VIII

Het vliegtuig Bogota-Lima-Valparaiso vertrok uit Christobal op donderdag om acht uur 's morgens. De beslissende dag voor Michel was dus woensdag. Het bleef heel die dag regenen, zoals het de dinsdag geregend had en zoals het van dit ogenblik af nog verscheidene weken lang regenen zou. De hitte bleef even afmattend als aan het einde van het droge seizoen. Men liep op straat trouwens nog altijd met wit-linnen pakken, die als ze doornat waren geworden eruit zagen als compressen en door de modder tot boven de knie waren bespat.
Het was een van de zeldzame keren in zijn leven dat Michel gebruik maakte van een paraplu, want in de buurt van de Vuolto's was het moeilijk een taxi te vinden; die naar de Washington toegingen of er vandaan kwamen waren reeds bezet. Overeenkomstig de gewoonte van de laatste weken werkte Ferchaux een beetje 's morgens tegen half tien en 's middags rond drie uur. Dat gebeurde vrij regelmatig. De rest van de tijd bewoog Michel zich door het huis als een jongeman die zich vrijheden veroorloven kan en geen rekenschap meer af te leggen heeft over de manier, waarop hij zijn tijd wenst zoek te brengen. Als hij weg wilde gaan, vroeg hij alleen voor de vorm aan Ferchaux: „Niets bijzonders?"
Die dag ging het precies zo. Hij begaf zich 's morgens vroeg al naar het postkantoor, meer uit discipline dan omdat hij een brief verwachtte, want het was geen dag voor de luchtpost. Hij bleef Suska zoeken, naar wie hij de vorige avond tevergeefs had uitgekeken op alle plekken waar men hem gewoonlijk tegen kon komen. Op twee pas afstand van het postkantoor bevond zich een kleine bar, waarvan een Italiaan eigenaar was en waar Michel soms even binnenschoot om zijn eerste glas van de dag te drinken. Bijna had hij het die dag ook weer gedaan, maar vlak bij de olijfgroen geschilderde deur bleef hij staan.
Hij moest niet drinken! Hij had dorst, nog nooit had hij zo'n dorst gehad als deze dag. En vooral kreeg hij op het moment waarop hij dat het minst verwachtte, die krampachtige samentrekking in zijn keel die hem belette zijn speeksel door te slikken. Nu weer. Hij had de indruk dat een drankje hem opgelucht zou hebben. Hij ging wel de bar binnen, maar alleen om een glas water te vragen.
Het zweet parelde hem op voorhoofd en bovenlip. Hij lachte tegen Angelo, de baas, die hem kende.
„En, Angelo, gaat het goed?"
„Zo'n gangetje, meneer Michel. "
„Ik vraag me af of mijn patroon en ik Panama niet gaan verlaten. "
„Dat zou jammer zijn. "
Het ging goed. Hij had geen spier vertrokken en met een natuurlijke stem gesproken. Angelo had niets vermoed.
„Heb je de Hollander niet gezien?"
„U vindt hem zeker wel hier of daar in de buurt rondhangen als naar gewoonte. Dat is net als de armoe, die kom je ook vaker tegen dan je wel zou wensen!"
Nee, nu natuurlijk net niet! Alsof het met opzet gebeurde was Suska sinds de vorige avond onvindbaar. Michel liep bij Jef voorbij. Hij gaf er de voorkeur aan maar niet naar binnen te gaan, want misschien was het nog nodig dat hij er op andere ogenblikken van de dag kwam en hij wilde er zich niet te vaak vertonen. Hij kon in elk geval vaststellen dat Suska er niet was.
Een taxi die toevallig voorbijreed, bracht hem naar de Washington. Bijna had hij net als bij Angelo water besteld, maar hij besefte bijtijds dat dit vreemd zou lijken. Hij liet zich zijn gebruikelijke whisky brengen, maar toen de Chinese barman zich even omkeerde, goot hij de drank in een bak, waarin een groene plant stond. Zo was hij zich heel de dag door volkomen bewust van elk van zijn handelingen, van iedere gedachte. Twintig, vijftig, misschien wel honderd keer kreeg die kramp hem te pakken, al of niet in tegenwoordigheid van Ferchaux, maar telkens bleef zijn gezicht onbewogen.
