Mijn reis naar de Himalaya

In 1973 verscheen in een groot Duits weekblad24 een kort artikel over een Indiase hoogleraar die in alle ernst beweerde in India het graf van Jezus te hebben gevonden. Bij dit artikel waren zelfs foto’s afgedrukt waarop dit zogenaamde graf te zien was. Deze hoogleraar beweerde in het openbaar dat Jezus niet alleen zijn jeugd in India doorgebracht had, maar ook nog door een truc de kruisiging overleefd had en vervolgens naar India teruggekeerd was. Daar zou hij als zwervend prediker geleefd hebben tot hij op hoge leeftijd in de hoofdstad Srinagar van Kashmir gestorven en begraven zou zijn. Dit was werkelijk een monsterachtige bewering en bij de redactie van het tijdschrift dat het gewaagd had deze bewering te publiceren, kwamen duizenden brieven met gemene scheldwoorden en luide protesten binnen. Een aantal brieven bevatte echter ook belangstellende vragen van mensen die altijd al de maagdelijke geboorte, de opstanding en de hemelvaart van Jezus als vrome sprookjes hadden beschouwd.

De vragen over dit artikel, die tot op de dag van vandaag de redactie bereiken, konden helaas niet beantwoord worden, omdat in zoveel duizenden boeken over Jezus de stelling van een verblijf in India nergens staat vermeld. Het lijkt nauwelijks geloofwaardig dat al die sceptici nooit de vraag nagegaan zijn waar Jezus eigenlijk begraven werd. Want al zou men ook alle wonderen van Jezus nog op de een of andere manier kunnen uitvoeren, het blijft toch onvoorstelbaar dat het lichaam van Jezus na de kruisiging eenvoudig in de lucht zou zijn opgelost, wat de Bijbel met de woorden ‘ten hemel gevaren’ omschrijft.

Omdat ik ook tijdens mijn studie van de hoogleraren slechts ontoereikende en ontwijkende antwoorden had gekregen op de vraag naar de historische Jezus, besloot ik na het voltooien van mijn opleiding tot godsdienstleraar zelf naar India te reizen en op eigen houtje onderzoek te doen. Ik vloog daarom in het voorjaar van 1979 via Egypte naar India. Vanuit Bombay ging ik met treinen en bussen eerst naar Dharmsala aan de voet van de Himalaya, waar de dalai lama resideert sinds zijn vlucht uit Tibet in 1959. Ik wilde een aanbevelingsbrief voor de abt in het klooster Hemis (zie illustratie 2) hebben, die het me mogelijk moest maken de bijna honderd jaar geleden door Notovitch ontdekte geschriften in te zien.

Vier dagen moest ik op een audiëntie wachten, maar toen kreeg ik het verlangde papier met het zegel van zijne heiligheid de veertiende dalai lama. Ik ging toen naar Kashmir en hoorde daar dat in het klooster Hemis over een paar dagen de beroemde mysteriespelen zouden beginnen. Notovitch vertelde hier ook al enthousiast over. Dit feest, ‘Sham’ of ‘Setshu’ genoemd, vindt ter ere van de boeddhistische heilige en profeet Padmasambhava altijd plaats van de negende tot de elfde dag van de vijfde Tibetaanse maand.

