De kinderen Israëls
De zondvloed vond plaats in Kashmir
Volgens de bijbelse chronologie stamde Abraham in rechte lijn af van Noach, de uitverkorene Gods, wie het alleen vergund was met zijn familie de zondvloed te overleven. De bijbelse legende geeft geen aanwijzing over de herkomst van Abrahams vader; ze beperkt zich tot het weergeven van de stamboom van de mensheid tot aan Noach en het natuurverschijnsel van een grote overstroming. Inderdaad stootten archeologen bij opgravingen in de omgeving van Ur in Mesopotamië op een twee tot drie meter diepe leemafzetting waar boven en onder scherven werden gevonden. Deze leemafzetting wijst echter alleen op een plaatselijke overstromingsramp in de omgeving van Ur. Een spijkerschriftdocument uit Ninive schildert het einde van deze ramp: ‘En de gehele mensheid was tot leem geworden. Vlak als een dak was het land geworden.’ Deze leemlaag heeft men als getuigenis voor de bijbelse zondvloed beschouwd en dit ‘bewijs’ zou ook harmonisch in het beeld van de bijbelse geschiedenis passen, als de archeologen het onstaan van deze overstroming niet op een tijdstip omstreeks het jaar 4000 v.C. moesten dateren. Op dat tijdstip waren de semitische herdersstammen immers met zekerheid nog niet in het tweestromenland aangekomen.35 Ze kunnen dus niet worden aangemerkt als ooggetuigen en overlevenden van deze zondvloed. De zondvloed waarover de Bijbel vertelt, moet een andere zijn.
‘De zondvloed’ is een universele overlevering waarover in de mythen van verschillende volkeren verteld wordt. Er waren vele ijstijden op onze aarde en onvoorstelbare overstromingen, door verschillende oorzaken, waren beslist even talrijk.
In het Gilgamesh-epos van de Sumeriërs, dat rond de eeuwwisseling in spijkerschrift op kleitabletten in de ruïnes van de antieke bibliotheek van Ninive gevonden werd, overleeft de held Utnapitshim een overstromingsramp. Utnapitshim is de Noach van de Sumeriërs, en de overstroming wordt als een daad van willekeur van de goden geschilderd. Ook hier bouwt een man volgens de raad van de goden een schip en overleeft zo een overstroming die rondom alle leven vernietigt. Alexander von Himboldt noemt dezelfde legende bij de Peruanen en bij een overstromingsverhaal uit het Polynesische eilandengebied heet de overlevende held zelfs Noa. Er bestaan over de hele wereld meer dan tweehonderdvijftig overgeleverde sagen over overstromingen. Welke is nu echter de overstroming waarover de bijbelse teksten ons vertellen?
Omdat de Indiase Veda’s met zekerheid de oudste openbaringen van de geschiedenis van de mensheid zijn, ligt het voor de hand ook aan te nemen dat het daarin voorkomende zondvloedverhaal de eerste overgeleverde vertelling is over een overstroming. De overstroming verschijnt in hindoe-boeken slechts als een overlevering. Ze heeft geen heilig karakter. De Mahâbarata (het grote gezang) schildert de gebeurtenissen als volgt: Volgens de voorspelling van de Heer werd de aarde bevolkt en de nakomelingen van Adamis en Heva werden al snel zo talrijk en zo boosaardig, dat ze niet meer met elkaar overweg konden. Ze vergaten God en zijn belofte en kwamen zelfs in opstand tegen God. Toen besloot de Heer (Brahma) zijn schepselen te straffen, en wel zo dat het een les kon zijn voor de overlevenden en hun nakomelingen. Hij zocht onder de mensen degene uit die hij voor de waardigste hield om gered te worden en het mensengeslacht in stand te houden. Zijn keus viel op Vaivasvata en hij liet hem weten wat zijn wil was. Vaivasvata redde een kleine vis, die zich later als een ‘avatar’ (= belichaming van een god) van Vishnu bekendmaakte, aan de heilige oever van de rivier Virim. De vis waarschuwt de rechtvaardige man dat de aarde op het punt staat ten onder te gaan en dat allen die haar bewonen, moeten vergaan. Vishnu in de gedaante van de vis beveelt Vaivasvata nu een schip te bouwen, waarop hij zich met zijn hele familie moet begeven. Als het schip klaar is en Vaivasvata met zijn hele familie, de zaden van de planten en een paar van alle diersoorten erop plaatsgenomen heeft, begint de grote regen en de rivieren treden buiten hun oevers. Daarop stelt een grote vis met een hoorn op zijn kop zich op aan de voorsteven van de ark en de heilige man bevestigt een touw aan deze hoorn. Zo trekt de vis het schip veilig door de woedende elementen, tot allen buiten gevaar op de toppen van de Himalaya landen. (Vergelijk Gen. 6.)
