VI
Toen de maaltijd afgelopen was, had Ferchaux gewoon gevraagd:Ben
je niet van plan om uit te gaan?" Michel had ontkennend geantwoord.
Ze hadden iets langer dan twee uur gewerkt. Daarna had Ferchaux
blijk gegeven te willen gaan rusten. Op het ogenblik waarop Michel
zich naar de deur begaf, had hij na een korte aarzeling gevraagd:
„Wat ga je ze nu zeggen?"
Michel had met een vaag gebaar geantwoord. Dat kon betekenen dat
hij er niets van wist, of dat het van geen belang was, of dat het
hem allemaal niet schelen kon.
Er was volk bij Jef, de chef-kok en de stewards van de
Ville-de-Verdun, die op weg was naar Tahiti en Nieuw-Caledonië. Ze
zaten allemaal gezellig in een kring in de hoek vlak bij het
buffet, zoals familieleden die elkaar na lange tijd weer terugzien.
Renée zat er bij en ook de Bretonse uit de slechte buurt; een van
de mannen had zijn arm om haar heen geslagen en ze bloosde, toen ze
Michel zag binnenkomen.
Ze dronken champagne. Verschillende lege flessen stonden al naast
elkaar op het marmer van de tafel en je kon voelen dat het daar
niet bij zou blijven.
Het tafereel had niets buitengewoons, niets onverwachts en toch
ergerde het Michel door zijn vulgariteit. Kwam het omdat hij wist,
ofwel voelde hij werkelijk dat deze mannen die hetzelfde witte pak
droegen als iedereen, ondergeschikten bleven en, zodra ze weer aan
boord waren, op het eerste belletje van de passagiers zouden komen
aanlopen?Ze waren aan de wal, vandaag konden ze zich de gelijken
tonen van om het even wie en met een opgewonden kleur en
schitterende ogen was er iets agressiefs in hun houding.
Het had Michel nooit gehinderd, Renée in gezelschap te zien van de
klanten van de Atlantic. Eigenlijk was het nooit in hem opgekomen
jaloers te zijn.
Maar hier betrok hij, toen hij zag hoe ze in dit gezelschap op haar
gemak was. Ze waren allemaal ontspannen als boeren op een
bruiloftsdag. Hun lach klonk vet. Althans schaterden ze op het
moment waarop Michel de deur had opengedaan, want zijn binnenkomst
bracht een koelte.
„Zo, ben jij het!" bromde Jef zonder vriendelijkheid. En het
onvermijdelijke aanvaardend:„Drink een glas mee. Rondje van mij.
Ken je deze heren?" Jef had blijkbaar meer gehad dan zijn gewoonte
was. Hij was niet dronken, maar het was merkbaar aan een kleine
brutale gloed in zijn blik. Hij stelde zijn gasten aan Maudet
voor.
„Een Fransman die hier secretaris is van een vreemde kaaiman en
wacht tot die de pijp uitgaat. "
Michel schrok, want die woorden vonden in hem een diepe
weerklank.
„Jullie zullen hem op een dag nog wel eens in Frankrijk zien
aankomen in een luxe-hut, als hij tenminste geen gedonder krijgt. "
Wat betekende dat? Waarom staarde hij de jongeman zo nadrukkelijk
aan? Waarom stelde Renée, die Michel sinds 's morgens niet gezien
had en dus niets kon weten, hem geen vragen? Waarom gaf ze geen
enkel blijk van verwondering over het feit dat hij niet, zoals
gewoonlijk, met haar was komen eten? Het leek er een beetje op of
hij sinds zijn vertrek om tien uur die ochtend al buiten de kring
gesloten was. Maudet had met Renée willen praten, maar ze scheen
niet te begrijpen dat hij haar een teken gaf naar boven te gaan. Ze
luisterde naar de verhalen die de mannen vertelden. Een hunner met
een geslepen gezicht, rode haren ƒ n sproeten had het soort
brutaliteit dat mensen die in hei gewone leven al te ondergeschikt
zijn, eigen wordt als ze te veel drinken. In dit uur was de hele
wereld zijn gelijke.
„Nou, ik zeg tegen haar... ik zweer het jullie, dat het zo was, —
Victor die dienst heeft aan bakboord kan het jullie bevestigen, —
ik zeg haar dus:„Moment, prinses! Laten we de boel niet door mekaar
halen... Wat de dienst betreft, in orde, gezien dat ik daar voor
ben, al laat de maatschappij het niet breed hangen... Maar wat het
plezier betreft, daar heeft Ménesse zo zijn eigen ideetjes over en
zijn gewoonten... U kan u wel weer aankleden, of u moest willen dat
ik de gigolo van de derde klas voor u ga halen... "
„Nèt zoals ik het jullie vertel... Waar of niet, Victor?"
