VII

De magere, bijna naakte grijsaard in zijn ligstoel, die half hangmat was, sloot de ogen en ging met gefronsd voorhoofd op zoek naar zijn verleden. Vervolgens dicteerde hij zorgvuldig een paar zinnen, waarbij hij de woorden herhaalde, alsof hij bang was dat er uit achteloosheid wat van die kostbare stof verloren zou gaan. Als zijn kleine voorraad uitgeput was, begon hij opnieuw, en soms bleef hij zolang onderweg, dat zijn lichaam, waarvan de vleesloze handen aan de armen van zijn stoel gehaakt bleven, voorgoed verlaten scheen.
Michel, met het potlood klaar in zijn hand, wachtte dan nog even, alvorens op te kijken. Sinds twee of drie dagen was de warmte verpletterend. Het regenseizoen was te laat. Iedereen en zelfs de dieren voelden dat er iets abnormaals was in die onbeweeglijke hemel die slechts een bleke zon liet doorfilteren. Men verwachtte steeds het volgende moment het water bij stromen te zien neerstorten. Radeloze insecten dansten tegen de muren en staken boosaardig. Van tijd tot tijd was het even of het zou beginnen: een briesje kwam, men wist niet waarvandaan, en joeg voortglijdend langs de grond plotseling een zuil stof omhoog in de vorm van een cycloon. Maar nauwelijks was het volgende plein bereikt of helaas, het viel weer krachteloos neer. En de zee, ofschoon zonder een golf, was wit van het schuim.
In een hoek van de veranda had Martha, de matrone, zorgvuldig de twee hemden te drogen gehangen, die Michel sinds de ochtend al nat gemaakt had en waarvan houten wasknijpers de armen uitgestrekt hielden.
Hij schreef zonder een poging te doen tot begrijpen werktuiglijk de woorden op die hem werden gedicteerd. Het was nauwelijks een sluier over zijn gedachten, storing in een radio-uitzending, waarna hij des te duidelijker zijn innerlijke stemmen terugvond. Arica... Iquique... Caldera... La Serena... Het was beslist. De zo lieve Dona Rivero had het spel gewonnen. Zij waren daar nu alle twee in een groot huis in de omstreken van Valparaiso, waar zij de dame uithingen, terwijl iedereen van betekenis in Chili voor de rijke Amerikaanse defileerde.
Hoe zei Gertrude Lampson het ook al weer? Michel had de brief in zijn zak, maar hij kende die van buiten.
„Het is feest van de morgen tot de avond en van de avond tot de morgen. En voor ons is het 's nachts vaak dag en overdag nacht. Wat jammer, lieve, vrolijke jongen, dat jij, die zo van feesten houdt, nu niet hier bent... "
Hoe wist ze dat hij van feesten hield? Die brief had trouwens niet veel belang. Het waren de woorden niet die telden. Of liever de woorden hoefden geen betekenis te hebben en plaats te nemen in een zinsverband. Ze leken op de druppels die een fontein de zon in werpt, die opspringen, de hoogte in klimmen, soms tegen elkaar opbotsen en als stof van water een prisma vormen en parels en diamanten worden. Zijn het niet diezelfde druppels die neervallen en met gelijk gemak weer opnieuw omhoog gaan en voor altijd de zwaarte van de stof hebben verloren, zoals ze daar in het licht hun goddelijke spel spelen?Buenos-Ayres... Rio-de-Janeiro... Pernambuco... Georgetown... De feesten waren nauwelijks begonnen en de twee vrouwen hadden nog geen tijd gehad om zich te gaan vervelen, of reeds maakten zij nieuwe plannen, met dezelfde kinderlijke onbewustheid, waarmee ze in de geest over een werelddeel heenzweefden dat alleen nog maar scheen te bestaan om zich naar hun luimen te richten.
„Een neef van Anita is luitenant-vliegenier... "
Hij verafschuwde die luitenant-vliegenier, hij had een hekel aan alle piloten van aarde en hemel. Ze zei niet of hij jong was, maar ze noemde hem José.
