IV
Ze waren alleen, Jef en hij. De zwarte kok was op de
binnenplaats, waar ze hem zingend de groenten hoorden schoonmaken.
Boven sliep Renée met de deur open op de galerij om wat frisse
lucht te krijgen.
Het was pas tien uur in de morgen, nauwelijks tien uur, en toch had
Michel, die uitgegaan was, al een wasem van zweet op zijn voorhoofd
en zijn bovenlip. Met zijn zakdoek spelend liep hij nonchalant door
het café, waar een blauwige schaduw hing, en ging soms op de rand
van een tafel zitten, even wat dichter bij een van de ventilators
die zoemden.
Jef poetste in die tijd de spiegels, glazen en flessen achter zijn
tapkast.
Er hing iets flauws en slaps in de atmosfeer, waarvan Michel altijd
nogal gehouden had. De twee mannen praatten wat, zonder opwinding
en met tussenpozen van stilte. Maudet, die bij de kapper was
geweest, bewonderde van tijd tot tijd zijn uiterlijk in de spiegels
rondom de zaal boven de rode banken. De geluiden uit de haven
bleven verweg hangen. De stad, die dichterbij was, sliep nog een
beetje en de straten waren overgeleverd aan gevangenen, die onder
bewaking van een man in kaki lui bezig waren met vegen.
„Is die verpleegster nog altijd bij hem?" vroeg Jef.
„Ze schijnt in het appartement te slapen. Bovendien zag ik
vanmorgen op de veranda een mulattin met een hoofddoek om de kamers
te doen. "
Na op een champagne-emmer geademd te hebben, mompelde Jef met
geveinsde onverschilligheid: „Misschien is hij echt ziek... "
Michel wist wel dat hij hem daarbij tersluiks aankeek. Hij was al
drie dagen uit Panama terug, drie dagen waarin hij, als een slaper
in een vreemd bed, tevergeefs pogingen deed om zich in het huis van
Jef een gemakkelijke positie te veroveren. Iedereen was vriendelijk
voor hem. Zo van buiten gezien beschouwde men hem als een deel van
de kleine troep. Misschien waren sommigen, zoals Fred en Julien die
het niet zo ver zochten, ook wel oprecht. Nic toonde zich zo
hartelijk mogelijk en hij was de eerste geweest die Michel had
voorgesteld hem te tutoyeren. Toch was Maudet niet op zijn gemak.
De eerste dag was hij verwonderd geweest dat Ferchaux hem niet kwam
opzoeken. Om zich niet te laten zien had hij eerst Suska de
Hollander uitgestuurd om eens rond het huis te gaan dwalen.
En Suska had hem met zijn gebruikelijke onverschilligheid
medegedeeld dat de oude man ziek moest zijn, want hij had een
verpleegster met een blauwe kap op de veranda gezien. Michel was
ervan overtuigd dat Jef hem beloerde en hem trouwens altijd beloerd
had. Er was iets dat hem nog meer in de war bracht: de Belg keek
hem ongeveer met dezelfde blik aan als Ferchaux.
Weliswaar niet met precies dezelfde blik. Bij Ferchaux was er van
het begin af aan iets van ontroering bij geweest, of tenminste een
glimlach — voorzover je bij Ferchaux dan van een glimlach kon
spreken! — omdat de man uit Oebangi bij zijn secretaris trekken
waarnam uit zijn eigen jeugd.
Maar toch waren er overeenkomsten. Jef was net als Ferchaux, een
man die niet veel sprak en die deed alsof hij zich niet veel
aantrok van maatschappelijke conventies. Zowel de een als de ander
stoorde zich niet aan zijn kleding, hun slordigheid was gewild; met
opzet waren ze vuil, afstotelijk en bliezen ze hun adem in je
gezicht.
„Je durft toch niet achteruit te gaan uit beleefdheid!" Zij waren
niet beleefd. Ze zeiden geen goedemorgen en geen goedenavond. De
ene keer schudde Jef je de hand en op andere keren kon je een uur
bij hem zitten zonder dat hij erg in je scheen te hebben. Soms
kwamen er toevallige mensen binnen tegen etenstijd, terwijl er drie
of vier vaste klanten zaten te eten.
„Kelner!" riepen ze.
En hij snauwde met een vaatdoek in zijn hand en zijn blauwlinnen
broek, die dreigde af te zakken, over zijn buik: „Er is geen
kelner. "
„Wie bedient er dan? Kun je hier eten?"
„Nee. "
„Maar het is toch een restaurant... "
Ze keken opzij naar de smakelijke borden van de gasten en snoven de
lekkere geuren uit de keuken op. Jef antwoordde niet, keek ze niet
aan, liep heen en weer op zijn pijnlijke voeten die hem deden
waggelen als een beer.
