AANTEKENING VAN DE SCHRIJVER

MISSCHIEN heeft het nut, alvorens dit verhaal rondom de Zaak Ferchaux aan te vangen, deze in grote lijnen in herinnering te brengen. Men zal in het vervolg namelijk alleen maar toespelingen aantreffen op gebeurtenissen welke ongetwijfeld meer of minder nauw met het bijzondere geval dat ons hier interesseert verband houden, maar stof zouden bieden voor verschillende omvangrijke delen.
Men zal ons wellicht verwijten de zaak niet in zijn volle omvang en ingewikkeldheid te hebben voorgesteld. Wij hebben dit niet geprobeerd, omdat wij er de voorkeur aan gaven onze studie tot een moment uit het stormachtige leven van Dieudonné Ferchaux te beperken, een moment dat sommigen stellig wel als het minst interessante zullen beschouwen van een bestaan, dat rijk was aan dramatische belevenissen.
Van de eigenlijke Zaak Ferchaux zullen wij hier dus slechts debelangrijkste feiten aan de hand van de processtukken samenvatten.
*Op 3 maart 1895 ontscheepte de stomer Aquitaine van de Verenigde Cargadoors met nog andere passagiers de gebroeders Dieudonné en Emile Ferchaux in de haven van Matadi, in Belgisch Congo. Emile Ferchaux was in Bordeaux met een gewoon biljet derde klas aan boord gegaan. Het was anders met zijn broer Dieudonné, wiens avontuur het voedsel was geweest van alle gesprekken tijdens de overtocht, overigens niet zonder de voortreffelijke commandantBeuret in een zekere verlegenheid te brengen.
*Drie dagen na het vertrek uit Bordeaux had Emile Ferchaux namelijk met aandrang verzocht door de gezagvoerder te woord te worden gestaan. Doodsbleek had hij hem bekend, dat hij en zijn broer bij gebrek aan voldoende geld het plan hadden opgevat om samen op één enkel biljet te reizen. Terwijl de jongste, Emile, normaal scheepging, zou Dieudonné, die aan boord verstopt was, iedere dag bezoek van zijn broer ontvangen die hem een deel van zijn eigen voedsel brengen zou.
Van tevoren hadden zij bij hun omzwervingen langs de kaden van Bordeaux een van de reddingsboten op het bovenste dek, die altijd met een sterk zeildoek overdekt waren, als schuilplaats uitgekozen. Wat was er gebeurd op het ogenblik van vertrek? Dieudonné Ferchaux had het dek van de reddingsboten niet kunnen bereikenzonder gezien te worden. Door het heen en weer geloop van de bemanning verdreven had hij zich — alleen maar voorlopig, hoopte hij — in het voorruim verborgen, maar zijn broer had al spoedig bemerkt dat de matrozen de luiken blokkeerden. Drie dagen lang had Emile Ferchaux tevergeefs geprobeerd het ruim langs de binnenkant van het schip te bereiken en zich daarvoor onder meer tot een steward gewend, die hem van geen enkel nut was geweest.
Zijn koortsachtig verhaal bleek te kloppen, want kort daarna ontdekte men Dieudonné Ferchaux in ruim nr. 1. Ofschoon uitgeput door drie dagen volmaakt gebrek aan voedsel, was zijn eerste reactie toch nog geweest om, dank zij de opstapeling van de koopwaren die het ruim vulden, de vlucht te nemen; de derde officier vertelde de volgende dag dat hij verplicht was geweest hem als een wilde kat tussen kisten en balen na te jagen. Uit zijn papieren bleek dat Dieudonné Ferchaux op 13 februari 1872 in Bordeaux geboren was als zoon van een zekere Eugénie Lamineux, echtgenote Ferchaux, dienstmeisje. Dieudonné Ferchaux die dus 23 jaar was, had laatstelijk op een scheepswerf in Saint-Nazaire het beroep van metaalbewerker uitgeoefend. Zijn broer Emile was hulpje bij een kruidenier in Bordeaux. De oudste had voorts zijn dienstplicht volbracht bij de genie-troepen, terwijl Emile was afgekeurd wegens te zwakke longen.