„Trouwens, ze heeft het met Victor ook geprobeerd... " Het klonk
allemaal vals, om te gillen zo vals. Niemand geloofde het, zelfs
niet de man die sprak. Dat nam niet weg dat iedereen verrukt zat te
luisteren.
„Stel je voor, een tante van vijf en veertig lentes, met haar twee
honderd pond, zo vet als een varken!... En toen bood ze me honderd
frank aan. Verbeeld je! Honderd ballen... " De Bretonse lachte
tranen met tuiten bij dit verhaal.
„En het was iedere avond hetzelfde liedje. Ze zette zich in de bar
tot sluitingstijd in haar eentje onder de pekel en schommelde dan
later door het schip, botste tegen de wanden en donderde van de
trappen af op zoek naar een zusterziel. Ik ken er twee die er in
getrapt zijn voor die honderd ballen. Schijnt dat ze ze ook nog op
het psychologische hoogtepunt „popje" moesten noemen. Kan je 't je
voorstellen!"
De blik van Michel ontmoette die van Renée en hij was boos ophaar,
omdat hij voelde dat ze alletwee dezelfde gedachten hadden gehad.
Waarom had dat verhaal van een reizigster op haar retour hun doen
denken aan Mrs. Lampson? Jef had er ook aan gedacht, want die zei
met een vette stem:„Ik heb al opgemerkt dat er op iedere boot
tenminste eentje zo is. " Michel had zin om weg te gaan, maar hij
deed het niet. Hij bleef humeurig in zijn hoek zitten, dronk zijn
glas leeg en klonk iedere keer weer opnieuw als er een rondje
gegeven werd. De mannen van de Ville-de-Verdun gingen maar niet
weg. Ferchaux had aan Michel gevraagd of hij naar huis kwam om te
eten en Michel had toegestemd. De tijd ging voorbij. De lampen
waren aangestoken. Toen hij eindelijk opstond tegen half acht,
terwijl Napo de tafels begon te dekken en de borden klaar te
zetten, vroeg Renée hem: „Ga je daarginds eten?"
„Ik zal het je morgen wel uitleggen. "
„Natuurlijk, natuurlijk", deed Jef, alsof het niemand interesseerde
en iedereen al op de hoogte was. De dag nadien wist Jef meer te
vertellen.
Michel had al vroeg het huis van Vuolto verlaten om naar de poste
restante te gaan, zoals het zijn dagelijkse gewoonte was geworden,
zelfs toen hij nog geen post verwachtte. Hij had zich eerst
voorgenomen niet bij Jef binnen te gaan. Toen, als een dronkaard
die geen weerstand kan bieden aan de aantrekkingskracht van zijn
vertrouwde kroeg, had hij de deur opengeduwd op de tijd waarop Jef
in zijn eentje bezig was met poetsen.
„Is Renée boven?"
„Ze slaapt. Er waren gisteravond twee schepen en ze is laat thuis
gekomen. "
Dat betekende dat Michel er beter aan deed haar niet te wekken. Hij
had er trouwens helemaal geen zin in. Hij wenste Jef te zien,
overigens zonder precies te weten waarom. Misschien zaten de
dubbelzinnige woorden hem dwars die de Belg de vorige dag had
uitgesproken? Was het geen zwakheid van hem zich altijd maar weer
zorgen te maken over de mening van anderen? Ze waren blijkbaar laat
opgebleven. Het café stond nog overhoop. Flessen en glazen
slingerden nog op de tafels met sigarenpeukjes en borden waarin nog
laat warme worstjes waren opgediend. De wallen onder de ogen van
Jef stonden duidelijker opgetekend dan gewoonlijk, maar die ogen
zelf tintelden met een wrede ironie, zodra ze zich op Michel
richtten.
Deze mompelde alsof hij zijn gedrag verantwoorden moest: „Hij heeft
me zo gesmeekt dat ik niet anders kon doen. Daarentegen heeft hij
beloofd me met rust te laten en niet de hele dag op mijn hielen te
zitten. "
„Zeg eens... " ,„Wat?"
„O niets. Zo maar een inval. Die Ferchaux van je... Je hebt me toch
gezegd, niet, dat hij nog ongeveer een miljoen over heeft?" Maudet
knikte.
„Aangezien hij hier onder een valse naam leeft, veronderstel ik dat
hij geen bankrekening bezit, want dat zou niet voorzichtig zijn?"
