II
De controleur had gezegd, terwijl ze samen met een natte neus en
handen in de zakken op het achterbalkon van het treintje stonden te
trappelen:„Wat is het vandaag? Vrijdag? Dan is het markt in Luc. We
hebben alle kans dat we in Langrune een kwartier op de aansluiting
voor Ouistreham moeten wachten. " Wel had hij erop laten
volgen:„Als hij tenminste niet te vroeg is. Je weet het nooit met
hem, het is altijd hollen of stilstaan. "
Maudet had zich voorgenomen van het oponthoud in Langrune gebruik
te maken om te proberen Lina op te bellen. Ze was weer ingeslapen,
dat stond vast. Het was of hij haar zag met een arm onder haar
hoofd gevouwen. Hij had de gordijnen niet dichtgedaan. Het daglicht
dat van de binnenplaats kwam en weerkaatst werd door het natte zink
van een afdak, moest haar storen in haar slaap. Het kon niet lang
duren of ze zou wakker worden en werktuiglijk naar de lege en al
koude plek naast zich tasten. Er liepen druipende hagen naast het
kleine zwarte treintje; onder een hemel die gezwollen scheen van
water strekten de velden zich eindeloos ver uit en met opzet stelde
Michel zich de kamer voor waar zijn vrouw opstond, haar ogen nog
dik van de slaap, op zoek naar een lucifer om de spiritusbrander
aan te steken en haar strijkijzer te verwarmen. Het vermaakte hem
aan bijzonderheden te denken: haar blote voeten op het sombere
kleed, het rechthoekige stuk linoleum van een roodachtige kleur dat
voor de wastafel lag. Hij deed zijn uiterste best om zich de kleur
van het behang te herinneren, het plein voor het station weer terug
te zien en de grote witte letters van de uithangborden: was het
niet het Spoorweghotel of het Hotel der Reizigers?...
Hij had zich voorgenomen om zodra het treintje stilstond meteen
naar de telefooncel te rennen van het eerste het beste café. Maar
al een beetje voor ze bij Langrune kwamen, proefde hij in de lucht
een vochtigheid die niet van de regen afkomstig was maar van de
mistige lucht die op de westenwind uit zee kwam. Hij streek met
zijn tong langs zijn lippen en was er van overtuigd dat ze naar
zout smaakten. Met opengesperde neusvleugels probeerde hij de geur
van zeewier te onderscheiden.
De trein hield stil op een pleintje waar op de rails ernaast het
treintje uit Ouistreham zou komen staan, waarop gewacht werd. Eerst
zag hij niets dan een gewoon dorp, toen boog hij zich, stapte uit
en bemerkte aan het einde van een straat een hoop zand en grint,
een verlaten plek die op een afbraakwerf leek. De voornaamste kleur
was een krijtachtig wit. Grote vogels van een nog feller wit
tekenden zich tegen de donkere hemel af en Maudet begreep dat dit
de zee was en snelde er heen. Hij zag een machtige bruisende rol
die onvermoeibaar van de ruimte aangedragen werd en majesteitelijk
op het strand neerstortte.
Het was de eerste maal dat hij de zee zag. Hij maakte er kennis mee
op een ochtend dat zij zó loodgrijs was dat de lucht er helder bij
scheen. Tussen de ordeloosheid van een strand dat verlaten leek,
ontdekte hij een paar half losgewrikte kabines en toen hij zich
omkeerde, ontwaarde hij twee lelijke hotels waarvan alle luiken
gesloten waren.
Toch voelde hij absoluut geen teleurstelling. Ondanks zijn vrees om
belachelijk te worden had hij de behoefte zo dicht naar het water
te gaan dat de rand van de eerste golf tegen zijn voeten
aanspoelde; hij moest zich bukken, zijnswee handen nat maken en een
lange glibberige halm oprapen waaraan hij rook; hij bukte zich nog
eens voor een gebroken schelp die hij in zijn zak stak. Het fluiten
van het treintje van Ouistreham riep hem tot de werkelijkheid
terug. Hij zette het op een lopen, zag dat hij nog tijd had en
kreeg behoefte aan drinken. Hij voelde geen wroeging toen hij aan
Lina en de telefoon dacht. Hun hotel heette trouwens naar alle
waarschijnlijkheid niet eens Stationshotel, Spoorweghotel of Hotel
voor Reizigers. De calvados brandde hem in de keel. Op de grond
stonden manden verse zeevis en aan een tafel zaten vissers.
