XI
Het was een nacht van nattigheid. Alles was nat, de ruggen en de
gezichten, de drempels en de voorgevels, de schaduwplekken en de
lichtschijnsels die als betraande ogen alleen maar door een laag
trillend water zichtbaar waren. De regen viel lang en zwaar,
ijskoud. Peervormige druppels stortten in harde diagonalen omlaag
zonder dat men er zich tegen kon beschermen, en de wereld werd er
zo vijandig door dat men met tegenzin de meest vertrouwde
voorwerpen aanraakte.
Toch was het hun nacht, voor de een zowel als voor de ander. De
winden die zich naar het noorder- of westerkwartier verplaatsten in
een drijfnatte hemel, deden ongetwijfeld niets definitiefs. Ze
voegden niets aan het drama toe, behalve zijn geur, zijn smaak van
zout water, met wat bitters van de steenkool die altijd maar op de
stad drukte en die nu, door de regen neergeslagen, overal indrong
en in de keel een nasmaak achterliet van onverteerd voedsel. Het
was vier uur toen Michel bij het station kwam om zijn kranten te
halen. Het was al sinds lang donker. Hij trad binnen de vochtige
lichtkring en bleef een ogenblik staren, dat herinnerde hij zich
later, naar de weegschaal voor bagage, waarop een geweldige koffer
stond die met touwen omwikkeld was, als voor het nummer van een
goochelaar. Hij vroeg zich af:„Is het nu de dag voor de kiosk
binnen of voor die van buiten?" Want om minder de aandacht te
trekken kocht hij zijn kranten de ene dag aan de kiosk op het
perron en de andere in de hall van het station.
Het was de dag van het perron. Hij nam een perronkaartje uit de
automaat en ging door het hek. De regen stortte met zoveel geweld
neer dat ondanks het glazen afdak nog de helft van de perrons
erdoor onder water kwam te staan. Er reed juist een trein binnen.
Zijn groot lichtend oog naderde in de duisternis. Werktuiglijk koos
Michel zijn kranten, altijd dezelfde. Achter zijn rug begon de
menigte als een tros aan de portieren te hangen, mensen liepen hard
en stootten met hun koffers tegen hem aan. Toen hij zich boos
omkeerde zag hij een oude vrouw die zo precies leek op het portret
dat Ferchaux van haar geschilderd had, dat het gevaar niet
aanstonds tot hem doordrong en zijn eerste reactie was te
glimlachen.
Op haar gladgetrokken haren droeg ze een zwarte muts met een breed
lint onder haar kin geknoopt. Over haar schouders lag een dikke
gebreide pelerine van zwarte wol. Het was onmogelijk haar grote
voeten niet op te merken, haar mannenschoenen, waarvan de punten
neiging vertoonden om naar boven te gaan staan, of deparaplu,
waarvan ze zich niet bediende als een bescherming tegen de regen,
maar als een wapen om de mensen opzij te duwen. Een paar seconden
langer en de oude Jouette zou oog in oog hebben gestaan met Maudet.
Deze besefte het gevaar, liet zijn kranten in de steek, omdat hij
zo gauw geen geld uit zijn zak kon halen en snelde naar de
uitgang.
Zijn eerste ondoordachte opwelling was, dat Jouette wist waar zij
verbleven, dat ze hun adres had en dat ze meteen naar de kade zou
gaan. Daarom dacht hij er niet aan zich te verstoppen in de buurt
van het station en haar te volgen.
Buiten adem bereikte hij het huis van madame Snoek, waar zich sinds
de morgen voortdurend een plas water vormde over de drempel, die
telkens werd opgedweild, wanneer hij de tafelpoot naderde. Lina was
beneden bezig een overhemd te strijken, want de logementhoudster
had haar voorgesteld om dat maar in de eetkamer te komen doen. Zij
zag haar man de kamer doorhollen naar de eerste verdieping en
zonder kloppen de kamer van Ferchaux binnengaan. '„Jouette komt
eraan!"