Michel begon te begrijpen en de ogen van Jef keken hem scherper
aan, zo scherp dat hij verplicht was zijn ogen neer te slaan.
„In dat geval moet hij zijn geld wel ergens stoppen. Snap je wat ik
bedoel? Nou gewoon, zonder er iets achter te zoeken vroeg ik me zo
maar af of hij je liet zien waar hij het wegstopt. " Het zou niets
anders behoeven te betekenen dan wat de woorden zeiden, maar Michel
wist dat Jef zo dom niet was, dat de zinnetjes die hij op die
manier losliet bijna altijd een andere betekenis hadden.
Bijna vanzelf kwam het beeld van Ferchaux hem voor de geest,
wanneer die zich 's avonds ontkleedde, een magere, naakte Ferchaux
met een bleekharige huid en om zijn middel een linnen gordel die
hij nooit afdeed.
In die gordel zat het geld verstopt, zoals de Belg het noemde. In
Duinkerken lieten ze de bankbiljetten in de tas die eenvoudig
opgesloten lag in de kast, want niemand kwam op de gedachte om de
eerlijke madame Snoek niet te vertrouwen. Sinds hem het zakje met
de diamanten ontstolen was, toonde Ferchaux zich voorzichtiger. In
Montevideo had hij deze gordel laten maken. Het grootste deel van
het geld was omgezet in biljetten van duizend dollar, wat niet veel
ruimte innam. Als het nodig was wisselden ze een van de briefjes.
En dat geld, bestemd voor de lopende uitgaven, werd dan weer in een
sigarenkistje gedaan. Zou Michel niet eens te meer rood worden? Het
was hem wel gebeurd, wanneer hij met pokeren verloren had of zich
halfdronken in een nachtkroeg had laten meeslepen, dat hij ook
rondjes champagne aanbood en schulden maakte en dan een vluchtig
bezoek aan de la had gebracht om er een paar kleine briefjes te
stelen. Hij was nooit te weten gekomen of Ferchaux het gemerkt had.
Gierig als hij was, moest hij de briefjes wel hebben nageteld, en
toch had hij Maudet hierover nooit enig verwijt gemaakt. Waarom
bracht Jef dit onderwerp ter sprake en waarom vooral zag hij er zo
tevreden uit?„Ik weet natuurlijk waar het geld is. En wat dan
nog?"
„Niks wat dan nog, kereltje! Dat is alles. Het gebeurt zo wel eens
dat je ondanks je zelf aan allerlei dingen denkt. Heb je geen
boodschap voor Renée?"
„Zeg haar maar dat ik beslist met haar kom eten. "
„Best. "
Wat had Jef willen insinueren? Hij dacht er aan toen hij op straat
liep. En nog meer, toen hij in het huis van Vuolto weer in
tegenwoordigheid was van Ferchaux die zijn aantekeningen in orde
bracht.
Had Jef Maudet willen doen begrijpen, dat hij wel gissen kon waarom
deze in plaats van zijn vrijheid te behouden, weer bij zijn patroon
teruggekeerd was?Zou hij?... Jef was er toe in staat. Misschien had
hij zich alleenmaar het boosaardig genoegen gegund om gevaarlijk
zaad te strooien in de ziel van de jongeman? Want deze kon niet
meer ophouden er aan te denken. Wanneer hij, al was het maar
toevallig, naar Ferchaux keek, bleef zijn blik onwillekeurig ter
hoogte van de gordel hangen. De grootste verandering in huis was de
aanwezigheid van een vrouw, van die goede, dikke mulattin, die van
de ochtend tot de avond aan het zingen was. Soms kreeg je zin haar
het zwijgen op te leggen, maar ze deed het zo goedmoedig en wanneer
men haar riep, lachte ze zo ontwapenend, dat niemand er de moed toe
had.
Voor het overige gebeurde tussen de twee mannen ongeveer hetzelfde
wat er ook al gebeurd was in Duinkerken na de uitbarsting onder het
kaartspel: Ferchaux toonde zich wat meer voorkomend en Michel wat
meer gedienstig.
Omdat ze allebei wel voelden dat de vrede maar aan een zijdendraad
hing, leefden ze voorzichtig, als op vilten voeten, uit vreesook
maar de geringste uitbarsting te veroorzaken.
Het verschil met Duinkerken was dat ze zich voortaan over
elkaarniet de minste illusie meer behoefden te maken. Ze hadden
elkaaralles gezegd wat hun op het hart lag. Ze kenden elkaar door
endoor.
Over dit alles werd niet meer gesproken, er zou nooit meer over
gesproken worden. Het was uitgewist. In schijn was hun verhouding
weer dezelfde als vroeger.