„En wees vooral niet jaloers, babylief... "
Het moest op een avond geweest zijn, een sterrenacht, op een terras, met orkesten verborgen achter bloemen-massieven... Hij had zeker met vuur gesproken over zijn vluchten en over de Cordillera des Andes, gezien vanuit de lucht...
„Het zal niet langer duren, maar veel opwindender zijn dan de reis per boot... "
Opwindend, ja! Moest iedere dag haar niet haar vermaak en nieuwe opwinding brengen? De hele wereld was er om haar fantasieën te dienen, de pakketboten, waarop de Bill Liggets eerbiedig en ijverig gekostumeerde bals organiseerden of waar schattingswedstrijden werden gehouden en waar je als op commando zulke lieve vrouwelijke passagiers kon vinden; en heel de uitgaande wereld van Valparaiso die bij Dona Rivero kwam om er te feesten; tot de hemel toe nu al, die haar wenkte, de luchtlijnen met hun soepele toestellen die zich naar keuze aanboden...
„... Ik weet nog niet of ik via Brazilië of via Bogota zal gaan... " Er waren er duizendtallen zoals zij op de wereld, iedere dag kwamen er nieuwe ladingen aan in het Washington-hotel, en ook mannen voor wie de dagen even licht waren als sprookjes. De vorige dag 's morgens hadden twee van die mannen elkaar ontmoet aan de bar van het grote Engels-Amerikaanse hotel; ze kenden elkaar niet, maar ze hadden elkaar toch aan onzichtbare tekens herkend, zoals engelen elkaar herkennen moeten, wanneer ze een menselijke gestalte aannemen.
Maar niemand in het hotel met de geruisloze ventilatoren had het ooit in zijn hoofd gekregen het woord te richten tot Michel. Die twee, die misschien uit de meest tegengestelde hoeken van de wereld kwamen, hadden maar één wachtwoord nodig: „Achmed III". De naam van een paard. Dat was genoeg om elkaar te herkennen als broeders en van dat ogenblik af waren alle woorden totem-woorden geweest, of het nu de naam was van een restaurant in Singapore, van een majoor van het Indische leger, of iets anders. Ferchaux kwam weer uit de nevels te voorschijn, onverschillig voor de lege ogen van zijn secretaris; hij dicteerde een paar zinnen, die hij met klem herhaalde, alvorens opnieuw te verdwijnen. En ineens, zonder reden, begonnen de handen van Michel te trillen, terwijl zijn vingers het potlood nog vasthielden.
Het was als een sprong vooruit, waarbij zijn lichaam niet kon volgen, vastgenageld als het was aan deze stoel, die tafel, dit terras, waarvan hij walgde.
Gertrude Lampson ging hem ontsnappen, hij voelde het, hij was er zeker van. Zij had de uitnodiging van de mooie Chileense aangenomen en ze zou er nog meer aanvaarden. Ze had geen enkele reden om terug te komen. Vandaag trok het vliegtuig haar aan en morgen zou het een ander avontuur zijn.
Hoe had ze het ook al weer precies gezegd? Hij zou de brief niet uit zijn zak halen. In zijn geheugen wilde hij de woorden terugvinden met de lange hanepoten, tegelijk vol energie en vol nonchalance.
„Wat jammer dat die brave oude man je zo nodig heeft!... " Die brave oude man zat daar, zijn niet meer schone pyjama open op zijn borst en op zijn buik, die zo plat was als een trommel, met zijn ogen dicht of halfdicht. Wat verder schreef ze:„Als je van je oom gedaan zou kunnen krijgen... " Wat had hij haar daarover ook al weer precies wijsgemaakt? Hij herinnerde het zich niet. Hij moest halfdronken geweest zijn, toen hij haar zijn leven had verteld en die nacht speelde ook hij met de werkelijkheid als een kind met zeepbellen.
Hij had haar blijkbaar gezegd, dat hij met een oude schatrijke oom, een zonderling natuurlijk, in Colon woonde.