„Schenk nog eens in, patron... maar vlug... " Van toen af zag hij
bijna voortdurend de zee of tenminste de duinen waar ze langs reden
en waar het zwarte glimmende treintje soms scheen te willen
binnendringen. Zijn opwinding nam toe. Hij kreeg lust om te hollen,
om steeds sneller te gaan. Hij wilde nu spoedig weten waar hij aan
toe was. Hij was bang. De controleur had beloofd hem te
waarschuwen, zodra ze in de buurt van La Guillerie kwamen.
„Er is wel geen halte, maar ik zal de machinist waarschuwen. "
Waarom was die controleur nu ineens onzichtbaar? Hij stond zeker te
praten in de voorste wagen? Als hij het eens vergat? Maudet had
langs de spoorlijn midden in het veld boerinnen zien wachten met
hun manden, voor wie het treintje stopte. Hij kende La Guillerie
niet. Het zou hem onmogelijk zijn de villa van meneer Dieudonné te
herkennen.
Aan de linkerkant voorbij de glimmende straatweg was er niets
anders te zien dan een eindeloos moeras, bedekt met plukjes droog
struikgewas hier en daar; rechts waren er altijd maar de duinen,
met van tijd tot tijd een paar bleke strandkeien. Het treintje
stopte. Hij wilde er al uitspringen, toen de controleur zichtbaar
werd.
„Het is nog niet voor u, hoor. "
Een kilometer of twee verder wees de man hem eindelijk een huisaan
dat helemaal alleen bovenop het duin stond.
„Is dat La Guillerie?"
Hij knikte en zonder te wachten tot de trein stilstond, sprong
Michel op de zanderige grond.
Het bloed klopte plotseling aan zijn slapen. Hij had er verkeerd
aan gedaan te drinken. Drie- of viermaal was hij in de dorpjesnaar
het dichtstbijzijnde café gelopen. Heel zijn mond was vol van de
smaak van calvados. Zou meneer Dieudonné niet aan zijn adem
bemerken dat hij gedronken had? In die omstandigheden werden zijn
gebaren kortaf, zijn blik te fel, bijna boosaardig. Onbeweeglijk
bleef hij het wegrijdend treintje nakijken en hij staarde naar het
vreemde huis dat zo weinig overeenstemde met wat hij verwacht had.
Het kostte hem moeite zich niet teleurgesteld te voelen. In heel de
onmetelijkheid van het landschap zag men op twintig meter afstand
van de weg alleen maar dit bouwsel staan, als iets dat niet was
afgemaakt, maar dat toch al oud was, zelfs zonder omheining. Het
zag er uit alsof het daar niet was ontstaan en geen deel uitmaakte
van het landschap, eerder leek het of het per vergissing uit de een
of andere buitenwijk of uit een kleine stad naar hier was
overgeplaatst.
Het was groot en gebouwd uit zwartgeverfde bakstenen. Het had twee
verdiepingen en was te hoog voor zijn breedte. Met zijn twee naakte
gevelpunten was het niet gemaakt om zo alleen te blijven staan,
maar om in een straat geschoord te worden door andere, soortgelijke
huizen. Een kleine bestelwagen, waarvan de slecht bevestigde
overkapping in de wind klapperde, stond voor de gesloten deur en
Maudet ging er in een halve cirkel op af, alsof hij de omgeving
eerst voorzichtig had willen onderzoeken. Zijn koorts verdween. Hij
verloor zijn zelfvertrouwen. Wat was hij hier komen doen? Waarom
was hij met zoveel wilde verwachtingen op zoek gegaan naar een
meneer Dieudonné van wie hij. niets afwist? Hij voelde zich leeg en
koud in de wind die zijn natte regenjas tegen zijn mager lichaam
drukte, en opnieuw dacht hij aan Lina die nu in de armzalige kamer
van Caen aan haar toilet bezig moest zijn.
Om er een eind aan te maken strekte hij de hand uit naar een
trekbel, maar zag onmiddellijk dat er geen bel was. Zonder de
aanwezigheid van de bestelwagen had hij zelfs kunnen denken dat het
huis leeg was en dat achter die idiote muren nooit iemand had
gewoond. Hij klopte aan. En daarna klopte hij steeds harder in een
paniekstemming, die hij te boven wilde komen. Eindelijk ging hij
weg, liep om het huis heen, ontdekte aan de zeekant een tweede deur
half onder het zand en probeerde door de ruit te kijken. In het
schemerdonker van een vertrek, waar een wezenloze kalmte heerste,
kon hij tenslotte de omvangrijke gestalte onderscheiden van een
onbeweeglijke vrouw. Haar gezicht was naar hem toegekeerd en na een
ogenblik dat hem zeer lang voorkwam, naderde de vrouw, die oud
bleek te zijn en wier grijze haren onder een muts vandaan kwamen,
de deur en opende deze na een grendel te hebben weggeschoven.
