V
Arsène was misschien sinds een kwartier terug uit Caen met de
post en je kon hem horen fluiten, terwijl hij hout uit de kelder
naar de eerste verdieping bracht. Was het een kwartier? Was het
minder of meer? Maudet kon het niet schatten en die kwestie van het
schatten van de tijd gaf hem soms een onaangenaam gevoel. Toen hij
in Parijs zijn horloge verkocht had, zei hij tegen Lina: „Er zijn
klokken' op alle pleinen langs de grote boulevards en op bijna alle
kruispunten en in de winkels van de horlogemakers. " In het huis
van Ferchaux viel er nergens een klok te bekennen, behalve boven in
de kamer van Jouette en in de keuken. Weliswaar droeg Ferchaux in
zijn vestjeszak een groot nikkelen horloge, zoalsdie vroeger
verkocht werden onder de naam van treinhorloge, maar waarschijnlijk
dacht hij er nooit aan om het op te winden. Hij haalde het althans
nooit uit zijn zak en trok zich niets aan van de tijd, die trouwens
tennaaste bij wel werd aangegeven door het stoomtreintje, dat
tweemaal per dag in beide richtingen langs reed, en door de
bezigheden van Jouette. Als hij voor een telefoontje nauwkeuriger
weten moest hoe laat het was, ging hij wel in de keuken op de
wekker kijken.
Als Arsène 's morgens met de post terugkwam was het ongeveer negen
uur. De ontbijttafel was afgeruimd en het vuur in de haard had de
tijd gehad om het vertrek te verwarmen. Michel zat tegenover het
venster, waarachter zich tot zijn grote voldoening een melkachtige
nevel begon te verdichten, die de zee al aan zijn gezicht
onttrok.
Ferchaux, die zelden ging zitten, stond met zijn rug naar het vuur
en deed de brieven open, waarvan hij de enveloppen geregeld in de
vlammen wierp. Soms waren er alleen maar brieven uit Parijs,
brieven van advocaten, zakenlieden en bankiers. Maar op bepaalde
dagen van de week kwam er, hetzij via de Verenigde Cargadoors,
hetzij met het vliegtuig uit Brazzaville of met de Belgische
luchtpost uit Coquilhatville, een geweldig pak brieven uit Oebangi,
waar Ferchaux dan begerig indook.
Ze waren de vorige dag samen een belangrijk klasseerwerk begonnen,
dat nog lang niet gedaan was. In de bijna zes maanden dat hij nu in
Frankrijk was, stopte Ferchaux zijn brieven op goed geluk bij hopen
in allerlei meubels. Toch had hij twee of drie maal, waarschijnlijk
steeds als er een nieuwe secretaris was gekomen, geprobeerd ze te
ordenen. Want ze vonden rode of groene mappen, waarop in
verschillend handschrift stond: „Arondel", „Bank van Oebangi",
„Zaak Ledent", „Morel", „Mr. Aubin", enzovoorts.
Soms, als ze net een stapeltje documenten losmaakten, die met een
touwtje of een koordje bijeengehouden werden, sloeg Ferchaux zich
met de hand tegen het voorhoofd.
„Er moeten nog andere papieren van dezelfde zaak in een la van mijn
kamer liggen... Ik ga ze halen... "
Hij ging er zelf heen en men kon zijn houten stomp op de trap en
even later boven het plafond horen. Hij maakte geen enkel
onderscheid tussen het ene werk of het andere en ging met evenveel
genoegen houthakken als brieven dicteren. Het zou niet in hem zijn
opgekomen om Jouette te vragen te gaan kijken hoe laat het was; hij
ging zelf naar de keuken als hij trek had in een glas water en als
er meubels van plaats veranderd moesten worden, stak hij Arsène een
hand toe.
In het begin had dit Michel onaangenaam getroffen. Nu begon hij het
te begrijpen; hij besefte in elk geval dat het veel ingewikkelder
was dan hij eerst had gedacht en men het in de omgeving van meneer
Dieudonné scheen te geloven.
Maudet begon te houden van die grijze uren met het geloei van
dewind buiten en het suizen van de vlammen in het vertrek, van al
die papieren die hij de een na de ander onderzocht zonder dat er
nog geheimen voor hem bestonden, zelfs niet bijvoorbeeld in de
betrekkelijk zeldzame brieven die Emile aan zijn broer geschreven
had.
„Ik zal je dat naar gelang wij verdergaan wel allemaal uitleggen,
had Ferchaux hem gezegd. "
Was dat absoluut vertrouwen van zijn kant? Of beschouwde hij de
jongeman als iemand van zo weinig gewicht, dat men er alles aan
vertellen kon? Maudet had het zich afgevraagd. Die vraag bracht hem
in de war; misschien was er van alle twee wel iets...
