III
Nauwelijks reed de wagen op de autoweg of Arsène liet het stuur
los, het leek of hij het van zich afduwde met die pralerige
minachting van jongelui die met zwaaiende armen voorbijrijden
zonderhet stuur van hun fiets aan te raken, alsof ze het mechanisme
hadden getemd, of liever nog alsof ze de hogeschool van de
dressuurkunst hadden bezocht. Het was een knappe jongen, van het
soort, dat je in café's kunt aantreffen met een klein vochtig
snorretje en dat met ogen die schitteren de dienstertjes plaagt.
Kalm en zonder zich iets aan te trekken van de vier wielen die door
de ritselende nattigheid heenreden, haalde hij een pakje cigaretten
uit zijn zak en plakte er een aan zijn lip. Uit een andere zak
diepte hij een koperen aansteker op; hij nam er zijn tijd voor om
het plezier langer te laten duren en blies eindelijk een rookwolk
tegen de bewasemde voorruit alvorens ertoe over te gaan de
ruitenwissers in werking te stellen.
Michel Maudet, die op de bank naast hem was komen zitten, begreep
wel dat al die moedwillige losheid voor hem bestemd was. Enkele
ogenblikken lang veinsde de chauffeur met zijn bruine snorretje en
zijn fraai afgetekende kin, met gefronste wenkbrauwen, dat hij zich
moest inspannen om de weg te onderscheiden, die in een nevel lag
van dezelfde kleur als de hemel. Toen onderdrukte hij een glimlach
en wierp zijn metgezel een spottende blik toe. Aangezien Michel hem
niet scheen te begrijpen, merkte hij sarcastisch op, terwijl hij
het gaspedaal indrukte: „Is het nog nodig dat ik je
terugbreng?"
„Waarom?"
„Weet ik dat? Dat moet je zelf beslissen, niet?" Het was alsof hij
zichzelf een goede grap vertelde en uit beleefdheid de pret erom
onderdrukte, terwijl hij op de draadjes tabak uit zijn cigaret
beet.
„Wat zeg je wel van dat fenomeen?"
„Ben je al lang in zijn dienst?"
„Wacht even, knaap!... Vergis je niet. Arsène is niet in dienst bij
die meneer... "
Regende het nog? Was het een laaghangende nevel, of motregen, of
allebei tegelijk? De lak en het metaal van de auto waren kil en
glibberig. De ruitenwisser maakte het enerverende geluid van een
metronoom.
„Ik ben in dienst bij meneer Emile... Je schijnt niet erg op de
hoogte... Hebben ze je niet van meneer Emile verteld? Lees je geen
kranten? Emile Ferchaux is de jongere broer en ik geef je mijn
woord dat hij niet op Dieudonné lijkt... Toen die, nu misschien zes
maanden geleden, in Bordeaux aankwam, zei meneer Emile zo tegen
me:„Arsène je moet me een dienst bewijzen... " Denk maar niet dat
hij met iedereen zo vertrouwelijk omgaat. Het is een heer... Maar
ik houd me bezig met zijn auto's... Hij heeft er vijf... Ik ben
trouwens ook belast met zijn race-boot en zijn buitenboordmotoren.
En we hebben samen prijzen gewonnen in Herblay... Kort en goed, hij
zegt tegen me: „Arsène, ik ken mijn broer en het zou voorzichtig
zijn als er iemand zoals jij bij hem was... Snap je?"
Hij knipoogde, en blies de rook door zijn neus uit.
„Daarom, begrijp je, trek ik er mij niets van aan... Als hij morgen
op zijn hoofd ging lopen of zijn soep uit een zuigfles ging
drinken, zou ik er alleen maar om lachen... "
Michel voelde zich slecht op zijn gemak. De vulgaire
vertrouwelijkheid van Arsène hinderde hem evenzeer als het valse
beeld dat deze van Ferchaux schetste.
„Je wilt zeggen dat hij... "
„Ach... misschien nog niet helemaal rijp voor het gekkenhuis, maar
de zon heeft hem toch een stevige tik op zijn kop gegeven... Het
schijnt dat hij al veertig jaar daarginds in Oebangi zit... Ze
waren samen vertrokken, zijn broer en hij. Meneer Emile heeft het
gauw begrepen... Toen de zaken begonnen te lopen, heeft hij in
Parijs de leiding ervan in handen genomen. Een prachtig huis,
kastelen, een jachtgebied in Sologne, een villa in Cannes en een in
Deauville. Hij kent het leven, snap je. Wat die andere kwast
betreft, hebben ze me verzekerd dat hij daarginds niet eens in een
huis woonde zoals de blanken, maar het grootste deel van het jaar
doorbracht in zijn stoombootje, een schuit van twaalf meter, met
als bemanning twee negers, waarmee hij de rivieren op- en afvoer...