Ferchaux, die de werkkoorts weer te pakken had, dicteerde urenlang.
Van tijd tot tijd hield hij op om een slok melk te drinken,
ofschoon hij besloten had ongeveer net zo te eten als iedereen.
„Ik denk toch altijd, Michel, dat wat ik doe niet nutteloos is. "
Hij had zich stellig voorgenomen niet meer op die manier te praten
en de bewondering van zijn secretaris af te bedelen, omdat hij nu
wel heel zeker wist dat deze hem niet bewonderde. Maar het was hem
te sterk. Hij beleefde opnieuw zijn jaren in Oebangi en wijdde de
zorg van een verzamelaar of van een maniak aan het reconstrueren
van de aaneenschakeling der kleinste gebeurtenissen. Hij pijnigde
zijn geheugen af voor een onbetekenende kleinigheid.
Het was een beetje alsof hij, om zich minder ellendig te voelen, de
behoefte had ieder ogenblik een portret te bekijken van de man die
hij was geweest.
Er was onder andere een verhaal van ratten en buikkramp. In die
tijd had hij zijn boot in reparatie gestuurd op meer dan drie
honderd kilometer afstand. Hij was met twee negers alleen gebleven
in een armzalige op palen gebouwde houten hut, want er waren nog
geen tien vierkante meter vaste grond in heel de omgeving. Op dat
ogenblik had hij last gekregen van buikkramp, die hem urenlang
dubbel gevouwen hield. De ratten waren de hut binnengevallen en er
waren er zoveel, dat hij iedere nacht gedwongen was geweest,
ondanks zijn koorts, op te staan en een echte strijd met ze aan te
binden.
Ferchaux voegde er dromerig aan toe:„Dat heeft zo zeven weken
geduurd. Ik begreep maar niet waarom de boot niet terugkwam. Ik heb
later geweten dat hij op een zandbank gelopen was en dat een van de
twee inlandse machinisten was opgevreten door een krokodil. Wat van
belang was, wat tragisch was, dat waren de ratten. Van de morgen
tot de avond hielden ze mijn gedachten bezig. Er kwamen er iedere
dag meer. Ze werden steeds brutaler en als ik ging liggen, voelde
ik ze over mijn lichaam lopen. In het begin had ik nog licht om ze
bang te maken, later was dat op. Toen liep ik in het donker heen en
weer, stootte me tegen de wanden, sloeg links en rechts om me heen
tot ik zo uitgeput was dat ik maar ergens neerviel in een slaap vol
nachtmerries, waaruit ik 's morgens midden tussen de dode beesten
ontwaakte... "
Koesterde hij toch nog de hoop aan Michel een woord of een blik van
bewondering te ontlokken?Michel had hem ginds in het huis in de
duinen en later in de rue des Chanoinesses bewonderd. Wat hij in
hem had bewonderd, dat was de man die erin geslaagd was tientallen
miljoenen bij elkaar te krijgen.
Daarna had Maudet hem geminacht, eerst zonder het te weten. Hij had
hem juist geminacht, omdat hij geen kans zag om van zijn miljoenen
te genieten, omdat hij leefde zoals hij het deed, zonder enig blijk
van grootheid.
Tegenwoordig was het nog alleen maar een bijna arme man, zelfs door
zijn vijanden vergeten, een oude zonderling die bang was voor de
eenzaamheid en zich naargeestig vastklampte aan zijn gehoor. Ze
wisten het, de een net zo goed als de ander. Ze wisten dat hun
leven samen alleen nog maar bestond dank zij een handeltje. Dat was
haast net zo brutaal geschied als in dat verhaal van de steward en
die oude gekkin, die honderd frank geboden had om haar geeuwhonger
van dronken vrouw op haar retour toch maar te stillen.
„Blijf die paar maanden nog bij me, hoogstens twee of drie jaar, en
dan krijg je de paar honderdduizend frank die ik nog over heb. " Er
werd niet meer over gesproken, maar het bleef aanwezig als een vlek
die door de nieuwe verf heendringt en om te voorkomen dat de leegte
al te ondragelijk zou worden, hadden ze de aanwezigheid en het
gezang nodig van de matrone, die voor hen zorgde. Ferchaux
protesteerde niet meer, wanneer Michel wat langer buiten bleef. Het
was al te duidelijk, dat er bij een nieuwe ruzie niets meer
hersteld zou kunnen worden.