„Alweer Arondel!" bromde meneer Dieudonné, toen hij een brief uit
Congo had uitgelezen.
„Bastard, die het kantoor in Makoli beheert, vertelt me dat op het
ogenblik waarop de inboorlingen de palmamandelen brachten, de
politie gekomen is, het wegen heeft afgewacht en toen weegschaal en
gewichten in beslag heeft genomen. "
„Zijn de gewichten vervalst?" vroeg Maudet.
„Dat zijn ze daar altijd. De prijzen zijn ook navenant. De
inboorlingen zullen wel de eersten zijn geweest die zich verbaasd
hebben over dat geval. Vanaf het ogenblik dat de fraude door beide
partijen wordt erkend, is er van fraude geen sprake meer. "
Gelijktijdig keken ze op en draaiden zich naar het venster. In de
mist zagen zij een gele auto stoppen met een heel lange motorkap.
Een grote, krachtige chauffeur in smetteloos livrei stapte uit en
opende het portier. Ofschoon de man die uit de auto steeg in geen
enkel opzicht op meneer Dieudonné leek, herkende Michel toch diens
broer. Hij kwam door de keuken binnen alsof dat de gewoonte van het
huis was en bleef daar even een paar woorden wisselen met Jouette.
Zijn stem weerklonk, de stem van een man die het nodig vindt om
altijd maar een opgewekt humeur te veinzen. Dieudonné bewoog zich
niet om hem te gaan begroeten. Michel wist niet wat te doen en keek
naar de deur. Deze ging open, terwijl de stem zei:„Mag ik binnen
komen?"
Emile Ferchaux, die drie jaar jonger was dan zijn broer, was groter
dan hij, breder en voller. Zonder dik te zijn had hij toch een
klein buikje, iets wat men wel gewicht noemt. Hij reikte hem een
met varkensleer beklede hand.
„Hoe maak je het?"
In dit huis en in deze sfeer waaraan Michel nu al gewend was,
maakte dat een vreemde indruk, het stoorde, zowel de al te losse
manieren van het personage als die opgewekte toon, dat luchtige
humeur en die mondaine, ongegeneerdheid.
Emile Ferchaux was in jagerscostuum. Hij kwam uit Sologne, naar hij
meteen al aankondigde. Hij bezat daar een kasteel en zoals hij zich
nu voorstelde, was hij ook de volmaakte kasteelheer. Hij droeg een
heel lichte golfpantalon, witte slobkousen en een kastanjekleurig
jasje van dik, zacht tweed. Op zijn zilveren haren had hij een
groene jagershoed met een veertje opzij.
„Ik was eerst van plan om je op te bellen en mijn komst te melden,
maar omdat ik er toch zeker van was je hier of in Caen te
treffen... "
Hij was glad geschoren. Zijn huidskleur was rozig en zijn wangen
waren op delicate wijze met rode vlekjes overdekt. Onder zijn oor
zat nog een beetje talk en in de kamer verspreidde zich
een-bescheiden parfumgeur.
Emile Ferchaux had Michel ontdekt, die was opgestaan. Hij was niet
verbaasd geweest. Hij had hem een paar seconden nieuwsgierig
aangekeken en er zich mee vergenoegd een welwillend handgebaar te
maken.
Dieudonné daarentegen, die nog altijd voor het vuur stond, had zich
niet verroerd en keek zijn broer aan.
De rest kon Maudet niet zien. Op onbeholpen manier had hij wat
papieren bijeengeschoven om zich een houding te geven. Toen was hij
met een vaag excuus naar de deur gelopen. Aangezien niemand hem
tegenhield was hij weggegaan.
Uit die paar seconden, waarin hij de ontmoeting tussen de beide
broers had meegemaakt, bewaarde hij een zeer gemengde indruk die
hij wilde proberen te ontleden.
Emile Ferchaux was slecht op zijn gemak, dat leek hem duidelijk.
Het was de man van de wereld met vlotte manieren, die zich verlegen
voelde tegenover zijn broer. Maar dié dan? Welke gevoelens had zijn
gelaat uitgedrukt? Michel zou hebben gezworen dat zijn ogen
befloerst waren door een zekere tederheid. En merkwaardig genoeg,
het was geen mannelijke tederheid. Het leek meer op de tederheid
van een jongen voor een jonger broertje. Met daarbij dan iets van
droefgeestigheid. Er was trouwens altijd iets droefgeestigs op het
gezicht van Dieudonné Ferchaux, en Michel was niet in staat dat te
begrijpen.
