VI
Hij moest in die tijd twaalf jaar oud zijn geweest en het liep
tegen Kerstmis. Hij herinnerde zich nog het uitzicht van de
straten, de drukte, de geur van die dagen voor Kerstmis, wanneer in
de kerken de kribben worden opgesteld en de dennebomen op karren
voorbijrijden. Het was al donker toen hij om vier uur uit school
kwam. Wat er eigenlijk precies gebeurd was, was hij vergeten, maar
in elk geval had hij, toen hij thuiskwam, zijn moeder tot het
uiterste gebracht. Ze had opgespeeld en hij had haar zo woedend
gemaakt, dat hij bang was geworden en door de gang was weggevlucht.
Hij had nauwelijks de tijd gehad om de deur open te rukken en de
straat op te snellen of een pantoffel, die hem door een meer
woedende dan goedgemikte worp achterna werd gegooid, viel voor zijn
voeten.
Door de buurt dwalend had hij die avond eigenlijk voor de eerste
keer een zo sterke onbehaaglijkheid gevoeld, dat hij het zich nu
nog herinnerde. Hij keek naar de toch vertrouwde winkels, de
plekken licht en donker, de gaslantaarns en de schimmen van de
voorbijgangers en dat alles vormde een wereld die niet meer de
degelijkheid had van gewoonlijk. Ongetwijfeld stond hijzelf, met
zijn koorts, de smaak van snikken in zijn keel, zijn vrees vermengd
met schaamte, niet helemaal met twee benen in de werkelijkheid. Hij
hervond een sensatie van dezelfde aard, toen hij geruisloos het
kleine deurtje in de monumentale poort van de rue des Chanoinesses
sloot. Hij kreeg de indruk dat hij zichzelf zag lopen, - met zijn
gele regenjas als een lichte vlek in het schemerdonker van
eenstraat die hem niets te zeggen had. Hij had zich kunnen
afvragen:.
„Wat doe je hier?"
Hij kwam op zijn tenen uit een huis, dat hem om zo te zeggen
onbekend was, schichtig en angstig en met een onderdanig gezicht.
Werktuiglijk keek hij naar het slecht-verlichte raam aan de
overkant en liep toen snel naar de rue Saint-Jean, omdat hij er
naar hunkerde weer in de drukte en het lawaai te zijn. Hij loerde
naar de voorbijgangers, naar de banale maar geruststellende
uitstalkramen, waar in een waaiervorm vulpenhouders lagen of
bloemkool die niet fris meer was of de in hout nagemaakte,
geschilderde en geverniste kop van een zwijn met al evenzeer
nagemaakte worsten eromheen in zilverpapier. Hij zag winkeliers die
in het aquarium van hun winkels hun alledaagse gebaren maakten en
de vraag overviel hem of hij het nu was of zij die buiten de
werkelijkheid stonden en of de rue des Chanoinesses geen deel
uitmaakte van die boze dromen waarover men bloost bij het wakker
worden.
Beseften de mensen die langs hem liepen wel dat hij kort daarvoor
in een kamer op de eerste verdieping had gezeten, bijna met
ingehouden adem, in een kamer die in niets op een gewoon vertrek
leek, zoals dat in boeken wordt beschreven of vertoond wordt op het
scherm in een bioscoop?Sinds drie dagen brandde er een geweldig
vuur in de haard, als in de oven van een bakker; de hitte was
ondraaglijk, maar zodra er een deur openging of hij maar een
tochtje minder hete lucht bespeurde, kwam Ferchaux nijdig en
dreigend in zijn bed overeind. De matras, die toch al dun en hard
was, had hij van zijn veldbed afgerukt en in een hoek geslingerd.
