Wie was Mozes?
De etymologie van de naam Mozes is omstreden. In het Egyptisch betekent ‘mos’ kind of woordelijk ‘... is geboren’ (b.v. Thut-moses). Bij een andere verklaring, in het Hebreeuws, kan men de naam herleiden op ‘mo’ (= water) en ‘useh’ (= redden), wat overeen zou komen met de legende van Mozes in het biezen mandje (Ex. 2:10). Het is niet mogelijk een duidelijk beeld van de historische persoon te krijgen, en de overlevering levert ons een paar raadsels op. Het historische onderzoek van het Oude Testament heeft aangetoond dat Mozes in geen geval de auteur van de vijf eerste Bijbelboeken is.
De Pentateuch werd via eeuwen van mondelinge en schriftelijke overlevering in zijn bekende vorm samengesteld. De niet overeenkomende woordkeus, tegenspraken, herhalingen en de verschillende theologische opvattingen doen het bestaan van meerdere bronnen vermoeden. Al schijnt ook veel in het duister van de millennia vervaagd, we weten tegenwoordig toch dat de figuur van Mozes historisch is. We mogen aannemen dat hij aan het koninklijk hof opgegroeid is, door priesters opgevoed werd, een hoge graad van ontwikkeling bereikte en dat zijn invloed als staatsambtenaar tot in alle hoeken reikte. Mozes bediende zich van een merkwaardig mengsel van zuivere doctrine en merkwaardige, magische praktijken, waarin de leringen uit de Veda’s vermengd zijn met de Egyptische afgodendienst. Hij wilde immers een enige God proclameren, de God van Israël, naast wie men geen andere goden mocht hebben. En hij moest zijn toevlucht nemen tot ‘wonderen’, om de wil van God (zijn wil) te benadrukken. De Griekse en Romeinse mythologie worden geweigerd als basis van onze ‘geloofswaarheden’, de verhalen van Mozes echter dienen de christenen als geloofsbasis, hoewel men zich slecht kan voorstellen dat deze wraakzuchtige God, die Mozes als een verterend vuur voorstelt, dezelfde zou zijn als die van wie in het Nieuwe Testament sprake is.
Wie Mozes in de weg staat op zijn weg naar de macht, wordt meedogenloos vernietigd. Bij die vernietigingsacties en machtsdemonstraties is altijd sprake van reusachtige vuren, die Mozes aanschouwelijk in scène zette. Blijkbaar bediende hij zich van een hele serie magische praktijken. Vanwege zijn optreden voor de Egyptische tovenaars (Ex. 7:8-13) gold Mozes al bij de oude Grieken als grote magiër. Al in de vroeg-christelijke tijd verschijnen apocriefe geschriften, die de Pentateuch aangevuld hebben en die door hun magische inhoud verbonden zijn met de autoriteit van Mozes. De recent verspreide uitgaven van het ‘zesde en zevende boek Mozes’ gaan terug op de Egyptische traditie en rijgen verschillende toverteksten, wondermiddelen, magische gebedsteksten en teksten met geheime leringen van verschillende herkomst aaneen.
In zijn boek Der biblische Moses28 bewijst Jens Juergens dat de Egyptische priesters al zesduizend jaar geleden de fabricage van buskruit en het gebruik ervan voor vuurwerk en een soort bengaals vuur kenden. Uit het onderzoek van de Engelse archeoloog prof. Flinders Petri (Researches in Sinaï, 1906) blijkt ondubbelzinnig dat Mozes niet alleen hoofd was van de Egyptische tempels, maar ook van de koninklijke mijnen in het Sinaïgebied en dus ook van de sinds 5000 v.C. Geëxploiteerde zwavelmijn ‘Gnefru’. Het recept voor de fabricage van kruit was hem bekend uit de geheime leren van de priesters, en de samenstelling (zwavel, salpeter en houtskool) was zuiver technisch geen probleem. Waar zijn onderdanen niet wilden gehoorzamen (hij praatte zich moe ‘van de ochtend tot de avond’ (Ex. 18:13 en volgende), stuurde hij een verterend vuur, dat zijn effect niet miste (Ex. 19:11; 24:17; 33:9; Deut. 4:11; 4:24; 4:33; 4:36; 5:4; 5:5; 5:23; 9:3; 32:22).