Iedere dag, soms zelfs tweemaal, zocht Maudet Renée op, kwam op
haar kamer, ging op haar bed zitten en rookte sigaretten, terwijl
hij haar streelde of toekeek hoe ze zich aankleedde. Waarom was hij
ook tegen Renée gaan liegen, met wie hij tot dan toe altijd nogal
eerlijk was geweest? Ze vroeg hem soms: „Geen nieuws meer van je
Amerikaanse?"
Het zou vleiender voor hem zijn geweest de waarheid te zeggen.
Maar hij beweerde van niet en deed of hij niet meer aan haar
dacht.
En toch volgden de brieven elkaar in een steeds sneller tempo op,
nu de aanlegplaatsen van de Santé Clara dichter bij elkaar lagen.
Michel vond bij de poste restante grote blauwe enveloppen, waaruit
hij in zijn hoekje in de Washington tal van blaadjes te voorschijn
haalde, altijd overdekt met groot, bajonet-achtig schrift. De
postzegels veranderden. Na de Columbiaanse postzegels uit
Buonaventura, twee dagen later, om precies te zijn, waren het
postzegels uit Guayaquil in Ecuador.
„Lieve jongen. "
Het was of ze altijd maar bang was de dupe te zijn. Of misschien
vreesde ze te zullen gaan lijken op zoiets als de vrouw van de
Ville-de-Verdun? Onder haar blijdschap was er altijd iets van
terughoudendheid. Nauwelijks werd ze teder of ze spotte alweer met
zichzelf en met hem.
„Hoe kun je me toch de dingen schrijven die je me schrijft? Als het
waar was, als je werkelijk zo gemarteld. werd door de jaloezie, dan
zou je een arme, ongelukkige jongen zijn en ik zou mij mijn leven
lang verwijten je zo te doen lijden... " Ze smulde niettemin van de
vele hartstochtelijke bladzijden, die hij haar met iedere luchtpost
toestuurde. Hij had steeds meer moeite om ze te schrijven. Hij was
nu niet meer in staat, zelfs als hij zijn ogen dicht deed, zich te
herinneren hoe ze eruit zag. Hij was verplicht om in den blinde te
werken. Hij dronk eerst een of twee whiskies en ook de atmosfeer
van de Washington hielp hem, omdat het deze luxe was die voor al
het andere de Amerikaanse vertegenwoordigde.
In de brieven van Mrs. Lampson was altijd weer sprake van mevrouw
Rivero die haar grote vriendin geworden was. Mevrouw Rivero was
getrouwd en had twee kinderen, waarvan een zoon op het college
Stanislas in Parijs.
Maar naar haar brieven te oordelen, leken het wel twee
pensionaatsmeisjes op vakantie. Ze vermaakten zich als twee kleine
gekkinnen met alles en nog wat. In Guayaquil hadden ze op een
terras in de hoofdstraat zoveel ijs gegeten, dat ze er allebei ziek
van waren geweest.
„Er zijn drie dames uit Ecuador aan boord gekomen, toegetakeld als
paraplu's. Iedere keer als wij aan tafel schateren, schrikken ze
op. Het is erg leuk. We hebben de scheepscommissaris, die een
buitengewoon charmante jongen is, gesmeekt om een gekostumeerd bal
te organiseren, want ik reis nooit met een boot zonder een travesti
mee te nemen. Het is een Carmencita-kostuum. Vertel eens, beste,
kun je je mij voorstellen als Carmencita?" Ieder woord had
uitwerking. Sommige zinnen las hij met werkelijke jaloezie. Hij was
bijvoorbeeld jaloers op zijn vriend Bill Ligget, want dat was die
charmante scheepscommissaris, waarover zij het had. De aanleghavens
boezemden hem schrik in, want hij vreesde andere ontmoetingen van
het soort als in Christobal.
„Mijn vriendin Rivero — stel je voor, dat ze Anita heet, een naam
die ik had willen dragen in plaats van die lelijke voornaam
Gertrude — verbeeld je dat Anita maar absoluut wil, dat ik twee
weken op haar landgoed ga logeren. Het schijnt dat het daar nu de
mooiste tijd van het jaar is. Hier is het erg warm. Ze hebben een
klein zwembad op het dek gemaakt en we blijven uren in het water.
Het is erg grappig... "
Dat zwembad beviel Michel ook al niet. En evenmin een bepaalde
passagier, die ze sir Edwards noemde: „Het is de verbluffendste man
die ik ooit ontmoet heb. Hij beweert dat hij nu al twaalf jaar lang
niet één keer aan land overnacht heeft. Het schijnt dat dat erg
moeilijk te combineren is. Hij gaat met een schip zover hij maar
komen kan en op de plaats van bestemming moet hij dan meteen weer
een ander schip vinden. Het kan hem niets schelen waar hij heen
gaat. Al verschillende malen is hij de wereld rond gereisd. Bij
landingen gaat hij bijna nooit van boord.