Hij sliep op het strakgespannen doek. De nacht tevoren had hij op
de houten vloer geslapen met de telefoon en een grote
dienstrevolver naast zich en verder papieren, kranten en medicijnen
in het rond om zich heen. Op een paar meter afstand langs de muur
tekenden zich de gepolijste en zachtgelijnde meubels af uit een
andere tijd, een pastel glimlachte uit een lijst, een markiezin met
een pruik uit de tijd van het Regentschap, die stellig in deze
zelfde kamer had gewoond. Maudet had lange tijd onbeweeglijk
gewacht, bang dat de minste beweging, een van die voor anderen
onbespeurbare golfbewegingen van de lucht zijn patroon zou wekken
en hem doen opstuiven. Maar eindelijk had hij het avontuur gewaagd,
op zijn tenen de deur weten te bereiken en was door de donkere
gangen naar een lichtspleet gelopen, die het domein van Jouette
aankondigde. Ze was daar in haar eentje bezig om een warme drank
klaar te maken. Arsène was zeker weg of in zijn kamer.
„Ik ga even een luchtje scheppen... "
Zij keek naar hem als iemand die wakker gemaakt wordt en nog half
aan het dromen is.
„Als iemand mij nodig heeft, kan er worden opgebeld naar de
Brasserie Chandivert... Daar loop ik toch even binnen... " Hij ging
er vandoor, alsof hij een gevaar ontvluchtte, alsof de oudevrouw in
staat was hem tegen te houden, vloog de trap af, en stak het koude
binnenplein over: hij was buiten; hij was weer in het leven. Mensen
die Ferchaux niet kenden, die hun gewone leventje leidden, liepen
langs hem heen; hij hoorde brokstukken van zinnen en hij voelde
zich verlegen dat hij niet was zoals zij. Hij mengde zich onder hen
als iemand die een verdacht oord verlaat en zich haast om alle
sporen van een beschaamd plezier uit te wissen. Het leven, dat was
hier: de stoepen, de vierkanten of rechthoeken van de étalages, de
tram die bellend voorbijreed, de politie-agent midden op het
plein... Het leven, dat was de grote en aan schitteringen rijke
Brasserie Chandivert, die hij al zien kon en in de warmte waarvan
hij zich ging nestelen...
Hij deed er verkeerd aan de rue des Chanoinesses indruk op hem te
laten maken. Hij leek op die vrouwen die in de buurt van een dode
al hun koketterie verliezen, iedere redelijkheid, die hun haren
uitrukken, grimassen maken, doen of ze hun kleren zullen
verscheuren, en die zich een paar uur later laten meenemen naar een
welvoorziene tafel, — je behoeft tenslotte toch niet te
verhongeren! Voor het eten snuiten ze dan hun neus nog eens en
poederenhun gezicht. 'Hij was met zichzelf in tweestrijd.
Dieudonné Ferchaux... Nu, en dan? In de eerste plaats betekende die
man niets voor hem. Maudet was louter door toeval met hem in
aanraking gekomen. Waarom keek hij hem dan onophoudelijk aan alsof
hij hem wilde hypnotiseren? Hij kon er niet toe komen het loon voor
een secretaris te betalen, maar gunde Michel geen ogenblik vrijheid
en was nog jaloerser op hem dan op een minnares. Als hij gekund
had, zou hij hem belet hebben buiten hem om te denken! Had Arsène
met zijn brutaal verstand en zijn onbehouwen cynisme geen gelijk
als hij beweerde dat de baas gek was? Als de miljoenen niet zo
werkelijk waren geweest... Maar dat waren ze wel. Ze bestonden.
Emile Ferchaux was er het bewijs van, en al die brieven, al die
telefoontjes die er kwamen, die bankiers, zakenlieden en advocaten,
die aan de man uit de rue des Chanoinesses gehoorzaamden.
Heeft men het recht om zo in zijn hol te kruipen, zoals Ferchaux
deed, en in een min of meer vieze hoek te gaan slapen als een ziek
beest?Sinds drie dagen nu waren ze van La Guillerie weg. Arsène had
alweer gelijk gehad en Michel nam het de chauffeur, wiens ironische
blikken hij verafschuwde, werkelijk kwalijk.
„Let maar op, binnen vierentwintig uur zitten we weer in Caen... "
Tot zijn eigen verbazing had Michel met de eerbiedige naïveteit van
een jongen jegens een oudere gevraagd: „Waaraan zie je dat?"