Ferchaux stond met zijn handen naar het vuur. De te
zwakkeelektrische lamp gaf ongeveer hetzelfde vuile licht als op
het perronen de gezichten leken er bleek en ongezond door. Ferchaux
fronstede wenkbrauwen. Er was in de zin van zijn secretaris iets
dat hijniet begreep. Hij herhaalde:„Komt eraan? Hoezo?"
„Ik heb ze uit de trein zien stappen. "
„Dat is niet hetzelfde. "
Natuurlijk! Hij besefte dat nu. Maar toch zei hij met klem, alsof
hij zichzelf niet te gauw gerust wilde stellen:„Ze zoekt u. Ze zal
beslist heel de stad gaan aflopen en mensen ondervragen. Hoe kan ze
eigenlijk weten dat u in Duinkerken zit?" En Ferchaux, dromerig,
met een vonk van plezier in zijn blik: „Het is waar! Zij heeft
eraan gedacht!"
„Waaraan?"
„Dat ik waarschijnlijk hierheen zou gaan. Ik had geen enkele reden
om liever naar de ene stad te gaan dan naar de andere. Nergens ben
ik thuis, behalve in een miserabele buurt van Bordeaux. Waarom ben
ik in Caen gaan zitten? Omdat ik, toen ik mijn broer in Deauville
ging opzoeken, met een auto door de stad was gereden, en toen zag
ik aan de. kust een eenzaam, leeg huis in de duinen staan, alsof
het op me stond te wachten. Met Duinkerken is het wat
ingewikkelder. Ik ben hier vroeger al eens geweest, dat weet
Jouette. Ik ben hier van boord gekomen bij mijn eerste terugkeer
uit Afrika, toen ik succes begon te krijgen en wij kapitaal nodig
hadden. Ze heeft er tenslotte aan gedacht. "
„Misschien volgt de politie haar wel met de gedachte dat Jouette ze
eindelijk wel bij u in de buurt zou kunnen brengen?"
„Ja. Het is een oud beest. "
Heel zijn leven zou Michel aan dit ogenblik denken, aan de
toonwaarop Ferchaux de woorden „oud beest" had uitgesproken. De man
was niet kwaad. Hij was buitengewoon kalm. Hij zei zonder de minste
tederheid: „het is een oud beest". Hij dacht het ook. Dat was alles
wat de oude vrouw, die nu al in de stromende regen in de stad op
jacht moest zijn, hem ingaf.
„Heb je de kranten?"
„Ik was zo bang herkend te worden, dat ik weggegaan ben zonder ze
mee te nemen. "
„We zouden Lina kunnen sturen om ze te halen. Jouette kent haar
niet. "
„Ik ga zelf wel. "
Hij zette de kraag van zijn regenjas hoog op en trok zijn
drijfnatte hoed over zijn ogen.
„Waar ga je heen?" vroeg zijn vrouw, toen hij opnieuw de eetkamer
doorging.
„Ik ben zo terug. "
Waarom voelde hij die avond dat de gebeurtenissen nu een
definitieve wending gingen nemen? Hij bereikte het station door de
hoofdstraat, kocht de kranten, stopte ze in zijn zak, durfde geen
café binnen te gaan om ze te lezen en zag Jouette opnieuw op de
terugweg. Zij liep met haar paraplu open en stootte ermee tegen de
stroom van paraplu's die zich over de stoep bewoog. Hij sloeg de
mensen gade die achter haar liepen en bemerkte een man die zich
niet tegen de regen beschermde en de oude vrouw altijd op dezelfde
afstand volgde.
Vijf minuten later stond Maudet voor Ferchaux en beneden in een
flauwe lichtkring was Lina nog altijd aan het strijken.
„U had gelijk. Of wie dacht er ook weer dat de politie haar volgen
zou? Ik? Nu, dat doet er niet toe. Ze wordt inderdaad door een man
gevolgd. "
Hij wierp de kranten die zo nat waren als een vaatdoek, met titels
die uitliepen, op tafel. Zonder opzet vestigde zijn blik zich op
Ferchaux en hij was verbaasd over diens houding. Nooit had hij
werkelijk gedacht dat Dieudonné Ferchaux bang kon zijn. Stellig
kwam het ook wel door het licht, maar zijn gezicht was toch echt
bleek en ontdaan.