In Matadi vond er een bespreking plaats tussen kapitein Beuret, de vertegenwoordiger van de maatschappij en de havenkapitein. Deze heren namen uiteindelijk het besluit de twee overtreders in handen te geven van de commissaris van politie, destijds een Antwerpenaar, Roels geheten.
Deze zat met dit probleem bijzonder verlegen, omdat de groeiende stad Matadi op dat ogenblik geen gevangenis of huis van bewaring rijk was. Hij stuurde de gebroeders Ferchaux zonder geleide naar Leopoldstad met het verzoek zich, voorzien van een brief die hij hun meegaf, bij de procureur des konings aan te melden. Tegen iedere verwachting in belden zij inderdaad aan de deur van deze heer aan, die hun vroeg waarom ze zo hardnekkig de Belgische ambtenaren bleven vervelen, terwijl in de onmiddellijke nabijheid, aan de overzijde van de rivier, Frans Congo te vinden was. In Brazzaville, waar zij een paar dagen lang in de kost gingen bij een Griek, die Leonidas heette, werden de gebroeders Ferchaux weinig gezien.
Een jaar later bevonden zij zich beiden veel meer stroomopwaarts in het Bolobo- en Gamboma-gebied. Het was de tijd waarin nogal wat lieden het woud langs de rivieren binnendrongen op zoek naar rubber.
Maar nog verder stroomopwaarts gingen zij de rivier op, tot aan het uitgestrekte gebied van moerassen en oerwouden dat het stroomgebied van de Oebangi en de Congo omgeeft. Het lijkt daar op een ontzaglijke, oververhitte kuip waar, volgens de kolonisten, het droge seizoen het seizoen is waarin het 't minst regent, dat wil zeggen dat de regen er het hele jaar door bij stromen neerstort en men er in een, voortdurende vochtigheid leeft. Alleen op sommige uren van de dag slaagt de zon erin door de dikke wolkenlaag heen te dringen. Maar nooit doorbreekt hij de nog ondoordringbaarder koepel der bomen in een woud, waar de paddestoelen zo groot zijn als het struikgewas en het struikgewas als oude eiken. Sprekend over die stroomopwaartse tocht, waarbij de twee broers een geweldige inspanning schenen te doen om hun mededingers achter zich te laten, zei Dieudonné Ferchaux later eens: „De kwestie was ergens het eerst aan te komen. Er te komen, te blijven en de baas te worden. "
*In 1900, het jaar van de Wereldtentoonstelling, ging Emile Ferchaux in Frankrijk van boord, nadat hij ditmaal de reis als tweede klaspassagier had gemaakt, en maandenlang kon men hem in de wachtkamer van alle geldschieters ontmoeten.
Toen hij weer terugkeerde — net als de eerste keer via Matadi en Brazzaville — Km de COCOLOU (Koloniale Bank van Oebangi), een Naamloze Vennootschap met een kapitaal van 200. 000 frank, regelmatig ingeschreven in het handelsregister. In 1910 telde de Cocolou zowel op de oevers van de Oebangi als op die van de Ngoko, de Alima en in het algemeen alle rivieren van de Oebangi-delta, een veertigtal kantoren die rubber, palmamandelen en ricinus-olie inzamelden en in ruil daarvoor de inboorlingen van Europese koopwaar voorzagen.
Dat jaar kochten de gebroeders Ferchaux van een failliet gegane Belgische koloniale maatschappij hun eerste raderboot, de Cocolou I, die tussen Brazzaville en het bovenland van de rivier een geregelde dienst begon.
