De getuige Paulus
De vroegste documenten die betrekking hebben op Jezus, zijn de geschriften van Paulus. Deze stamde uit een streng joodse familie, verwierf het Romeinse burgerrecht – dat zijn vader duur betaald had – en daardoor kon hij zijn oorspronkelijke, joodse naam Saul in Paulus veranderen. Hij behoorde tot de hoge klasse, werd strikt in farizeïsche zin opgevoed, kreeg een uitgebreide en diepgaande opleiding, beheerste het Grieks uitstekend en was goed op de hoogte van de Griekse literatuur en filosofie. Op de leeftijd van achttien à twintig jaar (pas na de kruisiging van Jezus) ging hij naar Jeruzalem en wijdde zich als leerling van Gamaliel I intensief aan de studie van de theologie. Hij was een fanatieke ijveraar, bekrompen, rechtlijnig, wetsgetrouw en hij bestreed de vroege christelijke sekten, die zijn carrière als farizeeër in de weg stonden, bijzonder fel. Tenslotte smeekte Paulus de hogepriester een bijzondere volmacht af om de aanhangers van Jezus ook buiten de stadsmuren van Jeruzalem te kunnen vervolgen. In deze overdreven dienstijver zag hij de kans zich in de ogen van de priesters te onderscheiden. Bij Damascus werd hij plotseling gegrepen door de fascinatie die uitgaat van Jezus en zijn leerstellingen, en hij herkende meteen de onvermoede mogelijkheden die daaruit voor hem konden voortkomen. Hij was in de roes van het idee zich als geestelijk leider van een toekomstige, gigantische beweging te kunnen profileren.
Evenmin als over Jezus en de apostelen bestaat over Paulus enig historisch geschrift. Alle kennis over hem stamt bijna uitsluitend uit de aan hem toegeschreven brieven en de geschiedenis van de apostelen. De brieven zijn tendentieus sterk gekleurd, geheel of gedeeltelijk vervalst of uit enkele echte tekstfragmenten in elkaar gezet. Volkomen onecht zijn de brieven aan Timoteüs, aan Titus en de brief aan de Hebreeën. Sterk omstreden is de echtheid van de brief aan de Efeziërs, de brief aan de Kolossenzen en de tweede brief aan de Tessalonicenzen.
Wat wij tegenwoordig christendom noemen, is een kunstmatig door Paulus gecreëerde wetgevende leer, die men beter paulinisme zou kunnen noemen. De godsdiensthistoricus Wilhelm Nestle drukt dat zo uit: ‘Het christendom is de door Paulus gestichte religie, die een evangelie over Jezus in de plaats van het evangelie van Jezus stelt.’17
Het paulinisme is de door Paulus gearrangeerde verkeerde opvatting en vervalsing van de werkelijke leer van Jezus. De kennis van deze verkeerde opvatting en de hierdoor in het middelpunt van het kerkelijke christendom gekomen verlossingsleer door de offerdood van Jezus, is al lang een waarheid als een koe van het moderne theologische en kerkhistorische onderzoek. ‘Alle mooie kanten van het christendom worden verbonden met Jezus, alle lelijke met Paulus’, aldus de theoloog Overbeck.18 Met deze verlossingsleer door het zoenoffer van de eerstgeborene van God voltrok Paulus de terugval in de voorstellingswereld van de primitieve semitische religie uit de prehistorie, die van iedere vader het bloedige offer van de eerstgeborene verlangde. Paulus bereidt ook de weg voor de latere kerkleer van de erfzonde en de goddelijke drievuldigheid. Al in het begin van de achttiende eeuw merkte de Engelse filosoof Lord Bolingbrook (1678-1751) twee volkomen verschillende religies in het Nieuwe Testament op, die van Jezus en die van Paulus.19 Zo maakten ook Kant, Lessing, Fichte en Schelling scherp onderscheid tussen de leer van Jezus en dat wat de ‘apostelen’ daarvan gemaakt hebben. Een groot aantal moderne theologen van naam motiveert en vertegenwoordigt intussen deze inzichten. Paulus, de onverdraagzame ijveraar, die door beslissende verschillen van de oerapostelen gescheiden was, deze ‘classicus van de onverdraagzaamheid’ (zoals de theoloog Deissmann hem noemt20), scheurt afgronden open tussen ‘rechtgelovigen’ en ‘ongelovigen’. Er is hem weinig gelegen aan de woorden en leerstellingen van Jezus, maar alles aan zijn eigen leerstellingen; Paulus heeft Jezus op de troon gezet en hem tot de Christus gemaakt die Jezus zelf nooit wilde zijn. Als tegenwoordig echter een ingrijpende loutering van het christendom mogelijk is, waarbij men zich eindelijk zal afwenden van duidelijk herkenbare vervalsingen en zich gaat herbezinnen op de ware, zuivere leerstellingen van Jezus en de eigenlijke kern van de religie, dan kan men zich vanuit het diepere inzicht in de historische verbanden beter met alle misvormingen verzoenen door het besef dat we zonder Paulus en dergelijke verblinde fanatici nu waarschijnlijk helemaal niets over Jezus zouden weten.
De theoloog Grimm zegt: ‘Hoe diep deze leer zich ook onder de christenen ingeburgerd heeft, de werkelijke Jezus heeft daar toch niets van geweten.’21