„Vertel me eens, Michel... "
Nu? Hij luisterde. Waarop wachtte zijn patroon om te spreken?
Waarom trok hij een sentimenteel gezicht dat hem niet goed
stond?
„Ik zou je een vraag willen stellen. "
„Ik luister. "
Ferchaux had het warme bad van zijn kamer niet verlaten. Zijn
geestesgesteldheid kon niet dezelfde zijn als die van Michel, die
van buiten kwam.
„Als ik gedwongen word weg te gaan, veel verder weg, zou je dan met
me meegaan?"
„Dat heb ik u gezegd. "
„Waarom?"
„Dat weet ik niet. Omdat het toeval ons heeft samengebracht. "
„En als het eens niet in je eigen belang was?"
Het was of hij de kranten al gelezen had die daar in een stapel
optafel lagen, wat natuurlijk onmogelijk was.
„Luister goed naar me. Het kan soms lijken dat je belang ergens
anders ligt. Maar ik zeg je dit: als je met mij meegaat, zul je
fortuin maken. "
Nog nooit was Michel zo koud gebleven. De vorige dag nog zou hij er
heel wat voor over hebben gehad om Ferchaux zo te horen spreken, om
hem bijna smekend voor hem te zien en hem zelfs met beloften te
willen paaien.
Maar deze Ferchaux hier verloor eensklaps al zijn gezag. Hij
wisthet zelf wel. Hij werd erdoor vernederd en die vernedering bood
hijin zekere zin aan Michel aan.
Hij was bang. Bang om alleen te zijn?„U weet wel dat ik u zal
volgen. "
„En je vrouw?"
Michel haalde de schouders op.
„Als je vrouw nu eens niet wilde?" drong de ander aan.
„Des te erger voor haar dan!"
Er hing een soort sentimentaliteit in de lucht die hem niet
beviel.
Hij vouwde de kranten open en riep:„Hé!"
Op de eerste bladzijde van de eerste krant die hij opendeed,
ontdekte hij zijn eigen foto. Het was een portret van ongeveer drie
jaar geleden, toen zijn gelaatstrekken van jongeman nog niet de
duidelijkheid hadden van thans. Het gezicht was ronder met nog iets
fluweligs dat, ofschoon hij zeventien was in die tijd, nog aan een
eerste-communicant deed denken.
„Ik vraag me af... De politie moet naar mijn huis gegaan zijn.
Alleen mijn ouders en een van mijn tantes, die buiten woont,
bezitten die foto... "
Het zweepte hem op: hij werd op zijn beurt een belangrijk
personage.
.....De politie toont zich nog steeds even discreet, maar wijmenen
te weten dat zij een heel ernstig spoor volgt en binnenkort de
verblijfplaats van Dieudonné Ferchaux en van zijn secretaris zal
hebben ontdekt... "
Maakte dit bericht Ferchaux zo zenuwachtig of was het eerder een
ander?„De menigte valt de kantoren aan van de C. O. C. O. L. O. U.
op de boulevard Haussmann.
„Gistermiddag heeft voor de kantoren van de Cocolou, de koloniale
maatschappij, die door de gebroeders Ferchaux wordt bestuurd, een
manifestatie plaatsgevonden, die van uur tot uur toenam en de
autoriteiten genoodzaakt heeft met de gendarmerie in te grijpen.
Eerst waren het slechts groepen kleine spaarders, aandeelhouders
van de maatschappij, die voor een gesloten deur kwamen en die
langzamerhand op het trottoir samenschoolden. Omstreeks vijf uur
werden er stenen door de ruiten gegooid en van datogenblik kreeg,
wat aanvankelijk een manifestatie was, een zo felle wending dat...
"
„Wat bent u van plan te gaan doen?"
Michel keek hem koel aan. Hij oordeelde. Hij wachtte op een
beslissing van de man aan wiens lot hij het zijne had
verbonden.