Wat die kramp veroorzaakte was één gedachte, een beeld liever, dat zich plotseling op zijn netvlies hechtte: het beeld van de daad. Want hij had de zaak onder al zijn facetten bestudeerd. Hij was een groot deel van de nacht met open ogen naast of bijna naast het bed gebleven op de veranda waar Ferchaux sliep — of misschien niet sliep? — en het voortdurende geruis van de regen begeleidde zijn gedachten.
Het resultaat van die overwegingen was dat hij verplicht zou zijn de daad zelf te verrichten. Hij had er eerst over gedacht het Suska te laten doen en desnoods een hoog bedrag aan de Hollander te betalen.
Maar er was één bezwaar. Suska zou de gordel en de bankbiljetten zien. Want het was natuurlijk noodzakelijk het lijk eerst van zijn geld te ontdoen, alvorens het te laten verdwijnen. Als de Hollander moest doden, zou hij er bij zijn. Hij zou de omvang van het bedrag zien. Wie weet hoeveel hij dan wel vragen zou, misschien zelfs wel alles, en wie weet of hij zo nodig voor een tweede moord terug zou deinzen?Michel was verplicht zelf de daad te verrichten. Ook daaraan, aan de manier waarop, had hij zeker gedacht. Hij had er bijvoorbeeld aan gedacht tijdens het avondmaal met Ferchaux. De mulattin bediende hen. Gelukkig was ze getrouwd en sliep zij niet in het huis, want dat zou de plannen van Maudet in de war gestuurd hebben. Het moest namelijk in huis gebeuren. Het zou inderdaad moeilijk zijn geweest Ferchaux 's avonds naar buiten te lokken. Misschien zou hij, gegeven de voet waarop ze leefden sinds ze zich weer hadden verzoend, op zijn hoede zijn geweest. Het was onmogelijk een revolver te gebruiken zonder de Vuolto's te alarmeren, die op de verdieping eronder sliepen. Vergif zou het gemakkelijkst zijn geweest, maar daarmee was Maudet helemaal niet op de hoogte. Als de oude man urenlang bleef reutelen en lijden? En waar moest hij vergif vandaan halen zonder argwaan te wekken of zonder het gevaar te lopen dat hij achteraf herkend zou worden?Neen, er was geen ontkomen aan, dat wist hij: hij zou gewoon smerig moeten doden, met zijn handen of met een ander voorwerp, een mes of een hamer.
En dat was het, de gedachte aan de daad die verricht moest worden, die elk ogenblik zijn gestel in de war bracht. Maar niemand bemerkte het. Twintig maal, vijftig maal kreeg hij neiging om te drinken en iedere keer wist hij te weerstaan en dronk hij alleen maar een beetje water om zijn droge keel te bevochtigen. Als bij toeval dicteerde de oude tot over twaalf. Soms, als hij zijn ogen sloot om in zijn herinneringen te graven, liet Michel een koude blik op hem vallen, waarmee hij hem scheen te meten. En bijna was het dat inderdaad, want Michel dacht aan de drie negers en aan de dynamiet-patroon.
Hoe gemakkelijk was dat in vergelijking met wat hij ging doen! En hij, Maudet, moest dan bovendien nog vierentwintig uur wachten alvorens te kunnen handelen! Meer nog: hij moest ook aan de kleinste bijzonderheden denken, die hem zouden kunnen verraden! En toch minachtte Ferchaux hem en beschouwde hij de genegenheid die hij voor hem voelde als een zwakte, bijna als een gebrek! Hij zou hem toe hebben willen schreeuwen, hem en Jef en al die anderen die hem als een onbetrouwbare knaap beschouwden, als een kleine lafbek, ja hij zou hebben willen schreeuwen: „Kijken jullie me nu maar eens aan! Jullie zien niets bijzonders, hè? En toch ben ik bezig, helemaal alleen, om de noodzakelijke daad voor te bereiken. Niet later dan vannacht vermoord ik hem. Er lag een hamer in een la van de kast, een hamer die daar door het grootste toeval lag, want hij bevond zich al in het meubel, toen ze het tweede-hands hadden gekocht. Michel overtuigde er zich van dat de mulattin hem niet van plaats veranderd had. Hij vond eveneens gelegenheid om de keukenmessen de revue te laten passeren, ze waren niet best, maar hij moest het er maar mee doen. Wat hem angstig begon te maken, was de afwezigheid van Suska. Hij kon niet nalaten voor het eten nog even bij Jef binnen te lopen, die hem na enkele ogenblikken vroeg: „Wat zoek je?"
