VII

Wat Michel uit een sombere slaap wekte, wemelend van angstig leven, dat was—hij gaf er zich zeer snel rekenschap van—het geluid van een kachel die werd aangestoken. Het gebeurde ergens beneden hem, net als toen hij nog een kind was. Iemand slofte met pantoffels over iets dat geen plankenvloer was, maar plavuizen, en je voelde dat het een vermoeide en nog niet goed wakker geworden vrouw was. Nog wat schudden aan het rooster om de laatste as van de vorige dag erdoor te doen vallen, dan het papier datin elkaar gepropt wordt, het hout dat erop wordt gegooid... Hij zou gezworen hebben dat hij de rook door de spleten van de kachel zag kringelen en dat de zo merkwaardige geur tot hem doordrong. In die tussentijd — doen alle vrouwen niet hetzelfde? — had zij koffie gemalen en onderbrak dit alleen om luidruchtig kolen op de kachel te gooien, die begon te snorren.
Waar was hij? Hij kwam niet ineens uit zijn slaap boven, hij voelde de warme dij van Lina tegen de zijne, hij luisterde en hoorde zijn eigen hart kloppen zonder erin te slagen de ademhaling te bespeuren van zijn vrouw. Hij mompelde.
„Slaap je?"
En het drong niet tot hem door hoe belachelijk het antwoord was: „Nee. En jij?"
Dezelfde geluiden moesten hen beiden hebben gewekt en stellig deden ze nu allebei eindelijk hun oogleden open om naar het plafond van hun kamer te staren, waar in een regelmatig ritme een smalle lichtstraal tevoorschijn kwam en weer verdween. Ze werden er zich van bewust dat Ferchaux heel dicht bij hen was in een bed aan de andere kant van dezelfde muur. Wie weet of hij ook niet was wakker geworden van het geloop van mevrouw Snoek?„Heb jij geslapen?" fluisterde Lina zo zacht, dat Michel het eerderraadde dan dat hij het begreep.
„Slecht. "
„Ik vraag me zelfs af of ik wel geslapen heb. " De geluiden van de nabije haven hadden zich met hun koortsachtige dromen vermengd. Een schip dat midden in de nacht het anker lichtte, had verscheurende gillen uitgestoten met zijn sirene, als een ontzaglijke klacht door bovenmenselijke smart ontrukt. Daarna, nog veel dichterbij, tegen de kade aan, hadden ze een uur lang geprobeerd een grote Diesel-motor op gang te brengen. Je hoorde een zuiging, je bleef even met ingehouden adem wachten op een regelmatig gezoem, maar de klank hield weer stil als in een verstikte keel. Mannen vloekten, moesten met ijskoude slingers bezig zijn en bij het licht van een slechte lamp aan allerlei handles draaien, terwijl het rumoer van het tij weer toenam.
„Denk je dat we hier blijven?"
„Dat heeft hij gezegd. "
Als het stil was, wisten ze niets van eikaars gedachten. Had Lina ook haar ogen open? Probeerde ze weer in te slapen? Het moest nog heel vroeg zijn, misschien vier uur in de morgen, hoogstens vijf uur, te oordelen aan hun vermoeidheid. En al was de haven heel de nacht niet in slaap geweest, de stad achter de huizen aan de kade bleef nog doodstil.
Sinds drie uur de vorige middag waren ze in Duinkerken. Twee dagen geleden hadden ze Caen verlaten, midden in de nacht, en het zou Michel moeite gekost hebben om zich in de juiste volgorde alles te herinneren wat ze sindsdien hadden gedaan. Aan de gebeurtenissen in Caen bewaarde hij een herinnering zóprecies, als was het een ets, een van die etsen uit de vorige eeuw die de romans uit zijn jeugd illustreerden. Het wonderlijkste was Ferchaux geweest in die warme atmosfeer vol geschitter van de Brasserie Chandivert, en de bekende wijsjes die het orkest speelde schenen een tafereel uit de film te begeleiden. Maudet vreesde vooral een al te snel oordeel van Lina over Dieudonné Ferchaux: die banale omgeving leek hem niet in het voordeel van zijn patroon. Hij zag de fluwelige ogen van zijn vrouw nieuwsgierig op hem gericht en hij had haar willen helpen om te begrijpen, haar willen uitleggen wat er buitengewoon en opwindend aan hun metgezel was.