Tegenwoordig kan men Leh, de hoofdstad van Ladakh, betrekkelijk gemakkelijk bereiken in een tweedaagse busreis over de Transhimalaya. Toen ik uiteindelijk in Hemis kwam, was het feest al in volle gang. Er waren ontelbare mensen en hoewel het land pas vijf jaar tevoren toegankelijk gemaakt was voor vreemden, zag ik er al massa’s westerse toeristen. In deze drukte wilde ik mijn zaak niet voorleggen; ik reisde terug naar Leh en keerde pas drie weken later terug. Hemis is de grootste, rijkste en belangrijkste abdij van Ladakh, en de naam is afgeleid van het inheemse woord ‘Hem’ of ‘Hen’ (Sanskriet: Hima = sneeuw), wat erop wijst dat hier al in de voor-Tibetaanse tijd een nederzetting bestond. Geduld en uithoudingsvermogen zijn belangrijke deugden waarop men hier de vreemdelingen eerst beproeft. Dus schonk men mij niet al te veel aandacht. Ik ging gewoon bij de monniken zitten, in de keuken, die er als een duister alchemistenlaboratorium uit de middeleeuwen uitzag, wachtte af en dronk de gezouten boterthee. Tegen de avond wees een monnik me met een stil gebaar een klein kamertje waar ik kon slapen. De volgende dagen werd ik aan mezelf overgelaten. Ik zwierf door donkere gangen in het klooster, maakte lange wandelingen in de omgeving en ging alleen als ik honger had naar mijn vrienden in de keuken. De ochtend van de vierde dag van mijn verblijf in het klooster verscheen een jonge monnik in mijn cel die me beduidde hem te volgen. Ik volgde hem door donkere gangen en over steile houten ladders naar de hogere regionen van het klooster, waar ik nog niet eerder geweest was. Eindelijk bereikten we het dak van het grote tempelgebouw. Op het grote terras stond voor het portaal van de hoogste kamer in dit complex onder een uitstekend dak een enorme tafel waar een paar monniken omheen zaten. Achter de tafel zat een waardige monnik van middelbare leeftijd, die me in bijna accentloos Engels aansprak. Het was Nawang-Tsering, de secretaris en tolk van Dungsey Rinpotsche, die me verklaarde dat zijne heiligheid van mijn zaak gehoord had en me nu wilde spreken.

Terwijl ik nog op mijn audiëntie wachtte, hoorde ik van Nawang-Tsering dat de vroegere abt van Hemis, die tegelijkertijd ook het hoofd van de Duka-Kargyüpa-sekte in Tibet is, sinds de invasie van de Chinese troepen verdwenen is. De abt, die zich voor een opleiding in zijn vaderland Tibet bevond, werd het vertrek uit Tibet geweigerd, daar hij er op stond zijn oude ouders mee te nemen, omdat hij hen niet aan hun onzekere lot in Tibet wenste over te laten. Na enige tijd werd door het communistische regime de correspondentie verboden en het laatste dat men van deze hoge lama gehoord had, was dat hij als strafgevangene in een werkkamp zat.

Nadat men toen vijftien jaar geen bericht meer uit Tibet gekregen had, werd de vroegere abt dood verklaard en ging men op zoek naar zijn wedergeboorte. Zes jaar na de vermoede dood vonden de lama’s in Dalhousie (Darjeeling) een tweejarige jongen die in 1975 op de leeftijd van twaalf jaar als Drugpa Rinpotsche plechtig in zijn ambt ingewijd werd. De oude Dungsey Rinpotsche is de leraar van de jongen en de tijd tot zijn ambtsinwijding werd gebruikt voor een intensieve opleiding en opvoeding.

Onder de monniken valt me een grote, ongeveer dertigjarige man op, die ongetwijfeld geen Tibetaan is, daar hij westerse gelaatstrekken heeft. Deze jonge man is een Australiër. Hij woont al een paar jaar in het klooster Hemis, spreekt vloeiend Tibetaans en toont zich geïnteresseerd in mijn onderzoek. Als ik eindelijk voor een audiëntie gevraagd word, begeleidt de Australiër me en vertaalt de woorden van de heilige, die alleen Tibetaans spreekt. We betreden een prachtig versierde lage kamer waarin op een kleine troon een waardige oude man in de lotushouding zit. Voor hem staat op een kleine tafel een rijkversierde zilveren theeschaal en nadat ik met gevouwen handen voor hem gebogen heb, laat hij mij op het tapijt voor zich plaatsnemen. Wakkere, glanzende ogen glimlachen tegen me in een gelaat waar goedheid en wijsheid spreken uit ieder rimpeltje. Ik toon hem mijn aanbevelingsbrief en probeer de oude man duidelijk te maken welke betekenis dit papier voor de totale christenheid zou kunnen hebben. Met een toegeeflijk lachje onderwijst de wijze lama me dat ik eerst de waarheid voor mezelf moet vinden, voor ik eraan denk de hele wereld te bekeren. Toen begreep ik zijn woorden nog niet. Van alles wat de lama zei, vertaalde de Australiër maar een fractie. Uiteindelijk deelde de oude man me echter mee, dat men de desbetreffende geschriften wel al eens had gezocht, maar dat er niets te vinden was.