Als vertegenwoordiger van zijn vuurgod kon Mozes verlangen wat hij wilde, en als het volk in opstand kwam tegen de druk van de heffingen, was een indrukwekkende demonstratie voldoende om de vrede te herstellen. Dit gebeurde bij de berg Sinaï (Ex. 19); bij de opstand van Korah sterven 250 mensen in het vuur (Num. 16:1-35) en meteen daarna sterven enige duizenden in een vuurregen, als ze tegen Mozes in opstand komen (Num. 16:36-50). Als de zonen van Aaron eens in de tent van samenkomst met een ‘vreemd vuur’ dat ‘de Heer hen niet opgedragen had’ experimenteren, worden ze dodelijk gewond (Levit. 10:1-7). Ook Mozes zelf krijgt blijkbaar bij een explosie zulke zware brandwonden in zijn gezicht, dat het vreselijk ontsierd is en hij een speciaal verband moet dragen (Ex. 34:29-35).
Mozes geldt als de grote wetgever, maar de tien geboden zijn slechts een samengevat uittreksel uit wetten die al lang voor Mozes bij de volkeren van Voor-Azië en India in gebruik waren, en die men zevenhonderd jaar eerder in het oude Babyion had gevonden. De beroemde wetten van de Babylonische koning Hamurabi (1728-1686 v.C.) bevatten reeds de tien geboden, en aan deze wetten liggen al de duizenden jaren oude Indische Rigveda’s ten grondslag. Mozes is ook niet de schepper van de monotheïstische religie. De gedachte van een wereldomvattende, onzichtbare, enige God, van de Al-Vader, van de Vader van liefde en goedheid, van de Vader der barmhartigheid, menselijkheid en trouw komt ook al voor in de Veda’s en in de noordse Edda. Ook de god van Zarathoestra wordt nadrukkelijk de enige genoemd. Het papyrus Prisse (ca. duizend jaar voor Mozes) laat God over zichzelf zeggen: ‘Ik ben de verborgene, die de hemel gemaakt en alle wezens geschapen heeft. Ik ben de grote God, die uit zichzelf ontstond en zijns gelijke niet heeft. Ik ben het gisteren en ken het morgen. Ik ben de wet voor alle zijn en wezen.’ Het principe van de enige God wordt in Egypte voor Mozes de ‘Naamloze’, de ‘Onuitsprekelijke’ genoemd: ‘Nuk pu Nuk = Ik ben die ik ben’ (vergelijk Ex. 3:14: ‘Ik ben, die Ik ben’).
Dat Mozes als historisch persoon inderdaad heeft bestaan, valt tegenwoordig niet meer te betwijfelen. Zijn heldendaden berusten echter grotendeels op veel oudere overleveringen, zoals bijvoorbeeld de legende van de antieke, oorspronkelijk Arabische god Bacchus, die net als Mozes uit het water gered werd, met droge voeten door de Rode Zee liep, wetten op stenen tafelen schreef, wiens legers door een vuurzuil geleid werden en van wiens voorhoofd lichtstralen uitgingen.29
De Rigveda’s vertellen over de held Rama, die minstens vijfduizend jaar geleden zijn volk naar het binnenland van Azië en naar India leidde. Ook Rama was een groot wetgever en geweldige held. Hij liet in een woestijn, waar hij zijn volk doorheen leidde, aan de bodem een bron ontspringen (vergelijk Ex. 17), toonde zijn mensen een soort manna als voedsel (vergelijk Ex. 16) en genas een epidemie door de werking van de heilige somadrank, het ‘levenswater’ van de Indiërs. Tenslotte veroverde hij het ‘beloofde land’ (India en Ceylon) en liet op de koning ervan een vuurregen vallen. Hij bereikte Ceylon (het huidige Sri Lanka) door een bij eb droogvallende landbrug te gebruiken. Deze plaats wordt nog altijd Rama-brug genoemd.