Maar Lina, van wie hij vreesde dat ze opstandig en misschien zelfs wel agressief zou worden, toonde zich al heel gauw volgzaam.
„Neem mij niet kwalijk, mevrouw, dat ik met uw man praat... We moeten vertrekken, Maudet... Over een paar uur is het te laat... Arsène is bij dokter Pinelli. Ik heb naar Parijs getelefoneerd en mr. Aubin denkt dat het bevel tot aanhouding in de loop van de dag is getekend... De politie heeft misschien op dit moment het huis al ingesloten. "
Zijn jukbeenderen waren nog wat rood van de koorts, zijn ogen bleven schitteren en de huid bij zijn slapen was fijn en strak. Maar hij bleef kalm en sprak met een even gewone stem als de tientallen bezoekers in het café: „Ben je niet bang mij te volgen?"
In een poging om er zoveel mogelijk spontaneïteit aan te geven, antwoordde Michel met kracht: „Welnee, meneer. "
„En u, mevrouw?"
„Ik ben bereid om met Michel overal heen te gaan. Ik heb hem ook wel naar hier gevolgd en daarginds heen. " Daarginds heen, dat was naar Ver, het huis in de duinen waar ze niet zonder wrok over spreken kon. Ferchaux zuchtte als voor zichzelf:„Ja... het is misschien beter dat we met zijn drieën zijn... Luister, Michel... "
Het was de eerste maal dat hij hem bij zijn voornaam noemde.
„Het is voorzichtiger als ik niet naar huis terugkeer. "
Was het niet buitengewoon dat nu, in hun kamer in Duinkerken,Lina precies op dit moment in de duisternis en de stilte, alsof haargedachten dezelfde weg hadden afgelegd als die van haar man,hem toefluisterde:„Denk je dat hij bang is?'„Ik denk het niet. Hij wil zich tot het bittere eind verdedigen. " Het was waar dat sinds het onderhoud in Caen, in de Brasserie Chandivert, Ferchaux zijn kalmte geen moment kwijt was geraakt. Niettemin had zijn gedrag toch iets ordeloos gehad.
„Ik vraag me af of... "
Ze hoefde niet verder te gaan: Lina vroeg zich af of hun metgezel inderdaad niet een beetje gek was, zoals Arsène had beweerd.
Eerst waren ze uit het café weggegaan en op straat hadden ze gesproken als samenzweerders die bang zijn dat er een spion tussen de mensen loopt.
„Luister, Maudet... je gaat naar de rue des Chanoinesses; je probeert te weten te komen of Arsène alweer terug is... Als hij thuis is, is hij vast op zijn kamer. Ik heb ervoor gezorgd, dat de sleutel aan de buitenkant van zijn deur zit, je kunt hem makkelijk opsluiten... Mijn oude Jouette zal willen weten of je mij hebt gezien, waar je heengaat en wat je doet... Het zal wel wat moeilijker wezen, maar je moet haar óók opsluiten... Dan pak je je spullen, maar zorg dat je plaats in je koffer openhoudt. Hier is een sleutel... Het is die van het schrijfbureau in mijn kamer net tussen de twee ramen. In de linkerla vind je ongeveer vijf miljoen, zowel in Franse als in Engelse en Amerikaanse bankpapieren... Je vindt er verder nog een klein zakje van gemzenleer, waarin een paar ruwe diamanten en een grote robijn zitten... Je vrouw en ik zullen op je wachten in het café op de hoek... Zodra je klaar bent, kom je daar een glas drinken aan de toonbank zonder iets tegen ons te zeggen en wij gaan vóór je weg... Ik heb dan de tijd een taxi aan te houden... Ik vertrouw de stations niet... " Was het mogelijk dat de vlucht even plotseling kwam als het uitbarsten van een ziekte die al lang gesluimerd heeft? Toen al, in de blikken die ze wisselden, vroegen Michel en Lina aan elkaar: „Is hij bang?"
Zo ja, dan was het toch niet de paniekstemming die zich van een Maudet zou hebben meester gemaakt als hij dezelfde risico's had gelopen. Hij bleef lucide, werd steeds kouder en sprak met snijdende stem.
Zij leefden buiten de werkelijkheid, lieten zich in de ban brengen en begonnen de schimmen der voorbijgangers met wantrouwen te bezien.
„Ik moet mijn spullen in mijn kamer gaan halen", wierp Lina nog tegen.