Die ochtend bijvoorbeeld, toen hij uit Ver teruggekeerd was, had
zijn baas hem met bitterheid ontvangen. Hij had hem geen enkel
verwijt gemaakt. Je zou gezegd hebben dat hij alles wist en alles
begrepen had, dat hij zich de moeite niet meer gaf om boos te
worden of vragen te stellen: hij vergaf. Nog niet eens: hij wiste
eenvoudig uit.
Waarom kwam hem een zin in de herinnering uit de Heilige Schrift
die hij vergeten meende te hebben?
„Vóór de haan ten derden male kraait zal een uwer mij verraden... "
Maudet voelde zich ontredderd. Hij nam zijn hoed en zijn regenjas
van de kapstok en liep door de keuken, met het plan langs de zee te
gaan wandelen. De indrukwekkende chauffeur van Emile Ferchaux, die
gezelschap had gekregen van Arsène, was bezig om de motorkap van
zijn auto met een dikke deken onder te dekken. Michel had nog geen
vijftig stappen gedaan, toen het raam achter hem openging.
Dieudonné Ferchaux boog zich, ondanks zijn afschuw van de kou, naar
buiten en zei iets tegen Arsène, die aan kwam lopen.
„De baas laat zeggen dat je niet weg kunt gaan, want hij kan je
ieder ogenblik nodig hebben. "
Arsène was opgewekt. Het was de vreugde van iemand die eindelijk
weer in gezelschap is van lieden van zijn eigen soort. Michel bleef
wat rondhangen op het duin, dat halverwege tussen het huis, waarvan
hij alles zien kon wat er gebeurde, en de zee, die weer begon op te
komen, inlag. Weldra zag hij de twee chauffeurs in de keuken aan
tafel zitten achter een fles wijn, die Arsène in de kelder was gaan
halen. Ook moeder Jouette was druk in de weer, en ook zij scheen
een verandering te. hebben ondergaan. Nog geen kwartier later nam
Arsène de auto om naar Caen te gaan. Zijn collega volgde hem tot
aan de wagen én op het ogenblik waarop het portier zou
dichtklappen, duwde Arsène hem met een vluchtig gebaar een
enveloppe toe. De ander liet die onmiddellijk in de zak van zijn
uniform glijden en liep op een gemaakt onverschillige manier naar
het huis terug. Wat betekende dat? Had Arsène niet al de eerste dag
aan Maudet verklaard, dat hij in dienst was van Emile Ferchaux, die
hem maar tijdelijk aan zijn broer had overgedaan? En had hij niet
te verstaan gegeven dat zijn rol er eigenlijk in bestond om deze in
de gaten te houden?Lina had die morgen niets begrepen van het
enthousiasme van haar man. Maar was hij zélf wel in staat de
gevoelens te ontleden welke hij koesterde jegens zijn patroon, die
hij nog maar zo kort kende?Hij bewonderde hem. Eerst had hij hem
bewonderd, omdat hij een zo rijk en zo machtig man was, terwijl het
hem gelijk hinderde en boos maakte, dat hij zo weinig van zijn
fortuin profiteerde. Drie dagen tevoren zou hij nog begeesterd
hebben kunnen zijn voor Emile Ferchaux, want die genoot tenminste
van het leven en omringde zich met zoveel mogelijk luxe.
Nú aarzelde hij en begon hij te voelen wat er goedkoop en banaal in
deze houding was.
Dieudonné prikkelde hem ongetwijfeld nog wel, vooral door zijn
gierigheid, maar Maudet kwam onder de indruk van wat hij in hem
aanvoelde aan onbuigzame hooghartigheid.
Op dit moment had hij binnen willen zijn in de nabijheid van de
twee broers. Zijn intuïtie zei hem, dat de aanwezigheid van Emile
een gevaar betekende en dat hij, ondanks zijn overstelpende
hartelijkheid, toch als vijand gekomen was.
Hij zag hen niet. Achter het raam van de benedenverdieping was er
alleen een zwart gat met soms de roze weerschijn van de vlammen die
op de ruiten dansten. Was Dieudonné eindelijk gaan zitten? Of stond
hij nog met zijn rug naar het vuur naar zijn pratende broer te
kijken?Jouette was drukker in de weer dan gewoonlijk. De chauffeur
van het kasteel stond op de drempel, kalm en rustig als een
rentenier bij het vallen van de avond. Hij rookte zijn pijp en
volgde met zijn blik de vlucht der meeuwen.
Het was een vreemde ochtend. Michel dacht veel na. Misschien had
hij in heel zijn leven nog niet zo diep en met zoveel inspanning
nagedacht als nu over de twee mannen en vooral over Dieudonné
Ferchaux.