Hij had kunnen antwoorden dat hij niets zocht, maar hij antwoordde integendeel welbewust en met een stem die een beetje trilde:„Ik zoek de Hollander. "
Hij doorstond de blik van Jef. Het was een uitdaging. Ja, hij zocht de Hollander. En wat dan nog? Vermoedde Jef iets? Des te beter! Michel was niet bang voor hem. Hij wist dat hij hem niet zou durven verraden. Als hij zo zwak was geweest om te drinken, dan had hij hem zeker nog wel meer verteld.
„Als hij niet naar Panama is gegaan, dan moet je hem om deze tijd in de buurt van de markt vinden. "
Hij ging niet naar boven naar Renée. Met haar was hij klaar. Hij liep vlug naar de markt, keek in alle kleine kroegen in de omgeving, maar vond Suska niet.
Hij moest daarna naar huis om te gaan eten. Vervolgens moest hij met zijn potlood in de hand wachten op het eentonige dictee van Ferchaux.
„Als hij niet naar Panama is gegaan... "
Het koude zweet brak hem uit. Een dolle, ondraaglijke angst, alsof iets in hem dreigde te breken. Als Suska in Panama was, zou Michel nooit de kracht vinden om te doen wat er nog te doen bleef, wannéér Ferchaux eenmaal dood was. Ferchaux dood... Terwijl hij dat dacht, keek hij naar de grijsaard, uitgestrekt in zijn ligstoel. Een flauwe glimlach verscheen om zijn lippen.
Had de grote Ferchaux ooit een dag beleefd, gelijk aan die welke hij, Maudet, beleefde, die ze zo graag als een klein mannetje beschouwden?Het gebeurde wel eens, als hij aan zijn leven in Afrika dacht, dat de oude man met zijn hand over zijn voorhoofd streek en zuchtte: „Ik heb zoveel moeite moeten doen, Michel, altijd, heel mijn leven lang... "
De som van al die inspanningen scheen hem nog te verpletteren. Heel zijn wezen drukte een zo grote moeheid uit, dat men had kunnen denken dat hij niets anders meer verlangde dan te verdwijnen in een nirwana van rust.
Ferchaux had nooit een dag gekend als de zijne. Hij zweette. Zijn kostuum was bemodderd, maar hij had geen tijd om een ander aan te trekken. Het water stond in zijn schoenen... Om vier uur was de oude nog steeds aan het dicteren en het was al iets over vijf, toen Michel opnieuw de straat opsnelde. Om acht uur had hij Suska nog steeds niet gevonden. Hij had nog precies twaalf uur voor zich, ook al zou er de volgende morgen, zelfs wanneer alles zo gunstig mogelijk verliep, nog een ernstig gevaar overblijven.
Bij gebrek aan geld, en ook uit voorzichtigheid — hij had geld kunnen lenen, zoals hij zo vaak deed — had hij nog geen plaats gereserveerd in het vliegtuig. En het gebeurde dikwijls genoeg dat de toestellen op de grote lijnen bezet waren. Hij waagde zijn kans. Pas op de laatste minuut zou hij weten.
Om half negen ging hij bij Jef binnen en deze zag wel dat hij moe en ongerust was. Er lag een ongewilde vraag in de blik die hij op hem liet wegen.
Michel vond de kracht niets te zeggen en een tijdlang het kaartspel te volgen. Toen hij weer begon te trillen en zijn keel droog werd, keek hij in de spiegel en was trots dat er geen enkele zwakte op zijn gelaat te lezen viel.
„Zoek je nog altijd naar Suska?"
Hij haalde de schouders op, alsof het van geen belang was. Jef drong aan:„Ik kan je zeggen waar je hem zeker zult vinden. Ga naar de oude Pedro in de negerwijk. Daar in de kelder zul je hem vinden. " De inlichting klopte. De oude Pedro, die in een houten huis een kroegje hield, waar nooit iemand kwam, probeerde Michel wel tegen te houden, toen deze in de kelder wilde afdalen. Maar op dit ogenblik was Michel al niet meer te remmen. Beneden vond hij een half-dozijn inboorlingen — in de schemer meende hij ook een blanke te bespeuren — die chicha dronken en allemaal dezelfde gehallucineerde blik hadden.