En Ferchaux:„Ik wacht wel op u op straat. "
Michel herinnerde zich dit voorval, want in het donker was hij rood geworden. Deed Lina geen dienst als gijzelaar, om te beletten dat de jongeman er met de miljoenen vandoor ging? Hij nam het hem kwalijk. Later trachtte hij er zich van te overtuigen dat Ferchaux Lina alleen maar niet in de steek liet uit angst voor de eenzaamheid. Nieuwsgierig naar het toneel dat hij met Arsène zou moeten spelen, verliet Maudet zijn gezelschap, liep snel, opende het kleine deurtje in de poort van de rue des Chanoinesses en stelde zich gerust toen hij geen licht zag branden op de tweede verdieping. Jouette boog zich over de trapleuning en herkende zijn gestalte, s, Hebt u Dieudonné gezien?"
Moest hij ja zeggen, of nee? Als hij nee zei, zou ze hem als een dief beschouwen, wanneer ze hem in de laden zou zien of horen rommelen.
„Hij heeft me met een boodschap gestuurd... "
„Komt hij niet?"
„Morgenochtend... "
Vol wantrouwen en ongerust als een kat op de dag van de verhuizing, volgde ze hem overal. Waar zou hij zich van haar kunnen ontdoen?„Hebt u niet wat warms voor me te drinken?"
„Ik heb de kachel laten uitgaan, maar als het absoluut nodig is,kan ik wel wat water opzetten op het gas. "
„Graag, wilt u?"
Hij voelde dat ze aarzelde en hem van onder aankeek.
„Waar hebt u hem ontmoet? Waarom is hij niet mee teruggekomen?"
„Hij is me komen opzoeken bij Chandivert. "
„Wat voert hij daarginds in zijn eentje uit? Ik wed dat... " Ze begreep waarschijnlijk de waarheid en zeker stond ze op het punt de keuken niet binnen te gaan. Toch deed ze een paar stappen en Michel, trillend van het hoofd tot de voeten, trok brutaal de deur dicht, zocht de sleutel en draaide die twee keer om. Hij had die avond het gevoel een dief te zijn. Onophoudelijk hoorde hij de oude tegen de deur slaan. Hij verwachtte dat ze ieder ogenblik een raam zou openen en om hulp roepen. Tenslotte morrelde ze met een stuk ijzer aan het slot. Zou dat niet openspringen? Hij deed de koffer open en gooide er door elkaar vuil linnengoed in en de gele enveloppen uit het bureau, die bankbiljetten bevatten en met gewone elastiekjes werden dichtgehouden. Nog nooit had hij een dergelijk bedrag bij elkaar gezien. Arsène kon terugkomen, hij zou ook in de stad Ferchaux en Lina kunnen ontmoeten. Michel holde met vier treden tegelijk de trappen af en vergat het licht uit te doen. Hij merkte het pas toen hij op het binnenplein stond, maar had de moed niet om nog terug te gaan. Hij sprong de stoep op en... Waarschijnlijk worden dieven op die manier gegrepen: het slechtgesloten koffertje sprong open en linnengoed en enveloppen vlogen over de straat. Gelukkig kwam er niemand. Hij bukte zich, raapte snel zijn fortuin op, en vergat bijna de kleine leren zak die een rozenkrans leek te bevatten. Toen hij overeind kwam, zag hij aan de overkant de buurvrouw achter het raam staan. In haar nachtjapon, met spelden in het haar, bekeek ze hem. Achter haar brandde een zwak licht. Had ze vanaf de plek waar ze stond de biljetten kunnen herkennen die uit een gescheurde enveloppe gevallen waren? Hij groette haar links en onhandig, vertrok en kwam eindelijk in de rue Saint-Jean, waar hij het aangewezen café opzocht.
Hij wist dat Lina het hem kwalijk zou nemen, maar hij kon niet nalaten iets te bestellen: „Een calvados. "
Hij zag haar en Ferchaux in de spiegel aan een tafeltje zitten.
„Een grote!" voegde hij eraan toe, toen de baas een klein glas voor hem neerzette.
Hij dronk er twee. Hij bekeek zichzelf en er was iets beslists, dat hem wel beviel, in zijn levendig, maar bleek gezicht. Om Ferchaux te laten zien dat hij ook in staat was om de tuin te leiden, vroeg hij:„Hoe laat is er een trein voor Parijs?"