„Nou... Komt er iemand?" riep de klant ongeduldig.
„Als ik u zeg dat er niemand is!"
„Dus ik kan hier niet eten?"
„Nee. Ik heb toch al nee gezegd. "
Handelde Ferchaux op een ander terrein eigenlijk niet precies zo?
Misschien was het bij Jef meer pose. Hij kon niet nalaten op zulke
ogenblikken met een diepe vreugde te glimlachen en vervolgens tegen
de vaste klanten te knipogen.
Maar net als Ferchaux scheen hij Michel altijd aan het lijntje te
houden. Nu weer, liet hij hem rustig heen en weer lopen in zijn
café. Maudet in zijn smetteloos wit pak (hij trok iedere morgen een
schoon aan) met zijn blauwe das met witte puntjes en zijn schoenen
van witte daim die zijn gang zo soepel maakten, rook nog naar het
parfum van de friction die zijn kapper hem gegeven had, zijn
pasgemanicuurde nagels glansden. Hij leek ongedwongen en hij was
voldaan over het beeld dat hij in de spiegels zag, en toch was er
een doffe onbehaaglijkheid in hem die hij maar niet kon
verjagen.
Hij bleef met opzet. Hij had behoefte aan een uiteenzetting vanJef.
Die moest hem dan maar eens voorgoed zeggen wat hij vanhem dacht en
dan zou hij wel verder zien.
„Het zit je dwars, hè?"
Hij schrok, alsof hij doorzien was.
„Wat?"
„Dat de oude man niet bij je aan de deur is komen jammeren en
smeken om weer bij hem terug te komen. "
Het was waar en niet waar. Hij was een klein beetje uit
zijnevenwicht. Maar toch niet erg.
„Dat komt op hetzelfde neer", antwoordde hij.
„Wat komt op hetzelfde neer?"
„Wat hij doet. Hij is zo slim als een aap. Hij heeft bij zichzelf
gezegd dat met aan de deur te komen jammeren, zoals je zegt, hij
zijn doel niet bereikt. Terwijl door het grote spel te spelen...
Hij roept een verpleegster bij zich, alsof hij werkelijk ziek was.
Hij blijft de hele dag op het terras liggen; er wordt een werkster
indienst genomen, die gooit het hele appartement ondersteboven __
„en...
„... en dat zit je dwars!"
„Nee. "
Hij loog. Het zat hem wel degelijk dwars. Hij had de waarheid
willen weten. Die morgen nog was hij verschillende malen op de
boulevard voorbijgewandeld, op de stoep aan de kant van de
negerwijk uit angst dat hij gezien zou worden. Vanuit de verte had
hij de veranda bestudeerd. Hij had de verpleegster zien lopen,
keurig onder haar blauwe sluier, een die Ferchaux had laten komen
uit de Amerikaanse kliniek van Christobal.
Dat paste slecht bij de oude kaaiman! Hoe ongelukkig moest hij zich
wel voelen tussen die twee vrouwen!„Zie je, mannetje, het
vervelende met jou is dat je niet eerlijk bent. " Michel werd rood;
in de spiegel zag hij zich purper worden tot achter zijn oren. Hij
kon er niets aan doen; hij bloosde nog net zo hard als toen hij als
kind zijn moeder wat voorloog. Dat was trouwens helemaal in
overeenstemming met de uitdrukking van bijna naïeve openhartigheid,
die hij aan zijn gezicht wist te geven, wanneer hij het wilde.
Bijvoorbeeld, toen hij in de hut van mrs. Lampson gehuild had. Want
daar had hij gehuild! Op dat ogenblik was hij ontwapend. Mrs.
Lampson had er zich in vergist en was er zo van ondersteboven
geweest, dat ze zelf in tranen was uitgebarsten. Maar Jef liet er
zich niet door beetnemen en Jef had eindelijk de woorden
uitgesproken die Michel verwachtte. Dat was dus de reden waarom ze
hem ondanks al zijn pogingen, nooit helemaal hadden aanvaard: hij
was niet openhartig.
Hij kende de taal van Jef en zijn kameraden goed genoeg om het
gewicht van dat woord te meten. Het ging niet alleen om de
openhartigheid van wat-hij zei. Jef beweerde net zo goed dat een
mes niet eerlijk was of een vis die de vorige dag al was gevangen.
Hij had desnoods kunnen zeggen dat hij niet recht door zee ging,
dat je je niet alleen niet aan hem kon toevertrouwen, want dat hij,
ten spijt van anderen misschien en van zichzelf, kronkelwegen zou
volgen.
„Waarom ben ik niet eerlijk?"
„Dat weet je toch zeker zelf wel?"
