II

De controleur had gezegd, terwijl ze samen met een natte neus en handen in de zakken op het achterbalkon van het treintje stonden te trappelen:„Wat is het vandaag? Vrijdag? Dan is het markt in Luc. We hebben alle kans dat we in Langrune een kwartier op de aansluiting voor Ouistreham moeten wachten. " Wel had hij erop laten volgen:„Als hij tenminste niet te vroeg is. Je weet het nooit met hem, het is altijd hollen of stilstaan. "
Maudet had zich voorgenomen van het oponthoud in Langrune gebruik te maken om te proberen Lina op te bellen. Ze was weer ingeslapen, dat stond vast. Het was of hij haar zag met een arm onder haar hoofd gevouwen. Hij had de gordijnen niet dichtgedaan. Het daglicht dat van de binnenplaats kwam en weerkaatst werd door het natte zink van een afdak, moest haar storen in haar slaap. Het kon niet lang duren of ze zou wakker worden en werktuiglijk naar de lege en al koude plek naast zich tasten. Er liepen druipende hagen naast het kleine zwarte treintje; onder een hemel die gezwollen scheen van water strekten de velden zich eindeloos ver uit en met opzet stelde Michel zich de kamer voor waar zijn vrouw opstond, haar ogen nog dik van de slaap, op zoek naar een lucifer om de spiritusbrander aan te steken en haar strijkijzer te verwarmen. Het vermaakte hem aan bijzonderheden te denken: haar blote voeten op het sombere kleed, het rechthoekige stuk linoleum van een roodachtige kleur dat voor de wastafel lag. Hij deed zijn uiterste best om zich de kleur van het behang te herinneren, het plein voor het station weer terug te zien en de grote witte letters van de uithangborden: was het niet het Spoorweghotel of het Hotel der Reizigers?...
Hij had zich voorgenomen om zodra het treintje stilstond meteen naar de telefooncel te rennen van het eerste het beste café. Maar al een beetje voor ze bij Langrune kwamen, proefde hij in de lucht een vochtigheid die niet van de regen afkomstig was maar van de mistige lucht die op de westenwind uit zee kwam. Hij streek met zijn tong langs zijn lippen en was er van overtuigd dat ze naar zout smaakten. Met opengesperde neusvleugels probeerde hij de geur van zeewier te onderscheiden.
De trein hield stil op een pleintje waar op de rails ernaast het treintje uit Ouistreham zou komen staan, waarop gewacht werd. Eerst zag hij niets dan een gewoon dorp, toen boog hij zich, stapte uit en bemerkte aan het einde van een straat een hoop zand en grint, een verlaten plek die op een afbraakwerf leek. De voornaamste kleur was een krijtachtig wit. Grote vogels van een nog feller wit tekenden zich tegen de donkere hemel af en Maudet begreep dat dit de zee was en snelde er heen. Hij zag een machtige bruisende rol die onvermoeibaar van de ruimte aangedragen werd en majesteitelijk op het strand neerstortte.
Het was de eerste maal dat hij de zee zag. Hij maakte er kennis mee op een ochtend dat zij zó loodgrijs was dat de lucht er helder bij scheen. Tussen de ordeloosheid van een strand dat verlaten leek, ontdekte hij een paar half losgewrikte kabines en toen hij zich omkeerde, ontwaarde hij twee lelijke hotels waarvan alle luiken gesloten waren.
Toch voelde hij absoluut geen teleurstelling. Ondanks zijn vrees om belachelijk te worden had hij de behoefte zo dicht naar het water te gaan dat de rand van de eerste golf tegen zijn voeten aanspoelde; hij moest zich bukken, zijnswee handen nat maken en een lange glibberige halm oprapen waaraan hij rook; hij bukte zich nog eens voor een gebroken schelp die hij in zijn zak stak. Het fluiten van het treintje van Ouistreham riep hem tot de werkelijkheid terug. Hij zette het op een lopen, zag dat hij nog tijd had en kreeg behoefte aan drinken. Hij voelde geen wroeging toen hij aan Lina en de telefoon dacht. Hun hotel heette trouwens naar alle waarschijnlijkheid niet eens Stationshotel, Spoorweghotel of Hotel voor Reizigers. De calvados brandde hem in de keel. Op de grond stonden manden verse zeevis en aan een tafel zaten vissers.