„Hij is bijzonder goed in het bridgen en hij speelt ook viool. Hij
/ heeft in zijn koffers altijd twee of drie violen bij zich. "
Waarom schreef ze hem niet hoe oud die sir Edwards was? De Santa
Clara naderde nu Payta en de brieven waren voorzien van Peruviaanse
postzegels. Daarna kwam Pacasmagu, laatste aanlegplaats voor
Callao, waar Mrs. Lampson eigenlijk haar reis zou moeten
beëindigen.
Welke zaken ging ze er wel afhandelen? Een reis van verschillende
weken om een paar uur door te brengen in Lima waar haar man volgens
haar vroeger bij toeval gronden had gekocht, die hij nooit had
gezien en waarvan hij ook nooit meer iets had gehoord. Maar nu was
er plotseling sprake van dat er op die plek een stad zou worden
gebouwd.
De namen van de zuidkust van de Stille Oceaan werden aan Maudet net
zo vertrouwd, als aan alle mannen van het Kanaal. Van het begin van
zijn komst daar af had het hem verrukt te horen praten over
Columbia, Chili, en de andere kant op over de Bahama-eilanden,
Venezuela, Buenos-Ayres of Rio, zoals je in Parijs de metrostations
in een rijtje opnoemt.
Hoe vaak had hij Nic Vrondas niet benijd, niet vanwege zijn
warenhuis, maar omdat hij van tijd tot tijd, voor een ja of een
nee, een vrouw of een zaakje, passage nam aan boord van een schip,
een tiental havens aandeed en een maand of twee later met het
gewoonste gezicht van de wereld weer terugkwam. Ook in het
Washington-hotel hoorde men ieder ogenblik namen noemen van de
havens uit het zuiden of elders, mensen kwamen of gingen, die
allemaal reeksen etiketten op hun koffers hadden zitten. Jongelui
maakten een reis van tien dagen voor een partijtje polo of een
gólfkampioenschap. Sommigen zelfs namen hun paarden of hun auto
mee.
„Ik ben, erg in de war, lieveling, want ik zou Anita geen verdriet
willen doen, die zo lief is, maar ik wil ook niet dat jij mevertelt
dat je huilt. Trouwens, dat kan niet erg oprecht zijn en ik ben
ervan overtuigd dat je in Colon wel aardige vriendinnen hebt om je
te troosten... "
Het gekostumeerde bal had plaatsgevonden en Anita Rivero, die een
oud Panamaans kostuum bezat, helemaal versierd met goudstukken uit
de Spaanse tijd, had de eerste prijs gekregen. Er waren aan boord
ook schattingswedstrijden georganiseerd.
„Als je eens wist hoe spannend dat is! Gisteren moest er onder
andere een heer gevonden worden van honderddrie kilo en ook het
nachthemd van een man. Zodra we maar een dikke man zagen renden we
op hem af en werd hij meegenomen naar de weegschaal. Natuurlijk
vonden we altijd allemaal dezelfde. Met het nachthemd ging het
moeilijker, want alle passagiers antwoordden ons dat ze pyjama's
droegen. Ik heb tenslotte gewonnen.
„Anita was gewoon geschandaliseerd door mijn durf. Je moet weten
dat we vanaf Guayaquil een Duitser en zijn vrouw aan boord hebben.
Ze waren al gaan slapen toen onze wedstrijd begon.
„Ik dacht dat hij vast nachthemden moest dragen. Toen ben ik aan de
deur van zijn hut gaan kloppen. Wel erg gedurfd vind je niet?
Vooral omdat ik later hoorde dat het een diplomaat was. Eerst
begreep hij er niets van. Zijn vrouw die in bed bleef, herhaalde
maar steeds: „Was ist das?"
„Nu, eindelijk heeft hij me toch een van zijn nachthemden geleend
met kleine rode borduursels aan hals en polsen.
„Wat zou het nog veel opwindender zijn als jij hier was! Maar je
zou zeker ook wel boos geworden zijn over dat hemd... " Nog
tweemaal had Michel de Hollander in de omgeving van de Washington
gezien. Beide keren had hij hetzelfde gevoel van onbehagen gehad.
Het was normaal dat Suska daar kwam, aangezien hij aan boord van de
schepen ging om zijn koppen te verkopen. En toch hinderde zijn
zwijgzame aanwezigheid. Michel had goed praten, telkens weer voelde
hij het als op hem persoonlijk gemunt. Het kwam hem voor of de
Hollander met zijn elephantiasis hem op een bijzondere manier
aankeek, opdringerig en — het was belachelijk, maar hij kon die
gedachte niet van zich afzetten — alsof hij hem behekste.