„Wat jammer dat die goede oude man je zo nodig heeft!... " Had hij een ogenblik geaarzeld, toen een kameraad hem in een kleine bar op de Place de Clichy gesproken had over een meneer Dieudonné die een secretaris zocht? Bereid om te verkopen wat er van de garderobe van zijn vrouw nog over was, had hij het nodige geld voor de reis bij elkaar gekregen, zonder te weten of die reis hem ergens heen zou leiden.
Had hij geaarzeld, op een regenachtige avond in Duinkerken, om Lina voorbij te lopen zonder een woord en zonder een gebaar, ofschoon hij toch wist dat hij haar voor altijd zou verlaten, om het avontuur te volgen?
„Wat jammer dat die goede oude man... " Soms reed een rijtuig voorbij, op weg naar of komend van de Washington, geruisloos op rubberbanden en de hoeven van het paard vormden een lichte muziek.
„De goede oude man... "
De goede oude man moest nu zijn ingeslapen, zoals hem dat soms gebeurde, want zijn mond met de gele tanden was halfopen gezakt en zijn handen op de leuning van zijn fauteuil hadden hun stijfheid verloren.
Michel zag hem zonder hem te zien; hij dacht na, hij was heel ver weg, niet in de ruimte, maar in de dichtheid van zijn leven, en hij had de indruk dat hij heel duidelijk omtrekken ontdekte, die hem tot dusver steeds waren ontsnapt of die hij enkel maar had geraden. Vrouwen, zoals Mrs. Lampson of haar vriendin Rivero, als zoveel anderen, en de mannen uit de Washington, die elkaar herkenden als ze de naam van een paard noemden...
Was het niet naar hen dat hij altijd had gehunkerd, van zijn jeugd af, zodra hij om zich heen de sombere muren en de triestige straten van Valenciennes gezien had?Die mensen spraken niet over geld, verdienden geen geld, telden het niet, bewaarden het ook niet jaloers als een Ferchaux. Lachend en achteloos bewogen ze zich door de menigte der gekromde ruggen, zonder die op te merken en joegen hun prachtige spelen na.
Van die kant gezien, werd de grote Ferchaux heel klein en ellendig, met zijn arm leven dat slechts een strijd zonder grootheid was geweest, en hij hing daar nu in zijn ligstoel tussen drie betonnen muren en een houten balustrade, het symbool van een bepaald soort bestaan.
De miljoenen, de tientallen miljoenen, het miljard misschien wel, werden vertolkt door weken buikkramp en strijd tegen de ratten, door geharrewar, door kleingeestige ruzies met een Arondel, door telefoontjes met mr. Aubin of met andere mannen in het zwart. Bewegingloos wachtte Michel en langzaam, zonder dat hij het zelf wist, gleed zijn blik over de bleke borstkas, waarvan de aanblik hem altijd een gevoel van onbehagen had gegeven, en bereikte de buik waar uit de broek, die door een touw werd opgehouden, een stuk ruw grijs linnen naar buiten stak.
„De goede oude man... "
Plotseling zonder overgang en toch ook zonder schok, begreep hij alles. Hij verroerde niet en beefde evenmin. Alleen werd hij stellig wel bleker, want hij had de indruk dat het bloed uit zijn aderen wegtrok.
Hij was bang noch verontwaardigd. Het overheersende gevoel was verwondering. Soms wanneer men lange tijd geleden heeft onder een vaag gevoel van onpasselijkheid, barst er ineens een klein abces als een luchtbel en stroomt men vol van een wonderlijk welbehagen. Waarom had hij niet eerder begrepen, waar hij heen ging? Sinds lang was hij koortsig en onrustig. Hij verweerde zich tegen spoken. En ineens gingen nu zijn ogen open. Hij begreep wat anderen al voor hem begrepen hadden.
Want nu werd hij bovenmenselijk helder van geest. Zo'n Jef hield ineens op indruk op hem te maken, en zelfs een Suska. Te bedenken dat hij dagen- en dagenlang, ondanks zichzelf naar Jef was gegaan, gedreven door een onbekende kracht en tevergeefs poogde woorden en blikken te begrijpen!Het was doodeenvoudig. Jef had geraden hoe het moest aflopen.