„Schenk nog eens in, patron... maar vlug... " Van toen af zag hij bijna voortdurend de zee of tenminste de duinen waar ze langs reden en waar het zwarte glimmende treintje soms scheen te willen binnendringen. Zijn opwinding nam toe. Hij kreeg lust om te hollen, om steeds sneller te gaan. Hij wilde nu spoedig weten waar hij aan toe was. Hij was bang. De controleur had beloofd hem te waarschuwen, zodra ze in de buurt van La Guillerie kwamen.
„Er is wel geen halte, maar ik zal de machinist waarschuwen. " Waarom was die controleur nu ineens onzichtbaar? Hij stond zeker te praten in de voorste wagen? Als hij het eens vergat? Maudet had langs de spoorlijn midden in het veld boerinnen zien wachten met hun manden, voor wie het treintje stopte. Hij kende La Guillerie niet. Het zou hem onmogelijk zijn de villa van meneer Dieudonné te herkennen.
Aan de linkerkant voorbij de glimmende straatweg was er niets anders te zien dan een eindeloos moeras, bedekt met plukjes droog struikgewas hier en daar; rechts waren er altijd maar de duinen, met van tijd tot tijd een paar bleke strandkeien. Het treintje stopte. Hij wilde er al uitspringen, toen de controleur zichtbaar werd.
„Het is nog niet voor u, hoor. "
Een kilometer of twee verder wees de man hem eindelijk een huisaan dat helemaal alleen bovenop het duin stond.
„Is dat La Guillerie?"
Hij knikte en zonder te wachten tot de trein stilstond, sprong Michel op de zanderige grond.
Het bloed klopte plotseling aan zijn slapen. Hij had er verkeerd aan gedaan te drinken. Drie- of viermaal was hij in de dorpjesnaar het dichtstbijzijnde café gelopen. Heel zijn mond was vol van de smaak van calvados. Zou meneer Dieudonné niet aan zijn adem bemerken dat hij gedronken had? In die omstandigheden werden zijn gebaren kortaf, zijn blik te fel, bijna boosaardig. Onbeweeglijk bleef hij het wegrijdend treintje nakijken en hij staarde naar het vreemde huis dat zo weinig overeenstemde met wat hij verwacht had. Het kostte hem moeite zich niet teleurgesteld te voelen. In heel de onmetelijkheid van het landschap zag men op twintig meter afstand van de weg alleen maar dit bouwsel staan, als iets dat niet was afgemaakt, maar dat toch al oud was, zelfs zonder omheining. Het zag er uit alsof het daar niet was ontstaan en geen deel uitmaakte van het landschap, eerder leek het of het per vergissing uit de een of andere buitenwijk of uit een kleine stad naar hier was overgeplaatst.
Het was groot en gebouwd uit zwartgeverfde bakstenen. Het had twee verdiepingen en was te hoog voor zijn breedte. Met zijn twee naakte gevelpunten was het niet gemaakt om zo alleen te blijven staan, maar om in een straat geschoord te worden door andere, soortgelijke huizen. Een kleine bestelwagen, waarvan de slecht bevestigde overkapping in de wind klapperde, stond voor de gesloten deur en Maudet ging er in een halve cirkel op af, alsof hij de omgeving eerst voorzichtig had willen onderzoeken. Zijn koorts verdween. Hij verloor zijn zelfvertrouwen. Wat was hij hier komen doen? Waarom was hij met zoveel wilde verwachtingen op zoek gegaan naar een meneer Dieudonné van wie hij. niets afwist? Hij voelde zich leeg en koud in de wind die zijn natte regenjas tegen zijn mager lichaam drukte, en opnieuw dacht hij aan Lina die nu in de armzalige kamer van Caen aan haar toilet bezig moest zijn.
Om er een eind aan te maken strekte hij de hand uit naar een trekbel, maar zag onmiddellijk dat er geen bel was. Zonder de aanwezigheid van de bestelwagen had hij zelfs kunnen denken dat het huis leeg was en dat achter die idiote muren nooit iemand had gewoond. Hij klopte aan. En daarna klopte hij steeds harder in een paniekstemming, die hij te boven wilde komen. Eindelijk ging hij weg, liep om het huis heen, ontdekte aan de zeekant een tweede deur half onder het zand en probeerde door de ruit te kijken. In het schemerdonker van een vertrek, waar een wezenloze kalmte heerste, kon hij tenslotte de omvangrijke gestalte onderscheiden van een onbeweeglijke vrouw. Haar gezicht was naar hem toegekeerd en na een ogenblik dat hem zeer lang voorkwam, naderde de vrouw, die oud bleek te zijn en wier grijze haren onder een muts vandaan kwamen, de deur en opende deze na een grendel te hebben weggeschoven.