Hij waagde het er met Jef over te spreken, tegen zijn zin, want ook
Jef nam nu een dubbelzinnige houding tegen hem aan. Telkens als
Michel bij hem kwam, bekeek hij hem alsof hij iets verwachtte. Er
was niet de minste sympathie in zijn blik. In plaats van hem de
hand te reiken, stak hij hem nauwelijks nog twee vingers toe.
„Wat heeft Jef toch tegen me?" had hij aan Renée gevraagd.
„Waarom wil je dat hij iets tegen je heeft? Je kent Jef. Dat hangt
helemaal van zijn humeur af. "
„Nee. "
Hij voelde dat ze niet oprecht was, dat ze het gesprek probeerde af
te leiden.
„Heeft hij je nooit iets over mij gezegd?"
„Wat zou hij me wel gezegd hebben?"
Ze had eventjes gebloosd. Dus Jef had gepraat, maar ze wilde het
niet bekennen.
„Ik weet dat hij me niet mag. "
„Jullie komen niet uit hetzelfde milieu. Misschien wantrouwt hij
je?"
„Wantrouwen? Waarvoor?"
Ondanks alles kwam hij toch telkens weer bij Jef terug, als hij een
ogenblik vrij had. En het was ook met Jef dat hij over de
aanwezigheid van de Hollander in de Washington sprak.
„Wat voert hij daar toch uit?"
„Een slimmerd die weet wat hij daar of ergens anders uitvoert", had
Jef alleen maar gebromd.
„Verkoopt hij die koppen?"
„Waarschijnlijk. Dat ook. "
Wat betekende dat ook? Waarom wilde Jef er niet over praten, want
dat was wel te zien. Michel vervolgde niettemin:„Er zijn
ogenblikken waarop ik me afvraag of hij me niet bespioneert. "
De ander zei geen nee en geen ja.
„Jij, die alles weet wat er hier gebeurt, zou me daarover kunnen
inlichten. Eén keer, op de dag waarop Ferchaux me geschreven heeft
en ik naar hem teruggegaan ben, had ik de indruk dat ik Suska uit
het huis zag komen. "
De belangstelling van Jef werd gewekt zonder dat hij zijn mond
opendeed.
„Wat ik zou willen weten, dat is of Ferchaux hem niet heeft
opgedragen om mij te bespioneren. Misschien nu niet meer, maar toen
ik hem in de steek gelaten had. Is Suska de man om zulke karweitjes
op zich te nemen?"
Een ondefinieerbare glimlach zweefde om de lippen van Jef, diemet
verbazende ironie herhaalde:„Suska!"
Toen scheen hem een denkbeeld te treffen. Hij fronste de
wenkbrauwen en bekeek Maudet aandachtiger.
„Wat denk je?"
„Niets... Ach, zie je, Suska is natuurlijk in staat om dat te doen,
zoals hij in staat is tot wat anders... Tot alles... Er wordt nu
niet meer over gesproken, maar een paar jaar geleden, vóór dat je
met je baas hier kwam, heerste er hier een eigenaardige epidemie...
" De zinnen werden niet lichtzinnig uitgesproken, daarvan was
Michel overtuigd. Ze hadden allemaal hun gewicht, hun reden van
bestaan. Jef stampte ze hem zwaar in de hersens.
„Op de dagen van de grote oostenwind was de zee begonnen lijken op
het strand te werpen... Niet veel... Drie, ja, precies drie in twee
maanden tijd. Het waren geen Europeanen... Mensen van het land,
maar met een lichte huidskleur... Alleen één van de drie was
lichtbruin. Alle drie hadden ze dit gemeen dat ze oud waren en geen
hoofd meer hadden... "
Michel probeerde te begrijpen.
„In de eerste plaats zijn de koppen van negers minder waard dan de
andere... ", zei Jef kortaf, of die verklaring voldoende was.
„En verder is er meer vraag naar oude mannen, omdat hun koppen meer
uitdrukking hebben. Het schijnt dat ze ook makkelijker gerookt
kunnen worden... "
„Suska?"