„Suska!"
Deze hief zijn lege' ogen naar hem op.
„Kom met me mee. Ik moet je spreken. "
Een laatste angst: als Suska eens zo dronken was van de chicha dat hij nergens meer voor te gebruiken was?Het grote slappe lichaam volgde hem de straat op. De twee mannen staken onder de stromende regen de boulevard over en bleven onder een loggia staan.
„Luister, Suska, het is absoluut noodzakelijk vanavond over een uur, over twee uur misschien... "
Hij kneep hem zo krachtig in de arm dat zijn nagels in het vleesdrongen. Hij sprak zacht, hijgend, snijdend en blies zijn hete ademin het gezicht van de Hollander.
„Ik zal je geven wat je verlangt. "
Als Jef eens gelogen had? Als Suska...
„Kom met me mee. Je verbergt je in de straat tot ik licht maak op de veranda. Begrepen? Je gaat toch niet weg, hè? Wat zeg je?" De ander zei dat hij eerst naar Pedro terug wilde om nog een glas chicha te drinken. Michel bood weerstand, maar Suska hield vol, geweldig en zwijgzaam..
„Nou, goed dan, ik ga met je mee. Ik ga niet naar binnen, maar ik wacht aan de deur. Je schiet op en je drinkt toch niet te veel?" Sterker dan tevoren, zo gebiedend dat het hem bijna pijn deed, kwam weer de bekoring om te drinken. Het ogenblik naderde. De daad...
„Schiet vlug op. Ik blijf hier staan... "
Hij drukte zich tegen een huis aan dat hem een beetje voor de regen beschermde; hij was toch al zo doorweekt dat het er niet veel meer toe deed.
Vreemd, de hele dag had hij nog niet éénmaal aan Gertrude Lampson gedacht. Wat hem eraan deed denken was een auto dienaar de Washington reed. De Amerikaanse had haar rol gespeeld. Ze was al bijna zonder belang geworden. Zelfs wanneer hij haar daarginds in Chili niet terug zou vinden, zou er niets veranderd zijn, want de stap was dan gedaan.
Nog een paar uur moest hij zich goed houden. Dat was het enige waar het op aan kwam.
Jef wist dat hij een groot gedeelte van de dag had doorgebracht met naar de Hollander te zoeken. De volgende dag zou hij begrijpen en het speet Michel dat hij er niet zijn zou om op dat moment zijn blik te ontmoeten.
Maar neen! Hij zou dan ver weg zijn, heel ver weg van dit ellendige milieu, zo ver als hij in Panama was van de sombere straten van Valenciennes. Hij zou er niet meer aan denken. Dacht hij nog wel eens aan zijn vader en zijn moeder? Herinnerde hij zich Lina nog? Nauwelijks genoeg om zich haar gezicht voor te stellen en niet eens in bijzonderheden!Iemand die hij niet had horen aankomen kwam naast hem staan.
Het was Suska, die wachtte.
„Kom. "
Hij trok hem mee, postte hem in een hoek op nog geen honderd meter afstand van de Vuolto's en ging na of hij van die plaats af het licht op de veranda zou kunnen zien.
Met zijn sleutel opende hij de huisdeur, liet die aanstaan en ging de trap op.
Daar had hij zijn eerste zwakheid. Hij bleef plotseling staan, op de derde of vierde tree en greep de leuning vast, want zijn krachteloze benen weigerden verder te gaan. Waarschijnlijk zou hij onmiddellijk moeten handelen. Hij dwong zich te denken dat over enkele minuten alles afgelopen zou zijn. Hij dacht aan het been dat Ferchaux door zijn broer had laten amputeren in het oerwoud. Als een automaat ging hij naar boven en deze keer was zijn keel zo toegeknepen dat geen macht ter wereld hem een woord zou kunnen ontrukken.
Er scheen licht onder de deur bij de Vuolto's. Zoals veel winkeliers maakten die 's avonds laat hun kas op. Blijkbaar was er net weer een boot aangekomen, want op de binnenplaats bij Dick Weller werd de auto volgeladen. Michel opende de deur. Het was donker in de flat en hij stak het licht niet op.
