAL Team Six. Maar voordat het zover was, werd ik eerst ingezet bij een oorlog.