Waarom keek ze hem aan zonder iets te vragen?„Hier woont toch
meneer Dieudonné?" vroeg hij.
Ze zei rustig:„Wat wilt u van hem?"
„Ik kom van notaris Curtius in Parijs. "
Was ze overtuigd of twijfelde ze nog? Het duurde nog even, eer ze
eraan toevoegde:„Loopt u maar om het huis heen. Ik zal opendoen. "
Terwijl hij voor de voordeur stond, hoorde hij haar met zachte
stappen door de gang lopen én een sleutel in het slot omdraaien. De
gang was lang en met een geel-en-rood mozaïek geplaveid, zoals in
sommige burgermanshuizen; de ramen van het bovenlicht gaven een
roodachtig schijnsel. Rechts was er een kapstok, een paraplubak en
twee donkere deuren in imitatie-eiken geschilderd bevonden zich aan
de linkerkant, verder nog een trap die naar de eerste verdieping
voerde, waarvandaan gerucht klonk.
„Gaat u daar maar naar binnen. "
Hij dacht dat zij hem alleen zou laten, maar ze kwam achter hem aan
en sloot de deur. Ze bevonden zich in een vertrek dat eens een
salon geweest moest zijn, zwarte lambrizeringen bedekten nog de
muren tot een hoogte van een meter. Daarboven hing een bruin
tapijtwerk, dat hier en daar losgeraakt was en gescheurd op de
plekken waar spijkers hadden gezeten om schilderijen op te hangen.
Zonder er in te slagen probeerde Maudet werktuiglijk de geur te
bepalen die er hing.
„Is meneer Dieudonné thuis?" vroeg hij aarzelend.
In een hoek stonden meubels bij elkaar, een lege boekenkast,
opelkaar gestapelde fauteuils en een tafel Henri II, met op de
hoekengebeeldhouwde leeuwenkoppen.
„Kent u meneer Dieudonné?" vroeg de oude vrouw.
Bijna had hij gelogen.
„Dat wil zeggen... van naam. Mr. Curtius heeft mij gezegd dat hij
een secretaris zocht en dat het wel iets voor mij zou zijn. " Hij
hield niet van de kalme en achterdochtige manier waarmee ze hem van
het hoofd tot de voeten opnam. Het was of ze overwoog hem aan de
deur te zetten en of het haar moeite kostte hem in dit huis toe te
laten. Nog verbazingwekkender was bij haar het vermogen om
onbeweeglijk stil te blijven.
„Goed", zuchtte ze eindelijk.
„Als hij naar beneden komt, zal ik hem zeggen dat u er bent. "
Glijdend op haar vilten pantoffels, verdween ze. Hij had de indruk
dat ze nog een ogenblik achter de deur bleef staan luisteren. Ze
had hem niet uitgenodigd om te gaan zitten. Er stonden allerlei
stoelen, maar ze lagen vol met oude papieren, muziekcahiers en
uiteenlopende voorwerpen.
„Hij is zeker bezig zich in te richten", dacht hij in een poging om
zich gerust te stellen.
Boven zijn hoofd klonken zware stappen, heen en weer geloop en
doffe geluiden alsof er meubels versleept werden, wat hem in zijn
denkbeeld bevestigde. Er klonk ook stemmengemompel. Hij had geen
horloge meer en hij schatte dat het even voor elf uur moest zijn.
Hij had het koud. Het vertrek was niet verwarmd en er hing een
nadrukkelijke vochtigheid. Nog eenmaal dacht hij aan Lina, verweet
zich dat hij haar niet had opgebeld en huiverde bijde gedachte dat
hij bij haar zou moeten terugkomen om haar te vertellen, dat hij
zich met al zijn vuur op een uitzichtloze zaak had gestort.
Had zijn kennis in de bar op de Place Clichy zich niet vergist? Hij
herinnerde zich niet eens meer zijn naam. Maar notaris Curtius had
hem aan de telefoon toch wel degelijk bevestigd, dat meneer
Dieudonné een secretaris zocht.
De deur die toegang gaf tot het aangrenzend vertrek stond aan. Op
zijn tenen liep hij erheen, wierp een blik naar binnen en zag een
groot houtvuur in de schouw, een tafel, stoelen en een venster
zonder gordijnen, waardoorheen men over de duinen een donkergrijze
strook zag van de zee. Wat hem misschien nog meer geruststelde, dat
was de telefoon die aan de muur hing. Wat viel hem plotseling op in
de geluiden die van de eerste verdieping tot hem doordrongen? Hij
luisterde scherp toe. Hij hoorde voetstappen van verschillende
mensen en er waren er bij die onregelmatig klonken als van een
manke.