„Omdat ik de ouwe in de steek gelaten heb?" Zou Jef hem gaan
verwijten dat hij jegens zijn patroon die hijzelf een oude kaaiman
noemde, niet dankbaar genoeg was? Jef, bij wie alle knoeizaakjes
van Colon in elkaar gedraaid werden? Moest die hem gebrek aan hart
verwijten?„Ik zeg dat je niet eerlijk bent, omdat je niet eerlijk
bent. Nou vraag je je bijvoorbeeld weer af op welke voet je moet
dansen. Je bent bij ons gekomen, omdat je niet wist waarheen, maar
je bent niet rechtuit met ons. Op een dag vertel je van ons net
zoveel kwaad als je nu van je patroon vertelt. "
„Ik vertel geen kwaad van hem. "
„Je zou hem laten verrekken. "
„Hij is sterk genoeg om zichzelf te verdedigen. " Een gedachte
overviel hem, snel en scherp. Hij kreeg het vermoeden dat deze
scène gewild was, zelfs voorbereid, dat die dikke slimmerd van een
Jef hem zachtjes kreeg waar hij hem hebben wilde, namelijk om over
Ferchaux te praten.
Heel zijn leven lang had hij van die intuïtieve momenten gehad die
hem nooit bedrogen hadden, maar hij had er zich ook nooit iets van
aangetrokken, meegesleept door zijn vaart, misschien omdat er nog
te veel jongs in hem was.
„Als je hem kende... "
„Als je maar weet dat ik je niets vraag... "
Jef minachtte hem, daarvan was hij overtuigd. Dat was wat hem in
hun omgang altijd had gehinderd. Jef had de verachtelijke kant van
zijn karakter, die Ferchaux verschillende malen al even had gezien,
op zijn beurt ontdekt. Maar Ferchaux had in die omstandigheden
altijd triest gekeken in plaats van zijn minachting te laten
blijken.
Dat was het. Michel had begrepen wat de twee mannen gemeen hadden:
ze waren lucide, van een koele, heldere bewustheid; zij keken in
hem; zij ontdekten de dingen die Michel niet wilde laten zien, net
als zijn moeder die hem ook het geringste onzuivere of zelfs maar
dubbelzinnige gevoel niet veroorloofde. Het bloed steeg hem naar
het hoofd, maar hij voelde toch de behoefte zich wit te wassen en
kost wat kost de achting te verwerven van de voormalige
galeiboef.
„Ik weet dat je in staat bent om een geheim te bewaren... "
„Denk je dat?" antwoordde de ander spottend, terwijl hij kleine
veelkleurige vlaggetjes zette in de champagne-glazen op de
rekken.
„Weet je wie die oude kaaiman, zoals je hem pleegt te noemen,
eigenlijk is? Dat is Dieudonné Ferchaux. "
Een ogenblik bleef de arm van Jef onbeweeglijk, maar het duurde
kort, hij zette nog drie Amerikaanse vlaggetjes neer die hij in
zijn hand had en keerde zich toen om.
„De grote Ferchaux?"
Dat woord deed Michel geen genoegen. Onderstreepte de grootheid van
Ferchaux die op deze manier erkend werd, niet zijn eigen kleinheid?
Zou hij nu niet het verwijt te horen krijgen dat hij zich slecht
gedroeg tegenover een man van dat formaat? Jef was er dromerig van
geworden. Zijn gedachten dwaalden ver-weg. Hij trok zich niets meer
aan van zijn metgezel en zijn slappe lippen lieten tenslotte een
woord los dat hij vaak gebruikte: „Rotzooi, bah!"
Neen, het woord richtte zich niet tegen Michel, evenmin tegen
Ferchaux, integendeel. Tegen het leven, het lot. Jef had een
werkelijke schok gekregen bij deze onthulling. Zonder erg schonk
hij zich een glas alcohol in dat hij met één teug leegdronk en
veegde zijn mond met de vuile vaatdoek af.
„Hoe kom jij zo bij hem terecht?"
Hoe kon zo'n Maudet zijn lot nu verbonden zien aan dat van degrote
Ferchaux, dat was de betekenis van die vraag.
„Ik was de laatste tijd in Frankrijk al zijn secretaris. Ik weet
nietof je de zaak gevolgd hebt. "
„In de kranten. "
„Hij wilde niet toegeven. Zijn broer gaf hem de raad naar
Zuid-Amerika te verdwijnen, waarheen hij van te voren geld had
overgemaakt. "
Het was zijn eigen zaak die Michel probeerde te bepleiten.
„Ik geloof dat zijn trots... "
„Je zegt?... "
„Ik geloof dat zijn trots te sterk is geweest. De ramp is gekomen.
Er werd tot zijn aanhouding besloten. Zijn broer heeft zelfmoord
gepleegd. Op een avond in Duinkerken... "
„Heeft hij je meegenomen?"
En Jef keek hem op een onbepaalbare manier in zijn ogen; het leek
wel of er toorn in zijn blik schitterde.