Dit bericht trof me als een bliksemflits en wat verward en terneergeslagen nam ik afscheid. De inlichting van de lama kon betekenen, dat dit afgelegen klooster zijn geheim nog vele jaren zou bewaren.25

Tenslotte kon ik er nog achter komen dat zich in Leh, in een missiepost van de ‘Moravian Church’, een oud dagboek uit de vorige eeuw bevindt, waarin de missionaris en Tibet-onderzoeker dr. K. Marx het verblijf van Notovitch in Hemis vermeldt. Ook Lady Henrietta Merrick bevestigt het bestaan van de geschriften in haar in 1931 verschenen boek In der Dachkammer der Welt. Ze citeert onder andere de volgende uittreksels:

  • Hij trok als een rechtvaardig man met een herdersstaf kriskras door Kashmir.
  • Na zevenendertig jaar afwezigheid werd hij met blijdschap weer opgenomen.
  • Hij was de verlichte, wijze, barmhartige ‘alziener Jusashafat’.
  • Hij maakte het monnikendom tot wereldreligie, bracht de Godvader Amit Abba en verenigde het onder hem.

Meteen toen ik in Leh teruggekeerd was, zocht ik de missiepost van de ‘Moravian Church’ op, die hier al in 1885 door de Duitse Hernhutters Broedergemeente gesticht was.

Al lang voor 1885 waren ijverige christelijke missionarissen naar Tibet gekomen. Sinds de veertiende eeuw verbleven altijd weer capucijner monniken in Lhasa om Tibetanen tot het christendom te bekeren – een onderneming die echter geen succes beschoren was. Toen namelijk de christelijke missionarissen de Tibetanen vertelden dat Christus zich omwille van de verlossing van de mensheid aan het kruis geofferd zou hebben en tenslotte opgestaan zou zijn, accepteerden de Tibetanen het hele verhaal als vanzelfsprekend en riepen enthousiast: ‘Hij was het!’

De gelovige boeddhisten waren er volledig van overtuigd, dat Christus een incarnatie van Padmasambhava was, dus dezelfde persoon. Met het oog daarop moesten de missionarissen hun pogingen om de bevolking te bekeren opgeven. Niet omdat ze op verzet stootten, maar integendeel omdat hun leringen bij deze mensen gezien werden als een bevestiging van de leer die door Sakyamuni, Padsambhava en andere boeddhistische heiligen verkondigd was.26 Tegenwoordig zijn er onder de totale bevolking van Ladakh slechts 185 christenen.

Vader Razu, Tibetaan van geboorte en de leider van de christelijke missie, ontving me hartelijk, en bij de thee met vers gebak hoorde ik iets over de geschiedenis van deze missiepost. Het begeerde dagboek, dat de eigenlijke oorzaak van mijn bezoek was, kon Vader Razu me niet voorleggen, omdat het al drie of vier jaar geleden op geheimzinnige wijze verdwenen was. In die tijd verbleef eens een Züricher afvaardiging van de ‘Moravian Church’ in Leh, en ook de kleinzoon van de beroemde dr. Francke, de partner van dr. Marx, bracht enige tijd in dit huis door. De vriendelijke priester kon ook het verdwijnen van dit boek niet verklaren, maar herinnerde zich dat een zekere prof. Hassnain uit Srinagar al vele jaren geleden foto’s van de desbetreffende bladzijden gemaakt had. Hassnain was de hoogleraar van wie de verslaggever van het tijdschrift ‘Stern’ in 1973 zijn informatie gekregen had.

 

 

Nadat ik nog in de stadsbibliotheek en de bibliotheek van het nabijgelegen Tibetaanse vluchtelingendorp Shaglamsar naar het verdwenen dagboek gezocht had, besloot ik mijn verblijf in het ‘maanland’ Ladakh te beëindigen en weer naar het paradijselijke ‘gelukkige dal’ Kashmir terug te reizen. Bij het dorp Mulbek passeert men het in een steil afdalende rotswand ingebeitelde, twaalf meter hoge halfreliëf van Maitreya, de door Shakyamuni beloofde verlosser-Boeddha van de toekomst. De naam Maitreya is taalverwant met het Aramese ‘meschia’, de messias, op wie de joden nog altijd als verlosser hopen.