Beter nog: Jef was een werktuig geweest.
„Wat ik je kwalijk neem? Dat je niet betrouwbaar bent... "
En dag na dag had Jef zijn vorderingen bespied. Jef had gevoelddat Michel rijp werd. Het bewijs is dat hij aan Renée de raad hadgegeven:„Laat vallen!"
Hij had hem niet tegengehouden, integendeel, hij had hem bijna voortgeduwd. Wat had hij hem verteld over de Hollander en mannen zonder hoofd die uit zee aanspoelden op het strand? Honderd aanwijzingen van dat soort herinnerde Maudet zich nu. Bijvoorbeeld toen de vroegere galeiboef hem gevraagd had, waar Ferchaux zijn geld verborg.
Dat geld bevond zich daar, in die fauteuil, op de buik van de „goede oude man", die nu verzonken lag in een seniele slaap. Michel streed niet, evenmin als het nodig was geweest te strijden om Lina in de steek te laten. Hij aanvaardde het als een voldongenfeit, als een noodzaak, alsof er van alle tijd geschreven stond dat dit gebeuren moest.
Hij zou het vliegtuig nemen voor Valparaiso en hij zou het ruime en prachtige huis van Anita Rivero heel gewoon binnengaan om er zijn plaats in te nemen.
„Je ziet: ik ben gekomen. "
Aanstonds voor de maaltijd zou hij naar buiten gaan en inlichtingen inwinnen over de vertrekdagen van het vliegtuig. Dat was wat hij vóór alles' moest weten.
Wat de bijzonderheden betreft, die begon hij nu onder het oog te zien, maar kalm en zonder zich geweld aan te doen. Hij was nog onder de indruk van de onthulling die hij zojuist ontvangen had, zoals de vroege christenen, voor wie de hemel een ogenblik als door een wonder openging.
Hij gaf antwoord op allerlei vragen. Was het Ferchaux zelf niet die hem gesproken had over noodzaak, om een verklaring te geven voor de dynamietpatroon die hij naar de drie negers geslingerd had? Had Ferchaux soms medelijden getoond met Lina? Had hij die avond zijn secretaris integendeel niet met een zekere bewondering aangekeken?Het was nog vreemder: Michel was er nu van overtuigd dat niet alleen Jef en de Hollander hadden begrepen, maar dat ook Ferchaux wist. En dat hij het al wist vanaf de eerste dag, vanaf het moment dat zij elkaar voor de eerste maal ontmoet hadden en hij gepeild had wat toen in schijn nog maar een jong ventje was. Waarom zou hij zich aan hem gehecht hebben, wanneer hij hem niet in staat geacht had tot een gebaar dat hij persoonlijk als zo eenvoudig en zo wettig beschouwde.
Was het niet in dit opzicht dat hij bij Michel iets van zichzelf had teruggevonden?Alles klaarde op en werd helder. Maudet stond verbaasd over dat verblindende licht waarin de details, die van alle kanten op hem afstroomden, zich begonnen te groeperen.
De geringste blikken, de woorden die ze gewisseld hadden... In Duinkerken nog, hij kwam er opnieuw op terug, want hij had de overtuiging dat daar over hun lot beslist was... Michel had Ferchaux gevraagd hem openhartig te zeggen wat hij van hem dacht, of hij hem als een sterke beschouwde... Ferchaux had geaarzeld, hij had verdrietig geleken. Bijna was hij gaan praten, maar hij had zich ingehouden...
Omdat hij niet durfde te zeggen welk soort kracht hij bij zijn secretaris voelde!En daar liep dat alles nu op uit! Volgens de brieven die hij had ontvangen, moest er om de andere dag een vliegtuig zijn. Aangezien hij die dag net een brief had gekregen, zou er niet de volgende dag weer een toestel gaan, maar overmorgen. Dat kwam ook beter uit. Het liet hem tijd om alle bijzonderheden verder uit te werken.