„Hij heeft me gevraagd of ik bereid was hem op zijn vlucht te
volgen. Hij was alleen en ongelukkig... "
„Zonder gekheid!"
„Ik bezweer het je. Ik weet dat het onwaarschijnlijk lijkt dat een
man als hij... Maar ik ken hem en ik ben zonder twijfel de enige.
Ik heb hem natuurlijk niet in Afrika gekend en ik weet niet hoe hij
daar was. Maar de ondergang heeft hem waarschijnlijk ouder gemaakt.
Hij heeft me bijna gesmeekt... "
„Rotzooi!" scheen Jef te herhalen.
Rotzooi van het lot, ja, dat een man als Ferchaux ertoe bracht
tebedelen om de tegenwoordigheid van een Maudet.
Jef bespaarde hem niets en scheen vastbesloten hem tot het beentoe
te villen.
„Hij had nog geld, hè?"
Wat erop neerkwam dat hij Michel ervan beschuldigde hem alleen maar
ter wille van het geld gevolgd te hebben. Was dat waar? Niet
helemaal, maar dat zou niemand geloven.
„Hij had nog ongeveer vijf miljoen en diamanten, een klein zakje
ruwe diamanten, dat gestolen werd tijdens de overtocht. We hadden
een Spaanse vrachtboot genomen met bestemming voor de Canarische
eilanden. De kapitein zat voortdurend in onze hut. Ik ben ervan
overtuigd dat hij het is geweest... "
„Jij in elk geval niet. Verder?"
„We hebben ons bijna een maand verborgen gehouden in Teneriffe,
daarna hadden we het geluk een Griekse boot te vinden, die ons naar
Rio de Janeiro bracht. Het was rond de tijd waarop in Parijs het
proces begon. Niet het proces over de financiën, want dat heeft
nooit plaatsgevonden; maar het strafproces voor die geschiedenis
met de drie negers. Ben je daarvan op de hoogte?" Jef haalde de
schouders op. Natuurlijk wist hij dat! En als er iemand in staat
was om die geschiedenis met de negers te snappen, dan was hij het
toch wel!,„De opwinding was weer wat gezakt. De vijanden van de
gebroeders Ferchaux, die de hele zaak hadden opgezet of aan het rad
hadden gedraaid, waren waar ze wezen wilden. De maatschappijen
werden onder toezicht geplaatst van een curator. Op het ogenblik
bloeien ze meer dan ooit tevoren. Bij de rechtszitting hebben de
juryleden de wettige zelfverdediging niet willen erkennen, maar wel
verzachtende omstandigheden aanvaard, zodat Dieudonné Ferchaux bij
verstek tot maar vijf jaar dwangarbeid veroordeeld is. " Een dun
lachje om Jef's lippen. Misschien dacht hij aan de tijd, dat hij
ook voor de jury stond?„We hebben in Teneriffe valse papieren
gekocht. Ferchaux reisde net als hier onder de naam meneer Louis.
Er was geld door zijn broer op een privé-bank in Montevideo
gestort, een heel groot bedrag. Maar toen zijn de moeilijkheden
begonnen... " Ongetwijfeld de zwaarste tijd sinds Ferchaux de
Franse bodem verlaten had. In Montevideo had hij gemeend zonder
moeite in het bezit van zijn geld te komen. Maar de bankiers hadden
steeds meer bezwaren gemaakt. Zakenlieden waren erin gemengd. Elke
dag gaf men hun hoop en iedere dag botsten ze op nieuwe
hinderpalen. Maar weer had Ferchaux koppig volgehouden. Hij woonde
met Michel in een klein hotel niet ver van de haven en de dagen
gingen voorbij met weerzinwekkende onderhandelingen. De Franse
regering, die zijn verblijfplaats niet kende, had het niet nodig
geoordeeld een verzoek tot uitlevering aan het buitenland te
richten. Om de waarheid te zeggen was zij waarschijnlijk er niet zo
heel erg verlangend naar de oude man weer naar Frankrijk te zien
komen om zijn straf uit te zitten.
„Maandenlang hebben ze ons in verwachtingen laten leven... "
„Ik ken die lui!" bromde Jef.
„En omdat Ferchaux zich steeds koppiger toonde, werden er toen
andere middelen gebruikt. "
„Dat haalt je de donder!"
Het was gemakkelijk genoeg. In de kleine krantjes van Uruguayhadden
ze het bericht gelanceerd dat een veroordeeld Fransmanzich in het
land verborg. Tot twee- of driemaal toe was de politiede valse
papieren van de twee mannen komen nakijken.
Dat was een waarschuwing. Ferchaux had begrepen dat als hijbleef
aandringen, ze het grote spel zouden spelen en de Fransejustitie
dan wel gedwongen zou zijn zijn uitlevering te vragen.