Wat konden ze daarboven wel uitvoeren? Een kwartier minstens was al
voorbijgegaan. Er kwam een man naar beneden. Dat was
misschien...
Maar neen. Achter in de gang zei de stem: „Zeg eens, madame
Jouette, heeft u... "
De rest ging verloren. De man moest de keuken zijn binnengegaan.
Even later ging hij weer naar boven. Hij droeg iets dat het geluid
maakte van een volle emmer. Zo, dat waren tenminste vertrouwdere
geluiden: er werden kolen op een kachel gedaan. Vijf minuten
stilte. Dan een woedende stem. Een geur van teer en rook die tussen
de kieren van de deur doorkwam. Het vuur boven pakte niet. De
mannen waren in gesprek, kwamen naar beneden en vervulden het huis
met rumoer.
„Ik zeg u nog eens dat het nu genoeg is. " De anderen —
waarschijnlijk twee — mompelden iets.
„Luister, meneer Dieudonné... "
„Genoeg. "
Ze werden aan de deur gezet en de deur werd met geweld
dichtgeslagen. Buiten weerklonken stappen en er werd geprobeerd de
bestelwagen in beweging te krijgen. In de gang klonk het:„Jouette!
Jouette!... Waar is Arsène?... Stuur onmiddellijk Arsène bij me...
Die varkens... "
Waarschijnlijk werd hij onderbroken. Werd de oude vrouw Jouette
genoemd? Ze sprak zacht, alleen een gefluister werd hoorbaar. Toen
werd het opnieuw stil en ineens, terwijl muizenvoeten zich naar de
keuken verwijderden, draaide geluidloos de deurknop. Instinctief
rees Maudet overeind en hield zich gereed als voor een gevaar. De
deur ging open. Er stond een man die er slechtgehumeurd uitzag en
hem zonder iets te zeggen aankeek. Het meest verwarrend was zijn
gewoonheid. Waarom had Michel een buitengewone verschijning
verwacht? De man was tamelijkklein, tamelijk mager, met een gezicht
zonder leeftijd — zo ongeveer tussen de vijftig en dé zestig. Hij
was onopvallend gekleed in een grijs colbert van een tamelijk
slechte snit. De blik van Maudet ging onmiddellijk omlaag naar zijn
voeten en ontdekte de houten stomp die uit de lege broekspijp te
voorschijn kwam.
„Neem me niet kwalijk dat ik u stoor, begon hij met vuurrode oren.
Mr. Curtius heeft me gezegd... "
Alsof hij geen aandacht aan hem besteedde, begaf de man zich . naar
de tweede deur die hij opendeed.
„Ga binnen!"
Vervolgens liep hij naar het vuur in de haard en ging met zijn rug
naar de schoorsteen staan.
„Als ik had geweten dat u telefoon had... Mr. Curtius had me
gezegd... "
„Wanneer hebt u hem gezien?"
„Gistermorgen... Dat wil zeggen, ik heb hem niet persoonlijk
gezien... Een van mijn vrienden... "
Onbewogen ging de man naar het telefoontoestel aan de muur en
draaide aan de slinger.
„Hallo! Geeft u mij Odeon 27-36... Ja, dringend... " Het was het
nummer van de notaris in de rue de l'Eperon. Zich vastklampend aan
zijn verlangen, alsof deze betrekking waarvan hij niets afwist,
zijn enige toekomstkans, zijn enige redplank was, stortte Maudet
zich in een koortsachtige uiteenzetting.
„Laat ik u meteen zeggen dat ik ongelijk heb gehad, ik vraag u
excuus... Door het grootst mogelijke toeval hoorde ik dat U een
secretaris zocht... "
„Dat wie een secretaris zocht?"
„Wel... meneer Dieudonné... Ik veronderstel dat u meneer Dieudonné
bent?... Zoals mij aangeraden werd, heb ik mr. Curtius opgebeld...
Die heeft me te verstaan gegeven dat de betrekking nog vrij was,
maar dat hij het niet met zekerheid zeggen kon en... "
Waarom was deze man die er, op zijn houten been na, zo banaal
uitzag, toch zo indrukwekkend? Hij was weer naar het haardvuur
gegaan, legde er twee houtblokken op, die hij zorgvuldig in
evenwicht bracht, kwam overeind en gaf te kennen dat hij
luisterde.