„Hij krijgt zijn aanval weer... "
Inderdaad hadden ze Ferchaux op een nacht horen te keer gaan. Hij
had niemand geroepen en was naar beneden gekomen om fris water te
halen, 's Morgens om acht uur was hij nog in zijn kamer,waar hij op
de vloer hamerde met zijn stok of zijn houten stomp.
„Zeg aan Arsène dat hij de auto in gereedheid brengt en help hem om
er alle papieren in te bergen. "
Hij was koortsig en zijn ogen schitterden. Naast hem lag kinine bij
een vuil glas. Michel wist nog niet dat hij een crisis van
moeraskoorts begon. Toch voelde hij dat Ferchaux, die gewoonlijk zo
geweldig zeker was van zichzelf, bang was. Bang om dood te gaan
zeker, om te verrekken in dit vreemde huis? Hij vluchtte naar een
ander huis, naar een stad, die hem al even vreemd waren als dat
bouwsel in het duin. Wie weet of hij niet eenvoudig gehoorzaamde
aan de behoefte om wat dichter in de buurt van de lichten en de
mensen te zijn?Jouette was naar hem toe gegaan. Zij hadden tamelijk
lang samen gepraat. Ze hadden ruzie gemaakt. De oude vrouw had er
zeker op aangedrongen om de dokter te laten komen. Overwonnen en
tussen haar tanden mopperend hielp ze daarna Arsène en Michel met
het inpakken en in de auto stoppen van alles wat van het ene huis
naar het andere gebracht moest worden. De lippen van Ferchaux
begonnen zich te overdekken met vocht. Hij klaagde niet. Hij zei
geen woord over zijn gezondheidstoestand.
Maudet had de tijd niet gehad om Lina te waarschuwen. Eerst hoopte
hij dat zij de auto voorbij zou zien rijden met bagage beladen tot
op het dak en wel begrijpen zou. Hij bedacht later dat hem dat
niets helpen zou, want ze kon toch niet in Caen naar hem toe komen
zonder die paar dagen pension in de herberg betaald te hebben en
geld had ze niet. Was dit wel het moment om erom te vragen?In de
rue des Chanoinesses, in het oude deftige huis, dat zo waardig wist
te blijven, heerste meteen weer wanorde.
„Roep Morel aan de telefoon. "
Ferchaux, die zich volstopte met kinine, ging nog niet liggen. Hij
telefoneerde naar Parijs, liet zich de laatste kranten voorlezen,
waarin met groeiende nadruk over hem geschreven werd. Wanneer men
dacht aan het geruststellende kader van een verlichte straat, dan
leek het ongehoord en toch had Michel urenlang om zijn patroon
heengezworven, aarzelend of hij hem al of niet om voorschot zou
durven vragen op zijn salaris. Hij had het gedaan op een ogenblik
dat hem gunstig leek, toen hij met Ferchaux alleen was. Deze was
eerst blijven zwijgen, alsof hij het verzoek van zijn secretaris
niet begrepen of niet gehoord had. Tenslotte had hij misprijzend
gezucht: „Geld... "
En alsof hij ontwaakte, hatelijk en ineens fel:„Maar natuurlijk, u
zult u geld hebben, meneer Maudet! Geef memijn portefeuille maar
die in de la ligt... "
Michel had hem bijna om excuus gevraagd, het geld geweigerd, hem
met tranen in de ogen bezworen dat het niet uit eigenbelang was,
dat zijn vrouw... Hij had het niet gedaan. Hij had het, roodvan
schaamte, aanvaard. Hij had een telegrafische postwissel naar zijn
vrouw gestuurd en met Lina een afspraak gemaakt in het hotel
tegenover het station, waar ze een nacht gelogeerd hadden. Tweemaal
was hij haar daar in allerijl gaan opzoeken. De tweede keer had ze
hem meegedeeld, dat zij een kamer had gehuurd vlakbij de Brasserie
Chandivert. Hij ging haar opzoeken, zij was er al; hij zag haar
zitten in het geweldige verlichte middenschip van het café. Hij
stortte zich in de warme en luidruchtige atmosfeer die meteen
alweer zijn zenuwen tot het uiterste spanden. Zijn neusvleugels
trilden, hij ging meer rechtop lopen en bewoog zich tussen de
tafeltjes door.