Maakte hij zich illusies? Hij had er graag om gewed dat Dieudonné
hem slechts met tegenzin uit het bureau had laten weggaan en dat
hij hem nu misschien wel door het venster nakeek. Het regende niet,
maar de mist legde zich over de dingen als een laag lak. De hemel
was van een lichtend wit geworden, dat pijn deed aan de ogen. De
zee daarentegen helde over naar een donker groen, waartegen de
koppen der golven afstaken. Het zwarte treintje reed met woedend
gefluit voorbij en de rook ervan slonk onmiddellijk weg in de
lucht. Niemand stapte uit en zonder stil te houden vervolgde het
zijn weg.
Arsène, die er vaart achter had moeten zetten, kwam alweer uit Caen
terug en veroorloofde zich voor zijn collega de weelde van een
gevaarlijk-scherpe bocht, waarbij de vier wielen in het zand
drongen. Hij bracht kreeften mee, een schapenbout, nog andere
levensmiddelen en flessen.
Dieudonné Ferchaux had geen enkele opdracht gegeven, maar de oude
Jouette had op zich genomen de gewoonten van het huis voor een keer
te veranderen. Meestal werd er gegeten op de manier die Michel zo
sterk verwonderd had. Ferchaux bijvoorbeeld verslond vijf of zes
haringen en dat vormde heel zijn maaltijd. De vorige dag had hij
vier enorme carbonaden gegeten, 's Avonds kwam er een schotel
gerstepap of havermout, waarmee hij verschillende malen zijn bord
vulde.
Michel werd naar binnen geroepen. Hij kwam aanhollen en ontdeed
zich van hoed en jas.
„Schiet op. De heren hebben je nodig. "
Dieudonné had bijna alle paperassen uit de kast getrokken, waar ze
opgestapeld lagen en ze op de tafel en de stoelen uitgespreid. Met
een verveeld gezicht rommelde hij erin.
„Zeg eens, Maudet... Herinner je je niet een brief gezien te hebben
van mr. Aubin?... Eigenlijk een document van een bladzijde of tien
tiksel?"
„Mag ik even, meneer?"
Emile, op een achterover hellende stoel gezeten met een sigaar
tussen de lippen, sloeg hem gade.
„Als het is wat ik denk, meneer, dan heb ik het gisteren
geklasseerd... In die groene map... Mr. Aubin... Hier, kijkt u
maar. "
„Dank je. "
Dieudonné reikte de getypte bladzijden aan zijn broer over, die ze
door de rook van zijn sigaar heen doorzag. Moest Michel blijven?
Weggaan? Hij trok zich terug. Niet wetend wat te doen, ging hij
naar zijn kamer, kamde zijn haren en bleef op zijn bed zitten
wachten.
Een half uur later riep de stem van de oude Jouette onder aan de
trap:„Meneer Michel! Wilt u naar beneden komen?"
Hij wilde het bureau binnengaan, maar zij stond in haar keuken naar
hem uit te kijken.
„Komt u eten?"
Ze had in de keuken voor drie gedekt, voor de twee chauffeurs, die
al aan tafel zaten, en voor Maudet.
„Ik heb liever dat iedereen eet vóór de heren bediend moeten
worden. Dat is voor mij gemakkelijker!"
Hij zei niets en protesteerde niet, ook al zat het hem dwars. De
nieuwe chauffeur met zijn rozig en welvarend gezicht was hem even
antipathiek als Arsène. De twee mannen hadden zeker over hem
gesproken, want zij namen hem tersluiks op en de knipoogjes van
Arsène konden niets anders betekenen dan: „Wat had ik je
gezegd?"
De oude Jouette bediende hen overvloedig. Er stonden twee flessen
wijn op tafel. Na iedere slok veegde Arsène zijn snorretje af met
een aanstellerij die Michel ergerde.
De maaltijd was bijna afgelopen, toen de oude vrouw naar hetbureau
ging om er de tafel te dekken. Ze nam het tafelkleed ende borden
mee. De twee deuren bleven aanstaan.
„En Maudet?" vroeg de stem van meneer Dieudonné.
„Die heeft al gegeten. "
„Waar?"
„In de keuken met de andere heren. "
„Wie heeft je gezegd, dat hij in de keuken moest eten?"
„Niemand. "
„Daar heb je dan ook verkeerd aan gedaan. " Dat was alles. Michel
voelde zich gelukkig. De twee anderen hadden het gehoord en lieten
het duidelijk merken, door hem met een geaffecteerde ironie te
bekijken. Ze vermeden het gesprek met hem en praatten over plaatsen
en mensen die hij niet kende; met opzet bleven ze daarbij een
beetje vaag, opdat hij het gesprek niet zou kunnen volgen.