Zonder zich over hem heen te buigen was het onmogelijk te weten of Ferchaux sliep, want hij bleef soms urenlang met open ogen liggen.
Waarom herinnerde hij zich opeens de nacht, waarin hij het uur had afgewacht waarop hij zich voorgenomen had geruisloos het huis in de duinen te verlaten en naar Lina te gaan in haar Normandische herberg? Terwijl hij zich nog maar ternauwernood de trekken van zijn vrouw kon herinneren, zag hij duidelijk het dikke boerenmeisje voor zich, dat hij door het hek heen geroepen had en die hem eindelijk had opengedaan. Hij kreeg opnieuw de stalgeur in zijn neus, zoals die rook op een vochtige ochtend... In de keuken trok hij de lade open, waarin hij het scherpste mes en de hamer had neergelegd.
Wat zou er gebeurd zijn als Ferchaux op dat moment iets gezegd had? Ondanks de regen hing er een bleek maanlicht. Bovendien drong er wat licht van de gaslantarens van de boulevard tot de veranda door, die hem in staat stelden, toen zijn ogen er even aan gewend waren, de omtrek van de voorwerpen te onderscheiden. Geen enkel geluid in de nabijheid, zelfs niet dat, hoe zwak ook, van een ademhaling.
Neen. Hij zag de vorm van het lichaam op het bleke laken, deed drie of vier stappen, heel snel, de hand geklemd om de steel van de hamer en sloeg met al zijn kracht toe.
Hij wankelde, verloor grond. Hij was bang in zwijm te vallen. Het geluid van de hamer op het gebeente was het gruwelijkste wat hij ooit gehoord had. Daarentegen klonk er geen. enkele kreet, zelfs geen zucht.
Uit vrees zwak te worden had hij bijna onmiddellijk de elektrische lamp aangestoken, die het teken moest geven aan Suska. Waarom leek het hem alsof de oude niet dood was? Ondanks het halfdonker zag hij de ogen. Hij was er zeker van dat ze open waren, dat ze naar hem keken.
Toen, om er een eind aan te maken, bediende hij zich van het mes, dat hij verschillende keren op goed geluk in de borst stak. De laatste maal raakte het mes klem, waarschijnlijk tussen de ribben, want hij slaagde er niet in het terug te trekken. Het was afgelopen. De daad was achter de rug. Hij had dorst. Hij zocht om zich heen naar iets drinkbaars. Naast het veldbed van Ferchaux stond op de grond de fles melk die de grijsaard nooit verliet. En zoals deze het misschien enkele ogenblikken tevoren nog had gedaan, zo dronk Michel nu met volle teugen aan de hals van de fles.
Had de oude kaaiman, zoals Jef zei, evenveel moeite gehad met zijn drie negers? Had hij, die zo graag over de som van zijn inspanningen sprak als over een berg die hem nog verpletterde, had hij in heel zijn leven zoveel energie verbruikt als Michel in deze ene dag? Hij vond de knopen niet die de gordel sloten. Om ze los te maken moest hij het lijk omkeren en reeds zat er iets kleverigs aan zijn handen. Hij sneed de stof met zijn zakmes door. Zijn vingers zochten naar de bankbiljetten, die hij op goed geluk in zijn zakken propte.
Pas toen maakte hij licht, enkele seconden lang, en vermeed in de richting van het veldbed te kijken. Hij ging op het trapportaal staan wachten op de komst van de Hollander. Deze beklom de trap zo stil, dat Michel twijfelde tot het moment waarop hij hem aanraakte.
„Kom!... " fluisterde hij.
Met zijn tweeën trokken ze het veldbed in de kamer waar hetlicht van buitenaf niet gezien kon worden.
„Hier is wat ik je beloofd heb. Wacht nu tot ik terug ben. "
In zijn kamer draaide hij het licht op en stond van aangezicht tot aangezicht met zichzelf, zoals zijn spiegel hem weerkaatste. Wonderlijk genoeg zat er geen bloed op zijn witte pak. Hij waste zijn handen in de kom, waarvan het water rozig kleurde. Nogmaals had hij zin om te drinken. Had dat nu nog enig belang? Hij haalde een kam door zijn haar en kneep zich in de wangen om wat meer kleur te krijgen. Hij moest heel het programma afwerken, zoals hij het nauwkeurig had opgesteld, toen hij nog al zijn nuchterheid bezat. Trouwens, die nuchterheid kwam weer terug. Hij daalde de trap af, hield stil op de eerste verdieping en klopte aan bij de Vuolto's.