"
Ze waren juist door Courseulles gereden en plotseling hield de auto
met een schok voor een laag huis stil, alsof hij pech kreeg. Maudet
begreep het pas, toen hij op de ruit boven de deur het woord „Café"
zag staan in kleine gele lettertjes, gevolgd door de naam „Wed.
Dieumégard. "
„We hebben wel even tijd om een calvados te drinken... Ik
tracteer... "
Arsène ging alsof hij thuis was een vertrek binnen, waar alleen een
toonbank stond, een paar flessen, twee tafels en banken. Tegen de
muur hing een oude kalender en de wet op de verkoop van
dranken.
„Blijf maar!" riep hij.
Hij nam een fles met een tinnen schenker en vulde twee glazen met
een dikke bodem.
„Gezondheid!... Nou, ik zou het wel weten... "
Er stond een deur op een kier en Maudet zag een dikke vrouwvan
middelbare leeftijd in négligé, die met een boek in haar handuit
een rieten leunstoel opstond en aarzelend staan bleef zonderzich te
bewegen, als geschrokken en misschien nog verdiept in
haarvijfstuiversroman met glanzend omslag.
„Mag ik even!"
Arsène liep de keuken in, waarvan hij de deur liet aanstaan. Er
gingen minuten voorbij. Er werd niet gesproken, geen enkel geluid
gemaakt. Eindelijk klonk de stem van Arsène, die met een misschien
niet helemaal natuurlijke klank vroeg: „Verveelt het wachten je
niet te erg?"
Michel voelde een valstrik, maar het was al te laat. Werktuiglijk
had hij zich naar de keuken gekeerd. Dat was precies wat de
anderwilde: dat hij hem bezig zou zien, staande en grofweg, de
liefde te plegen, terwijl de weduwe Dieumégard tegen een kast
geleund en met haar haren in haar gezicht juist op dat ogenblik een
bladzijde van haar boek omsloeg.
Een klap op een geweldige blote en witte bil maakte een einde aan
hun vermaak.
„Als je ook zin hebt... Nee?... Zoals je wilt... Het is een goed
kind. Ze is wel dom, maar ze heeft een grote... " Er volgde een
grof en duidelijk woord. Hij was naar de gelagzaal teruggekomen en
schonk zichzelf en Michel een tweede glas in.
„Gaan we er vandoor?... "
De auto was een prachtige en ruime zwarte limousine, een van de
wagens van Emile Ferchaux, naar Arsène even later vertelde.
„Maar je moet weten dat Dieudonné de rijkste van de twee is... Men
zou niet eens precies kunnen zeggen hoe groot zijn fortuin is, maar
het is nog de vraag of hij het houden zal... Zo'n koppige vent als
hij is, kan morgen best in de gevangenis zitten... " Een andere
auto reed hen voorbij en joeg waaiers van modder omhoog. Arsène
bracht eerbiedig zijn hand aan zijn pet.
„Dat is mr. Morel! De baas en hij zullen zich wel weer uren gaan
opsluiten en flink wat telefoneren... Hij weet zich wel te
verdedigen, de schurk!... Voor die zaak met die negers heeft hij al
zijn voorlopige invrijheidstelling weten te verkrijgen. " Michel
had terloops over de zaak horen praten, maar er zich niet in
verdiept.
„Heeft hij negers vermoord?"
„Drie of vier.... Hij heeft ze een dynamietpatroon in hun gezicht
geslingerd... Dat is alweer bijna dertig jaar geleden... Men heeft
er nooit iets van geweten, of anders hebben degenen die het wisten
hun mond wel gehouden... En toen ineens, is dat weer
bovengekomen... In verband met ingewikkelde financiële
geschiedenissen... Het schijnt dat de gebroeders Ferchaux lastig
zijn geworden, dat ze tevéél wilden... Kortom, iedereen springt nu
tegelijk op hun rug en de politiek bemoeit er zich mee... "
Ze kwamen in de buurt van Caen. In de stad was het zo donker, dat
de meeste winkels hun étalage-verlichting al hadden ontstoken.
Glimmende paraplu's gleden langs de stoepen. De voorbijgangers
sprongen opzij en drukten zich tegen de muren, wanneer de auto
voorbijreed, die ze met kleverige modder bespatte.
„Waar is dat hotel van je?"
„Tegenover het station. "
„Heb je lang nodig?"