Toen waren ze eerst naar Panama gegaan en later naar Colon.
En Jef, die de draad van zijn gedachten niet kwijtraakte,
vroeglaconiek:„Hoeveel?"
„Hoeveel wat?"
„Hoeveel heeft hij nog?"
„Nauwelijks een miljoen. Hij heeft daarginds veel geld verloren. De
advocaten en d» zakenlieden hebben hem goed geplukt. " Stilte
heerste in het café. De neger die naar de keuken was gegaan, stak
zijn fornuis aan en een beetje rook kwam door de open deur.
Gedachteloos vulde Jef twee glazen en schoof er een naar Michel. Ze
dronken zonder te klinken, zonder een woord.
„Wat je niet kunt begrijpen... "
Maudet ging opnieuw tot de aanval over, hij wilde zich absoluut
verdedigen. Goed, Ferchaux was Ferchaux! Hij was een buitengewoon
man geweest naast wie Jef beslist maar een dwerg was.
„Ik beweer niet dat hij gek was, dat niet... "
„Vooruit maar. "
„Maar hij is maniakaal geworden. Hij is verschrikkelijk bang om
alleen te blijven en toch heeft hij een afschuwelijke hekel
aannieuwe gezichten. Hij vindt het zelfs niet goed dat de neger,
die ons huishouden doet, in huis slaapt. Ik moet van de ochtend tot
de avond bij hem blijven, als ik maar aanstalten maak om weg te
gaan, doet hij net of hij een hartaanval krijgt. Want hij is zo
uitgekookt als een aap. En dan weer praat hij met me zoals hij met
zijn zoon zou doen als hij er een had. "
De ogen van Jef bleven maar steeds op hem gevestigd en Michel wist
niet meer waar hij kijken moest.
„Hij is niet zieker dan ik; hij is in staat om nog jaren zo te
leven. "
„En dan is het miljoen op. "
„Hoezo?"
„Ik zeg: dan is het miljoen op. "
„Denk je dat ik om zijn geld...
„Ik denk niets, jongetje, maar zie je... "
Hij zweeg.
„Maar wat?"
„Niets. "
Hij gaf er de voorkeur aan zijn gedachten voor zich te houden. Of
misschien ook was het nog te vaag. Men kon op zijn gezicht
hetzelfde soort verdrietigheid lezen dat Ferchaux zo vaak
ter-neerdrukte, geen sentimentele droefheid, maar veel wijdser,
zonder duidelijke reden.
„Als ik wist dat hij werkelijk ziek was... Maar nee, dat kan niet.
Ik voe: l dat het komedie is. Hij heeft zich niet willen vernederen
om me hier te komen halen. Hij heeft zichzelf wijsgemaakt dat ik
wel zou komen aanrennen, als ik zag dat er een verpleegster bij
zijn bed zit. "
Waarom stelde Jef hem niet met een enkel woord gerust? Dat en niets
anders was het wat Michel zocht. De Belg hoefde hem alleen maar te
zeggen: „Je hebt gelijk. " Of: „Ik begrijp je. "
Hij paste daar wel voor op. Hij schommelde op zijn slechte voeten
het café door en ging een blik werpen in de pannen. Had Michel er
goed aan gedaan te praten? Er werd niet meer naar hem omgekeken en
hij wist niet wat te doen. Hij bekeek zich nog eens in de spiegel,
trok de knoop van zijn das recht en ging de trap op.
Renée was die nacht vroeg thuisgekomen, want er was geen
passagiersboot in Colon en de bemanningen van de vrachtboten kwamen
niet veel in de Atlantic. Zij was al op en stond in peignoir voor
het open venster, gestreept door de rolluiken.
„Wat hebben jullie elkaar sinds een uur allemaal verteld?"
„O, we hebben maar zo'n beetje gekletst, Jef en ik. " Ze was niet
overtuigd. Dat lange gesprek, waarvan ze alleen maar een
onduidelijk gemompel had gehoord als van een grote zwerm vliegen,
hield haar bezig. Zij moest wel weten dat Jef niet van Michel
hield. Zij was zeker op de hoogte van wat er achter zijn rug
verteld werd.
„Je ziet er moe uit. "
„Nee. " -De dingen schikten zich niet zoals hij het gehoopt had en
hij was erdoor teleurgesteld. Maar wat had hij eigenlijk precies
gehoopt? De druk die Ferchaux op hem liet wegen, had hem
weerbarstig gemaakt. Van de eerste de beste gelegenheid had hij
gebruik gemaakt om er zich van te ontdoen.