„... Om u de waarheid helemaal te zeggen, hij heeft mij aangeraden
een schriftelijke sollicitatie bij hem in te dienen met mijn
levensbeschrijving... Ik had het natuurlijk moeten doen, maar ik
was bang dat de betrekking intussen weg zou zijn en daarom ben ik
meteen maar gekomen... " De telefoon rinkelde. Meneer Dieudonné
haakte af.
„Hallo! Curtius?... Ja, het is niet meer nodig____U hebt
eentelefoontje gekregen van een zekere... " Een vragende blik naar
zijn bezoeker.
„Maudet... Michel Maudet... Ja. U bent de naam vergeten?...
Dat geeft niet... Wat?... Jazeker, dank u... "
Hij hing de telefoon aan de haak. De stilte viel weer in.
Maudetvroeg zich af wat hij zeggen kon. Het was erg warm in het
vertrek waar wat rook binnendrong. Blijkbaar had men op de eerste
verdieping geprobeerd een kachel aan te steken die niet trekken
wilde.
„Verrekt u allang van de honger?"
„Van tijd tot tijd schrijf ik een artikel in een krant. In het
begin valt dat niet mee... Je moet eerst naam krijgen... Ik ben nog
geen jaar in Parijs... Tot dat ogenblik had ik altijd in
Valenciennes gewoond bij mijn ouders... "
„Wat doen die?"
„Mijn vader is een winkel begonnen in grammofoonplaten. "
„Verdient hij zijn brood?"
„Ik geloof dat het niet best gaat. Vroeger was hij
vertegenwoordiger voor een Amerikaans schrijfmachine-merk. "
Waarom voelde hij zo'n lust deze man, die hem onverschillig
aankeek, te verleiden of in elk geval te overtuigen? Hij glimlachte
en mompelde:„Mijn vader is nooit erg goed geslaagd in wat hij
ondernam... Hij zit vol met ideeën, hij heeft er te veel en altijd
weer nieuwe, maar... "
„Kunt u met een schrijfmachine omgaan?"
„Ja. "
„Kent u steno?" Hij loog.
„Ja... Een beetje... Genoeg denk ik om... "
„Heeft u uw militaire dienstplicht al vervuld?"
„Ik ben vroeger opgekomen om... "
Bijna had hij gezegd: om te kunnen trouwen. Maar welk instinct
waarschuwde hem dat het beter was daar maar niet over te
praten?
„... om eerder mijn kans te kunnen wagen in Parijs... Ik ben
twintig en een half... "
Zij stonden nog steeds. Toch waren er stoelen, goede oude stoelen
met een Ieren zitting. De kamer was op een bijna normale manier
gemeubileerd; er stond een grote tafel in het midden, een fauteuil
dicht bij het vuur, twee grote kasten en niet ver van de telefoon
een Amerikaans schrijfbureau, volgepropt met papieren.
„Hebben ze u gewaarschuwd dat ik mijn secretarissen niet lang
houd?"
„Ja. "
„Hoeveel geld heeft u op zak?"
Eerst een beetje in de war gebracht begon Michel te glimlachen.
„Ik geloof dat ik niet eens genoeg heb om naar Parijs terug te
gaan. "
„Waar is uw bagage?"
„Ik heb mijn koffer in Caen laten staan... Ik herinner me zelfs de
naam van mijn hotel niet meer,.. Zoals ik u al vertelde was ik bang
de betrekking al vergeven te vinden... Ik heb me vanmorgen vroeg
aangemeld in de rue des Chanoinesses... Daar hoorde ik... "
„Van wie?"
„Van de postbode... Hij zei me dat u wel in uw villa zou
zijn...
Ik haalde gelukkig nog net het buurttreintje... Ik heb mijn
baccalaureaat gedaan ..."
Hij besefte dat dit woord geen zin had.
„Bent u er zeker van dat u mijn naam niet kent?"
„Er is mij alleen gezegd „meneer Dieudonné", dat zweer ik.
Er deed zich iets vreemds voor. Het huis dat daar afwerend in
deduinen lag, beantwoordde bijna niet aan het beeld dat Michel
erzich van gemaakt had. De vervallen kamers hadden niets dat hemkon
aantrekken, al evenmin als de oude vrouw die hem met haargeniepig
wantrouwen had ontvangen. En de slecht geklede, weinigverzorgde man
tenslotte zag er naar het uiterlijk te oordelen óóknaar uit als de
eerste de beste. En niettemin voelde Maudet eensteeds sterkere,
vreselijke behoefte om hem te bevallen.