Hij begon er nu over te denken, de blik nog steeds gericht op degrijsaard, wiens perkamenten huid telkens samentrok als er een vlieg op zijn gezicht kwam zitten.
Ferchaux opende de ogen. Michel wendde onmiddellijk zijn blik af, maar niet vlug genoeg, want er verscheen onrust op het gezicht van de oude man.
„Wat is er?" vroeg hij, uit zijn ontspanning overeind komend.
„Niets. U sliep. " O "
Hij had een paar seconden nodig om zich weer op zijn gemak tevoelen en streek met zijn hand over het voorhoofd als om eenkwade droom weg te vegen. Waarschijnlijk had hij als een lichtflits deogen van Maudet op zich gericht gezien.
„Vanmorgen werken we niet meer", zei hij.
„Als u het goed vindt, ga ik in dat geval even uit. "
Hij had zin naar buiten te gaan en zich direct naar Jef te begeven.
Het was hem te sterk. Sinds de ontdekking die hij gedaan had,voelde hij behoefte aan de tegenwoordigheid van degene die hemhet eerst had doorgehad.
Hij zou hem niets zeggen. Integendeel, hij moest erg voorzichtig zijn. Hij ging de straat op. De regen viel nog steeds niet. De stad die in de regel zo helder was, had nu een kleur van lood en de straten schenen leeg. In de verte klonken de scheepssirenes, het gefluit van de hijskranen en het gerinkel van ijzer.
Er was een teken, waaraan Michel herkende dat gebeuren zou wat moest gebeuren: namelijk dat hij van nu af een vreemdeling was in het decor waarin hij zich bewoog, als in een droomdecor. Het was afgelopen. Hij zou weggaan. Hij was al bijna weg. Er bleven natuurlijk nog een paar dingen te doen. Het was ingewikkeld, gevaarlijk, maar hij was er niet bang voor, hij bleef kalm, veel meer meester van zichzelf dan tijdens de dagen daarvoor. Hij was zo volmaakt koelbloedig, dat hij zich afvroeg of Jef het niet zou begrijpen, en hij nam zich voor op zijn blikken te letten. De Belg was niet alleen. Nic Vrondas en de twee pooiers, Fred en Julien, stommer dan alle burgers ter wereld, zaten aan hun tafeltje in de hoek bij het buffet en legden een kaartje, in hemdsmouwen en met hun boord los vanwege de hitte.
Het spel werd niet onderbroken om hem te groeten en ze beperkten zich tot vage handgebaren, Jef tot een eenvoudig gebrom.
„Geef maar een pernod, Napo. "
De neger kwam uit het nauwe keukentje en liep achter de tapkast, terwijl Michel zich voornam niet teveel te drinken. Daar was het nu het ogenblik niet meer voor. Hij zou zich beheersen. Voortaan had hij geen behoefte meer aan opwinding, maar aan helderheid van g; eest.
Had Jef op die manier destijds een man gedood? Want hij had er óók een vermoord! Hij was gegrepen. Stellig was dat een ander geval, daarvoor hoefde je maar naar de dikke massa van de Vlaming te kijken. Hij had er waarschijnlijk in een ogenblik van jaloezie of woede op los geslagen.
Wat zouden ze met zijn allen gezegd hebben, zoals ze daar nu zaten om dat verschrikkelijke reclame-kleedje waarop die kleverige kaarten vielen, wanneer Michel hun rustig had gezegd — want hij bleef rustig, dat verzekerden hem ook de spiegels rondom in het café:„Morgen vermoord ik de oude kaaiman!"
Die zin beviel hem. Zonder ophouden keerde hij in zijn geest terug als een melodie. De woorden „oude kaaiman" pasten voortreffelijk. Een oude verschrompelde en tandeloze kaaiman, waarmee niemand meer medelijden zou hebben! „Over tien, vijftien dagen, een maand... "
Hij wist nog niet of Mrs. Lampson wel met hem trouwen zou. Dat was van niet meer gewicht dan toen hij op het ogenblik waarop hij Parijs verliet niet wist, of meneer Dieudonné hem werkelijk nodig zou hebben en of hij hem bevallen zou.