Bij diezelfde gelegenheid kocht Dieudonné Ferchaux een motorschoener, die zijn persoonlijke verblijfplaats worden zou. Want terwijl zijn broer Emile, die zich in Brazza had gevestigd, waar hij al een man van aanzien geworden was, zich met de Europese betrekkingen bezighield, bleef de oudste een leven leiden dat vrij veel geleek op dat uit hun begintijd; hij reisde van het ene kantoor naar het andere, onderzocht de omliggende gebieden en dreef zijn stoombootje, dat als een grote horzel gonsde, het kleinste stroompje op. Niemand had hem in Brazzaville, waar hij eertijds slechts vluchtig en zonder op te vallen was doorgetrokken, nog teruggezien. Langzamerhand groeide er een legende rond hem. Men wist dat hij een been verloren had, toen hij tijdens het tweede jaar zich alleen met zijn broer midden in het oerwoud bevond. Men wist ook dat hij revolvers en geweren minachtte, maar altijd een paar dynamiet-patronen bij zich droeg.
Via Belgisch Congo, dat enkel door de rivier van Frans Congo envan de verblijfplaats van de gebroeders Ferchaux gescheiden was, hoorde men de geschiedenis van de drie negers. Was het verhaal waar? Was het onwaar?... Een Pahoeïn die naar Coquilhatville gevlucht was, had verteld dat de Blanke-met-één-been de negers betoverde en dat deze onmiddellijk ontploften. Eerlijk gezegd verwonderde dat niemand en was ook niemand er verontwaardigd over. Toen Emile Ferchaux er op de club in Brazzaville naar gevraagd werd, ontkende hij niet en gaf hij toe dat zijn broer, toen deze op het punt stond om midden in het oerwoud door zijn dragers die het voedsel wilden meenemen in de steek te worden gelaten, een dynamietpatroon naar de ophitsers geslingerd had en dat drie inboorlingen waren omgekomen. De justitie werd niet in de arm genomen.
De Cocolou werd voortdurend belangrijker, vooral ten gevolge van de koersstijging van de palmolie. Schepen van onderscheiden tonnage voegden zich bij het eerste schip. Er kwam een Cocolou XX, in opdracht gebouwd door de werven van Saint-Nazaire en in onderdelen naar Matadi gevoerd. Zowel op hun kantoren als in Brazza werkten er een honderdtal blanken voor de gebroeders Ferchaux. Er ontstond toen een tweede traditie. Voor heel de kolonie waren de Ferchaux de patroons die hun bedienden het slechtst betaalden. Hierop gaf Emile, die met de contacten naar buiten belast was, als bescheid:„Wij geven ze een zeer bescheiden vast inkomen, dat is zo. Maar zij kunnen door percentages een veel belangrijker inkomen krijgen. " Waarop men — achter zijn rug — weer riposteerde: „Jammer genoeg krijg je die percentages nooit in handen. Daar dient Dieudonné Ferchaux voor!"
Dit alles zou jaren later in de zo heel andere atmosfeer van Parijs, het voorwerp vormen van felle polemieken. Menig dagblad gebruikte het woord „haai", als het over Dieudonné Ferchaux ging, en men noemde hem ook wel de Satraap van Oebangi. Hij werd er niet alleen van beschuldigd in elk dorp een of meer inlandse vrouwen te bezitten, wat wel juist schijnt te zijn, maar bovendien bij herhaling machtsmisbruik gemaakt te hebben jegens de vrouwen van zijn ondergeschikten.
Kortom, zijn reputatie werd slechter naarmate zijn macht en zijn rijkdom groeiden.
Wilden de Ferchaux de eerste geldschieters, die hun in staat hadden gesteld om de Cocolou te stichten, ten val brengen? Het staat in elk geval vast dat zij al in 1913 een eerste filiaal stichtten tot exploitatie van ebbenhout en toen, vrijwel direct daarna, een maatschappij voor de aanplanting van rubberbomen. In 1915 was het financiële belang van de zaken der gebroeders Ferchaux, nog toegenomen door de oorlog, tenslotte zodanig geworden dat Emile Ferchaux Brazzaville verliet en zich in Parijs ging vestigen.