„U hebt de tijd nog. Pas om tien minuten over twaalf. " Het was een paar minuten over elf. Hij betaalde, ging weg, vond buiten zijn metgezellen en met hun drieën namen ze plaats in een wachtende taxi. De chauffeur was blijkbaar al op de hoogte, want hij vertrok zonder nog te wachten en reed naar een van de uitgangswegen van de stad.
Ferchaux en Lina zaten op de achterbank, Michel tegenover hen op een klapstoel. Hij betreurde het dat hij niet naast de chauffeur was gaan zitten, omdat hij dan pas voluit van de nachtelijke rit zou hebben genoten.
„Arsène was nog niet terug. Ik heb Jouette in de keuken opgesloten. "
„Arme Jouette!"
Lina, die helemaal niet verlegen was, vroeg: „Waarom hebt u haar niet meegenomen?"
„Omdat ze veel te gemakkelijk te herkennen is. " Michel durfde niet te vragen waar ze heen reden. Misschien sukkelde Ferchaux, die hij in het duister niet zien kon, wel in slaap. Ze reden door Rouaan. Een beetje buiten de stad hield de chauffeur stil om te tanken. Onder het voorwendsel dat hij even zijn behoefte moest doen, stapte Michel uit de auto en vroeg, toen hij er weer in moest, toestemming om naast de chauffeur te gaan zitten. Een eind verder informeerde deze, om de stilte te breken: „Is dat uw schoonvader?"
Zijn gedachten waren op dat ogenblik nogal wanordelijk. Waarom bracht de zin van de chauffeur hem het verhaal in herinnering dat hij nog diezelfde avond aan Lina verteld had, van Ferchaux die cynisch, louter uit boosaardigheid, naar bed ging met de vrouw van een van zijn ondergeschikten? Hij voelde zich slecht op zijn gemak en wilde zich omdraaien. Maar hij kon binnen toch niets zien. Hij had bovendien ongelijk, het was idioot, de situatie was helemaal niet dezelfde. Als Ferchaux in Oebangi zo gehandeld had, dan was het geweest uit minachting voor een zwakke en laffe kerel, die hij tot alles bereid voelde als er maar voordeel uit te halen viel.
Bijna had hij, om van gedachten te veranderen, aan de chauffeur gevraagd waar ze heengingen, maar hij bedacht bijtijds dat die vraag weinig natuurlijk lijken zou.
Om twee uur 's morgens kwamen ze aan in Amiens. Ze werden afgezet tegenover het station, waarvan de wachtkamers nog open waren. Zij gingen binnen en werden opgenomen in een dierlijke warmte die onsmakelijk rook. Ferchaux zweeg tot de chauffeur verdwenen was.
„Er moet nog een trein binnenkomen", zei hij toen. Ik heb tweeauto's voor het station zien staan. Het zijn waarschijnlijk taxi's. Ga naar buiten en zeg tegen een. ervan dat je je vrouw en je schoonvader met de trein verwacht en dat je vannacht nog met ze naar Abbeville moet... "
Van tijd tot tijd legde hij een kinine-pilletje op zijn tong. Eens vroeg hij aan Lina met de stem van een gewoon man die zich tot de jonge vrouw wendt: „Bent u niet moe?"
Ze ontkende, maar was toch ingeslapen op de vettige bank, toen haar man weer terugkwam. Lina kon overal slapen en ze gloeide dan als een kind.
Waaraan dacht Ferchaux in die lege uren? De deur die toegang gaf tot de perrons werd opengedaan. Mensen doken op uit hun stapel dekens óf lompen alsof zij verrezen. Lawaai drong de wachtzaal binnen. De mensen botsten tegen elkaar. Ferchaux, Lina en Michel begaven zich naar de uitgang en vonden op de stoep de nieuwe chauffeur staan wachten.
Maudet nam zonder aarzelen naast hem plaats. Hij zou anders zichzelf de indruk hebben gegeven nog geloof te hechten ook aan de stomme gedachte die hem in de vorige auto door het hoofd was geschoten.
Waar waren ze nog meer heengegaan? Op hun lippen proefden ze de nasmaak van treinen, van verstookte benzine, van alcohol, die vooral Michel bij iedere gelegenheid naar binnen goot, — om wakker te blijven, zoals hij tegen Lina zei, die ook van hem moest drinken. Alleen Ferchaux stelde zich met grote glazen mineraalwater tevreden.