Het enige dat meetelde was te vertrekken, een trede omhoog te gaan, en deze leek hem de definitieve tree.
Straks zou hij naar de Washington gaan. Dat deed hij zelden 's middags, maar hij moest het hotel nu met nieuwe ogen zien, met de ogen van een man die voortaan in een dergelijke omgeving leven zou.
„Morgen... " Hij vroeg hardop:„Hebben jullie de Hollander niet gezien?"
Dit keer sprak hij er op een volkomen ongedwongen toon over.
Zodat Jef zich omdraaide en hem onderzoekend aankeek, alvorenste brommen:„Heb je hem nodig?"
„Misschien. "
„Als het voor koppen is, die heeft hij op het ogenblik niet. Iemandheeft er hem gisteren ook al om gevraagd en... "
Hij kon niet nalaten zich in de spiegels te bekijken, zich over zijnhaar te strijken met een hand die niet trilde (ja! hij zou eindelijkeens een grote zegelring kopen van goud, met een wapenschild,waarvan hij zijn hele leven al gedroomd had!)Een van de pooiers gaf hem een aanwijzing:„Vanmorgen heb ik hem zien lopen in de buurt van de haven. "
Michel wist niet precies waarvoor hij de Hollander eigenlijk nodighad, maar hij was er zeker van dat hij hem nodig zou hebben. Washij niet vanzelf op zijn weg gekomen? En had Jef hem niet op hetdenkbeeld gebracht om...
Hij liet het water druppel voor druppel op het klontje suiker vallen boven zijn glas. De rook van zijn sigaret prikkelde een beetje zijn ogen. En precies op dat moment begon buiten de regen te vallen, zo hard en met zulke grote druppels dat ze als hagelstenen van de trottoirs terugketsten.
Voorbijgangers zetten het op een lopen. De deur van het café ging open en mensen die men nooit bij Jef had gezien, kwamen schuilen zonder echter naar het buffet te durven lopen.
„Eindelijk!... " zuchtte Nic.
„Ik moet even naar huis opbellen om te zeggen dat ze me met de auto moeten komen halen... Wat istroef?"
„Klaveren... Fred heeft gegeven... "
Michel zou gewenst hebben dat de regen pas twee dagen later kwam, na zijn vertrek, want hij voorzag nogal wat geloop en hij zou genoodzaakt zijn door die stortvloed heen te waden.
„Ik geloof", zei hij, terwijl hij half op de hoek van een tafeltje ging zitten, „dat we hier in Panama niet oud zullen worden... " Het was nogmaals Jef die zich naar hem omdraaide en de wenkbrauwen fronste alsof hij poogde te begrijpen.
„De oude is bang voor het regen-seizoen... " Zelfs de regen kwam hem nu van pas!„Hij weet nog niet waarheen hij zal gaan, maar die gedachte houdt hem bezig en in zulke gevallen duurt het nooit lang voor er wat gebeurt. "
Zo was hun vertrek tenminste aangekondigd en zou niemand zichverbazen, wanneer ze hen niet meer zagen. Hij moest aan allesdenken. Dat zou hij ook doen.
„Is Renée boven?"
Er werd geknikt.
„Alleen?"
Hij ging de trap op. Ze sliep en hij moest haar wakker maken.
„Ik geloof dat we gaan vertrekken", zei hij, terwijl hij een nieuwe sigaret opstak.
„Waarheen?"
„Weet ik nog niet. De oude heeft zich in zijn hoofd gezet dat deregenperiode slecht voor hem is en vermoedelijk zullen we overeen paar dagen... "
„Het lijkt wel of je blij bent?"
„Voor wat ik hier uitvoerde, weet je... "
Ze hadden nooit beweerd dat ze verliefd op elkaar waren. Ze hoefden dus geen komedie te spelen. Toch was Renée een beetje verdrietig en bijna ongerust.
„Ik weet niet waarom ik er al een voorgevoel van had. "
„Jij ook al?"
Hij verweet zichzelf die uitlating als een onvoorzichtigheid.