„Ik vraag u alleen maar om mij op proef te nemen. Als ik niet
benwat u zoekt... "
Wat hij zich moeilijker verklaren kon dat waren de gedachten van
zijn ondervrager. Hij wist in elk geval zeker dat hij nog nooit
eerder met iemand van dien aard in aanraking was geweest. Meneer
Dieudonné keek hem nauwelijks aan en toch wist hij alles van hem en
oordeelde hem naar zijn maat. Waarom aarzelde hij? Want hij
aarzelde en scheen ontevreden, nog eerder over zichzelf dan over
Maudet.
„Ik ben Ferchaux", zei hij ineens op de man af. En toen zijn
bezoeker niet meteen reageerde: „Dieudonné Ferchaux, de oudste van
de gebroeders Ferchaux... Leest u geen kranten?... "
„Neemt u me niet kwalijk... Ik had niet... " Hij had er zich niet
aanstonds van kunnen overtuigen dat de man met wie hij hier een
onderhoud had, de Ferchaux was over wie al wekenlang gesproken
werd. En nu ineens trilde hij van spanning bij de gedachte dat hij
daar tegenover de man stond die het grootste deel van Oebangi
bezat, die met honderden miljoenen omging en met de Staat als
gelijke in gevecht gewikkeld was. De ander bekeek hem nog steeds en
Michel stamelde: „Neemt u me niet kwalijk... Ik verwachtte niet...
Ik begrijp nu... "
„Wat begrijpt u nu?"
„Ze hebben me verteld dat ik veel zou moeten reizen als ik uw
secretaris werd... "
„Sinds maanden bestaan mijn reizen er alleen nog maar uit dat ik
van hier naar Caen trek en van Caen naar hier... Ik neem aan dat u
niet getrouwd bent?"
Het was een goede inval geweest daarstraks. De toon van Ferchaux
maakte duidelijk dat hij van een gehuwde secretaris niets hebben
moest.
„Inderdaad... ", mompelde hij met een poging tot een glimlach.
„Hoeveel wilt u verdienen?"
„Dat weet ik niet.,. wat u bereid bent me te geven... "
„U hebt hier kost en inwoning... Veel geld hebt u dus niet nodig...
Ik zal u om te beginnen achthonderd frank per maand geven voor uw
bijkomende kosten... ''Dat was bespottelijk; het was nog niet eens
wat een goede keukenmeid in Parijs verdiende en Lina zou van dat
bedrag nooit kunnen leven, vooral niet omdat hij er nog een deel
van voor zichzelf nodig had. Maar hij antwoordde desondanks: „Zoals
u wilt... "
Ferchaux ging daarna naar de deur en deed die open.
„ Jouette!... Je kunt wel voor twee dekken... " Hij kwam terug.
„U kunt uw regenjas uitdoen. Er is een kapstok in de gang. "
„Die heb ik al gezien. "
„Laat nooit de deuren aanstaan; ik heb een hekel aan tocht. Het
grootste gebrek van dit huis is dat je het niet warm kunt stoken.
Vanmorgen toen u aankwam... "
En Ferchaux die procedeerde met de regering, met de banken, met de
geldmachten, Ferchaux die van de ene dag op de andere geruïneerd
kon worden of misschien nog erger, vertelde met bittere
wrok:.....ik had een nieuwe kachel uit Arromanches laten
komen...
De rookverdrijver had me verzekerd dat hij het doen zou... Het is
nu al de derde kachel in één week die ik probeer en het lukt maar
niet er een te vinden die niet rookt... Die schoorsteenvegers zijn
idioten... Morgen laat ik de schoorsteen afbreken en een nieuwe
bouwen... Hang uw regenjas op... " Toen Michel terugkwam:„Ik vraag
me af waar ik u bergen moet? Er is nog wel een kamer naast die van
Arsène. Arsène is de chauffeur. Maar ik weet niet of er een bed
staat. "
„Ik ben niet lastig. "
„Maar een bed heeft u toch zeker wel nodig!... Zeg dan geen
onzin!... Jouette! Jouette!... "
Tot stomme verbazing van Maudet antwoordde de oude vrouw op haar
pantoffels, terwijl ze in de deuropening kwam staan: „Wat wil
je?"
„Is er nog een bed over in huis?"
„Houd je hem hier?" Haar blik wees op Michel.
„Ja, hij blijft hier. Hij moet maar in de kamer op de tweede
verdieping slapen naast die van Arsène. Is Arsène al terug? Wat
voert die eigenlijk uit?"