In twintig jaar tijd had zijn oudste broer slechts één enkele reis naar Europa gemaakt, namelijk in 1905. Al was hij toen al rijk,toch had hij de overtocht gemaakt aan boord van een vrachtschip dat hem naar Duinkerken bracht. Er werd beweerd dat hij naar Frankrijk kwam om zijn been te laten verzorgen, waarvan hij voortdurend last had. Nergens in de koloniale kringen in Parijs, waar zijn naam bekend begon te worden, werd hij gezien. Was die reis een teleurstelling? Zeker is dat hij opnieuw twintig jaar van zijn leven zou slijten zonder de wouden en de moerassen van de Oebangi te verlaten.
*Zelfs wanneer men in de archieven van het Paleis van Justitie het omvangrijke dossier van de Zaak Ferchaux, of beter nog van de Zaken Ferchaux, naslaat is het moeilijk om precies vast te stellen, waardoor nu eigenlijk het proces ontketend werd. Nog in 1934 waren de gebroeders Ferchaux — die van Parijs die iedereen kende en de legendarische van het stoombootje — machtige figuren. Hun vermogen werd doorgaans becijferd op verscheidene honderden miljoenen, volgens sommigen een miljard. Allicht worden zulke rijkdommen niet verkregen zonder een aantal onregelmatigheden van meer of minder ernstig karakter. De wet is de wet, dat spreekt, maar er bestaat een peil van maatschappelijke standing, waarboven de justitie alleen nog maar nauwlettend toeziet, wanneer zij daartoe wordt gedwongen.
Was het mogelijk dat men niets afwist van de ongelukkige geschiedenis met de drie negers, welke de gebroeders Ferchaux zelf nooit de moeite waard geacht hadden te ontkennen? Stellig niet. Het verhaal was een traditioneel verhaal geworden dat op de club van Brazzaville aan de verblufte nieuwelingen werd opgedist als een avontuur uit de heroïsche jaren.
En wist men ter bevoegder plaatse ook niet dat de gebroeders Ferchaux, weliswaar onder de schijn van wettelijkheid, de wetten op de maatschappijen, de handelswinst, zelfs op de eenvoudige douane-reglementen, onophoudelijk overtraden? Had men er zich van vergewist of de verschillende concessies, waarvan zij de voorrechten hadden genoten, niet een of ander duister tegenwicht hadden gehad?Het valt bezwaarlijk te geloven en in een ophefmakend interview verklaarde mr. Francois Morel, oud-advocaat die later raadsman van Dieudonné Ferchaux was geworden:„Wanneer de grote ondernemingen gehoorzamen moesten aan de moraal die het gemeen der stervelingen beheerst, dan hadden we geen banken, geen fabrieken en geen grote warenhuizen. Laat mij niet lachen, heren, met die plotselinge eerlijkheidscrisis! Laten we heel gewoon zeggen, dat de gebroeders Ferchaux, met wie men tot nu toe onder één hoedje heeft gespeeld, te machtig worden en andere machten beginnen te hinderen! Het is eenvoudig de wet van de jungle die in werking treedt. Maar spreek mij in hemelsnaam niet van de wet of de openbare moraliteit!"