Kashmir wordt ook het Zwitserland van India genoemd vanwege zijn vruchtbare dalen met grote vlakke meren en heldere rivieren die, omgeven door groenbeboste bergen, aan de voet van het ‘dak van de wereld’ liggen. Dit paradijs trok al van oudsher de mensen uit minder begunstigde gebieden aan, vooral in dat gouden tijdperk van Kashmir toen pelgrims uit de hele wereld naar liet groene dal trokken om bij bijzonder beroemde geleerden de leerstellingen van Gautama Boeddha te bestuderen. Kashmir gold als het centrum van het Mahayana-boeddhisme, een leerplaats van de hoogste menselijke geestelijkheid. De vuurstormen van de islam hebben echter van de vroegere kloosters, tempels en de leer van de asceten nog maar fracties overgelaten.

Ondanks zijn idyllische ligging is Srinagar een drukke, luidruchtige stad vol koortsachtige en zakelijke drukte. De stad ligt tussen een aantal meren, aan de linkeroever van het grote Dalmeer (dal = lens) en is doortrokken met vele kanalen die Srinagar tot een soort Venetië van het Oosten maken. Een groot deel van de bevolking woont op woonboten die dicht naast elkaar liggen in de kanalen van de oude stad of aan de oevers van de meren. (Zie illustratie 3) Afhankelijk van de rijkdom van hun bezitters, zijn de woonboten eenvoudige ‘donga’s’ of kunstig gebeeldhouwde, luxueuze drijvende paleizen met alle comfort. Iets buiten de stad vond ik op een oudere, maar mooie, kleine boot kost en inwoning, en daar had ik de volgende drie maanden mijn domicilie. Van hier uit kon men zich met de kleine overdekte taxiboten, de ‘shikara’s’ naar elk gewenst punt in de stad laten roeien, en een leger van varende handelaars leverde al het voor het leven noodzakelijke. Zelfs een klein drijvend postkantoor maakte dagelijks zijn ronden. In een dergelijk paradijselijk oord was het werkelijk goed uit te houden. Veel Europeanen en Amerikanen woonden hier al langere tijd op zulke boten, om Sanskriet te leren of gewoon maar om van de unieke atmosfeer te genieten. Van hier uit kon ik de moderne universiteit van Kashmir in maar tien minuten lopen bereiken. Daar zou ik nog vele uren doorbrengen, want hier leerde ik immers prof. Hassnain kennen van wie ik al zo vaak gehoord had en die het eigenlijke voorwerp van mijn belangstelling in Srinagar was.

Prof. Hassnain is een internationaal bekende en erkende wetenschapper (doctor in de indologie en doctor in de archeologie), schrijver van een aantal boeken, gasthoogleraar in Japan en in de Verenigde Staten, directeur van het ‘Kashmir Research Centre for Buddhist Studies’ en lid van de Internationale Conferentie voor Antropologische Studies in Chicago. Bovendien vallen onder hem alle musea, verzamelingen en archieven in Kashmir, die hij vanuit zijn kantoor in het Ministerie van Cultuur leidt. In de wachtkamer van zijn kantoren wacht ik samen met vele Indiërs op een audiëntie. Nadat ik mijn verzoek voorgelegd heb, begint hij enthousiast te vertellen over zijn onderzoekingen en verwijst alle andere wachtenden naar morgen. Na een aantal uren geanimeerde conversatie is zijn werktijd tenslotte om en hij nodigt me voor later bij zich thuis uit. Ondanks zijn hoge positie is prof. Hassnain een eenvoudig, gezellig en sympathiek mens gebleven. (Zie illustratie 4)