Maudet nam geen dessert, ofschoon er flensjes waren, en ging
opnieuw naar buiten. Hij bleef wat rondom de auto's slenteren en
raakte ze aan alsof hij ze betoverd had, alsof hij ze had beloofd
dat zij, of andere die er precies op zouden lijken, op een dag van
hem zouden zijn.
Emile Ferchaux ging spoedig na tafel weg. Hij installeerde zich
behaaglijk achter in zijn auto, zijn chauffeur wikkelde zijn benen
in een plaid, gaf hem vuur voor zijn sigaar, sloot het portier en
ging op zijn beurt zo gemakkelijk mogelijk achter het stuur zitten.
Vanaf de drempel woonde Dieudonné het vertrek bij. Daarop ging hij
de kamer weer binnen, waar de oude Jouette bijna klaar was met
opruimen, en Michel kwam achter hem aan. Hij bleef bij het venster
staan wachten tot alles in orde was. Toen de deur eindelijk
gesloten was, duurde de stilte nog voort.
„Ga ik verder met klasseren, meneer? U had me gevraagd u er aan te
herinneren dat u mr. Morel nog moest opbellen. "
„Ja, bel hem maar. "
„Hallo!... Mr. Morel?... Ik geef u meneer Dieudonné. "
„Hallo!... Ben jij het Morel?" Hij wenkte Michel, die zich
bescheiden wilde verwijderen, dat hij de kamer niet moest
verlaten.
„Hallo!... Ja, maar daarover wilde ik het niet hebben... Mijn broer
is hier juist vertrokken... "
De man aan de andere kant van de lijn was zeker nogal verbaasd,
want hij herhaalde met nadruk:„Ja zeker, Emile... Het is zo! Hij
heeft zelfs Sologne nog voor het aanbreken van de dag moeten
verlaten, want hij was vanmorgen al om vóór tienen hier... Nee, hij
had zijn dochter niet meegebracht... Wat zeg je?"
De omfloerste stem klonk triest. Michel was er nu zeker van, maar
het was geen sentimentele droefgeestigheid, het was een triestheid
die hij nog niet kende.
„Hallo... Niet afbreken juffrouw... Luister als u er zin in heeft
en niets anders te doen, maar... Wat? Welnee... Ik weet heel goed
dat u meeluistert... Doet er niet toe!... Luister, Morel, de vrouw
van mijn broer is verwant aan de Larimers die een kasteel bewonen
op een paar kilometer afstand van dat van mijn broer... De details
sla ik over... Je kent Emile goed genoeg om te weten dat hij dat al
sinds lang moet hebben voorbereid... ja... Larimer en hij hebben
alle twee op dezelfde dag een jachtpartij georganiseerd. De vrouwen
waren erbij... Als bij toeval hebben mijn schoonzuster en mevrouw
Larimer elkaar ontmoet op het punt waar hun gronden aan elkaar
grenzen... "
Met wat een soevereine minachting vertelde hij de geschiedenis!
„Ja, dat snap je... Wel, bij de gasten van mevrouw Larimer was
toevallig ook mevrouw Duranruel, ja, de vrouw van de
procureur-generaal, wier echtgenoot ook al van de partij was...
Zoals je zegt! Mijn broer Emile had zich uitgesloofd... De twee
mannen konden elkaar moeilijk ontmoeten... dat zou al te veel
opzien hebben gebaard... Maar de vrouwen!... En bij toeval waren
mijn schoonzuster en mevrouw Duranruel een tijdje alleen op een
open plek... En Emile is me met een broederlijke haast de woorden
van mevrouw Duranruel komen overbrengen... " Michel werd plotseling
verlegen. Hij bemerkte nu pas dat hij Dieudonné Ferchaux aanstaarde
en dat deze van zijn kant ook hem aanstaarde. Hij kreeg zelfs de
indruk dat de baas evenzeer voor hem sprak als voor de advocaat in
Caen, méér zelfs, want wanneer deze sommige bijzonderheden van de
zaak al beter begreep, de jongeman, die pas nieuw was in het huis,
raadde er de dramatische kant van. Het was of Dieudonné
zei:„Luister, jongen... Profiteer van deze opvoeding... Dat kan je
later nog wel eens van pas komen... Veel later, dan ga je
begrijpen... "
Hij had het nu over de telefoonjuffrouw.