Een seconde aarzelde Maudet of hij Arsène in vertrouwen zou nemen,
hem over Lina spreken en vragen hem een uur met haar alleen te
laten. Maar hij koesterde jegens de chauffeur reeds een
vijandigheid die hij niet probeerde te verklaren.
„Ik ben zo terug. "
Hij had er ook al aan gedacht een of twee biljetten van honderd
frank van hem te lenen. Hij deed het niet.
„Ik hoef alleen maar mijn koffer te halen... "
Hij herken. de het hotel, snelde de gang in en de trap op. Hij
wildede deur. opendoen, maar deze was op slot. Hij klopte en riep.
Erkwam geen antwoord. Hij snelde weer naar beneden en vond
dehotelhoudster in de keuken.
„Hebt u mijn vrouw niet gezien?"
,. Nog geen half uur geleden heeft ze haar sleutel gepakt en is ze
naar haar kamer gegaan. "
„Bent u er zeker van dat ze niet opnieuw weggegaan is?"
Een werktuiglijke blik naar het sleutelbord.
„Felix! Is de 22 weer weggegaan?"
„Ik heb haar niet gezien. "
„Ze moet nog boven zijn. "
Hij ging -weer de trap op, onrustig en vol wroeging. Hij bonsde
harder op de deur en riep halfluid: „Ik ben het, Lina, doe open...
"
Een deur ernaast werd geopend en een dikke man met afhangende
bretels, die bezig was zich te scheren, keek hoe hij zich stond op
te winden.
„Lina!... Geef antwoord!... "
Het duurde lang, wel minuten, maar eindelijk klonk er beweging van
de kant van het bed, een zucht en toen een slaperige stem die
vroeg: „Wat is er?"
Ze kwam naar de deur en opende die op een kier. Haar hoed stond
scheef op haar hoofd, haar mantel was gekreukt en de schoenen die
ze aan had waren nog nat. Ze wreef haar ogen uit.
„Wat is er gebeurd?" mompelde ze.
„Waar kom je vandaan?"
„Luister, Lina... Ik heb haast... Ben je wakker?... Hoor je me
goed?... "
„Ja, natuurlijk... Waarom schreeuw je zo? Wat is er met me aan de
hand? O ja, ik was je tegemoet gegaan naar de rue des
Chanoinesses... Een dame, aan de overkant, die mij heen en weer zag
lopen, vertelde me dat er niemand was... ik had honger... Je had
weer eens vergeten om geld voor me achter te laten. Ik ben naar het
hotel teruggegaan en op de rand van het bed gaan zitten, denkend
dat je wel gauw zou komen... Hoe laat is het?... "
„Half drie... "
Alsof ze het toen pas besefte, zei ze: „Ik heb geslapen. "
„Ja... Luister... Ik ben aangenomen... Ik hèb die betrekking hoor
je?... En weet je wie mijn baas is? Ferchaux... Die man uit
Afrika... Dat zal ik je op een andere keer wel eens uitleggen...
Het is iets schitterends, maar op het ogenblik is hij in zijn villa
aan de kust... Het is niet erg ver. "
„Wat ben je opgewonden... "
„Luister... De auto staat beneden... "
„Welke auto?"
„De zijne. Met zijn chauffeur... Ze mogen niet weten dat jij hier
bent of dat ik getrouwd ben... Dat begrijp je later wel... "
„Blijf nu eens even rustig... Je maakt me moe... "
„Let op wat je moet doen. Je neemt het eerstvolgende treintje naar
Ver... Onthou je dat? Ik zal het voor je opschrijven... Dat is
vlakbij de villa... Precies weet ik het niet, misschien vier
kilometer... Je vindt er vast een herberg... Daar noem je alleen je
meisjesnaam en je wacht op me... "
„Maar Michel... "
Nauwelijks ontwaakte ze uit een veel te diepe slaap of hij versufte
haar al weer helemaal en stompte haar af door zijn gejaagdheid.
„Heb je 't gesnapt?... Ik kan je op het ogenblik niet méér geven
dan honderd frank... In de herberg hoef je nog niet te betalen...
Het is genoeg voor je kamer hier en voor je trein. "
„Ik heb honger... "
„Je eet maar een paar croissants voor je weggaat... Luister toch in
godsnaam!... Ik zeg je dat er beneden op me gewacht wordt! Arsène
zou ongeduldig kunnen worden en naar boven komen... " Hij gaf haar
honderd frank, omhelsde haar verstrooid en snelde naar buiten. Maar
hij moest weer op zijn stappen terugkomen om de koffer die hij
meegenomen had open te doen, er de spullen van zijn vrouw uit te
halen en op het bed te gooien.