Net als Mozes werd ook Rama met een nimbus om zijn hoofd (de vlammen van de verlichte) afgebeeld. (Zie illustratie 7)
Ook Zarathoestra bezat een heilig vuur waarmee hij allerlei kunststukken volbracht. Volgens de Griekse schrijvers Exodus, Aristoteles en Hermundorius heeft er al ongeveer vijfhonderd jaar voor Mozes een Zarathoestra geleefd. Net als Mozes was Zarathoestra van koninklijk bloed, werd hij van zijn moeder afgenomen en te vondeling gelegd. Na zijn dertigste levensjaar werd hij profeet van een nieuwe religie. God verscheen hem in licht gekleed op een troon van vuur en onder donderslagen op een door vlammen omgeven heilige berg ‘Albordj’ en gaf hem daar zijn heilige wet. Ook Zarathoestra zwerft met zijn aanhangers naar een verafgelegen ‘beloofd land’. Daarbij komt hij aan een zeeoever, en met hulp van zijn God deelt het water zich, zodat de uitverkorenen Gods met droge voeten door de zee kunnen lopen. De ons bekende joodse geschiedenis begint pas als de stammen van Israël onder Mozes’ leiding uit Egypte trekken om zich als nieuw, zelfstandig volk in een ander land te vestigen. Het land Goshen (Gosen), waar de Israëlieten zich eerst vestigden, is niet duidelijk bepaald; het moet echter aan de oostrand van de Nijldelta liggen. Volgens de bijbelse teksten kwam er in deze tijd een nieuwe farao. Dit valt samen met de verdrijving van de Hyksos in het begin van de 18e dynastie onder Achmosis I. Van de Schelfzee naar Palestina zou de kortste weg in noord-oostelijke richting zijn. Daar versperden echter de Filistijnen de weg. Waarom Mozes dan niet naar Beerseba, de traditierijke plaats van Jakob, trok, kan men niet verklaren. In ieder geval is hij naar het zuiden uitgeweken. In de derde maand na de uittocht is het volk in het Sinaï-gebergte. Met grote waarschijnlijkheid is het de berg die tegenwoordig ‘Djebel-Musha’ (Berg van Mozes) heet, waar de indrukwekkende demonstratie van de vuurgod Jahwe plaatsvindt. Volgens de bijbelse overlevering blijven de Israëlieten elf maanden bij de Sinaï en proberen dan verder te trekken naar het beloofde land. Deze poging mislukt echter en het volk Israël wacht, volgens de bijbelse verhalen, nog veertig jaar (veertig is een mystiek getal, dat een lange tijd betekent) in de oase Kades.
Mozes voelt nu blijkbaar zijn einde naderen en weet dat hij het volk niet meer tot het doel van de lange weg kan leiden (zie Deut. 31:1 en volgende). Dus verkondigt hij nu de wetten die in de toekomst in het beloofde land moeten gelden, deelt nog opdrachten uit voor de tijd na het oversteken van de Jordaan, neemt zijn laatste maatregelen, houdt een slotrede en breekt dan met een paar begeleiders op om nog voor zijn dood het paradijs te bereiken, waar ‘melk en honing vloeien’, en daar te sterven (Deut. 34:1-7). Zijn graf geldt echter als verdwenen, want ‘... niemand kent zijn graf tot op de dag van vandaag’.
Dat men het graf van Mozes nooit kon vinden, is verbazend, omdat een zeer gedetailleerde beschrijving van de plaats met opgaaf van naam bestaat. ‘En Mozes besteeg uit de velden van Moab de berg Nebo op de top van Pisga... tegenover Bet-Peor...’ Even onwaarschijnlijk is het dat het volk Israël geen waardig graf zou hebben opgericht voor zijn redder en leider, waarvan op zijn minst nog sporen te vinden zouden moeten zijn. Zulke sporen bestaan inderdaad, echter niet in het Palestijnse gebied, maar in het noorden van India.