„Ik heb hem naar Caen gestuurd. "
„Zonder mij er iets van te zeggen? En dadelijk moet hij er weer
heen, dat kost tweemaal benzine... Is het eten nog niet klaar?"
„Eet je hier?"
Maudet had de indruk dat Ferchaux zich een beetje verlegen voelde.
Waar at hij dan gewoonlijk? In de keuken bij de oude vrouw, die hém
met jij en jou aansprak?„Ja, dien hier maar op... En een beetje
vlug, om twee uur verwacht ik Morel. "
Hij gooide weer houtblokken in de haard, maar ging nog altijd niet
zitten. Van tijd tot tijd wierp hij Michel een korte doordringende
blik toe, maar keek direct weer voor zich, wanneer zijn ogen die
van de jongeman ontmoetten.
De stilte hinderde hem nu blijkbaar ook, want hij voelde de
behoefte om uit te leggen:„Morel, dat is mijn zakenwaarnemer... Hij
woont in Caen... Het is zelfs een beetje om hem dat ik hier ben
komen wonen... Het is een smeerlap, misschien wel de grootste
smeerlap van Frankrijk... Hij is van de lijst der advocaten
geschrapt. Maar dat kan hem niets schelen... U zult hem wel zien,
hij ziet er met zijn mooie kop uit als een eerlijk man... " Toen,
met een blik op de heel lange haren van Maudet: „Wilt u er met alle
geweld als een kunstenaar uitzien?"
„Ik heb ze altijd zo gedragen. Maar als het u niet bevalt, zal ik
ze laten knippen. "
„Doe dat. Ga vanmiddag maar naar de kapper en koop dan meteenook
een das als iedereen. "
Want Maudet droeg nog een lavallière.
„Arsène zal u naar Caen brengen om uw koffer te halen. Misschien
moeten er ook lakens worden meegebracht uit de rue des
Chanoinesses. In dat kot hier is niets. Ik heb het gemeubileerd
gehuurd en ik geloof dat het in meer dan tien jaar niet bewoond
is!"
„Het zou wel goed zijn als ik ergens een bureau voor u liet
neerzetten, maar ik weet nog niet waar... Kom mee, laten we dat
eens gaan bekijken... "
Even deed hij de deur van de ijskoude salon open en sloot hem
onmiddellijk weer. Daarna gingen ze naar de gang, aan het eind
waarvan de keuken lag.
„Het meest practische is misschien toch dat u op de eerste
verdieping komt, want daar zit ik meestal... Tenminste daar zal ik
gaan zitten, als we met die verdomde schoorsteen klaar zijn... Gaat
u voor... Nee, ga voor, zeg ik!"
Hij volgde en stootte op iedere tree met zijn houten stomp. Het was
voelbaar praten om maar iets te zeggen. De muren die in
imitatie-marmer geschilderd waren, hadden de bruine kleur gekregen
van een oude meerschuimen pijp. Eertijds hadden er lopers op de
trap gelegen, want hier en daar zaten nog ringen, die bestemd waren
geweest om de koperen roeden vast te houden.
„Hé! ik had niet aan de tussenverdieping gedacht... " Halverwege de
eerste verdieping was er een overloop, twee treden en een nauw
vertrek naast de toiletten. Die kamer was helemaal leeg. Een
gebroken ruit liet een nattige windvlaag door.
„Denk er aan uit Caen wat stopverf mee te brengen. Ik heb in de
kelder nog een paar oude stukken glas zien liggen, die hiervoor wel
te gebruiken zijn. "
„Goed, meneer. "
„Laten we nu nog een tafel en een stoel zoeken. O ja, u heeft
natuurlijk ook nog een kachel nodig... "
Hij kwam op de eerste verdieping die uit drie tamelijk ruime kamers
bestond, waarvan er twee vol stonden met oude meubels.
„Hier! Dat is een tafel die het wel doen zal... Pak aan... "
Ferchaux greep haar aan de andere kant. Een beetje verlegen
protesteerde Maudet.
„Ik kan haar wel alleen dragen... "
„Doe wat ik zeg... Pas op de deur!"
Ze gingen opnieuw naar boven en kozen twee rieten stoelen van een
eetkamer-ameublement.