„Nee, ik geloof dat ze ons gesprek beu geworden is... Dat heeft
bovendien geen enkel belang... Mevrouw Duranruel dus zouongeveer
letterlijk hebben gezegd, na een paar beleefdheden, die ik maar
voor je oversla, maar die mijn broer mij in bijzonderheden heeft
medegedeeld:„Wat jammer dat uw zwager maar niet begrijpt dat hij u
en zichzelf zoveel kwaad doet!... Mijn man sprak er mij gisteravond
nog over, toen hij van het Paleis van Justitie kwam... Hij had net
een lang telefoongesprek gehad met de minister, die langs de
vrouwelijke kant een halve neef van ons is... Hij vraagt niet beter
dan een schandaal te voorkomen, dat des te betreurenswaardiger is,
omdat de verkiezingen in zicht zijn... Het is een man die de zaken
uitstekend begrijpt... Maar het is juist de aanwezigheid van uw
zwager, die de regering tot ingrijpen dreigt te verplichten...
"
„Hallo, ben je daar nog, Morel? Wat?... Wil je het stenograferen?
Als je daar plezier in hebt... Ik ga verder... Mijn schoonzuster,
die van tevoren instructies had gekregen, heeft aangedrongen: „Zijn
aanwezigheid in Frankrijk of in Afrika... Hij moet begrijpen dat
hij beschuldigd wordt van een gemeenrechtelijk misdrijf en dat hij
in plaats van te ontkennen, zoals aanvankelijk zo eenvoudig zou
zijn geweest, er nog prat op gaat ook en zijn daad beweert te
rechtvaardigen, in zekere zin zelfs wettig te maken... Voor de
massa is hij een moordenaar en wij kunnen een moordenaar niet
eeuwig in voorlopige vrijheid laten zonder de indruk te wekken dat
sommige mensen boven de wet staan... " De blik die Ferchaux op
Michel liet rusten was scherper geworden, hartstochtelijker en
bevestigde dat hij voor hem en voor hem alleen sprak. Vroeg hij op
deze manier om zijn bewondering?
„Ben je daar, Morel?... Ze geven me de raad om voor een tijdje te
verdwijnen, naar het buitenland te reizen, zonder dat er over mij
gesproken wordt. Ik geloof dat ze me desgewenst een paspoort onder
een valse naam zouden geven.,. Dat zou de kans bieden om de zaak
van de negers in de doofpot te stoppen en er desnoods, als het niet
anders kan, vanaf te zijn met een veroordeling bij verstek... Wat?
Mijn broer?... Die is er zo van overtuigd dat dit de enig-mogelijke
oplossing is, dat hij me ongetekende volmachten heeft gebracht met
het verzoek er mijn naam onder te zetten... Precies!... Ze hebben
hem beloofd zonder iets te beloven, enfin, ze hebben hem te
verstaan gegeven of liever die mevrouw Duranruel heeft aan mijn
schoonzuster te verstaan gegeven, steeds namens haar man, dat als
die zaak van de negers nu maar gesloten was, er gemakkelijker een
compromis bereikt zou kunnen worden wat de financiële kwesties
betreft... ' Ze zouden natuurlijk met mijn broer onderhandelen...
En die zou onder voorbehoud van al mijn rechten door een nogal
ingewikkelde procedure, welke door zijn adviseurs inmiddels al is
uitgewerkt... Ziedaar... en ik ben nog niet klaar! Je zou denken
dat die dames niet bang waren voor de stortregen die gisteren viel,
want ze moeten daar nogal een tijdje op hun open plek gestaan
hebben... Op het moment waarop ze afscheid zouden nemen, trok
mevrouw Duranruel een geheimzinnig gezicht en ze boog zich naar
mijnschoonzuster toe om te zeggen: „Mijn man heeft me niet
opgedragen om u het volgende mee te delen, maar mijn sympathie voor
u brengt mij ertoe een indiscretie te begaan, die mij later
wellicht zal worden verweten... Uw zwager heeft er erg verkeerd aan
gedaan meneer Arondel aan te pakken... Het is waar dat hij maar een
ondergeschikt ambtenaar is en zijn chefs hebben zich meer dan eens
over zijn al te grote ijver beklaagd... Maar hij behoort tot een
machtige organisatie en hij heeft zulke hoge beschermers, dat uw
zwager, als hij zo doorgaat, beslist zijn nek zal breken en u
allemaal in zijn val zal meeslepen... "
Er viel een stilte. Wie weet of mr. Morel aan de andere kant van de
lijn ook al niet zweeg, omdat hij zo onder de indruk was
gekomen.