„Binnen. "
Door de deur van de slaapkamer waar een spiegelkast stond, zag hij mevrouw Vuolto in haar onderjurk. In de keuken was haar man bezig met het schrijven van rekeningen.
„Neemt u me niet kwalijk, dat ik u op dit uur lastig val. Meneer Louis heeft zojuist een telegram ontvangen. Waarschijnlijk vertrekken we morgenochtend vroeg en we zullen wel een maand of twee wegblijven. "
„Wilt u de flat behouden?"
„Zo goed als zeker. Maar voor het geval we om redenen die ik nog niet kan voorzien, niet terug zouden komen, schrijf ik u nog om te vragen of u de meubels zoudt willen verkopen. De huur is nog voor twee maanden betaald, geloof ik?"
„Met de huren is mijn vrouw beter op de hoogte. Hoor je 't, Rosita? Is de huur... "
„Ja, dat is zo", riep ze vanuit haar bed, waarvan men de spiraalveren kon horen knersen.
„Als ik u niet meer mocht zien... "
„Maar we zien elkaar in elk geval morgen nog wel. Gaat u met de Wisconsin?"
„Waarschijnlijk wel, ja. Ik weet nog niet precies wat meneer Louis van plan is. "
„Gaat u weer naar Frankrijk terug?"
Het was een vriendelijk mannetje, dat erg op conventies gesteld was. Hij haalde een karaf met likeur uit de kast en stond erop twee glaasjes in te schenken.
„Komt meneer Louis niet een glaasje meedrinken?"
„U weet hoe hij is!"
„Nou op uw gezondheid dan, en goede reis. " Het was de enige druppel alcohol die Michel van heel de dag en de nacht dronk, — en het kleine glaasje met een gouden randje eromheen bevatte niet veel meer dan een vingerhoed. Boven in de kamer van Michel wachten ze nog twee volle uren tot Vuolto was gaan slapen. De Hollander sprak geen woord en hechtte de blik van zijn door de chicha vergrote pupillen op onverschillig welk punt in de ruimte.
„Je hebt het goed begrepen, Suska?"
Knipperde hij zelfs wel met de wimpers ten teken van instemming?Eindelijk verstomden de geluiden. Het wagentje van Dick Weller kwam leeg terug en ze hoorden hoe hij de deur van de garage grendelde.
„Kom!"
Michel begon met overal het licht uit te doen, want hij wilde het lijk niet zien. Ze tilden het met zijn tweeën op en zorgden ervoor dat het op de trap niet tegen de muur of de leuning werd gestoten. De weg was met kennis van zaken gekozen: twee straten door, — straten waar 's nachts niemand kwam. Ze schoven dicht langs de huizen. Het rumoer van de zee begon tot hen door te dringen. Ze liepen achter het station langs dat bij nacht op een hoop oud roest leek. Hun voeten zakten weldra weg in het zand van het strand en het zoute water mengde zich met de regen die hen striemde.
„Ik kan op je rekenen, Suska?"
Hij ging maar liever weg. Ze waren nu vlak bij de eerste golven gekomen, maar alvorens het lijk erin te sleuren had de Hollander nog een werkje op te knappen.
Gedurende bijna een half uur bleef Michel met zijn rug tegen de muur van het station staan en zag niets anders dan een beetje wit op de koppen der golven, hoorde niets anders dan het donderen van de oceaan.
Toen gleed een schim hem zwijgend voorbij. Het was Suska die een pak droeg ter grootte van een mensenhoofd.
Hij ging niet langs dezelfde weg naar huis. Hij wist wel waar zijn stappen heenleidden. Van verre zag hij licht in het café van Jef en een paar ogenblikken later, nadat hij nog even onder een lantarenpaal gecontroleerd had of er geen spoor meer aan hem te vinden was van wat er was geschied, duwde hij de deur open. Een tiental Fransen van de Wisconsin aten worstjes of uiensoep. Met gefronste wenkbrauwen zag Jef hem uit de verte aankomen, want op zo'n uur verwachtte hij zijn bezoek niet. Ook Michel zag zich met regelmatige stappen lopen, alle spiegels weerkaatsten zijn beeld en hij was er trots op, evenals op zijn stem, toen hij zei:„Ik geloof dat ik je kom groeten. "
„Ga je weg?"