„Pak ze maar in een stuk papier... Maak je vooral niet bezorgd...
Ik kom wel bij je, maar ik weet nog niet wanneer... " Buiten vond
hij Arsène naast de auto wachten. Door de manier waarop hij zijn
snorretje afveegde, verried hij dat hij weer een glas was gaan
drinken.
„Zo, en nu naar de rue des Chanoinesses... " Hij had een hekel aan
mannen van het soort als de chauffeur, aan hun vulgariteit, hun
zelfverzekerdheid en hun slimme manieren. En vooral verafschuwde
hij die spottende knipoogjes, die de ander nu reeds de gewoonte had
hem te geven.
„Zeg eens!... Je bent nog al een tijdje weg gebleven. Heb je soms
hetzelfde gedaan als ik daarnet bij de weduwe Dieumégard?" Michel
kon er niets aan doen dat hij een kleur kreeg. Had Arsène het
geraden? Had hij inlichtingen ingewonnen bij de hotelhoudster? Hij
ontkende en begon over de schrijfmachine te praten die hij huren
moest.
„Dat zullen we dadelijk wel doen. Ik weet waar we zijn moeten. Voor
de baas is het altijd in de smerigste winkeltjes die niemand zou
gaan uitzoeken.
Ze hielden stil voor de inrijpoort van de rue des Chanoinesses en
het was voor Michel een voldoening dat de vrouw van de overkant,
met wie hij die ochtend gesproken had, hem net uit de auto zag
stappen. Arsène haalde een grote sleutel uit zijn zak en opende een
deurtje in een van de twee helften.
„Het is de moeite niet om de wagen naar binnen te rijden. " Een
binnenplaats met kleine ronde keien werd aan drie kanten door
gebouwen in grijze steen omringd. Voor alle ramen waren de luiken
gesloten. In plaats van door de grote deur naar binnen te gaan,
begaf Arsène zich naar de bedienden-ingang, waarvan hijeveneens de
sleutel bezat. Hij draaide een elektrische schakelaar om. Weer had
de chauffeur zijn spottende uitdrukking gekregen.
„Het is niet hetzelfde soort als in La Guillerie... maar je zult
wel zien dat het hier niet veel opgewekter is. Heb je het wapen
boven het portaal gezien?... Van graven die hier woonden, ik weet
niet hoeveel eeuwen geleden... Tenslotte was er alleen nog een oude
gravin van negentig... Die had niet eens genoeg geld meer om nog
een dienstbode te betalen en meneer Dieudonné heeft ervan
geprofiteerd om het huis te kopen met meubels, vaatwerk, linnen,
portretten en al... Daardoor was de oude in staat om zich in een
klooster terug te trekken, waar alleen mensen van adel worden
aangenomen!"
Hij opende deuren en draaide maar steeds licht aan, want van buiten
drong er geen straaltje daglicht door de gesloten luiken heen.
„Hier, dit is hun grote salon... Moet je eens horen... " Hij liep
met zware passen en liet op die manier een geweldige kristallen
luster rinkelen. Broze vergulde stoelen stonden op een rij langs de
muur en in het midden van de parketvloer, die groot genoeg was voor
een danszaal, lagen opgerolde tapijten.
„De kamers beneden worden nooit gebruikt. Er is een keuken zo groot
als in een restaurant, maar de oude Jouette weigert er een stap in
te doen... Ga mee naar boven... "
Zij volgden de grote trap met de gebeeldhouwde leuning. Arsène
geneerde zich niet om op een van de treden zijn sigaret uit te
maken en een andere op te steken; maar het hinderde Michel.
„We zitten pas sinds een maand in La Guillerie... Voor die tijd
leefden we voortdurend hier... Hier is het ook geweest dat we
zoveel secretarissen hebben zien komen en gaan. " Hij duwde een
deur open, die toegang gaf tot een tamelijk grote werkkamer, waar
een kampbed was neergezet vlakbij een met wapens versierde
schoorsteen.
„Dat was de kamer van de baas... Hij' deed hier alles, eten,
drinken, werken en slapen... De gewoonte van zijn stoombootje
ginds, snap je?"
Hij liep de kamer door en deed een andere deur open.