Hoe dan ook, in april 1934 werd een vervolging ingesteld tegen de gebroeders Ferchaux op rechtsvordering van de heer Gaston Arondel, koloniaal bestuursambtenaar tweede klasse. Was die Arondel — een man van weinig gewicht, maar die beschreven wordt als zeer zelfingenomen — alleen maar een werktuig? Het is best mogelijk, zoals het ook mogelijk is dat hij uit persoonlijke beweegredenen heeft gehandeld om uit gekwetste ijdelheid wraak te nemen op Dieudonné Ferchaux. Het viel overigens moeilijk te voorzien dat dit proces-verbaal, opgemaakt door een brigadier van de gendarmerie in een kleine woud-post, een zo opzienbarend schandaal zou gaan ontketenen. Het ging over palmamandelen en valse gewichten. Op bevel van Arondel namen de politiemannen weegschalen en koopwaren in beslag, terwijl de inboorlingen, die er niet veel van begrepen, gedwongen werden om met een kruis de processen-verbaal te ondertekenen. Nu wordt er verteld dat Dieudonné Ferchaux, uit trots en om niet uit de weg te moeten gaan voor een Arondel, die hij als een klein bluffertje beschouwde, weigerde te ontkennen.
„Nooit, zolang de kolonie bestaat, heeft iemand op een andere manier palmamandelen gekocht als ik. De negers zouden zelf het eerst verbaasd zijn, wanneer mijn kilo's échte kilo's werden. " Van dat ogenblik af liet Arondel de reus niet meer los. Alle handelsovereenkomsten van Ferchaux werden nagegaan. Politie, douane en ambtenaren van Financiën doken precies op telkens als er een onregelmatigheid plaatsvond. Bedienden werden uitgenodigd om hun patroon te verraden.
Tenslotte wist de administrateur tweede klasse God weet waar een Pahoein op te scharrelen, die beweerde de zoon van een van Ferchaux' slachtoffers te zijn en een aanklacht indiende. En die klacht werd na meer dan vijf-en-twintig jaar zonder meer aanvaard. Met griezelige toevalligheid, die inderdaad hen gelijk scheen te geven die in Arondel alleen maar een simpel werktuig zagen, werd dit moment uitgekozen door sommige aandeelhouders in de zaken, welke de gebroeders Ferchaux beheerden, om rekenschap te vragen en klachten te doen horen.
In Gabon wist Dieudonné het hoofd te bieden aan de storm, of liever nog hij verpletterde Arondel onder zijn minachtende onverschilligheid.
„Als je hem één stap tegemoet gaat, steek je hem in je zak!" zei men hem.
Dat was waarschijnlijk, in elk geval mogelijk. In Parijs verdedigde Emile Ferchaux zich door een flink aantal figuren uit de financiële en vooral de politieke wereld bij zich aan tafel te nodigen.
Van nature al mondain, erg gesteld op een weelderig leven en altijd gasten ontvangend, begon hij nu meer in het bijzonder ministers, kamerleden en krantendirecteuren in een van zijn kastelen of in zijn particuliere woning op de avenue Hoche uit te nodigen. Deed hij nog meer? Ondersteunde hij met geld de herverkiezingvan sommige afgevaardigden? Hielp hij financieel invloedrijke persoonlijkheden, zoals hij het volgens sommigen al eerder had gedaan om bepaalde vergunningen te krijgen?Gedurende bijna een jaar raakte men in elk geval met geen vinger aan de ene noch aan de andere Ferchaux en de strijd scheen al gewonnen, toen er plotseling sprake was van de aanhouding van Dieudonné.
In mei 1935 ontscheepte deze zich in Frankrijk om zich te verdedigen. Geen enkele personaliteit werd ervan op de hoogte gesteld. Niemand slaagde erin hem te fotograferen tijdens een verblijf van een week in Parijs, waar de miljardair zijn intrek nam in een klein hotel in het Quartier Latin.
De fotografen lagen nog op de loer voor de particuliere woning op de avenue Hoche, toen hij al in Caen zat. Hij ontmoette hier mr. Francois Morel, de oud-advocaat, een schurftig, maar vreselijk gewiekst man, die hij in Gabon al had leren kennen en wiens koel-sluwe geest hij was gaan waarderen.
Later is er geschreven: „Als de Ferchaux maar hadden willen meedoen, zouden ze niet lastig gevallen zijn. "
Net als bij Arondel: het is mogelijk. Maar meedoen met wie? Het officiële dossier biedt natuurlijk niet de mogelijkheid om dat te weten te komen.