In Abbeville namen ze afzonderlijk de trein, Maudet en zijn vrouw tweede klas en Ferchaux derde. Hij had dat zo gewild, hij had met ze afgesproken in een café in Rijsel en ze de raad gegeven om bij aankomst een paar uur te gaan slapen. Lina was te afgemat om tegen te spreken. Ze onderging alles zonder slecht humeur, zonder protest en zonder iets kwaads te zeggen van Ferchaux.
„Geloof je dat al die voorzorgen nodig zijn?" vroeg ze alleen maar geeuwend.
„Dat weet ik niet. Op het ogenblik worden we nog niet gevolgd. Maar als ze hem werkelijk willen aanhouden, dan zullen ze waarschijnlijk zijn sporen volgen en chauffeurs, station- en hotelpersoneel ondervragen. "
„Ik begrijp niet wat Arsène bij die dokter is gaan doen. "
„Ik denk, zie je, dat als Ferchaux gearresteerd wordt, zijn broer proberen zal hem gek te laten verklaren. "
„Zou hij dat doen? Zijn eigen broer?!... "
Zij sliep in, haar lippen waren gezwollen en haar hoofd schommelde heen en weer. Het was dag, toen ze in Rijsel aankwamen. Zij hadden pas voor 's middags twaalf uur afgesproken en ze gingen in het eerste het beste hotel even liggen. Zij hadden geen bagage meer, want daar had Ferchaux zich mee belast. Ze werden aangezien voor een verliefd paartje en men was een beetje verbaasd datzij een kamer vroegen op dit bleke uur van de dag, terwijl de naburige markt volop aan de gang was.
Michel wilde met alle geweld met zijn vrouw naar bed. Stellig was het de dubbelzinnige blik van het dienstmeisje en de manier waarop ze het bed opensloeg, die hem op deze gedachte hadden gebracht. Hun oogleden prikten en hun ledematen waren gevoelig als wonden die beginnen te genezen.
Bijna hadden ze op de afgesproken plaats Ferchaux niet herkend. Michel had onder tafel twee voeten gezien met nieuwe schoenen aan, zwarte rijglaarzen die netjes gepoetst waren. De man droeg een wollen marine-blauw confectiepak. Op zijn hoofd had hij een van die petten met zwarte galons, zoals bijna al diegenen dragen die van de zee leven, matrozen en gepensioneerden, reders en het volkje langs de haven.
Hij stond met een zekere gejaagdheid op om Lina te begroeten en die beleefdheid jegens een vrouw was van zijn kant tamelijk onverwacht. Op het tafeltje vlak bij een glas spuitwater lag een vlekkerige krant.
„Heb je 't nog niet gelezen?"
Hij wees op een titel met middelmatig grote letters.
„De zaak Ferchaux.
De heer Duranruel, procureur-generaal, heeft gisteren een aanhoudingsbevel ondertekend tegen Dieudonné Ferchaux, de moordenaar van drie negers in Oebangi, een maatregel die wij onze lezers sinds lang hebben laten voorzien.
Het bevel is onmiddellijk telegrafisch doorgegeven aan het Parketin Caen, waar Dieudonné Ferchaux zich na zijn aankomst in Frankrijk gevestigd heeft.
Dit nieuws heeft enige beweging veroorzaakt op de Beurs en de aandelen van verschillende koloniale maatschappijen die door de gebroeders Ferchaux gecontroleerd worden zijn belangrijk gedaald. " Met een beweging van zijn kin wees hij naar zijn been.
„Heb je gezien?"
„Jawel. "
„Ze zullen een man zoeken met een houten been. Ik heb een rubberbeen gekocht. Het past me nog niet helemaal. Het kost me moeite om te lopen, maar het is veiliger.
Hij was verrukt van zijn nieuwe pak en vooral van zijn pet, want hij keek graag in de spiegel. Hij leek zo eigenlijk minder op een reder dan op de oude bediende van een reder of beter misschien nog op een ambtenaartje dat aan zee woont en graag de indruk wil maken van een kapitein op de lange vaart.
„Om twee uur nemen we de trein. Het is tijd om te gaan eten. " Hij zocht een bescheiden restaurant uit, waar de tafels gedekt waren met geruit papier en waar de meeste vaste klanten hun servet opgerold in een kastje hadden liggen.