Waarom keek ze hem aan zonder iets te vragen?„Hier woont toch meneer Dieudonné?" vroeg hij.
Ze zei rustig:„Wat wilt u van hem?"
„Ik kom van notaris Curtius in Parijs. "
Was ze overtuigd of twijfelde ze nog? Het duurde nog even, eer ze eraan toevoegde:„Loopt u maar om het huis heen. Ik zal opendoen. " Terwijl hij voor de voordeur stond, hoorde hij haar met zachte stappen door de gang lopen én een sleutel in het slot omdraaien. De gang was lang en met een geel-en-rood mozaïek geplaveid, zoals in sommige burgermanshuizen; de ramen van het bovenlicht gaven een roodachtig schijnsel. Rechts was er een kapstok, een paraplubak en twee donkere deuren in imitatie-eiken geschilderd bevonden zich aan de linkerkant, verder nog een trap die naar de eerste verdieping voerde, waarvandaan gerucht klonk.
„Gaat u daar maar naar binnen. "
Hij dacht dat zij hem alleen zou laten, maar ze kwam achter hem aan en sloot de deur. Ze bevonden zich in een vertrek dat eens een salon geweest moest zijn, zwarte lambrizeringen bedekten nog de muren tot een hoogte van een meter. Daarboven hing een bruin tapijtwerk, dat hier en daar losgeraakt was en gescheurd op de plekken waar spijkers hadden gezeten om schilderijen op te hangen. Zonder er in te slagen probeerde Maudet werktuiglijk de geur te bepalen die er hing.
„Is meneer Dieudonné thuis?" vroeg hij aarzelend.
In een hoek stonden meubels bij elkaar, een lege boekenkast, opelkaar gestapelde fauteuils en een tafel Henri II, met op de hoekengebeeldhouwde leeuwenkoppen.
„Kent u meneer Dieudonné?" vroeg de oude vrouw.
Bijna had hij gelogen.
„Dat wil zeggen... van naam. Mr. Curtius heeft mij gezegd dat hij een secretaris zocht en dat het wel iets voor mij zou zijn. " Hij hield niet van de kalme en achterdochtige manier waarmee ze hem van het hoofd tot de voeten opnam. Het was of ze overwoog hem aan de deur te zetten en of het haar moeite kostte hem in dit huis toe te laten. Nog verbazingwekkender was bij haar het vermogen om onbeweeglijk stil te blijven.
„Goed", zuchtte ze eindelijk.
„Als hij naar beneden komt, zal ik hem zeggen dat u er bent. "
Glijdend op haar vilten pantoffels, verdween ze. Hij had de indruk dat ze nog een ogenblik achter de deur bleef staan luisteren. Ze had hem niet uitgenodigd om te gaan zitten. Er stonden allerlei stoelen, maar ze lagen vol met oude papieren, muziekcahiers en uiteenlopende voorwerpen.
„Hij is zeker bezig zich in te richten", dacht hij in een poging om zich gerust te stellen.
Boven zijn hoofd klonken zware stappen, heen en weer geloop en doffe geluiden alsof er meubels versleept werden, wat hem in zijn denkbeeld bevestigde. Er klonk ook stemmengemompel. Hij had geen horloge meer en hij schatte dat het even voor elf uur moest zijn. Hij had het koud. Het vertrek was niet verwarmd en er hing een nadrukkelijke vochtigheid. Nog eenmaal dacht hij aan Lina, verweet zich dat hij haar niet had opgebeld en huiverde bijde gedachte dat hij bij haar zou moeten terugkomen om haar te vertellen, dat hij zich met al zijn vuur op een uitzichtloze zaak had gestort.
Had zijn kennis in de bar op de Place Clichy zich niet vergist? Hij herinnerde zich niet eens meer zijn naam. Maar notaris Curtius had hem aan de telefoon toch wel degelijk bevestigd, dat meneer Dieudonné een secretaris zocht.
De deur die toegang gaf tot het aangrenzend vertrek stond aan. Op zijn tenen liep hij erheen, wierp een blik naar binnen en zag een groot houtvuur in de schouw, een tafel, stoelen en een venster zonder gordijnen, waardoorheen men over de duinen een donkergrijze strook zag van de zee. Wat hem misschien nog meer geruststelde, dat was de telefoon die aan de muur hing. Wat viel hem plotseling op in de geluiden die van de eerste verdieping tot hem doordrongen? Hij luisterde scherp toe. Hij hoorde voetstappen van verschillende mensen en er waren er bij die onregelmatig klonken als van een manke.