„De kamer van de secretaris... Van de tweede, want de eerste kwam
uit Caen en sliep bij zijn ouders thuis... Een blonde jongeman,
zoals jij, maar met de maniertjes van een eerste-communicant... Je
moest hem met neergeslagen ogen horen zeggen: „Ja meneer..., neen
meneer..., dank u meneer... " En als de baas hem dwong bij hem te
blijven eten, dan wist hij niet hoe hij zich moest houden... Meneer
Dieudonné kon hem niet uitstaan, hij blafte hem van de ochtend tot
de avond af... De arme knaap heette Gillet, Albert Gillet als ik
mij goed herinner. Meneer Dieudonné noemde hem altijd met veel
nadruk „meneer": „Vertel me eens, meneer Gillet... " En de ander
wist niet waar hij blijven moest... Zijn vader is bankbediende, ze
wonen in een klein huis dat ik je wel zal aanwijzen. Het is
opgepoetst als een buffet uit een eetkamer... De baas liet Gillet
de hele dag niets doen en kniezenen op het ogenblik waarop hij zich
klaarmaakte om weg te gaan, riep hij hem en dicteerde hem dan met
opzet urenlang brieven, om hem woest te maken... Of als hij naar
huis gegaan was, werd ik gestuurd om hem te gaan halen, net als hij
op het punt stond naar bed te gaan en zijn ouders al sliepen...
"
Michel verdacht Arsène ervan hem op de proef te willen stellen en
deed zijn best om onverschillig te lijken.
„Je zult hier ook nog wel eens slapen, want we trekken de hele tijd
op en neer. Als je er het minst op rekent, gaan we weer naar
Caen... We blijven er twee of drie dagen, een week of een paar uur,
dat hangt er vanaf en midden in de nacht word je wakker
gemaakt.
„De auto, Arsène, we gaan naar La Guillerie... "... De oude voelt
zich nergens op zijn gemak. In die tijd hadden we La Guillerie nog
niet en toch werd de jonge Gillet al gek... Op een dag kwam hij, in
de puntjes gekleed, hij bleef telkens op de trap staan om met een
doek die hij in zijn zak had zijn schoenen af te vegen! „Mijn vader
heeft me opgedragen... " En de arme kerel begint zijn lesje af te
draaien, hij legt uit dat zijn vader hem heeft aangeraden
salarisverhoging te vragen omdat.. en omdat... De baas heeft hem
laten praten en hem toen beleefd, zonder nog een woord te zeggen,
naar de deur gebracht... " Arsène voegde er aan toe, terwijl hij
met zijn handen in zijn zakken en een peukje sigaret aan zijn
onderlip geplakt bleef toekijken: „Als je je lakens en een
kussensloop wil pakken... Je zou er goed aan doen om ook een
lampetkan en een wasbak mee te nemen, want ik weet niet of er in La
Guillerie nog over zijn... "
„En de andere secretarissen?" vroeg Michel ondanks zichzelf, toen
zij opnieuw door de kamer van meneer Dieudonné liepen.
„Een kwam er uit Parijs. Clasquin werd hij genoemd, dat was een
stevige vent met zwarte haren, laag op zijn voorhoofd geplant,
eentje die. rugby speelde in ik weet niet welke club en die
politieke wetenschappen had gestudeerd... Hij sliep hier in huis.
Hij sprak me aan alsof ik zijn knecht was, maar de baas mocht hem
wel, want ze speelden samen kaart tot diep in de nacht... Kun jij
kaarten? Dat zou niet gek voor je zijn, ik zeg het je maar bij
wijze van vriendenraad... Ze maakten wel ruzie; als de baas
verliest wordt hij boos. Ze konden bekvechten als kat en hond, maar
de volgende dag waren ze weer goede maatjes... Meneer Dieudonné
heeft er plezier in om de mensen te overvallen en ondanks zijn
houten been kan hij heel goed lopen zonder lawaai te maken en zo
vond hij op een dag Clasquin bezig om in zijn papieren - te
snuffelen... Ik had dat tafereel wel eens willen zien!... Ik was in
de garage op de binnenplaats, maar het rumoer deed me opschrikken.