„Al een uur zit ik op je te wachten. "
Zij zat daar in haar eentje voor een koffie-met-melk en stellig
waren er al mannen die zich in haar vergist moesten hebben; één kon
hij er meteen al aanwijzen, recht tegenover haar; die begon nu met
een verlegen gebaar zijn bril af te vegen.
„Wat is er nu weer aan de hand?" vroeg ze.
„Een heleboel... Ik zal het je uitleggen... Om te beginnen duurt
zijn crisis nog altijd, maar hij wil geen dokter... Over een dokter
zal ik je trouwens dadelijk nog iets vertellen... Hij beweert dat
hij gewend is zichzelf te verzorgen en dat een crisis drie dagen
duurt, onveranderlijk, en dan is het weer afgelopen... " Hij
praatte zonder overtuiging, terwijl zijn blik door de grote zaal
gleed en zijn oren zich vulden met de muziek van het orkestje, het
rinkelen van de glazen en de schalen. Naast de Brasserie was een
bioscoop en de pauze begon, het publiek stroomde binnen, zocht een
plaatsje en riep ongeduldig de kelners. Glazen met schuimend bier
overdekten de tafels en vrouwen werkten met kleine spiegeltjes om
zich weer op te maken.
Wat leek het tafereel van die middag, van hieruit gezien, nog
griezeliger! Hij vertelde het aan zijn vrouw, maar gaf er zich
tegelijkertijd wel rekenschap van dat ze zich toch slechts een
valse voorstelling kon maken van de werkelijkheid in de rue des
Chanoinesses. Van te voren al ontmoedigd, zocht hij niet eens de
woorden die tenminste indruk gemaakt zouden hebben.
„Arsène heeft op zich genomen een dokter te gaan halen... Ik geloof
trouwens dat Arsène... maar dat zal ik je later wel vertellen.
Tegen vier uur, toen de elektrische verlichting juist was
aangestoken, hoorden we de stappen van twee mensen op de trap.
Ferchaux telefoneerde naar Parijs. De secretaris van mr. Aubin,
zijn advocaat, was net bezig hem een fel artikel voor te lezen dat
zo pas in een krant verschenen was... Ik had de verklikker in mijn
hand, want ik had opdracht gekregen mee te luisteren en
aantekeningen te maken. Ga door, zei Ferchaux van tijd tot tijd. En
de stem aan de andere kant van de lijn, las: „Nogmaals vragen wij
aan de hoogste dienaar van het Gerecht of er twee soorten burgers
bestaan, degenen die de wetten mogen overtreden en hun gelijken
doden en degenen die... " Toen werd er aan de deur geklopt.
Ferchaux keek er naar zonderiets te zeggen. We zagen dat Arsène de
knop omdraaide en een mannetje met een puntbaard en een gouden bril
op zijn neus naar binnen bracht.
.....en degenen die,,, ging de stem verder, „voor een ja of eenneen
in de gevangenis worden gestopt, soms alleen maar omdat ze onder
een brug hebben geslapen? Dieudonné Ferchaux moet ofwel binnen de
kortst mogelijke tijd worden aangehouden, zoals het behoort, of
anders zal het Franse volk op de vooravond van de verkiezingen
weten dat sommige van zijn leiders om redenen die maar al te
gemakkelijk te begrijpen zijn... " Maudet onderbrak zijn verhaal en
zei tegen de kelner die zich over hem boog: „Een glas bier!"
Hij keek naar de musici en begon een kleur te krijgen van
welbehagen. Hij was zeker van zichzelf en voelde zich in zijn
element. Werktuiglijk streelde zijn hand de vochtige hand van Lina
die naast hem zat.
Hij zag zichzelf en haar in een verre spiegel. Zij vormden een
paar, precies als die welke hij vroeger zo vaak benijd had in de
café's van Valenciennes. Aan de houding van Lina, aan haar overgave
en de blik die zij op hem liet rusten was het voelbaar dat zij de
zijne was. Zij waren niet meer in hun stad, zij hadden geen familie
meer. Alle banden waren afgesneden en hij, Maudet, hij alléén was
het die zich op eigen kracht voor hun beiden een weg moest
banen.