„Ze zullen denken dat ik naar België gevlucht ben. " Ook Michel had gedacht dat ze op weg waren naar België, maar na weer andere treinen genomen te hebben, in stations te hebbengewacht, uit elkaar gegaan te zijn en weer bij elkaar gekomen en nogmaals een slapeloze nacht te hebben doorgebracht, vol namen van stations die ze half zien konden door de vuile ruiten van hun coupé, waren ze tenslotte definitief in Duinkerken gebleven. Sinds hun vertrek uit Caen had Ferchaux niet geslapen en toch was zijn koorts gezakt, het trillen van zijn vingers was verdwenen en er waren geen zweetdruppels meer op zijn voorhoofd te zien. Hij was bleek en vertoonde grijze vlekken die de magerte van zijn trekken nog onderstreepten. Zijn baard was gegroeid, grijzig ook, en in plaats van hem harder te doen schijnen of armzaliger, maakte dat zijn gezicht gewoner.
„Ik moet je nogmaals met een opdracht belasten, Maudet. Deze keer kun je met je vrouw gaan. Ik kan niet mijn intrek in een hotel nemen, want alle hotels zullen door de politie worden onderzocht. Je moet proberen twee kamers te huren, liefst in hetzelfde huis. Bij voorkeur eenvoudige kamers in de buurt van de haven. " Toen Lina en Michel op zoek gingen, dachten ze hetzelfde.
„Hij zal misschien van de gelegenheid gebruik maken om er alleen vandoor te gaan... "
Ze hadden nog geen tien stappen gedaan, toen Ferchaux, alsof hij hun gedachten geraden had, hen terugriep en het koffertje aan Maudet gaf.
„Het is beter als jullie bagage bij je hebt. "
„Maar... "
Michel was verlegen. Door dit te doen legde Ferchaux zijn lot in hun handen. Kende hij hen al zo goed? Tranen sprongen in zijn ogen en onderweg zei hij tegen Lina:„Zie je nou wat voor een man het is!... Ik zweer je dat als je hem beter kent, je net als ik... "
Ze sprak niet tegen en dat was al heel ongewoon. Ze liepen lange tijd te zoeken naar bordjes voor de ramen van de lage huizen, die aan het einde van de haven een groezelige wijk vormden., Van tijd tot tijd liep Michel een café binnen om inlichtingen te vragen en maakte van de gelegenheid gebruik om een glas te drinken. Die uitputtende tocht die maar geen einde scheen te nemen was tenslotte toch achter de rug en ze lagen daar nu diep in een bed met een onbepaalbare geur — Lina beweerde dat het de geur van de varens was waarmee de matrassen gevuld waren — op het daglicht te wachten of op de slaap.
Langzamerhand begonnen de geluiden samen te klinken, wagons zetten zich in beweging, niet ver van het huis vandaan, en stootten tegen elkaar, fabrieken riepen de arbeiders met fluiten of sirenes en eindelijk begon er vlak voor het raam een hijskraan te werken.
„Slaap je niet?"
„Nee. "
„Denk je dat we hier lang zullen blijven?"
„Dat weet ik niet. Ik denk het wel. " '„Wat verwacht hij eigenlijk?"
Ook dat wist Michel niet, maar hij kon het vaag raden. Hij begonsommige reacties te delen van die wonderlijke man met wie hij verschillende weken leefde en wiens geringste daad hem in het begin in de war gebracht had. Maar hij zou niet in staat zijn geweest om zijn indrukken aan Lina mee te delen, want daarvoor was het veel te ingewikkeld en nog te onduidelijk. Zo vermoedde hij bijvoorbeeld dat de grondslag van Ferchaux' minachting voor zoveel mensen en dingen de verveling was. Niet de verveling, zoals hij, Maudet, die had kunnen voelen. Een geweldige, ijskoude verveling, de verveling van een man die alles heeft gezien, alles heeft gekend, die van alles is teruggekomen en die tenslotte de eindeloosheid van de menselijke eenzaamheid heeft ontdekt. Die verveling zou hetzelfde geweest zijn in een deftig huis is Parijs, als in het huis in de duinen of in de oude statige woning in de rue des Chanoinesses, en stellig kende Ferchaux haar ook al in het stoombootje dat onvermoeibaar zijn sporen trok door de rivieren van Oebangi.
Alle inspanning die een man maar kan opbrengen, had hij opgebracht. Het was onmogelijk nog verder te gaan. Een uitgestrekt land behoorde hem toe, waarvan hij de werkelijke meester was, en misschien was hij het wel geweest die, om zich te verstrooien, die geniepige en haast kinderachtige strijd met de ambtenaar Arondel begonnen was.