Wat konden ze daarboven wel uitvoeren? Een kwartier minstens was al voorbijgegaan. Er kwam een man naar beneden. Dat was misschien...
Maar neen. Achter in de gang zei de stem: „Zeg eens, madame Jouette, heeft u... "
De rest ging verloren. De man moest de keuken zijn binnengegaan. Even later ging hij weer naar boven. Hij droeg iets dat het geluid maakte van een volle emmer. Zo, dat waren tenminste vertrouwdere geluiden: er werden kolen op een kachel gedaan. Vijf minuten stilte. Dan een woedende stem. Een geur van teer en rook die tussen de kieren van de deur doorkwam. Het vuur boven pakte niet. De mannen waren in gesprek, kwamen naar beneden en vervulden het huis met rumoer.
„Ik zeg u nog eens dat het nu genoeg is. " De anderen — waarschijnlijk twee — mompelden iets.
„Luister, meneer Dieudonné... "
„Genoeg. "
Ze werden aan de deur gezet en de deur werd met geweld dichtgeslagen. Buiten weerklonken stappen en er werd geprobeerd de bestelwagen in beweging te krijgen. In de gang klonk het:„Jouette! Jouette!... Waar is Arsène?... Stuur onmiddellijk Arsène bij me... Die varkens... "
Waarschijnlijk werd hij onderbroken. Werd de oude vrouw Jouette genoemd? Ze sprak zacht, alleen een gefluister werd hoorbaar. Toen werd het opnieuw stil en ineens, terwijl muizenvoeten zich naar de keuken verwijderden, draaide geluidloos de deurknop. Instinctief rees Maudet overeind en hield zich gereed als voor een gevaar. De deur ging open. Er stond een man die er slechtgehumeurd uitzag en hem zonder iets te zeggen aankeek. Het meest verwarrend was zijn gewoonheid. Waarom had Michel een buitengewone verschijning verwacht? De man was tamelijkklein, tamelijk mager, met een gezicht zonder leeftijd — zo ongeveer tussen de vijftig en dé zestig. Hij was onopvallend gekleed in een grijs colbert van een tamelijk slechte snit. De blik van Maudet ging onmiddellijk omlaag naar zijn voeten en ontdekte de houten stomp die uit de lege broekspijp te voorschijn kwam.
„Neem me niet kwalijk dat ik u stoor, begon hij met vuurrode oren. Mr. Curtius heeft me gezegd... "
Alsof hij geen aandacht aan hem besteedde, begaf de man zich . naar de tweede deur die hij opendeed.
„Ga binnen!"
Vervolgens liep hij naar het vuur in de haard en ging met zijn rug naar de schoorsteen staan.
„Als ik had geweten dat u telefoon had... Mr. Curtius had me gezegd... "
„Wanneer hebt u hem gezien?"
„Gistermorgen... Dat wil zeggen, ik heb hem niet persoonlijk gezien... Een van mijn vrienden... "
Onbewogen ging de man naar het telefoontoestel aan de muur en draaide aan de slinger.
„Hallo! Geeft u mij Odeon 27-36... Ja, dringend... " Het was het nummer van de notaris in de rue de l'Eperon. Zich vastklampend aan zijn verlangen, alsof deze betrekking waarvan hij niets afwist, zijn enige toekomstkans, zijn enige redplank was, stortte Maudet zich in een koortsachtige uiteenzetting.
„Laat ik u meteen zeggen dat ik ongelijk heb gehad, ik vraag u excuus... Door het grootst mogelijke toeval hoorde ik dat U een secretaris zocht... "
„Dat wie een secretaris zocht?"
„Wel... meneer Dieudonné... Ik veronderstel dat u meneer Dieudonné bent?... Zoals mij aangeraden werd, heb ik mr. Curtius opgebeld... Die heeft me te verstaan gegeven dat de betrekking nog vrij was, maar dat hij het niet met zekerheid zeggen kon en... "
Waarom was deze man die er, op zijn houten been na, zo banaal uitzag, toch zo indrukwekkend? Hij was weer naar het haardvuur gegaan, legde er twee houtblokken op, die hij zorgvuldig in evenwicht bracht, kwam overeind en gaf te kennen dat hij luisterde.