In de loop van onze bijeenkomsten hoor ik van hem alles wat hij in de laatste vijfentwintig jaar over het verblijf van Jezus in India ontdekt heeft. Al die historische feiten, vondsten, verbanden en bewijzen blijven echter zonder de fundamentele betekenis van de nieuwste onderzoeksresultaten over het leven van Jezus slechts onbegrijpelijke en schijnbaar absurde hypothesen. Pas als het lukt een wetenschappelijke basis voor de ontdekking van de hoogleraar te scheppen, kan men verklaren of het inderdaad mogelijk is dat Jezus a) in zijn jeugd inderdaad in India kon komen, b) de kruisiging overleefd heeft en zijn lichaam niet ten ‘hemel’ gevaren is en c) naar India terugkeerde en op hoge leeftijd in Srinagar stierf.

Zonder dit voorbereidend werk zou ieder christelijk opgevoed mens het leven van Jezus in India met een handgebaar en een medelijdend lachje afdoen. Men kan niet zo gemakkelijk ingaan tegen een bijna tweeduizend jaar oude en diep gewortelde traditie. Anderzijds hoeft ook een verhaal, alleen omdat het tweeduizend jaar lang verteld werd, nog niet de hele waarheid te zijn.

Jezus leefde in India
Jezus_India_Kersten.xhtml
Jezus_India_Kersten_0002.xhtml
Jezus_India_Kersten_0003.xhtml
Jezus_India_Kersten_0004.xhtml
Jezus_India_Kersten_0005.xhtml
Jezus_India_Kersten_0006.xhtml
Jezus_India_Kersten_0007.xhtml
Jezus_India_Kersten_0008.xhtml
Jezus_India_Kersten_0009.xhtml
Jezus_India_Kersten_0010.xhtml
Jezus_India_Kersten_0011.xhtml
Jezus_India_Kersten_0012.xhtml
Jezus_India_Kersten_0013.xhtml
Jezus_India_Kersten_0014.xhtml
Jezus_India_Kersten_0015.xhtml
Jezus_India_Kersten_0016.xhtml
Jezus_India_Kersten_0017.xhtml
Jezus_India_Kersten_0018.xhtml
Jezus_India_Kersten_0019.xhtml
Jezus_India_Kersten_0020.xhtml
Jezus_India_Kersten_0021.xhtml
Jezus_India_Kersten_0022.xhtml
Jezus_India_Kersten_0023.xhtml
Jezus_India_Kersten_0024.xhtml
Jezus_India_Kersten_0025.xhtml
Jezus_India_Kersten_0026.xhtml
Jezus_India_Kersten_0027.xhtml
Jezus_India_Kersten_0028.xhtml
Jezus_India_Kersten_0029.xhtml
Jezus_India_Kersten_0030.xhtml
Jezus_India_Kersten_0031.xhtml
Jezus_India_Kersten_0032.xhtml
Jezus_India_Kersten_0033.xhtml
Jezus_India_Kersten_0034.xhtml
Jezus_India_Kersten_0035.xhtml
Jezus_India_Kersten_0036.xhtml
Jezus_India_Kersten_0037.xhtml
Jezus_India_Kersten_0038.xhtml
Jezus_India_Kersten_0039.xhtml
Jezus_India_Kersten_0040.xhtml
Jezus_India_Kersten_0041.xhtml
Jezus_India_Kersten_0042.xhtml
Jezus_India_Kersten_0044.xhtml
Jezus_India_Kersten_0045.xhtml
Jezus_India_Kersten_0046.xhtml
Jezus_India_Kersten_0047.xhtml
Jezus_India_Kersten_0048.xhtml
Jezus_India_Kersten_0049.xhtml
Jezus_India_Kersten_0050.xhtml
Jezus_India_Kersten_0051.xhtml
Jezus_India_Kersten_0052.xhtml
Jezus_India_Kersten_0053.xhtml
Jezus_India_Kersten_0054.xhtml
Jezus_India_Kersten_0054_1.xhtml
Jezus_India_Kersten_0055.xhtml
Jezus_India_Kersten_0056.xhtml
Jezus_India_Kersten_0057.xhtml
Jezus_India_Kersten_0058.xhtml
Jezus_India_Kersten_0059.xhtml
Jezus_India_Kersten_0060.xhtml