Het aantal dagen dat de overstroming duurt, stemt precies overeen met het in de bijbelse verhalen genoemde aantal (veertig dagen).
De etymologie van het woord ‘zond’ is wat moeilijk te verklaren. Volgens de huidige, officiële leer betekende het woord zonvloed in het Oud-Nederlands ‘grote overstroming’ en werd dat pas later geassocieerd met zonde – een zeer ontoereikende verklaring!
Toch bestaat er een plausibeler en meer voor de hand liggende verklaring; Sindh is de oude naam van de geweldige rivier waaraan het hele subcontinent India zijn naam dankt: de Indus. India betekende in oude tijden een land dat ver voorbij de nu bekende geografische grenzen reikte. Tot India behoorden ook Tibet en Mongolië en in het westen lag ook het huidige Iran binnen de grenzen. Vanuit het westen gezien is de Sindh-Indus de geweldigste stroom die men moet overwinnen om in India te komen. Van noord naar zuid verlopend, doorstroomt de Indus het huidige Pakistan en mondt in een enorme delta uit jn de Arabische Zee. Met ‘de overkant van de stroom’, waar Abraham vandaan kwam, kan heel goed het land aan de overkant van de Indus, die als natuurlijke barrière de westelijke grens van India vormt, bedoeld worden (vergelijk Joz. 24:2-3).
Tegenwoordig is Sindh ook de naam van de provincie in het Indusdal in Zuidoost-Pakistan, langs de grens tegen India’s vijfstromenland (Punjab) waarin de hoofdstad Karachi ligt. Het gebied heeft een oppervlakte van 140 000 kilometer en is door het steeds overstromen van de Indus heel vruchtbaar.
In de Noordindiase provincie Kashmir stroomt nog een andere rivier met de naam Sindh. Deze is weliswaar onaanzienlijker dan zijn grote broer, maar misschien even belangrijk met het oog op de verklaring van het begrip zondvloed. De Sindh stroomt namelijk ten noorden van de stad Srinagar door het gebied waarop men uitkijkt vanaf de berg Nebo van waar Mozes voor zijn dood nog een blik op het paradijs mocht werpen. De Sindh ontspringt in de buurt van de Amarnath-grotten, waarheen in de vollemaansnacht van de maand augustus ieder jaar onafzienbare scharen pelgrims trekken. Volgens de legende zou hier de hindoegod Shiva zijn gemalin Parvati in het geheim van de schepping (!) hebben ingewijd. Volgt men de rivier naar het dal, dan komt men na een voettocht van drie dagen in het altijd nog 2600 meter hoog gelegen dorp Sonamarg, ‘de gouden weide’, waar Notovitch al doorheen kwam voor hij via de 3500 meter hoge Zoji-la Ladakh bereikte. Vanuit Sonamarg voert de weg, de rivier volgend, deels nog over oude houten bruggen naar het vierentachtig kilometer verwijderde Srinagar. Kleine dorpen met diepgroene weiden, abrikozen-, peren- en appelbomen liggen langs de weg. Kunstig gebeeldhouwde vensters en met hout versierde daken zijn het bewijs voor de rijkdom van dit gebied. Hoe meer men Srinagar nadert, des te vruchtbaarder wordt het dal in de lager gelegen gebieden. Na het dorp Kangan opent het dal zich met zijn terrasvormig aangelegde rijst- en maisvelden, die zich tot aan Gandarbal, aan de linkeroever van de Sindh, uitstrekken. Kashmir lijkt helemaal op een unieke Hof van Eden. En reusachtige moerasgebieden en grote vlakke meren zijn zichtbare getuigen van een gigantische overstroming, lang geleden.