Ik kwam aanlopen, omdat ik dacht dat er een ongeluk was gebeurd. Ze
lagen samen over de grond te rollen en ik verzekerje dat er flink
op los getimmerd werd De baas is niet dik'...ls je hem naakt ziet,
moet je maar eens opletten. Ik raad je niet aan om het eens te
proberen... Hij werd de rugby-speler de baas; hij heeft hem zijn
kaak ontwricht en zijn neus plat geslagen... Hijwas zo woedend, dat
hij hem op straat achterna gelopen zou zijn, als ik hem niet had
tegengehouden... De volgende dag kwam er een deurwaarder. Clasquin
wou een proces tegen hem beginnen... Nou, je kunt me geloven of
niet, maar de deurwaarder kreeg ook op zijn smoel... Toen kwam de
derde, meneer Max de Lannoy, iemand van adel, asjeblieft!... Een
lange, magere en verdrietige jongeman... Begint die me niet al de
tweede avond, midden in de nacht te gillen?... Hij was
slaapwandelaar... Hij was slaapwandelaar... Ik heb hem weer naar de
trein gebracht... Hij huilde, de idioot... Kom hier, dan drinken we
nog wat... " Het huis was gebleven zoals de oude gravin het had
achtergelaten, vol oude meubels, fluweel, vergane zijde, met hoezen
over de stoelen, broze bibelots, kleine werktafeltjes en ingelegde
secretaires. Er stond nog ergens voor de schoorsteen van een
boudoir een voetenzak met gouden kwasten. Wat grijs licht filterde
door de kieren van de blinden en de lampen die Arsène had
aangestoken gaven een stoffig licht.
„Volg me maar... Dit is mijn kamer. "
Een herenkamer, waarin een bed stond met een baldakijn en met
renaissance-stoelen die een gebeeldhouwde rugleuning hadden. Uit
een koffer, die ook al weer van een wapen voorzien was, nam Arsène
een fles en glazen.
„De Bourgogne van de gravin, er zijn nog een paar flessen van en de
baas drinkt ze toch niet... "
Op het bed lagen een vest en paarse sokken, op het roodkleurige
tapijt stonden pantoffels. Flesjes geneesmiddelen bevonden zich op
de schoorsteen tussen de kandelaars.
„Op je gezondheid... Je moet toegeven dat ik je vriendelijk heb
ontvangen... Wat mij betreft, zie je, of jij het nu bent of een
ander... Ik geef je overigens de raad om op te passen voor de oude
Jouette... "
„Is dat een dienstmeid?"
„Heb je niet gemerkt, dat ze elkaar met jij en jou aanspreken? Het
is een oud liefje van de baas, een vriendin zegt hij... Het schijnt
dat ze samen op school zijn geweest... Toen hij nog in Oebangi zat
en fortuin begon te maken, stuurde hij haar geld, want ze was niet
getrouwd... Beslist niet véél geld... Net genoeg om als vrouw
alleen van te leven... Het is hem wel gebeurd dat hij in Frankrijk
terugkwam, zonder dat hij probeerde haar op te zoeken. Zo is hij nu
eenmaal... Toen de narigheden begonnen en hij van alle kanten werd
aangevallen, stond de oude Jouette op de kade te wachten, bij zijn
aankomst in Bordeaux om zich te verdedigen. Dat is het hele
verhaal. Maar geloof maar niet dat ze zachtzinnig voor elkaar zijn.
Er zijn dagen dat hij dreigt haar de deur uit te gooien... Maar ze
raakt niet van streek en zet het hem wel betaald... Er zouden ik
weet niet hoeveel veldwachters voor nodig zijn om haar buiten te
zetten en dan zou ze nog door het keldergat weer terugkomen!... Op
je gezondheid... Jawel, we drinken die fles leeg... "
Toen ze de kamers weer rondgingen om de lichten uit te doen, vroeg
Arsène:„Hoeveel geeft hij je?... Je hoeft je voor mij niet te
schamen, hoor. Ik ken hem!"
Waarom voelde Maudet de behoefte om toch te liegen?
„Duizend frank... "
„Nou, dan moet hij wel veranderd zijn. "
„Waarom?"
„De anderen hebben nooit meer gekregen dan zes- of achthonderd
frank... Enfin, daar heb ik niets mee te maken... Probeer vooral
geen postzegels te gappen of hem met de onkosten te bedriegen...
Hij let op alles en hij telt tot de laatste centiem na. " Michel
antwoordde droogjes: „Merci. "
De ander haalde de schouders op.
...
Toen ze terugreden was het al donker en Michel, die naast de
chauffeur zat, de blik strak gericht op de bleke penselen van de
vuurtorens, had koude voeten en verkleumde handen, maar zijn hoofd
was warm, te warm zelfs, want hij had zich weer eens laten
verleiden om te drinken. Hij was nog helemaal doordrenkt van de
atmosfeer van de smalle straatjes in Caen. Allerlei beelden dansten
voor zijn ogen, donkere keien, natte stoepen, winkelvensters die
zich afbakenden in de donkerte van de gevels, zwak-verlichte
overgordijnen op de verdiepingen en donkere, drukke gestalten en
paraplu's die schuin gehouden werden om te vermijden dat ze tegen
elkaar zouden stoten...