„... Om u de waarheid helemaal te zeggen, hij heeft mij aangeraden een schriftelijke sollicitatie bij hem in te dienen met mijn levensbeschrijving... Ik had het natuurlijk moeten doen, maar ik was bang dat de betrekking intussen weg zou zijn en daarom ben ik meteen maar gekomen... " De telefoon rinkelde. Meneer Dieudonné haakte af.
„Hallo! Curtius?... Ja, het is niet meer nodig____U hebt eentelefoontje gekregen van een zekere... " Een vragende blik naar zijn bezoeker.
„Maudet... Michel Maudet... Ja. U bent de naam vergeten?...
Dat geeft niet... Wat?... Jazeker, dank u... "
Hij hing de telefoon aan de haak. De stilte viel weer in. Maudetvroeg zich af wat hij zeggen kon. Het was erg warm in het vertrek waar wat rook binnendrong. Blijkbaar had men op de eerste verdieping geprobeerd een kachel aan te steken die niet trekken wilde.
„Verrekt u allang van de honger?"
„Van tijd tot tijd schrijf ik een artikel in een krant. In het begin valt dat niet mee... Je moet eerst naam krijgen... Ik ben nog geen jaar in Parijs... Tot dat ogenblik had ik altijd in Valenciennes gewoond bij mijn ouders... "
„Wat doen die?"
„Mijn vader is een winkel begonnen in grammofoonplaten. "
„Verdient hij zijn brood?"
„Ik geloof dat het niet best gaat. Vroeger was hij vertegenwoordiger voor een Amerikaans schrijfmachine-merk. "
Waarom voelde hij zo'n lust deze man, die hem onverschillig aankeek, te verleiden of in elk geval te overtuigen? Hij glimlachte en mompelde:„Mijn vader is nooit erg goed geslaagd in wat hij ondernam... Hij zit vol met ideeën, hij heeft er te veel en altijd weer nieuwe, maar... "
„Kunt u met een schrijfmachine omgaan?"
„Ja. "
„Kent u steno?" Hij loog.
„Ja... Een beetje... Genoeg denk ik om... "
„Heeft u uw militaire dienstplicht al vervuld?"
„Ik ben vroeger opgekomen om... "
Bijna had hij gezegd: om te kunnen trouwen. Maar welk instinct waarschuwde hem dat het beter was daar maar niet over te praten?
„... om eerder mijn kans te kunnen wagen in Parijs... Ik ben twintig en een half... "
Zij stonden nog steeds. Toch waren er stoelen, goede oude stoelen met een Ieren zitting. De kamer was op een bijna normale manier gemeubileerd; er stond een grote tafel in het midden, een fauteuil dicht bij het vuur, twee grote kasten en niet ver van de telefoon een Amerikaans schrijfbureau, volgepropt met papieren.
„Hebben ze u gewaarschuwd dat ik mijn secretarissen niet lang houd?"
„Ja. "
„Hoeveel geld heeft u op zak?"
Eerst een beetje in de war gebracht begon Michel te glimlachen.
„Ik geloof dat ik niet eens genoeg heb om naar Parijs terug te gaan. "
„Waar is uw bagage?"
„Ik heb mijn koffer in Caen laten staan... Ik herinner me zelfs de naam van mijn hotel niet meer,.. Zoals ik u al vertelde was ik bang de betrekking al vergeven te vinden... Ik heb me vanmorgen vroeg aangemeld in de rue des Chanoinesses... Daar hoorde ik... "
„Van wie?"
„Van de postbode... Hij zei me dat u wel in uw villa zou zijn...
Ik haalde gelukkig nog net het buurttreintje... Ik heb mijn baccalaureaat gedaan ..."
Hij besefte dat dit woord geen zin had.
„Bent u er zeker van dat u mijn naam niet kent?"
„Er is mij alleen gezegd „meneer Dieudonné", dat zweer ik.
Er deed zich iets vreemds voor. Het huis dat daar afwerend in deduinen lag, beantwoordde bijna niet aan het beeld dat Michel erzich van gemaakt had. De vervallen kamers hadden niets dat hemkon aantrekken, al evenmin als de oude vrouw die hem met haargeniepig wantrouwen had ontvangen. En de slecht geklede, weinigverzorgde man tenslotte zag er naar het uiterlijk te oordelen óóknaar uit als de eerste de beste. En niettemin voelde Maudet eensteeds sterkere, vreselijke behoefte om hem te bevallen.