Misschien zelfs — maar Michel voelde dat hij zich hier aan de uiterste grens van de waarschijnlijkheid bevond — had hij bijna bewust, uit verveling, spel, of bij wijze van uitdaging, zijn eigen macht ondermijnd.
Was het geen verlichting voor hem geweest genoodzaakt te zijn opnieuw het hoofd te bieden aan een tegenstander en zich na zoveel jaren in te schepen voor een Frankrijk dat hij niet meer kende, waar hij nergens meer thuis was, en waar de eerste de beste schuilplaats, een huis in de duinen, hem welkom moest zijn? Vechten! Maar niet zich laten vangen in een val als een wild dier in het woud, niet zich laten opsluiten binnen de vier muren van een gevangenis of een gekkenhuis!Het dreigend gevaar had hem zo opgezweept, dat hij, neergeveld door een crisis van moeraskoorts, toch was opgestaan en twee dagen en twee nachten onderweg was geweest zonder een spoor van vermoeidheid.
Sliep hij achter de muur die hen scheidde?Die twee dagen en die twee nachten, de nachten vooral, hadden een nieuwe intimiteit tussen hen doen groeien, waaraan Lina op natuurlijke wijze deel had.
Het paar had zich bij de weduwe Snoek laten inschrijven onder de naam van meneer en mevrouw Manier. Of juister, ze waren helemaal niet ingeschreven, want ze hadden geen enkel register moeten invullen; ze hadden alleen die naam genoemd en die was zonder meer aangenomen. Michel had uitgelegd dat de vader van zijn vrouw, meneer Dentu, een oud zeeman, last van zenuwen had en dat de dokter hem zeelucht had voorgeschreven.
Het huis was geen logement en ook niet helemaal een familiepension. Het was een van de laatste huizen van de kade met een puntdak en heel laag. Men moest een stoepje af en kwam dan in een bijzonder net vertrek, dat meer op een eetkamer leek dan op een cafézaaltje met zijn ronde tafel, waarover een gebloemd zeildoek lag, met het portret van wijlen Snoek aan de muur en al zijn eretekens rondom de lijst. Want toen de heer Snoek nog leefde, was hij kapitein van een sleepboot geweest en had een goed dozijn reddingen verricht.
Een deur met kleine ruitjes scheidde dit vertrek van de keuken. Soms kwamen er mannen binnen, zeelui of binnenschippers, die er allemaal als burgermannetjes uitzagen. Het waren mensen van een zekere leeftijd, merendeels Vlamingen of Hollanders die niet op zoek waren naar wanorde of drinkgelagen. Als ze alleen waren gingen ze meestal in de keuken zitten en dronken dan langzaam een glaasje, babbelend met vrouw Snoek, die intussen haar werk deed.
De kamers waren klein maar van een smetteloze netheid. Er waren er drie en de derde werd bewoond door een pas benoemde loods, die wachtte tot hij een huis gevonden had om zijn vrouw en zijn kinderen uit Boulogne te laten overkomen.
De ramen begonnen grijs te worden en even later boorden zich een paar straaltjes licht van een mooie oranje kleur door de wolken. Michel besloot eindelijk uit bed te springen en liep naar de withouten met zand geschuurde tafel, waarop een porseleinen wasbak stond en een kan ijskoud water.
Als op een afgesproken teken stond ook Ferchaux op in de kamer ernaast en begon op en neer te lopen.
Ze wisten geen van beiden iets af van het nieuwe leven dat hen wachtte. Ze wisten dat er een kalme rust aan voorafging; zelfs de drukte van de haven had iets vreedzaams in zijn kracht en reeds omringde hen de atmosfeer van het huis met zijn zoetelijke rust.
„Wil je mijn koffie en een croissant boven brengen, Michel?" Hij schoor zich, waste zich, kleedde zich aan, om maar zo gauw mogelijk uit de kamer te zijn en op ontdekkingstocht te gaan, eerst beneden en daarna op de kade die hem aantrok. Op het punt de trap af te gaan omhelsde hij zijn vrouw en fluisterde haar in het oor:„Wie weet of wij ook niet op de een of andere dag aan boord van een van die schepen vertrekken?"
„Zijn het passagiersschepen?"