Stukken witte muur doken even op uit de duisternis; op een gegeven
ogenblik verscheen er een koe midden op de weg en later, toen ze
dichter bij zee kwamen, klonk het verscheurende gefluit van het
treintje dat ze voorbijreden en dat zich als speelgoed uitrekte,
met kleine hoofden achter de vensters en mannen die op de balkons
stonden.
Michel had zich voorovergebogen om te kijken of hij Lina zag, die
erin moest zitten, maar het ging te vlug en hij herkende haar niet
tussen al die hoofden; ze reden al door de rooksliert, die door de
wind tegen de grond geslagen werd en bereikten de duinweg. Hij deed
het raam omlaag om op zijn lippen de zoutsmaak te proeven, die hem
's morgens zo verrukt had en die nu verdwenen was. Heel in de
verte, in het donker van de zee, deinde een lichtje. Zijn vingers
maakten een krampachtige beweging, vol begeerte zocht zijn blik
naar de geringste opening in het krijtachtige duin, hij voelde zijn
borst zwellen. Een wonderlijk gevoel van macht, of liever nog van
honger, overviel hem. Het was alsof hij dit alles zou kunnen gaan
omvatten, het zich toeëigenen en in zich opnemen. Ze reden door een
dorp en er stonden lage huizen, neergedrukt als hutten, aan beide
zijden van de weg.
Gaf het feit, dat ze met de auto deze stilstaande levens maar zo
vluchtig beroerden, hem die machtsillusie?In gedachten zag hij een
straat in Valenciennes. Een van die trieste straten, half stad half
buiten. En het schaars verlichte venster van een winkel, waarvan de
bel dof overging, zijn vader met grijzende haren, altijd benauwd
voor de vervaldatum van de wissels en zijn moeder, die met een
tragisch gezicht haar maagkanker voortsleepte. Jarenlang had hij
dit décor en alles wat het in zijn ogen meebracht aan
kleingeestigheid, alles wat het aan verstikkends had, gehaat.
Door het venster drong de zeewind binnen en sloeg hem in het
gezicht. Hij kreeg zin om te zingen en te schreeuwen en plotseling
dacht hij aan Lina, die met het treintje aanstonds in een onbekend
dorp zou aankomen. Ze had geen koffer, maar een beetje armzalige
bagage, in een grijs papier gewikkeld, dat ze natuurlijk aan de
hotelhoudster had moeten vragen.
„Is er een fiets op La Guillerie?"
Het vurige sigarettenpuntje van de chauffeur keerde zich naar
hemtoe, maar het was onmogelijk de ogen van Arsène te zien.
„Heb je nu al zin om er op uit te trekken?"
„Ik denk dat een fiets mij van dienst zou kunnen zijn. "
„Dat zou me verbazen. "
„Wat bedoel je?"
„Dat de baas daar niet van houdt... Voor mij ligt de zaak anders,
ik hoor tenslotte bij zijn broer... En dan nog, hij begint al te
mopperen, als hij zich verbeeldt dat ik vijf minuten te lang
wegblijf... "
Maudet deed zijn best om te glimlachen.
„Ik veronderstel dat ik toch wel eens naar buiten mag?"
„Probeer het maar... Het hangt er allemaal van af... Zie je,hij is
jaloers... "
„Jaloers op wat?"
„Dat is moeilijk uit te leggen... Jaloers zoals een zieke... Ik had
een oude zieke tante, die niet van haar kamer op de eerste
verdieping afkwam. Het huis was niet groot, twee kamers beneden en
twee boven... wel, die lag de hele dag op de loer naar geluiden en
stemmen. Ze hadden haar een stok gegeven om op de vloer te tikken
als ze iets nodig had... Je hoefde maar te fluisteren om er zeker
van te zijn dat je de stok zou horen...
„Wat is er, tante? — Waarover spraken jullie beneden?"... Als er
iemand binnenkwam, als er iemand wegging, altijd bekeek ze je
achterdochtig. Het was altijd net of je iets van haar wegnam...
"
„Die lichtjes, daar links, dat is het gehucht Ver, is het
niet?"
„Dat is Ver, ja. "
„Op hoeveel kilometer ligt dat van La Guillerie?"