En bovendien, bij zijn uitbarsting bij de Atlantic was hij niet
eens helemaal nuchter. Hij had geen weerstand kunnen bieden aan het
verlangen om op te scheppen tegenover zijn Amerikaanse en tegenover
Renée. Was Renée, die hem toelachte en scheen aan te moedigen, in
elk geval dan niet zijn reddingsboei? Met Ferchaux kwam hij nergens
en hij wilde vooruit. Hij wist welke wereld hij dolgraag wilde
binnendringen, die van mrs. Lampson en van de villa's in
Christobal, van het Washington-hotel, de tennis- en
bridge-wedstrijden en de polo-partijen. Hij moest alleen maar de
tijd hebben zich om te draaien, het zou hoogstens een paar weken
duren. In drie dagen had hij vier lange brieven geschreven die per
luchtpost naar mrs. Lampson vertrokken waren; hij was zeker van
zichzelf. Bijna zeker. Konden ze hem intussen niet met rust
laten?
„Je lijkt in een slecht humeur. Heeft Jef onaangename dingen
gezegd? Je weet hoe hij is; hij doet het met opzet. Dat doet hij
met iedereen, daar moet je je niets van aantrekken. "
„Dat is het niet. "
„Wat dan wel?"
Hij was op de rand van het onopgemaakte bed gaan zitten en voor de
spiegel in een bamboe-omlijsting stond Renée haar haren te
kammen.
„Ik moet iets doen", zei hij tenslotte en nam een sigaret uit zijn
koker.
„Wat bedoel je?"
„Ik kan zo niet blijven doorleven. "
Ze had natuurlijk begrepen en uit vriendelijkheid vroeg ze
zachtjes: „Ben je niet gelukkig?"
„Natuurlijk wel. Je bent erg lief. "
Dat was zo plezierig met haar, dat noch de een noch de ander
verplicht was om over liefde te praten. Ze bevielen elkaar. Ze
waren tevreden bij elkaar te zijn. Maar ze verbeeldden zich geen
ogenblik dat het zo een leven lang door zou gaan.
„Je hebt ongelijk het jezelf nu op het ogenblik moeilijk te maken.
Neem tenminste de tijd om je eens om te keren. En wat Jef betreft,
wat die vertelt, daar hoef je je toch werkelijk niets van aan te
trekken?"
Met haar haarspelden in haar mond ging ze verder:„Je weet best dat
je niet helemaal bent zoals zij. Dat voelen zeook en dat ergert ze.
"
Ja, ze was lief, ze deed wat ze kon om hem weer op zijn gemak te
brengen, maar ze slaagde er niet in.
Hij was niet als zij. Dat had Jef hem nogal ruw aan zijn verstand
gebracht. Maar in de ogen van Jef was het geen verschil naar boven,
maar naar beneden!„Dat neemt niet weg dat ik werk ga zoeken. " Het
was er niet, dat wist hij wel. Niet voor hem. Hij kon niet als
verkoper of bediende in een warenhuis gaan werken. Wat er in zijn
macht lag, dat was rond de haven en in de café's te zwerven, zoals
die arme kerel die Professor genoemd werd. Het was waarschijnlijk
een teringlijder, een grote magere jongen, erg ontwikkeld, die op
een dag in Christobal was aangekomen met een rijke Braziliaanse
familie; hij was huisonderwijzer van hun twee kinderen. De
Braziliaanse familie reisde verder. Had de Professor zijn boot
gemist, zoals sommigen beweerden? In elk geval was hij aan land
gebleven. Michel verdacht hem ervan het met opzet gedaan te hebben,
omdat hij van tevoren al walgde van het leven dat hem wachtte bij
zijn weelderige koffieplanters. Men zag hem* van tijd tot tijd bij
Jef. Hij bleef er niet lang. Hij kende iedereen, groette iedereen,
dronk als het nodig was een glas met onverschillig wie, maar hij
papte met niemand aan, bleef in zijn soort alleen en leidde een
armoedig en gecompliceerd bestaan. Zodra er een schip gemeld werd,
was hij een van de eersten die aan boord klom en met zijn ellebogen
werkte tussen de inboorlingen die hun koopwaar kwamen
aanbieden.
Hij was gekleed zoals de passagiers. Het was een tamelijk
gedistingeerde verlegen knaap, hij dwaalde over de dekken en in de
gangen. De stewards kenden hem, ze wisten dat hij vlot vier of vijf
talen sprak en betrouwbaar was.
Daarom stelden ze hem wel eens voor aan een passagier of aan een
groepje passagiers. Hij droeg een bril met dikke glazen, die hij
verplicht was van tijd tot tijd af te zetten om zijn rode ogen af
te drogen. Hij zweette veel, vooral zijn handen, die onophoudelijk
aan een zakdoek frommelden.
In tegenstelling tot de mensen van zijn slag die men soms in de
havens tegenkomt, dronk hij niet. Je zag hem in de straten en
warenhuizen zijn klanten rondleiden, hun de stad tonen en op de
hoogte brengen van koopjes, zonder veel enthousiasme, ernstig en
gewetensvol, maar met een beetje verveeld gezicht,, alsof hij
kantoorwerk verrichtte.