„Vrachtboten. Dat zou nog spannender zijn. " Waarom zou een van die vrachtboten ze niet alle drie meenemen? Want hun lot was voortaan verbonden. Michel dacht alleen nog maar aan zijn toekomst in verband met Ferchaux. Nauwelijks liep hij op de donkere trap die naar boenwas rook of een deur ging open en een manke stap klonk achter hem op de treden. Ze ontmoetten elkaar in de keuken waar de trap op uitkwam. Ferchaux had zich niet geschoren en nu al leek die korte,grijze baard vertrouwd. Maar het verrassende was zijn stem, die bijna vrolijk zei:„Goede morgen, madame Snoek, ik ben wakker geworden van de heerlijke geur van uw koffie. "
„Als u hiernaast wilt gaan zitten, zal ik uw ontbijt brengen. Ik heb u nog niet gevraagd wat u gewoonlijk eet 's morgens?" Er stond een pan op het vuur die gediend had om er vis in te bakken; de geur ervan hing nog in de blauwige lucht.
„Wel, als u nog een of twee makrelen hebt... "
„Ik zie dat u net eet als de mensen hier. En de jonge mevrouw?"
„Als u het goedvindt, kwam Michel tussenbeide, dan zal ik haar een kop koffie met melk boven brengen en een snee brood. " Hij had niet om croissants durven vragen en hij was er blij om, want madame Snoek sneed van een groot brood dikke boterhammen af en maakte zich gereed die met het brede broodmes van onder tot boven te boteren.
„Hoeveel sneden?"
„Een is wel genoeg. Mijn vrouw is vandaag een beetje moe. " Toen ze tegenover elkaar zaten in de voorkamer onder het portret van de overleden sleepbootkapitein, dansten er goudstofjes in de zon, die ze voor de eerste maal sinds lange dagen zagen. De lucht moest koud zijn, want soms sloeg een van de arbeiders aan de hijskraan de armen in elkaar om zich te verwarmen. Maudet verloor geen kruimel van de maaltijd noch van het schouwspel buiten, noch van de geuren die zijn neusvleugels deden trillen. En hij raakte in de war, toen hij bemerkte dat Ferchaux op hem zat te letten.
Wat dacht Ferchaux van hem? Het was onmogelijk dat hij zijn ongeduld om te leven, die begeerte die hem vooruitdreef, niet voelde. Maakte dat hem, die toch over de zestig was, niet jaloers?"
„Heb je de moed om vandaag weer op reis te gaan?"
„Hoezo? Gaan we hier weg?"
„Welnee. Ssst!... Ik moet je een opdracht toevertrouwen. Wepraten er straks over. "
Michel ging Lina haar ontbijt brengen.
„Ik geloof dat ik weer weg moet", kondigde hij haar aan.
„Helemaal alleen?"
„Dat weet ik nog niet. "
Hij dacht dat ze zou gaan protesteren, dat ze een beetje bang was van Ferchaux, maar het gekeurde niet. Ze bleef rustig. Wat ze gevreesd had was vooral, dat ze nu alweer zou worden losgerukt uit de rust die ze eindelijk had gekregen.
„Moet ik opstaan?"
„Nog niet meteen, denk ik. Je vader en ik gaan weg om wat te praten. "
„Dat is waar! Ik vergat dat ik hem vader moet noemen!" Een paar minuten later wandelden Michel en Ferchaux met kleine stappen over de brede stenen rand van de kade tussen de gespannen kabels en aanlegpalen...
„Zie je, Michel... " Hij onderbrak zichzelf:„Ik zal er aan moeten wennen je zo te noemen en je vrouw Lina, omdat ik hier voor haar vader doorga. Zie je, zei ik, het is beslist noodzakelijk in contact te komen met mr. Aubin. Het is gevaarlijk hem van hieruit op te bellen, want Aubin mag zelf niet weten waar we zijn. Daarom zou het de voorkeur verdienen dat je naar België gaat, naar Brugge of naar Gent en je van daaruit in verbinding stelt met Parijs. Dat heeft bovendien het voordeel dat het mijn broer gerust zal stellen, omdat hij dan overtuigd is dat ik de grens over ben. "
Soms trok hij onder het spreken een pijnlijk gezicht. Dat kwam door zijn nieuwe been waaraan hij nog niet gewend was en dat hem knelde.
Op de eerste verdieping van het huis van de weduwe Snoek ging een raam open en Lina ademde even de frisse buitenlucht in. Maar blijkbaar vond ze die te koud, want ze deed het raam meteen weer dicht en er was niets anders meer te zien dan een beetje wit dat zich achter de gordijnen heen en weer bewoog.