Hij zag het gezicht van Ferchaux weer voor zich, nog steeds aande
telefoon, naar het mannetje en naar Arsène gekeerd die achterhem
stond. Had Ferchaux al geraden? Waarschijnlijk wel. Het wasbijna
mogelijk geweest in zijn kleine stekelige ogen zijn gedachtente
zien.
„Arsène!"
„Meneer?"
„Wat betekent dat?"
„Een dokter, meneer... Ik heb me veroorloofd dokter Pinelli... "
Een handgebaar, een droog geknip met de vingers. Dat wilde zeggen:
„maak dat u wegkomt!" De dokter aarzelde. Arsène duwde hem naar
voren, of verhinderde hem achteruit te gaan.
„Arsène!"
„Neemt u me niet kwalijk, meneer, maar het is nodig... " Toen begon
de hand van Ferchaux te trillen. Men kon de aanval voelen aankomen.
Het was al te laat om er nog iets tegen te doen. In een paar
seconden kwam de climax. Zijn blik zocht een voorwerp. Misschien
wel de telefoon, maar die zat vast aan een snoer en het werd een
grote theepot met roze bloemetjes, die Dieudonné Ferchaux tenslotte
greep en door de kamer in de richting van de dokter slingerde.
Meteen stond hij op, gooide de deken, die om zijn benen gewikkeld
was, van zich af en kwam met zijn onregelmatige stap op de grond
bonkend met zijn stomp dichterbij.
„Wilt u maken dat u wegkomt!... Wilt u maken dat u als de bliksem
mijn huis uitkomt?"
Wie weet, misschien zat de kleine dokter nu ook wel bij Chandivert
te bridgen achter in de zaal, in het hoekje van de ernstige gasten?
Misschien zat hij in de bioscoop met zijn vrouw? Wat voor
herinneringen bewaarde hij aan zijn aarzelingen, aan zijn pogingen
om zich te doen begrijpen, aan zijn plotselinge vlucht en de stomp
in zijn nek, die hem ondersteboven van de trap had doen rollen? En
de ander, de secretaris van de advocaat in Parijs, die daar maar
voor zijn stomme telefoon zat? Ferchaux nam de hoorn weer in de
hand, waarin alleen een klaagstem klonk die maar steeds zei:
„Hallo!... Hallo!... Juffrouw, maar ik zeg u toch dat er afgebroken
is... "
„Welnee, idioot, er is niet afgebroken... Ga door... " Het zweet
gutste van zijn voorhoofd. Hij bracht even zijn hand naar zijn
hart, greep toen, zonder de hoorn los te laten, uit een klein
kartonnen doosje een pilletje in gele poeder.
„... We kunnen verzekeren dat de sporen van het geld gevonden
zullen worden en dat al degenen, hoe hoog geplaatst ook, die
betaald werden om de knechten te worden van de gebroeders Ferchaux,
publiekelijk zullen worden aangeklaagd... "
„Merci".
Zonder een woord hing hij op, of het hem niet geïnteresseerd
had.
„Maudet, ga kijken waar Arsène is en breng hem hier. " De chauffeur
was in de keuken in levendig gesprek met Jouette die het eten klaar
maakte.
„In orde... Begrepen... ik kom... ik ben eraan gewend... "
Hij kwam, lummelig, met afhangende schouders.
„Wil je me zeggen, wie die dokter is, Arsène?"
„Een gewone dokter. "
„Geef antwoord. "
„Hij woont in de rue du Chaudron, als u dat wilt weten. "
„Waar heb je zijn adres vandaan gehaald?"
„Toen ik er voorbijkwam... Ik dacht bij mezelf: het wordt tijd dat
meneer een dokter ziet... Toen... "
„Noteer zijn naam, Maudet: Pinelli, rue du Chaudron... Je kunt
gaan, Arsène. "
Zijn stem klonk ijskoud, snijdend.