„Waarom? Heeft iemand anders dat dan ook gezegd?" Hij dacht aan Jef, maar hij antwoordde:„Niemand. Maar ik voorvoelde zelf dat er een verandering in mijn leven zou komen. "
Niet teveel praten. Hij sprak nog teveel. En nu hij toch nog tijd genoeg had, waarom zou hij niet nog een laatste keer van het gehoorzame en zachte lichaam van Renée profiteren?
„Ga je je uitkleden?"
„Dat zie je wel. "
Het deed hem plezier haar in zijn armen te nemen, zonder koorts, zoals gewoonlijk met Renée, wat opnieuw bewees dat zijn geest rustig was. Terwijl hij haar omhelsde, bleef hij voortdurend aanzijn plan denken, of liever aan de beslissing die hij had genomen.
„Die brave oude man... "
Je zou bijna gaan denken dat Gertrude, in haar paleis in Valparaiso, voelhorens had. Nooit, in al haar andere brieven, had ze op die befaamde oom gezinspeeld.
„Zul je er geen spijt van hebben?"
„Ik?"
Een kwartier later legde hij voor de spiegel weer een knoop in zijn das.
„Je gaat toch zeker niet weg zonder me te komen groeten?" Hij beloofde het wel, maar hij wist dat hij niet zou komen. Het was afgelopen. Wat Renée betreft, had het afscheid al plaats gevonden. Nu nog de deur door. Hij zou zich nog een ogenblik omkeren naar het bed, waarop ze was blijven liggen, met een been er buiten en de haren over haar oorkussen.
„Adios!"
Beneden was dat nog niet zo zeker. Misschien zou hij Jef nog nodig hebben. Het kaartspel was afgelopen en iedereen was opgestaan. Vrondas had opgebeld en zijn auto stond voor de deur met de inlandse chauffeur achter het stuur.
„Kan ik iemand meenemen?" vroeg Nic op het ogenblik waarop hij de deur uitging.
„Mij", zei Michel, na een blik geworpen te hebben op Jef die de glazen opruimde.
En met het hoofd tussen de schouders sprong hij vlug in de luxueuze auto van de Levantijn. Het rook er altijd naar parfum, want Nic parfumeerde zich als een vrouw. In een bakje uit kostbaar hout gemaakt achter de voorbank zag Michel een gouden aansteker liggen, die hem een voorteken leek van het leven dat hem wachtte. Hij herinnerde hem ook aan de sigarettenkoker van Gertrude Lampson.
Toen voelde hij zich zo ongeduldig naar overmorgen, dat het hem scheen alsof hij al een beetje de nieuwe man zou zijn, wanneer hij die aansteker maar bezat. Vrondas praatte. Wat vertelde hij? Het had geen belang. De auto stond trouwens al stil voor het huis van Vuolto.
„Kom je vanavond pokeren?"
„Ik weet het nog niet. Misschien wel, als we tenminste niet wegens ons aanstaand vertrek... "
Zo even bij Jef was dat vertrek nog verweg. Zijn plannen namen steeds vastere vormen aan. Er was niet veel meer voor nodig of hij deelde mede dat ze morgen zouden afreizen! Tegelijkertijd greep Michel met een handig gebaar de aansteker uit het bakje en sprong uit de auto.
Nic, die niets gezien had, liet zich achterover in de kussens vallen, het portier klapte dicht en de auto verwijderde zich tussen twee waaiers van geel water.
Terwijl hij de trap opging, klemde Maudet de kostbare aansteker in zijn hand. Op de eerste verdieping bleef hij staan, gooide zijnhalf opgerookte sigaret weg en nam een andere die hij aan de gouden vlam aanstak.
Toen hij de veranda opkwam leek Ferchaux hem kleiner, magerder en onbetekenender dan gewoonlijk en hij vroeg zich af hoe die man zo'n indruk op hem had kunnen maken, toen hij hem voor de eerste maal in het duinhuis had gezien.
De negerin, die de tafel gedekt had, kondigde met haar brede grijnslach aan dat de heren bediend waren en dat zij patrijzen kregen.