„De oude heeft nieuws gekregen. " Geloofde Jef hem? Dat deed er niet meer toe.
„Wat drink je?"
„Bier. " O "
Toen meteen:„Heb je tenslotte Suska nog gevonden?"
„Ik heb hem gevonden. "
Jef, die aan alle tafeltjes moest meedrinken en verhalen vertellen, drong niet verder aan. De andere vaste klanten waren er niet. Napo was druk bezig in de kooi die hem tot keuken diende.
„Geef me maar een paar worstjes!" riep Maudet hem toe. Hij ging niet zitten, wilde geen bord en geen vork. Hij at zijn worstjes staande bij het buffet en duwde ze in de mosterd. Het was uit. Hij ging weg. Hij wierp geld op het marmer van een tafeltje. Zonder precies te weten waarom, vermeed hij het om Jef, die in een hoekje champagne zat te drinken, een hand te gaan geven.
„Ga je weg?"
„Ik kom je morgenochtend nog wel even groeten. " Hij zou niet meer komen. Hij zou ze niet meer zien. De deur open en dicht doen en reeds verdwenen ze met één slag in het verleden, verloren ze hun hoedanigheid van levende wezens om alleen nog maar de vage bestendigheid te behouden van herinneringen. Nog een uur lang wandelde hij helemaal alleen in de regen, alvorens naar huis te gaan. Hij liep nog een laatste risico, dat de eigenaar ongerust geworden of begerig om Ferchaux nog te groeten, zou zijn opgestaan om aan de deur te kloppen. Want Michel had alles voorzien, tot de kleinste onzekerheden. Hij liep door de keuken, maakte overal licht om er zich van te overtuigen dat hij nergens een belastend spoor achterliet. Met een doek, die hij daarna verbrandde, veegde hij op het terras een paar bloedvlekken weg.
Hij kleedde zich uit, nam een ijskoud bad, trok zijn beste pak aan en deed de bankbiljetten in een portefeuille die hij de vorige dag tot dat doel had gekocht. (Hij had hem gekocht in de winkel van Nic Vrondas, waar hij heen was gegaan om te weten of deze de verdwijning van zijn aansteker had opgemerkt. )Hij gebruikte die aansteker voor een sigaret. Met ontbloot bovenlichaam, om zijn overhemd niet nu al nat te maken van het zweet, pakte hij zijn bagage, of liever hun bagage, want hij moest ook de bezittingen van Ferchaux meenemen.
Hij voelde zich kalm, een beetje leeg. De worstjes van Jef lagen hem op de maag; een of tweemaal vroeg hij zich af of hij niet moest overgeven en toen hij dubbelkoolzure soda vond nam hij er twee lepeltjes van.
Om drie uur in de morgen was hij gereed. Om half vier haalde hij een rijtuig en laadde er twee koffers in.
De uren duurden lang; eindeloos volgden minuten de minuten op. Hij wist niet waar hij heen kon gaan tot aan de vertrektijd van het vliegtuig.
Omdat het rijtuigje door de slechte straat reed, zag hij nog net even de Bretonse in het roze licht van haar salon en de gedachte kwam bij hem op even te stoppen.
„Wacht even op me. " Zij verwachtte hem niet.
„Ik kom je even groeten. We vertrekken morgen vroeg. "
„Dat is lief dat u aan mij gedacht hebt. Wat drinkt u?"
Want de Bretonse die iedereen met jij en jou aansprak, had tegen hem altijd u gezegd.
Eerst was het uit moeheid dat hij zich op haar bed uitstrekte. Maar hij was bang om in slaap te vallen. Over een paar uur zou het voorgoed met dat wereldje gedaan zijn.
„Mag ik je een glaasje aanbieden?"
Zij had de deur gesloten, zoals ze deed wanneer er klanten waren. Aan de overkant stond het paard in de duisternis, glanzend van de regen, en de koetsier was tegen een muur gaan staan wachten. Stellig zou de vrouw aan Jef vertellen dat hij haar was komen opzoeken.