Het eindigde onveranderlijk in de nachtkroegen, waar hij bescheiden
achteraf bleef, terwijl zijn klanten te keer gingen. In het begin
had hij er niet toe kunnen besluiten het percent aan te nemen dat
de barmeisjes hem aanboden, als hij ze aan een tafel ' liet
uitnodigen of wanneer hij iemand naar de slechte buurt bracht.
Langzamerhand had hij er zich bij neergelegd.
Sommige weken verdiende hij goed zijn kost. Dan verdween hijuit de
circulatie. Eerst dacht men dat hij naar Panama of ergensanders
heenging, later dat hij er een vriendin op nahield.
Het was veel eenvoudiger. Hij sloot zich op in zijn kamer in
denegerwijk, waar de zeldzame bezoekers verstomd hadden gestaan
over de stapels boeken die tot op de vloer lagen. Aan hem moest
Renée denken, toen Michel haar meedeelde dat hij werk ging
zoeken.
„Zie je, Michel", zei ze teder, „ik geloof dat je de fout begaat
nooit tevreden te zijn met wat je nu hebt. Je ziet er altijd uit
als iemand die vooruit wil rennen. Op het ogenblik vinden we het
alle twee prettig. Ik verzeker je dat het me verdriet zou doen weer
alleen te zijn. Ik wed dat je weer in de buurt van je oude baas
bent wezen rondzwerven?"
„Ik heb niet de minste zin weer naar hem terug te gaan. "
„Nou dan?"
Ze konden hem niet begrijpen. Noch Renée, noch Jef, noch de
anderen, noch zelfs Ferchaux begrepen hem. Lina had hem ook niet
begrepen. Wat zijn moeder betreft die hem zo goed dacht te kennen,
die had niet het minste idéé van de echte persoonlijkheid van haar
zoon.
Iedereen zag een trek van zijn karakter en verder niets. Voor zijn
moeder was hij een jongen geweest die tot alles in staat was om
zijn doel te bereiken, in staat om te liegen, te bedriegen en zelfs
te stelen.
Maar dat was er niet alleen!Lina op haar beurt, stond met open mond
van bewondering voor zijn vitaliteit en kon zijn opwellingen van
tederheid niet weerstaan. Want hij wils teder. Zij was het geweest
die dat ontdekt had. Teder en wreed, dat wist ze ook, maar ze
vergaf zijn wreedheid. Het was trouwens genoeg dat Michel maar een
bepaald gezicht zette, opdat ze hem alles zou vergeven.
De mening van Jef was weer eenvoudiger: in zijn ogen was Michel een
man op wie je niet kon rekenen. Niet open, had hij op zijn manier
gezegd.
Renée zocht het niet zo ver. Hij was een mooie jongen. Hij was lief
voor haar en dikwijls voorkomend. Hij was beter opgevoed dan de
klanten van Jef, met attenties die zij niet konden vermoeden. Zij
wist wel dat hij niet lang in haar leven zou blijven; hij zou het
verder brengen. Ze wist niet tot waar, maar ze voelde dat hij boven
zijn loopbaan uit zou stijgen.
Waarom niet eenvoudig te genieten van het ogenblik?In een opwelling
die iets moederlijks had, legde zij een arm omzijn hals.
„Luister, we hebben de beschikking over wat geld. Wil je dat we
samen een paar dagen naar Panama gaan? Dat zal je gedachten een
beetje verzetten. "
„Nee. "
„Vanwege die oude man?"
Voor een keer toonde zij zich onhandig en het ergerde hem.
„Wat bedoel je?"
„Ik heb niets bedoeld. Word nou niet boos. Ik heb gedacht dat nu
hij ziek was of deed alsof..
„Hij doet alsof. "
„Nou, zie je wel!"
Hoe kon hij haar bekennen dat hij uit zijn humeur was omdat hij
zich niet in het huis bevond van Ferchaux? Natuurlijk was het stom.
Het was een valstrik die de grijsaard cynisch voor hem had
gespannen.
En hij liet er zich in vangen. Ten dele trouwens door de schuld van
Jef.
Hij voelde geen wroeging. Het was medelijden noch genegenheid die
hem naar het huis van Vuolto trokken.
Als hij drie dagen tevoren maar genoeg geld in zijn zak had gehad,
dan zou hij er nooit zijn weergekeerd, en hij zou ook nooit meer
teruggekomen zijn in het café van Jef. Hij zou aan boord zijn
gebleven van de Santa Clara. Hij zou zijn boottocht langs de kusten
van de Stille Oceaan hebben voortgezet, al of niet in gezelschap
van mrs. Lampson.