Dat alles was gezien vanuit de Brasserie Chandivert alleen maar
schilderachtig. Maar ginds, in de rue des Chanoinesses, was de keel
van Michel dichtgeknepen en zijn handen waren vochtig. Toen de deur
dicht was, zei Ferchaux tegen zichzelf: „Het is beslist niet zo
simpel als het eruit ziet... " Michel was er ook van overtuigd dat
het niet zó eenvoudig was. Al bij hun eerste ontmoetingen had
Arsène vreemde opmerkingen gemaakt. Telkens als ze alleen waren
vroeg hij cynisch: „Hoe maakt de gek het?"
Nog de vorige dag, toen hij bij het keukenfornuis met een sigaret
tussen de lippen een krantenartikel had zitten lezen, waarin,
zijhet in vage termen, sprake was van arrestatie, had hij de
schouders opgehaald.
„Voor het zover is, wordt hij wel opgeborgen. Hij is beter op zijn
plaats in een gekkenhuis dan in de gevangenis. " Michel had al zijn
overtuigingskracht willen hebben om tegen Lina te zeggen:„Ik ben
ervan overtuigd dat Arsène een schurk is die zijn baas verraadt.
Het bewijs is de brief die ik hem in de hand heb zien stoppen van
de chauffeur van meneer Emile. Wat had hij hem te schrijven,
aangezien ze twee uur samen geweest waren? Het was een brief voor
meneer Emile, zijn werkelijke patroon. Eerder nog een rapport dan
een brief, een rapport over het doen en laten van Dieudonné
Ferchaux, snap je?"
„Ja", zei ze met een pruilmondje, en luisterde naar het orkest dat
wijsjes speelde uit de Graaf van Luxemburg.
„Daarom hebben ze een dokter laten komen, die op het gewenste
moment zou kunnen getuigen... "
Michel Maudet vermoedde allerminst dat op dat moment Ferchaux
alleen in huis was. Kort na zijn vertrek had Jouette vluchtige
stappen gehoord op de diensttrap. Zij had begrepen dat het Arsène
was die ongemerkt het huis probeerde te verlaten. Zij had een doek
om zich heengeslagen en werktuiglijk haar portemonnaie uit de la
genomen, zoals ze gewoonlijk deed, wanneer ze boodschappen ging
doen. Op straat had ze de gedaante van de chauffeur gevolgd en hem
weldra een onbekend huis zien binnengaan. De deur werd achter hem
gesloten. Er was alleen licht te zien op de eerste verdieping. De
oude vrouw was dichterbij gekomen en was op haar tenen moeten gaan
staan om op het koperen naambord te lezen:Dokter Pinelli voormalig
internist der Parijse hospitalenZo vlug haar benen haar konden
dragen was ze teruggesneld naar de rue des Chanoinesses.
...
In het rumoer, dat het einde van de pauze aangaf, terwijl de bel
van de bioscoop het café voor de helft leeghaalde en de kelners
druk in de weer waren met hun handen vol biljetten, zei Lina: „Wat
denk je nu eigenlijk dat je er bij winnen zult?"
„Dat weet ik nog niet, maar ik weet zeker dat ik gelijk heb te
blijven. Trouwens, het zou niet netjes zijn hem in de steek te
laten op het ogenblik dat iedereen zich tegen hem keert. "
„Vooral omdat hij zich zo met jou bezighoudt, hè? Hij geeft je
achthonderd frank in de maand, als aan een keukenmeid, en je hebt
geen uur vrij, je moet zelfs nog op je tenen wegvluchten om mij te
komen opzoeken... "
„Hij is anders dan je denkt. "
Het was beter om dat onderwerp maar niet met Lina aan te
roeren.