Bij wijze van uitdaging, opdat Jef het te weten zou komen, pleegde hij de liefde met haar. Na afloop daarvan bleef hij nog lang met haar zitten praten, zoals hij in zijn eentje gepraat zou hebben.
„Weet je dat ik in Europa een vrouw heb? Grappig, hè?"
„Is ze mooi?"
Als hij een portret van Lina had gehad, zou hij het haar hebben laten zien, maar sinds lang bezat hij dat niet meer.
„Ik zal wel nooit meer in Colon terugkomen. Ik weet het niet. Maar in ieder geval, als ik nog ooit kom... "
Hij begreep zichzelf. Als hij nog ooit terugkwam, dan zou hij alleen nog en zonder stil te houden door deze straat heenrijden aan het stuur van een grote auto, die hem naar de Washington zou brengen. Die nacht nam hij afscheid van het plebs, „'t is tijd. "
„Welk schip neem je?"
„Ssst!"
En hij wilde haar met alle geweld een briefje van honderd dollar -laten aannemen. Dat zou Jef misschien ook nog wel te weten komen. En Jef zou begrijpen. De koetsier wachtte tot hij een adres op kreeg.
„Rij maar naar Relly's. "
Hij wilde niet de Atlantic binnengaan, waar hij Renée ontmoet zou hebben. Nog nooit had de wereld hem zo weinig werkelijk geleken als die nacht. Hij ging in een nachtkroeg zitten of in een caférestaurant en bestelde glazen, die hij zich wel wachtte aan te raken. Hij zag gezichten, ver of dichtbij, neuzen, monden, ogen. Mensen lachten. Mannen zaten zich op te winden over meisjes, die hen zachtjes terugduwden.
Het kwam hem voor dat hij geen dag langer, niet één enkele dag, in die wereld had kunnen leven.
Vijf uur. Om half zes bemerkte hij in een bar, die openbleef wegens de aanwezigheid in de haven van de Wisconsin, een man met een pet met galons op van de South American Airway.
„Kom eens hier, knaap. "
„Meneer?"
„Weet je soms of het vliegtuig van vanmorgen al vol is?"
„Welk vliegtuig?"
„Bogota-Lima-Valparaiso. "
„Ik geloof dat er nog plaats is. Wil ik even bellen?" Hij ontdekte dat die nacht hem denken deed aan zijn nacht in Brussel, in de Merry-Grill en het Palace-hotel, aan het bad dat het hoertje, waarvan hij zich de naam niet meer herinnerde, in zijn badkuip genomen had en de slappe borsten die hij te zien had gekregen.
„Er is nog plaats, meneer. Zeker nog twee plaatsen. "
„Eén is genoeg. "
Reeds gaf hij fooien als de lui van de Washington en liet hij de kelner een glas brengen aan zijn koetsier.
Hij voelde geen wroeging. Hij voelde dat hij die nooit hebben zou. De schim van Ferchaux achtervolgde hem niet. En zelfs had hij al bijna de geschuwde daad vergeten, die gemakkelijker was geweest dan hij had gedacht.
Had Ferchaux soms 'wroeging gehad? En Jef? Toch was er iets veranderd, onherroepelijk veranderd. Hij bekeek met nieuwe ogen de drukte om zich heen, de mensen wier gezichten hem eensklaps als vergroot verschenen.
Straks, toen hij met de Bretonse sprak, die al bijna een eerbiedwaardige leeftijd bereikt had, had hij gezegd: „Kleintje... "
Hij voelde zich oud. Hij kreeg de indruk dat hij verdwaald was op een schoolplein tijdens het speeluur en de aanblik van een dikke man uit Bordeaux die een worstje kwam eten met op zijn hoofd nog de papieren muts, welke ze hem in de Moulin-Rouge of in de Atlantic hadden opgezet, was niet meer in staat hem te doen glimlachen.
„Naar het vliegveld. "
De dag ontwaakte. De regen viel nog altijd. Zonder moeite kreeg hij zijn biljet en hij was een van de eersten die in het toestel plaats namen.
Op dat ogenblik ontdekte hij een bar aan de rand van het vliegveld; hij snelde erheen, want hij had er eindelijk recht op. Achter elkaar dronk hij vier, vijf dubbele whiskies en nog maar net op tijd nam hij zijn plaats in het vliegtuig weer in, op het ogenblik waarop men de wiggen wegtrok.