„In de rue des Chanoinesses staat een schrijfmachine. Maar die
kunnen we natuurlijk niet iedere keer heen en weer sjouwen. Zorg
maar dat u er in Caen een huurt... Een oude is goed genoeg, want
veel te typen valt er toch niet. "
„Goed, meneer. "
„Denk er ook aan potloden en steno-blocnota's te kopen. Arsène
wijst u wel de winkel. Geld moet u me maar vragen. "
„Ja, meneer. "
Het derde vertrek, waar ze niet binnengingen en waar een rooklucht
hing, moest de kamer van Ferchaux zijn. Deze bewoog zich heel
natuurlijk door dit nauwelijks bewoonbare huis. Hij scheen de muren
met vochtplekken niet te zien, noch het vettige, vuile houtwerk en
evenmin de griezelige opeenstapeling van allerlei meubels die aan
een gedwongen verkoop en aan de hamer van de deurwaarder deden
denken.
„We moeten ook nog een lamp voor u zoeken... Daar houdtJouette zich
mee bezig... "
Er was dus niet eens elektriciteit in de villa!„Het eten is klaar!"
riep de oude vrouw van beneden.
„Laten we aan tafel gaan. "
De tafel was gedekt en er stond een kan water en een karaf gewone
rode wijn. Het couvert deed denken aan dat van een heel bescheiden
familie-pension en het servet van Ferchaux was opgerold in een
palmhouten servetring.
„Geef hem ook een servetring, Jouette. "
„Daar heb ik allang aan gedacht! Eet maar... " In de soepterrien
dampte de soep als bij de boeren. Een voorgerecht was er niet. Er
werden gerookte haringen gegeten met gekookte aardappels en daarna
kaas en appels. Ferchaux at alleen maar haringen, maar hij nam er
dan ook vijf. De oude vrouw liep brommerig af en aan. Ze liet er
geen twijfel over bestaan dat ze de nieuwe secretaris als een
indringer beschouwde en dat zij het Ferchaux kwalijk nam hem in
dienst te hebben genomen.
„Ik zal je dadelijk een lijst geven van wat er uit Caen moet worden
meegebracht, zei ze tegen de heer des huizes. " Deze at smakelijk,
met zijn ellebogen op tafel, en hij dronk alleen water. Maudet
durfde zich niet van de wijn te bedienen.
„Drinkt u geen wijn?"
„Als u het goedvindt... "
Hij haalde de schouders op en duwde de karaf wijn naar hem toe.
„Stel je niet zo aan! Heb je aan iemand verteld dat je hier naartoe
ging?"
„Nee... Of liever, ik heb alleen mr. Curtius opgebeld... "
„Neem nog wat kaas... "
Achter het huis stopte een auto met de wielen half in het zand.
'Een chauffeur in uniform met een pet op spreidde een deken overde
motorkap uit en ging de keuken binnen.
„Arsène!... " riep Ferchaux zonder op te staan.
De chauffeur kwam binnen, scheen verwonderd een gast aan tetreffen,
en bracht twee vingers naar zijn voorhoofd bij wijze vangroet.
„Dat is mijn nieuwe secretaris... Hoe heet je ook alweer?"
„Michel Maudet. "
„Zodra je klaar bent met eten, Arsène, breng je Maudet naar Caen.
Hij moet daar een koffer halen in zijn hotel. Daarna gaan jullie
samen naar de rue des Chanoinesses... Je vraagt de sleutel maar aan
Jouette. Er zijn lakens nodig, een kussensloop en een lamp. Jullie
gaan ook naar Trochu om een schrijfmachine te huren... Laat je
vooral niet te grazen nemen... Meer dan dertig frank per maand kan
dat niet kosten... Ben je bij Morel geweest?" » „Hij komt om
twee uur zoals u gevraagd hebt. "
„Ga dan nu maar eten. "
Buiten viel nog altijd een fijne doordringende regen uit de dichte
grijze wolken die met het tij uit zee stormden. Achter Ferchaux
knetterden van tijd tot tijd de houtblokken in de haard en joegen
enkele vlammen hoger op, maar ze slaagden er toch niet in het huis,
waarin Maudet een beangstigend gevoel van leegte onderging, wat op
te vrolijken.
Ferchaux had niets meer te zeggen. Hij zat daar met zijn
ellebogenop tafel en bewerkte zijn tanden met een tandenstoker, van
tijdtot tijd bleef zijn dromerige blik op de jongeman rusten die
vande warmte en het maal slaperig begon te worden.
Ook in die blik was iets leegs, net als in het huis, als in
hetwijde landschap eromheen, waarin alleen een paar meeuwen,
somsonder het uitstoten van schelle kreten, naar zee doken.
Er was een inspanning voor nodig om aan deze leegte te ontkomen,het
tafellaken aan te raken en er zich van te verzekeren dat dewereld
werkelijkheid was. En het was dan ook een opluchting deoude Jouette
in de keuken de kachel te horen oppoken.