Een kracht trok hem vooruit. Hij had een hekel aan het heden. Hij
trappelde en had bijna lust om als een kind van ongeduld te gaan
stampvoeten.
De kleinste bijzonderheden werden hem onverdraaglijk, het uitzicht
van deze kamer, de blauwe avondjapon die over een stoel uitgespreid
lag vlak bij de verzilverde schoentjes, het bijna beroepsmatige
gebaar waarmee Renée de vette rouge op haar lippen bracht die ze,
haar gezicht vertrekkend, naar de spiegel uitstak. Had hij soms
geaarzeld Lina op te offeren? Het was een offer gewéést. Niemand
zou dat geloven en toch was het de waarheid. Hij was verplicht zijn
weg te volgen, zoals Ferchaux het de zijne gedaan had. Ferchaux had
hem dat geleerd, toen hij hem het verhaal vertelde van de drie
negers die hij verplicht geweest was te doden. Het was een
noodzaak, een plicht.
Hij zou geen burgerlijk pooiertje worden, zoals Fred en Julien. Hij
zou ook geen Nic Vrondas worden, want als hij op een dag rijk werd,
dan zou hij wel wat anders weten te doen dan poker te spelen in het
café van Jef of smachtende blikken te werpen naar zijn
verkoopstertjes. Hij zou ook niet op de Professor lijken.
„Rotzooi!" had Jef gevloekt, toen hij aan het lot van een Ferchaux
dacht.
Diens aftakeling zou hij nooit aanvaarden. Heel zijn wezen kwam in
opstand, niet alleen tegen het omlaag tuimelen, maar zelfs tegen de
stilstand.
Hij had een tijdlang kunnen leven in het huis in de duinen, daarna
in het deftige huis in de rue des Chanoinesses, toen weer in het
kleine logement van madame Snoek. Dagenlang had hij belote gespeeld
met Lina en Ferchaux. Maar dat alles duurde maar een tijdje en kon
ook maar een tijdje duren.
Zo. Zijn gedachten werden nauwkeuriger. Zijn contact met de dingen
en de mensen kon niet langer duren dan nodig was om er in zekere
zin de substantie uit te zuigen. Als er niets meer uit te halen
viel, moest hij weer verder.
Welnu, uit Ferchaux viel er niets meer te trekken, dat was alleen
nog maar een lichamelijk en moreel vervallen man, die ertoe
gebracht was zijn herinneringen te dicteren om voor zichzelf en
voor Maudet nóg te paraderen.
Alles drukte Maudet. Hij had gemeend een onderdak te vinden in de
kamer van Renée en het hotel van Jef, en hij had er nu al genoeg
van, — des te eerder nu hij er niet ontvangen was, zoals hij had
gehoopt.
Hij bleef de vreemdeling, vreemdeling hier zowel als daar, in Caen
en in Duinkerken. Al was ze dan zijn vrouw, ook Lina was een
vreemde. Zijn moeder ook. En Renée.
Een keukengeur die door het trappenhuis opsteeg en de kamer vulde,
herinnerde hem zijn jeugd, of liever zijn knapentijd, toen het
huishouden van zijn ouders hem ergerde door zijn middelmatigheid en
hem een ware haat inboezemde.
Zij zouden samen naar beneden gaan, vertrouwde gezichten zien,
handen schudden, aan de tafeltjes zitten met de roodgeruite
tafellakens, de vieze neger die ze zou bedienen en van de min of
meer Marseillaanse keuken eten, die uren nodig had om te
verteren.
„Je bent een vreemde jongen!" zei Renée, alsof ze, terwijl hij op
het bed liggend met de blik naar de zoldering zijn sigaret rookte,
al zijn gedachten gevolgd had. Hij grijnsde.
Een vreemde jongen, ja, dat zouden ze met zijn allen hier op een
dag nog wel eens merken. Maar dan zou het niet zijn in de zin die
zij aan het woord hechtten!Een jongen in elk geval die erg
ongelukkig kon zijn, zoals nu het geval was.
Hij stond zuchtend op, duwde de luiken opzij en gooide zijn sigaret
uit het raam.
Toen hij zich omdraaide, was Renée klaar. Zij had een bemoedigende
glimlach om de lippen, toch ook een beetje verlegen, want met hem
wist je nooit wat te doen.
Ze deed hem aan Lina denken op wie ze overigens niet leek. Wat was
er van Lina geworden? Die had gedaan wat ze kon. Renée deed ook wat
ze kon. Maar misschien konden ze niet veel? Hij voelde een beetje
medelijden, zoals je een seconde medelijden kunt voelen met een
jong dier dat opgeofferd wordt. En om zijn geweten te sussen
streelde hij haar-zachte hals.
„Je bent een goed kind", zei hij. En liep toen vóór haar de trap
af.