„Zes... Er is een kortere weg door het moeras, maar die is's
winters onbegaanbaar... "
Toch was Michel niet teleurgesteld. Hij aarzelde niet. Integendeel,
hij had haast het huis in de duinen weer terug te zien, haast
vooralom de oudste der gebroeders Ferchaux weer te ontmoeten. Hij
nam het zichzelf kwalijk dat hij niet beter naar hem had gekeken en
geen acht had geslagen op sommige bijzonderheden. Wat hem bij
Arsène het meest hinderde, dat was misschien niet zozeer zijn
lichtelijk aanmatigende platvloersheid, maar de al te luchtige
manier waarop hij over Ferchaux sprak. Hij is niet in staat te
begrijpen, zei hij bij zichzelf. De drie secretarissen die hem
voorafgegaan waren, hadden al evenmin begrepen, maar Michel was
ervan overtuigd, dat hij begrijpen zou.
Stellig voelde hij zich wat beschaamd bij de gedachte aan Lina. Hij
hield wel van haar, het overkwam hem zelfs dat hij vurig van haar
hield. Maar sinds die ochtend, deed hij niets anders dan haar
verraden. Hij was het zich bewust: het was een werkelijk verraad.
Hij dacht alleen nog maar aan Ferchaux en diens geheim. Het bewijs
was wel dat hij zich met kloppend hart voorover boog om des te
vlugger de lichten van het huis te zien. Hij kon alleen maar een
schijnsel onderscheiden aan de kant van de keuken. Op het ogenblik
waarop de auto stilhield, zag hij in het donker nog een andere
wagen staan.
Mr. Morel was er zeker nog; het zat Michel dwars. Alleen Ferchaux
interesseerde hem en trok hem aan. Zijn kwaad humeur of zijn
teleurstelling, toen hij de aanwezigheid van de zakenman
constateerde, leek op jaloezie.
Arsène hielp hem om de lakens, de schrijfmachine en nog een paar
andere dingen uit de auto te halen. De twee mannen gingen de keuken
binnen, waar de oude Jouette, die bezig was aardappelen te
schillen, niet eens naar hen opkeek.
„Heb je het vlees niet vergeten?" vroeg ze alleen maar aan Arsène,
die inderdaad even bij een slager had stilgehouden. Hij liet het op
tafel vallen, waar nog een kop koud geworden koffie stond.
Michel wist niet wat te doen of waar zich te houden. Hij bleef bij
het fornuis staan, zonder er zelfs aan te denken zijn regenjas uit
te trekken. Arsène ging weer naar buiten om de auto in de garage te
rijden.
„Ik ga mee naar boven om uw kamer in orde te maken", zei de oude
vrouw, die een laatste aardappel in een geëmailleerde emmer liet
vallen en de schillen, die op haar schoot lagen, in een mand
wierp.
Ze stond zuchtend op, keek met een ontevreden gezicht naar de
lakens, zuchtte opnieuw en stak een petroleumlamp aan.
„Hier, neem de lamp en ga voor. "
Terwijl ze langs de kamer liepen waar de twee mannen bezig waren,
hoorden ze stemmengemompel en toen het bellen van de telefoon. De
deur ging niet open. Ferchaux bemoeide zich niet met zijn nieuwe
secretaris.
„Houd de lamp recht, alsjeblieft! Anders springt het glas... " Ze
liepen door de kamer van meneer Dieudonné, waar vuur aan-gemaakt
was in een kachel die niet meer dezelfde was van deze morgen, want
hij rookte niet. Het was een lage, gietijzeren kachel, zoals men ze
in wasserijen aantreft. Ferchaux had hem zeker zelf in het begin
van de namiddag geïnstalleerd. Er stond een ijzeren bed naast en
vijf of zes donkergroen geschilderde hutkoffers, vol deuken.
In een kamer op de tweede verdieping beval Jouette: „Zet de lamp
maar op de vensterbank. " Met handige bewegingen maakte zij het bed
van Maudet op.
„Hebt u een lampetkan en een wasbak meegebracht?... We moeten ook
nog een tafel van zolder halen. "
Toen alles klaar was, wierp ze nog een laatste blik om zich heen en
haalde haar schouders op over de volmaakte stompzinnigheid der
dingen. Zonder nog een woord te spreken, ging ze naar beneden en
liet de jongeman alleen.
De petroleumlamp hulde Michel in een geel en vettig licht. Eerst
bleef hij een tijdlang op de rand van zijn bed zitten, toen stond
hij op, liep naar het venster, schoof het gordijn opzij en drukte
zijn voorhoofd tegen de ruit. In het donker was er niets dat licht
gaf buiten de enorme rol, die met een regelmatig ritme op de keien
van het strand neerkwam en soms, als een weerlicht, de vlucht van
een meeuw, die zich met een luide kreet omlaag stortte. Beneden
praatten de twee mannen nog steeds en hun stemmen drongen tot
Maudet door in een regelmatig gemompel.