„Dat heb ik niet gezegd. Zes maanden tevoren had er eenzelfde
epidemie geheerst aan de andere kant van het kanaal, in Panama. Ze
zeggen dat Suska in die tijd in Panama woonde... "
„Ik begrijp niet waar je heen wil... "
„Nergens. Ik vertel je verhalen, verhalen die echt gebeurd zijn. Om
je te zeggen dat je nooit kan weten of Suska tot iets in staat is
of niet. In de tijd waarover ik spreek, de tijd van de drie hoofden
in Colon, woonde hij in een oude hut van planken en gegolfd
plaatijzer, helemaal aan het eind van het strand, een beetje
voorbij het vissersdorp, waar ze de vuilnis en de afgemaakte dieren
weggooien... Niemand kon er zich op beroemen dat hij ooit zijn hut
was binnengeweest... Hij gooide met stenen naar de negertjes die er
in de buurt kwamen... Nou, op een dag kreeg de politie zin om daar
eens een kijkje te gaan nemen... "
„En?"
Jef keerde zich om, pakte een fles en vulde twee glazen, terwijl
hij goedig glimlachte.
„Niets... Wat wil je weten? Toen de politie er aan kwam, stond de
hut in brand. Hij brandde zo goed uit — er moest petroleum of
benzine in zijn — dat er niets van over bleef... Minder dan niets!
En degenen die beweerd hebben dat er mensentanden in gevonden zijn,
hebben natuurlijk gelogen, want anders zou de politie de Hollander
toch wel hebben aangehouden, wat jij?... En hij loopt nog altijd
vrij rond... Zo vrij dat je nooit weet waar hij is of wat hij doet,
en dat er mensen zijn die op de stoep aan de overkant gaan lopen
als ze hem zien komen... " Het stond vast dat dit alles een
bedoeling had. Maar welke? En welk verband bestond er tussen de
verhalen die Jef vertelde en wat Michel hem over de Hollander had
gezegd?
„Kortom, je weet niet of Ferchaux hem zoiets heeft opgedragen, maar
je denkt dat Suska in staat is... "
„Om zijn mond te houden! Dat is het meest zeldzame op de wereld:
een man die zijn mond weet te houden! Ik heb er een paar laten
praten, soms zonder ze een duwtje te moeten geven (dat laatste was
een steen in Michel's tuin, want het werd op een verachtelijke toon
gezegd) maar Suska heeft me nooit iets anders gevraagd dan drank...
Hoe gaat het met je ouwe kaaiman?"
„Zoals altijd. "
„Nou, ga dan maar zo door!"
En Jef begon de spiegels achter de rekken met krijt op te poetsen,
na de flessen op de toonbank gezet en de vlaggetjes eruit gehaald
te hebben.
De volgende dag, toen Michel Renée ontmoette op het moment dat ze
naar de kapper ging, vroeg ze hem: „Wat heb je met Jef gedaan?"
„Waarom?"
„Heb je hem iets gezegd?"
„Niet dat ik weet. Waarom denk je dat?"
„Dan heb ik me zeker vergist. "
„Hoe bedoel je?"
„Nou, eigenlijk weet ik ook niet waarom ik het je niet zou zeggen.
Ik was de trap afgekomen en hij stond alleen in het café. Ik voelde
dat hij om me heen draaide. "
„Luister eens, Renée, zei hij toen. Je bent een best kind. We
hebben het altijd goed met elkaar kunnen vinden. Ik heb er niets
van gezegd, toen je Michel bij je hebt genomen en ik vraag me zelfs
af of ik je niet een beetje heb aangemoedigd, want het was nodig
dat je je gedachten wat verzette. Maar nu zal ik je een goede raad
geven... "
„En wat was dat?"
„Je wordt niet boos, hè? Je belooft me dat je niet naar hem
toegaat?"
„Zeg op. "
„Want je snapt wel, ik voel er niets voor om herrie te zoeken. Als
ik ruzie met Jef krijg, dan kan ik wel inpakken. "
„Wat heeft hij je gezegd?" drong hij aan, terwijl hij ongeduldig
met zijn voet op de grond stampte.
„Niets bijzonders. Hij keek me strak aan, zoals hij altijd doet,
als hij indruk wil maken met wat hij zegt. Hij legde zijn handen op
mijn schouders en bromde hoofdschuddend:„Laat vallen!""
De wangen van Michel werden vuurrood als bij een belediging of een
ernstige beschuldiging. Hij vond niets te antwoorden, maar keek
strak naar de grond. Renée had al spijt van haar vertrouwelijkheid
en probeerde de zaak weer in goede banen te leiden.
„Ik hecht er niet de minste waarde aan, begrijp je, maar ik vroeg
me af of jullie soms woorden gehad hadden?" Ze kon hem nu wel bij
de arm nemen en vrolijk doen: hij voelde dat ze onder de indruk was
gekomen en dat het hart er niet meer bij was.