„Dat is alles. Hoe?... Wat ik besloten heb?... We gaan door met
aanvallen... Nee, kom vandaag maar niet, ik moet nog tal van
paperassen in orde maken... Ik zal je vanavond of morgenochtend wel
opbellen. Ik weet nog niet of ik niet een paar dagen in Caen ga
doorbrengen... In elk geval zien we elkaar morgen wel, hetzij hier
of ginds... Ik heb een brief ontvangen van Bastard... Arondel heeft
weer eens van zich laten horen door de politie naar Makoli te
sturen... Maar daar praten we morgen nog wel over... " Hij legde de
telefoon op de haak, terwijl zijn secretaris om zich een houding te
geven de papieren die geklasseerd moesten worden opnieuw op tafel
uitspreidde. Maudet schrok plotseling. Een stem dicht bij de haard
zei, vlak achter zijn rug: „Ik wed dat je vindt dat ik ongelijk
heb. "
„Dat denk ik helemaal niet", haastte hij zich te antwoorden. En
Dieudonné ging voort, alsof hij tegen zichzelf sprak, terwijl hij
nieuwe houtblokken op het vuur wierp:„Mijn broer is maar vijf jaar
bij mij in het oerwoud gebleven... Toch waren dat de hardste
jaren... Als ik het terugvind, zal ik je op een dag nog wel eens
een foto'tje van hem laten zien uit die tijd... Hij is eerst naar
Brazza gegaan... Later was er iemand nodig die naar Europa moest om
zich met de financiële kant van de zaak bezig te houden en toen
heeft hij zich in Parijs gevestigd... "
Het was of hij er aan toevoegde:„En kijk nu eens wat er van terecht
gekomen is!"
Michel, die moed gekregen had, mompelde snel:„Wat ik niet begrijp,
dat is dat een kleine ambtenaar tegen mensenals de
procureur-generaal en de minister in kan gaan... Ik kende zoon van
die Arondel... "
„Wie ken je?"
„De zoon van Arondel... De Arondels komen uit Valenciennes... Vijf
jaar geleden woonde ik in dezelfde straat als zij. De vader komt
eens in de drie jaar voor zes maanden over. Ik heb hem vaak
ontmoet. Zijn zoon is een van mijn makkers. Hij studeert
medicijnen. " Hij had er onbesuisd aan toe willen voegen, maar wist
zich op tijd in te houden:„Hij heeft zelfs geprobeerd mij mijn
verloofde afhandig te maken. " Maudet dacht dat ze door zouden gaan
met praten over Afrika, Arondel of de zaken waar ze mee bezig
waren. Wat de Arondels aangaat, mompelde Ferchaux alleen maar:„Hij
zal er zich wel erg op laten voorstaan dat hij van een goede
familie afstamt?"
Zonder antwoord af te wachten, ging hij voort: „En jij?"
Alsof hij geraden had dat Michel in dat milieu de arme jongen was,
de zoon van een winkeliertje zonder veel succes, gedwongen zijn
brood te verdienen in plaats van te studeren. Dat was inderdaad wel
wat hij dacht, want hij vervolgde: „Mijn moeder was werkster... Ze
was heel jong getrouwd en haar man liet haar na twee jaar in de
steek... We hebben nooit meer iets over hem gehoord. Waarschijnlijk
is hij naar het buitenland gegaan... Trouwens, hij was mijn vader
niet eens... " Hij gunde geen blik aan de papieren die schots en
scheef op tafel lagen. Er was geen sprake meer van werken. Nog
nooit was de atmosfeer van het vertrek in al zijn naaktheid en
banaliteit zo warm geweest en Michel verlangde vurig dat dit
gesprek nog lang zou duren.
„Mijn vader moet, voorzover ik kan nagaan, een kantonrechter zijn
geweest, een zekere meneer Brun... Ik herinner me nog maar weinig
van hem... Een klein, nogal dik mannetje, dat heel verzorgd en
rozig leek, met een glimmende kale schedel, en die altijd met
kleine stappen liep... Wat ik me nog het best herinner, dat is zijn
straat met aardige nieuwe huizen, een brede stoep en gras dat
tussen de stenen van de rijweg groeide. Mijn moeder, die al veertig
jaar was en niet veel fysieke aantrekkingskracht meer had — ze was
mager en plat — werkte iedere morgen bij hem. Ze heeft me er nooit
iets van verteld... We woonden op één enkele kamer in een
volksbuurt... Van tijd tot tijd nam ze me mee om me aan de rechter
te laten zien... Mijn broer werd geboren... Ik moet zes jaar
geweest zijn, toen meneer Brun aan een beroerte gestorven is...