Ze begreep het niet en ze kon het niet begrijpen. Hij zou zelf niet
in staat zijn geweest om de banden te bepalen die er tussen hem en
Ferchaux bestonden. Hij had al eens, niet zonder blozen, tegen zijn
vrouw moeten zeggen: „Het is niet wat je denkt. "
En die keer zinspeelde hij op wat anders, op een ondeugd waarvan ze
meneer Dieudonné voorgaf te verdenken. In huis was er één wezen dat
hem met lichaam en ziel was toegedaan: de oude Jouette, die zich
aan hem vastgeklampt zou hebben om hem te dienen, om te pogen hem
te beschermen, zelfs als hij haar nog tienmaal ruwer had afgewezen,
zelfs als hij haar de deur uitgesmeten had. Welnu, Ferchaux was
helemaal niet teder voor haar en bekeek haar onverschillig. Bij hem
was ze als een kat of een hond die men aanhaalt of afsnauwt. Als ze
het gewild had, had Jouette iedere avond naar de bioscoop kunnen
gaan, of de helft van de dag gaan wandelen, als het eten maar op
tijd klaar was. En zelfs dat! Ferchaux zou er niets om gegeven
hebben zijn maaltijden zelf klaar te maken!Met Maudet was het heel
anders, die hield hij van de morgen tot de avond in het oog en hij
probeerde zijn reacties te ontdekken. Onder andere had hij hem
gezegd: „Je bent ongeduldig, is het niet?"
En er viel niet te twijfelen aan de betekenis die hij aan dat woord
gaf. Ongeduldig om te leven, om volop te genieten, begerig naar
alles wat het leven geven kan. Maar vooral ongeduldig om te
heersen, een meester te zijn...
„Ik ben nog jong", had hij geantwoord, „ik heb de tijd nog. "
Ferchaux bestudeerde zijn puntige tanden, zijn nerveuze vingers,
zijn neusvleugels die zich dikwijls samentrokken. Er was
bewondering bij hem, en ook nog een ander gevoel, dat op afgunst
leek. Zag hij in Maudet niet zijn eigen portret van toen hij
twintig was?
„Geef maar toe dat als je een klein smerigheidje moest uithalen om
er vlugger te komen... "
Waarom durfde Michel niet tegen hem te liegen en antwoordde hij met
een oprecht gezicht: „Misschien... "
„Alleen, later, zou je waarschijnlijk zo worden als mijn broer...
Ja, dat zou je doen, denk ik... Er bestaan er meer van dat soort. "
Terwijl hij opnieuw bestelde, vertelde Michel aan Lina: „Hij voelt
de behoefte mij dingen te bekennen die anderen zorgvuldig vóór zich
zouden houden... Soms hindert het me... Hij verafschuwt jongetjes
zonder allure, de zoontjes van papa, de hangen en de lafhartigen...
Hij heeft er geen hekel aan,, hij haat ze! Hij heeft me verteld
onder andere... Het grootste deel van zijn tijd daarginds in
Oebangi, ging voorbij met van de ene post naar de andere te gaan...
Ik heb foto's gezien... Het zijn kleine optrekjes, midden op een
open plek: een magazijn, een loods, een kamer, een vertrek dat als
salon en eetkamer dienst doet... Een blanke woont daar soms in zijn
eentje een jaar of langer zondereen andere Europeaan te zien...
Sommigen laten hun vrouw overkomen. In een van die posten trof
Ferchaux op een keer een kleine salon aan die zo afkomstig was uit
een villa, met piano, geborduurde kleedjes, foto's in een lijstje,
een divan, zijden kussens met goudranden en een zwarte wollen poes
erop... Ik zie hem daar al snuffelend binnenkomen met zijn stotende
houten poot... De bediende verkoopt eindeloze praatjes... Zijn
vrouw, die mooi is of denkt dat ze mooi is, maakt groot toilet, en
de baas wordt omringd met glimlachjes en goede zorgen... Maar hij,
begrijp je, hij heeft ze met één oogopslag door... Hij weet wat ze
waard zijn, die man die zijn vrouw aanzet om zich zo verleidelijk
mogelijk te tonen en zij die zich naar hem overbuigt om hem trek te
doen krijgen door hem iets van haar borsten te laten zien... Na de
maaltijd dringen ze erop aan dat hij bij hen blijft overnachten in
plaats van als naar gewoonte in zijn stoombootje te gaan
slapen.
„Doet u het maar, zeggen ze, u krijgt onze kamer. Dan slaapt u
tenminste eens één keer in een echt bed. — En u dan? •— O, wij
schikken ons wel, wij installeren ons op de veranda... " Hij loopt
naar de deur van de kamer. Als ze beslist willen, dan moet het
maar. Maar voor hij de kamer binnengaat, keert hij zich om naar de
jonge vrouw: „Kom!" zegt hij zo natuurlijk mogelijk. De man en de
vrouw kijken elkaar aan. Zij weet niet wat te doen en allebei
vragen ze zich af of Ferchaux een grapje maakt.