„Ik vraag u alleen maar om mij op proef te nemen. Als ik niet benwat u zoekt... "
Wat hij zich moeilijker verklaren kon dat waren de gedachten van zijn ondervrager. Hij wist in elk geval zeker dat hij nog nooit eerder met iemand van dien aard in aanraking was geweest. Meneer Dieudonné keek hem nauwelijks aan en toch wist hij alles van hem en oordeelde hem naar zijn maat. Waarom aarzelde hij? Want hij aarzelde en scheen ontevreden, nog eerder over zichzelf dan over Maudet.
„Ik ben Ferchaux", zei hij ineens op de man af. En toen zijn bezoeker niet meteen reageerde: „Dieudonné Ferchaux, de oudste van de gebroeders Ferchaux... Leest u geen kranten?... "
„Neemt u me niet kwalijk... Ik had niet... " Hij had er zich niet aanstonds van kunnen overtuigen dat de man met wie hij hier een onderhoud had, de Ferchaux was over wie al wekenlang gesproken werd. En nu ineens trilde hij van spanning bij de gedachte dat hij daar tegenover de man stond die het grootste deel van Oebangi bezat, die met honderden miljoenen omging en met de Staat als gelijke in gevecht gewikkeld was. De ander bekeek hem nog steeds en Michel stamelde: „Neemt u me niet kwalijk... Ik verwachtte niet... Ik begrijp nu... "
„Wat begrijpt u nu?"
„Ze hebben me verteld dat ik veel zou moeten reizen als ik uw secretaris werd... "
„Sinds maanden bestaan mijn reizen er alleen nog maar uit dat ik van hier naar Caen trek en van Caen naar hier... Ik neem aan dat u niet getrouwd bent?"
Het was een goede inval geweest daarstraks. De toon van Ferchaux maakte duidelijk dat hij van een gehuwde secretaris niets hebben moest.
„Inderdaad... ", mompelde hij met een poging tot een glimlach.
„Hoeveel wilt u verdienen?"
„Dat weet ik niet.,. wat u bereid bent me te geven... "
„U hebt hier kost en inwoning... Veel geld hebt u dus niet nodig... Ik zal u om te beginnen achthonderd frank per maand geven voor uw bijkomende kosten... ''Dat was bespottelijk; het was nog niet eens wat een goede keukenmeid in Parijs verdiende en Lina zou van dat bedrag nooit kunnen leven, vooral niet omdat hij er nog een deel van voor zichzelf nodig had. Maar hij antwoordde desondanks: „Zoals u wilt... "
Ferchaux ging daarna naar de deur en deed die open.
„ Jouette!... Je kunt wel voor twee dekken... " Hij kwam terug.
„U kunt uw regenjas uitdoen. Er is een kapstok in de gang. "
„Die heb ik al gezien. "
„Laat nooit de deuren aanstaan; ik heb een hekel aan tocht. Het grootste gebrek van dit huis is dat je het niet warm kunt stoken. Vanmorgen toen u aankwam... "
En Ferchaux die procedeerde met de regering, met de banken, met de geldmachten, Ferchaux die van de ene dag op de andere geruïneerd kon worden of misschien nog erger, vertelde met bittere wrok:.....ik had een nieuwe kachel uit Arromanches laten komen...
De rookverdrijver had me verzekerd dat hij het doen zou... Het is nu al de derde kachel in één week die ik probeer en het lukt maar niet er een te vinden die niet rookt... Die schoorsteenvegers zijn idioten... Morgen laat ik de schoorsteen afbreken en een nieuwe bouwen... Hang uw regenjas op... " Toen Michel terugkwam:„Ik vraag me af waar ik u bergen moet? Er is nog wel een kamer naast die van Arsène. Arsène is de chauffeur. Maar ik weet niet of er een bed staat. "
„Ik ben niet lastig. "
„Maar een bed heeft u toch zeker wel nodig!... Zeg dan geen onzin!... Jouette! Jouette!... "
Tot stomme verbazing van Maudet antwoordde de oude vrouw op haar pantoffels, terwijl ze in de deuropening kwam staan: „Wat wil je?"
„Is er nog een bed over in huis?"
„Houd je hem hier?" Haar blik wees op Michel.
„Ja, hij blijft hier. Hij moet maar in de kamer op de tweede verdieping slapen naast die van Arsène. Is Arsène al terug? Wat voert die eigenlijk uit?"