Mijn moeder was erg in de war... Ze dacht dat wij voortaan rijk
zouden zijn, want hij had altijd beloofd, dat hij haar niet
vergeten zou in zijn testament... We hebben toen gemerkt dat daar
niets van aan was en dat zijn fortuin naar de neefjes ging... We
zijn naar een andere buurt verhuisd... Later is mijn moeder in een
wasserij gegaan, want ze was vermoeid en dan hoefde ze minder te
lopen... "
Zij keken elkaar aan. Michel was onder de indruk van het verhaal en
nog meer van het feit dat Ferchaux op die manier met hem gesproken
had. Hij zou hem hebben willen bedanken en hij voelde lust om te
zeggen:„Misschien ben ik niet zó ongelukkig geweest, maar ik heb
toch ook geleden van de middelmatigheid om mij heen... Ik heb een
plechtige eed gezworen dat later... "
Maar waarvoor? Ferchaux wist dat allemaal wel. Onder
hetenthousiasme van Maudet werd een ander gevoel geboren, dat hij
zich niet durfde bekennen en dat hij zich trouwens haastte te
verdringen. De grote man, tenslotte, was dus niet meer dan dat: de
natuurlijke zoon van een kantonrechter met aanleg voor
hartaanvallen en van een werkvrouw die al niet jong meer was?
„Ik heb daarginds in Oebangi voor mijn kantoren en opslagplaatsen
honderden jonge mensen in dienst gehad... In de meeste gevallen
schreven ze me na een maand al om meer salaris of kwamen me erom
vragen... "
Waarom betaalde hij ze niet? Het was een gierig man! Het was een
geniepig man! Kon hij raden dat zijn secretaris ook met zulke
gedachten streed?„Mijn broer zal niet meer rustig slapen... Toch
had hij daarginds wel lef... Mijn been... "
Hij stak zijn houten stomp vooruit en streelde erover.
„Dat was in ons vierde jaar. In die tijd zochten we rubber in de
meest afgelegen hoeken van het woud. Ik heb nooit geweten waardoor
ik eigenlijk gewond raakte. Door een naald? of door een dier? In
elk geval is eerst de voet gaan rotten en daarna het been... We
zouden met een prauw weken nodig hebben gehad om een centrum te
vinden waar een dokter was... Op een nacht heb ik tegen mijn broer
gezegd: „Luister, Emile, ik voel dat ik er in blijf, als je het
niet amputeert... " >Even sloot hij zijn ogen. Had die man,
waarvan ze dachten dat hij zo sterk was en die het zélf dacht,
werkelijk de bewondering van een jongeman nodig? Was hij zo
overgevoelig dat hij vertederd raakte bij een herinneringsbeeld aan
zijn broer?
„Hij heeft moed nodig gehad, dat verzeker ik je... Ik vraag me af
of ik in zijn plaats gekund zou hebben... En toch zou hij tien jaar
later, in Parijs, van zijn eerste vrouw, die naaister was,
scheiden, om te trouwen met de dochter van een prefect!... Ik heb
iemand gekend, een van mijn eerste kantoorbedienden... " Hij brak
af, liep naar het venster waarachter Arsène bezig was de motor aan
te zetten en deed het open.
„Wat voer je uit?"
„Ik ga naar Ver om de was te halen. "
„Waarom heb je die straks niet meegebracht, toen je uit Caen
terugkwam?"
„Ik had haast... Jouette zat te wachten op de schapebout... "
„Altijd hetzelfde liedje en altijd maar benzine verknoeien voor
niets... "
Uit zijn humeur gebracht sloot "hij het venster en keerde terug
naar de haard om zich te verwarmen. Hij keek om zich heen ais
iemand die de draad van zijn gedachten kwijt is. Dat open venster,
de stem van Arsène, de kille en vochtige luchtstroom die de kamer
was binnengekomen, dat alles had de atmosfeer verstoord, en Michel
had er nu al spijt over.
„Laten we met die papieren opschieten... Breng ze orde en vraag
maar als je iets niet begrijpt... "
Hij rookte niet en hij dronk niet. Hij kon urenlang niets-doen.
Maudet ging voor een stapel brieven zitten, die hij verplicht was
helemaal te lezen om te weten in welk dossier ze thuis hoorden.
Soms kwam hij het handschrift tegen van een van zijn voorgangers,
stootte op een begin van een klassement en vroeg zich af of het met
hem ook zo zou gaan, of over een paar weken een andere Maudet, God
weet waar opgevist of in Parijs of elders opgescharreld, als een
scharminkelige hond in dit huis zou komen zitten om naar de
confidenties van Ferchaux te luisteren, die tenslotte misschien
alleen maar voor zichzelf sprak en zich slechts uit minachting voor
zijn medemensen zo aan de eerste de beste bloot kon geven?Een half
uur later, toen er in het vertrek niets anders meer hoorbaar was
dan het geritsel van papier, verliet Dieudonné Ferchaux zonder een
woord te spreken de kamer, klom naar de eerste verdieping, waar
zijn stomp nog een paar minuten op de vloer klonk en strekte zich
eindelijk uit op zijn kampbed. Hij sliep als hij er zin in had,
overdag of 's nachts, om dan ook kaart te spelen of brieven te
dicteren om twee uur 's morgens.