„En? Waar wacht u op om met me naar bed te gaan?"
„Wat een walgelijke vent, die Ferchaux!" riep Lina uit.
„Ik hoop dat ze het niet gedaan heeft en dat haar man... "
„Hij is helemaal geen walgelijke vent. Ik ben ervan overtuigd dat
hij liever een van zijn gebruikelijke negerinnen gehad zou hebben.
"
„Je wilt me toch niet vertellen dat die vrouw... "
„Maar natuurlijk, kleintje! Jawel! En de volgende dag heeft
Ferchaux in plaats van de bevordering te beloven, waar de man op
gerekend had, een inspectie gehouden, waarbij op alle slakken zout
werd gelegd. Met een lachje dat je misschien ook nog wel eens zult
leren kennen heeft hij, ik weet niet hoeveel honderd frank, op hun
salaris laten afhouden wegens verwaarlozing van de boeken en de
magazijnen. "
„En durf je te bekennen dat je dat goedkeurt?"
„Ik... "
Hij maakte zijn zin niet af. De deur werd net geopend. Er stond een
man in de ingang met een dikke zwarte jas aan, een sjaal om zijn
hals tot aan zijn kin en een ouderwetse hoed op het hoofd. Zonder
zich te bekommeren om de mensen die hem onderzoekend aankeken,
speurde hij naar iemand rond.
De eerste beweging van Michel was geweest zich tegen de bank aan te
drukken, alsof hij hoopte niet gezien te worden. Maar weldra vroeg
Lina, die niets gezien had, zich af waarom hij langzaam en'
aarzelend overeind kwam, naar de andere kant van de tafels gleed en
naar de onbekende toeliep.
Ze bleven allebei staan. Ferchaux was maar een mager, al oudman,
slechter gekleed dan de andere bezoekers, met een stok in de hand.
Michel voerde druk het woord en keerde zich half naar de plek waar
Lina zat, die de ander nu met aandacht begon te bekijken.
Zou Michel durven beweren dat het maar een toevallig ontmoet meisje
was? Lina was ervan overtuigd. Met een harde uitdrukking wachtte ze
af. Door het verhaal dat hij juist verteld had, voelde ze de
behoefte om in die uitdrukking zoveel mogelijk verachting te
leggen.
Waarover spraken ze toch? Welk besluit zouden ze nemen? Waarom was
Ferchaux zo karig met zijn woorden, terwijl Michel steeds meer
woorden scheen te gebruiken?Eindelijk liep de man met het houten
been het café door naarLina toe, bleef staan, nam zijn hoed af,
waardoor de zweetdruppelsbij zijn slapen zichtbaar werden.
„Goedenavond, mevrouw. "
Michel meende te moeten voorstellen:„Meneer Dieudonné Ferchaux...
"
„Mag ik plaatsnemen..
Hij ging zitten en hanteerde door de kleding heen het mechanisme
dat hem in staat stelde zijn been te buigen.
„Ik ben uw man komen opzoeken, want het is absoluut noodzakelijk
dat wij vannacht nog voor een tijdje vertrekken. U was ook in Ver,
is het niet?"
„Ja, meneer. We zijn nog geen vijf maanden getrouwd en... " Zij zat
al klaar om hem te zeggen dat zij Michel niet zou verlaten en dat
ze niet zou goedkeuren dat deze...
„Ik vraag me af of u er bezwaar tegen zoudt hebben om met ons mee
te gaan. "
De ogen van Maudet, stralend van vreugde en trots, zeiden tot Lina:
„Zie je wel! Hij is helemaal niet een man zoals je dacht. Voortaan
zul je ons vergezellen. "
En zij, teleurgesteld omdat ze haar slecht humeur niet luchten kon,
antwoordde met al de beleefdheid die haar was aangeleerd: „Ik zeg
niet nee. Dank u wel!"
Haar koppige uitdrukking liet niettemin duidelijk merken, dat ze
bij haar standpunt bleef.