Emile in Parijs heeft het geprobeerd, maar zijn werk werd te niet gedaan door de vinnige uitvallen die zijn eenzame broer deed vanuit zijn teruggetrokken verblijfplaats in Caen.
Maanden lang vond er een zonderling gevecht plaats in het kabinet van de mannen der wet en in de kantoren van de Financiële Afdeling van het Parket. Duizenden stukken groeiden langzamerhand tot dossiers, die jaren zouden vergen om te worden uitgeplozen. Op elk moment van dag of nacht ontving mr. Aubin, de voormalige deken van de orde der advocaten, die Dieudonné Ferchaux had uitgekozen om hem te verdedigen, vanuit Caen instructies welke zo goed in elkaar zaten dat ze de meest sluwe jurist in bewondering konden brengen. De punten van de aanklacht wat betreft de handelszaken en financiële aangelegenheden vielen de een na de ander weg, terwijl hinderlijke stukken tegelijkertijd als bij toverslag uit de dossiers verdwenen. Concurrerende maatschappijen, waarvan nooit eerder sprake was geweest, bleken gecompromitteerd en zelfs sommige handelingen van de koloniale autoriteiten leken onder een nieuwe belichting eensklaps verwerpelijk, als ze bezien werden vanuit het zuivere standpunt van de wet. Een gouverneur was gedwongen om ontslag te nemen. Misschien vroeg men zich in de hogere regionen wel af of het niet beter was geweest nooit aan een dergelijke zaak te beginnen.
En inderdaad kwam de genadeslag niet uit Parijs, waar de studie van de dossiers nog jaren had kunnen duren, in afwachting van een onvermijdelijke verjaring.
Neen, de slag kwam van Arondel, de administrateur tweede klasse. Het was de zaak van de drie negers die voortrolde en de heerDuranruel, procureur van de Seine, ertoe verplichtte om op 8 oktober 1935 een aanhoudingsbevel te ondertekenen ten name van Dieudonné Ferchaux.
De Zaak Ferchaux trad toen plotseling, van het ene ogenblik op het andere, in de publieke belangstelling. De eerste drie bladzijden van de kranten stonden er vol van. Het drama van de drie negers diende om de humanitaire en gevoelige snaar te bespelen, de persoonlijkheid van de Satraap van Oebangi gaf de schilderachtige noot, waaraan zelfs het vleugje erotiek niet ontbrak en de voor weldra aangekondigde krach van de zaken der gebroeders Ferchaux, de van dag tot dag astronomischer bedragen die werden genoemd, brachten een algehele beroering teweeg in de wereld van de kleine spaarders.
Evenals bij het Panama-schandaal zocht men natuurlijk naar de namen die achter sommige initialen verborgen bleven. De publicatie van een deel van het dossier Mercator, waarvan nog nooit iemand had gehoord, maakte plotseling duidelijk dat bepaalde consulaire figuren misbruik hadden gemaakt van hun invloed, met name bij het verlenen van concessies aan buitenlandse ondernemingen van een deel van ons koloniaal patrimonium.
Er vonden interpellaties plaats in de Kamer en in de gangen van het parlement werden er klappen uitgedeeld. Er werd gesproken over een commissie van onderzoek.
Een dramatische dood, een verdwijning die geheimzinnig werd genoemd, zouden al die opwinding eensklaps, van de ene dag op de andere, doen ophouden. Tot grote opluchting uiteraard van hen die, ziek of sedert enige tijd op reis waren en nu weer met opgeheven hoofd te voorschijn konden komen. Zij wisten niets van de Zaak Ferchaux.
Voor hen zowel als voor het publiek is het al weer een heel oude geschiedenis en iedereen heeft zich neergelegd bij de gedachte het einde ervan nooit te zullen kennen.