„Ik heb hem naar Caen gestuurd. "
„Zonder mij er iets van te zeggen? En dadelijk moet hij er weer heen, dat kost tweemaal benzine... Is het eten nog niet klaar?"
„Eet je hier?"
Maudet had de indruk dat Ferchaux zich een beetje verlegen voelde. Waar at hij dan gewoonlijk? In de keuken bij de oude vrouw, die hém met jij en jou aansprak?„Ja, dien hier maar op... En een beetje vlug, om twee uur verwacht ik Morel. "
Hij gooide weer houtblokken in de haard, maar ging nog altijd niet zitten. Van tijd tot tijd wierp hij Michel een korte doordringende blik toe, maar keek direct weer voor zich, wanneer zijn ogen die van de jongeman ontmoetten.
De stilte hinderde hem nu blijkbaar ook, want hij voelde de behoefte om uit te leggen:„Morel, dat is mijn zakenwaarnemer... Hij woont in Caen... Het is zelfs een beetje om hem dat ik hier ben komen wonen... Het is een smeerlap, misschien wel de grootste smeerlap van Frankrijk... Hij is van de lijst der advocaten geschrapt. Maar dat kan hem niets schelen... U zult hem wel zien, hij ziet er met zijn mooie kop uit als een eerlijk man... " Toen, met een blik op de heel lange haren van Maudet: „Wilt u er met alle geweld als een kunstenaar uitzien?"
„Ik heb ze altijd zo gedragen. Maar als het u niet bevalt, zal ik ze laten knippen. "
„Doe dat. Ga vanmiddag maar naar de kapper en koop dan meteenook een das als iedereen. "
Want Maudet droeg nog een lavallière.
„Arsène zal u naar Caen brengen om uw koffer te halen. Misschien moeten er ook lakens worden meegebracht uit de rue des Chanoinesses. In dat kot hier is niets. Ik heb het gemeubileerd gehuurd en ik geloof dat het in meer dan tien jaar niet bewoond is!"
„Het zou wel goed zijn als ik ergens een bureau voor u liet neerzetten, maar ik weet nog niet waar... Kom mee, laten we dat eens gaan bekijken... "
Even deed hij de deur van de ijskoude salon open en sloot hem onmiddellijk weer. Daarna gingen ze naar de gang, aan het eind waarvan de keuken lag.
„Het meest practische is misschien toch dat u op de eerste verdieping komt, want daar zit ik meestal... Tenminste daar zal ik gaan zitten, als we met die verdomde schoorsteen klaar zijn... Gaat u voor... Nee, ga voor, zeg ik!"
Hij volgde en stootte op iedere tree met zijn houten stomp. Het was voelbaar praten om maar iets te zeggen. De muren die in imitatie-marmer geschilderd waren, hadden de bruine kleur gekregen van een oude meerschuimen pijp. Eertijds hadden er lopers op de trap gelegen, want hier en daar zaten nog ringen, die bestemd waren geweest om de koperen roeden vast te houden.
„Hé! ik had niet aan de tussenverdieping gedacht... " Halverwege de eerste verdieping was er een overloop, twee treden en een nauw vertrek naast de toiletten. Die kamer was helemaal leeg. Een gebroken ruit liet een nattige windvlaag door.
„Denk er aan uit Caen wat stopverf mee te brengen. Ik heb in de kelder nog een paar oude stukken glas zien liggen, die hiervoor wel te gebruiken zijn. "
„Goed, meneer. "
„Laten we nu nog een tafel en een stoel zoeken. O ja, u heeft natuurlijk ook nog een kachel nodig... "
Hij kwam op de eerste verdieping die uit drie tamelijk ruime kamers bestond, waarvan er twee vol stonden met oude meubels.
„Hier! Dat is een tafel die het wel doen zal... Pak aan... " Ferchaux greep haar aan de andere kant. Een beetje verlegen protesteerde Maudet.
„Ik kan haar wel alleen dragen... "
„Doe wat ik zeg... Pas op de deur!"
Ze gingen opnieuw naar boven en kozen twee rieten stoelen van een eetkamer-ameublement.
„In de rue des Chanoinesses staat een schrijfmachine. Maar die kunnen we natuurlijk niet iedere keer heen en weer sjouwen. Zorg maar dat u er in Caen een huurt... Een oude is goed genoeg, want veel te typen valt er toch niet. "
„Goed, meneer. "
„Denk er ook aan potloden en steno-blocnota's te kopen. Arsène wijst u wel de winkel. Geld moet u me maar vragen. "
„Ja, meneer. "
Het derde vertrek, waar ze niet binnengingen en waar een rooklucht hing, moest de kamer van Ferchaux zijn. Deze bewoog zich heel natuurlijk door dit nauwelijks bewoonbare huis. Hij scheen de muren met vochtplekken niet te zien, noch het vettige, vuile houtwerk en evenmin de griezelige opeenstapeling van allerlei meubels die aan een gedwongen verkoop en aan de hamer van de deurwaarder deden denken.
„We moeten ook nog een lamp voor u zoeken... Daar houdtJouette zich mee bezig... "
Er was dus niet eens elektriciteit in de villa!„Het eten is klaar!" riep de oude vrouw van beneden.
„Laten we aan tafel gaan. "
De tafel was gedekt en er stond een kan water en een karaf gewone rode wijn. Het couvert deed denken aan dat van een heel bescheiden familie-pension en het servet van Ferchaux was opgerold in een palmhouten servetring.
„Geef hem ook een servetring, Jouette. "
„Daar heb ik allang aan gedacht! Eet maar... " In de soepterrien dampte de soep als bij de boeren. Een voorgerecht was er niet. Er werden gerookte haringen gegeten met gekookte aardappels en daarna kaas en appels. Ferchaux at alleen maar haringen, maar hij nam er dan ook vijf. De oude vrouw liep brommerig af en aan. Ze liet er geen twijfel over bestaan dat ze de nieuwe secretaris als een indringer beschouwde en dat zij het Ferchaux kwalijk nam hem in dienst te hebben genomen.
„Ik zal je dadelijk een lijst geven van wat er uit Caen moet worden meegebracht, zei ze tegen de heer des huizes. " Deze at smakelijk, met zijn ellebogen op tafel, en hij dronk alleen water. Maudet durfde zich niet van de wijn te bedienen.
„Drinkt u geen wijn?"
„Als u het goedvindt... "
Hij haalde de schouders op en duwde de karaf wijn naar hem toe.
„Stel je niet zo aan! Heb je aan iemand verteld dat je hier naartoe ging?"
„Nee... Of liever, ik heb alleen mr. Curtius opgebeld... "
„Neem nog wat kaas... "
Achter het huis stopte een auto met de wielen half in het zand. 'Een chauffeur in uniform met een pet op spreidde een deken overde motorkap uit en ging de keuken binnen.
„Arsène!... " riep Ferchaux zonder op te staan.
De chauffeur kwam binnen, scheen verwonderd een gast aan tetreffen, en bracht twee vingers naar zijn voorhoofd bij wijze vangroet.
„Dat is mijn nieuwe secretaris... Hoe heet je ook alweer?"
„Michel Maudet. "
„Zodra je klaar bent met eten, Arsène, breng je Maudet naar Caen. Hij moet daar een koffer halen in zijn hotel. Daarna gaan jullie samen naar de rue des Chanoinesses... Je vraagt de sleutel maar aan Jouette. Er zijn lakens nodig, een kussensloop en een lamp. Jullie gaan ook naar Trochu om een schrijfmachine te huren... Laat je vooral niet te grazen nemen... Meer dan dertig frank per maand kan dat niet kosten... Ben je bij Morel geweest?" » „Hij komt om twee uur zoals u gevraagd hebt. "
„Ga dan nu maar eten. "
Buiten viel nog altijd een fijne doordringende regen uit de dichte grijze wolken die met het tij uit zee stormden. Achter Ferchaux knetterden van tijd tot tijd de houtblokken in de haard en joegen enkele vlammen hoger op, maar ze slaagden er toch niet in het huis, waarin Maudet een beangstigend gevoel van leegte onderging, wat op te vrolijken.
Ferchaux had niets meer te zeggen. Hij zat daar met zijn ellebogenop tafel en bewerkte zijn tanden met een tandenstoker, van tijdtot tijd bleef zijn dromerige blik op de jongeman rusten die vande warmte en het maal slaperig begon te worden.
Ook in die blik was iets leegs, net als in het huis, als in hetwijde landschap eromheen, waarin alleen een paar meeuwen, somsonder het uitstoten van schelle kreten, naar zee doken.
Er was een inspanning voor nodig om aan deze leegte te ontkomen,het tafellaken aan te raken en er zich van te verzekeren dat dewereld werkelijkheid was. En het was dan ook een opluchting deoude Jouette in de keuken de kachel te horen oppoken.