„Ik weet het niet. De Arno heeft vanmorgen het anker gelicht. "
Drie dagen geleden was Emile Ferchaux overleden en nog niet één
keer had zijn broer op hem gezinspeeld. Eerst had Michel gedacht
dat Dieudonné Ferchaux Frankrijk uit trots niet wilde verlaten. Er
was een zekere grootheid in die wil om tot iedere prijs de strijd
vol te houden, zich in die stulp in Duinkerken in te graven en van
daaruit vinnige slagen uit te delen, die zijn vijanden deden
sidderen.
En nu ontdekte Michel ineens een andere kant van zijn patroon.
Ferchaux was bang! Uit angst leefde hij zo, vermomd als een
goedmoedig en ongevaarlijk gepensioneerd man in het huis van madame
Snoek. Angst waarvoor? Hij wist er niets van. Hij voelde het aan,
maar het was nog onhelder. Kon je zeggen van de Man van Oebangi:
angst voor het avontuur? Dat leek belachelijk en toch was er
zoiets. En ongetwijfeld ook angst voor de eenzaamheid. Hij klampte
zich vast aan ogenschijnlijk absurde dingen, aan kaartspelletjes,
aan een vertrouwd geworden omgeving, aan een kachel die hij maar
steeds vulde en oppookte. En vooral klampte hij zich vast aan
Michel. Hij had nooit de behoefte gevoeld bemind te worden. Hij had
integendeel alles gedaan om haat op te wekken en hij was er niet
ver van af die te beschouwen als een eerbewijs van de slaven aan de
meester.
Maar er groeide nu een nieuw soort haat, en men voelde die door de
artikelen in de kranten heen toenemen. Hun toon was veranderd. In
het begin dreven ze de zaak Ferchaux alleen maar op de spits in de
hoop het publiek met sensatie te boeien en toen weidden ze vooral
over de schilderachtige kant uit.
Maar nu was het publiek vertoornd. De manifestatie op de boulevard
Hausmann was er een bewijs van. In plaats van de publieke opinie te
kalmeren had de dood van Emile Ferchaux die nog meer opgehitst. Een
van de twee was dood: men wilde nu de ander! Er werd gescholden op
de politie. Het regende aangiften. Overal signaleerde men arme
kerels die het ongeluk hadden een beetje op Ferchaux te lijken of
wier gedrag de buren bevreemdde. Was dat de reden van zijn angst?
Toch was er om zes uur 's avonds, toen de twee mannen naar beneden
gingen om te eten, omdat madame Snoek ze altijd vroeg liet dineren,
nog niet te voorzien dat er een opgewonden nacht zou volgen.
Michel liet als gewoonlijk het linnen scherm voor het raam zakken
alvorens aan tafel te gaan. Ferchaux keerde de rug naar de glazen
deur. Het zou wel een vreemd toeval zijn als Jouette deze verloren
gelegenheid aan het einde van de kade, die door niets van de
omringende huizen onderscheiden werd, zou binnenkomen.
Wat het portret betreft van Michel dat de kranten hadden
gepubliceerd, dat leek zo slecht dat het geen érnstig gevaar
opleverde. Ze hadden het niet aan Lina laten zien om haar niet
ongerust te maken. Toch keek ze de beide mannen om beurten bezorgd
aan. Er werd een omelette opgediend en terwijl ze die opaten, ging
de deur open. Een korte en gedrongen zeeman, met een rode
gelaatskleur, zoals er daar zoveel kwamen, kwam binnen en sloeg
zijn pet uit alvorens de keuken in te gaan. Was het een nieuwe
bezoeker? Iemand die gewoon was hier te komen? Tussen de twee
vertrekken was een rond venster. Na een tijdje had Michel de indruk
dat ze door dat raam bespied werden. Wat zijn wantrouwen nog deed
toenemen was het feit dat er in de keuken Vlaams gesproken werd.
Het was of madame Snoek protesteerde, of ze zei: „Maar dat kan
niet!"
De ander drong echter aan. Michel voelde zich helemaal niet op zijn
gemak, toen de vrouw terugkwam om hun kaas te brengen, want het was
duidelijk dat ze hen de een na de ander met nieuwe ogen bekeek.
Ferchaux had het ook opgemerkt. Hij verroerde zich niet, toen de
man die wegging achter zijn rug voorbijliep en hem in de spiegel op
de schoorsteenmantel onder het portret met de médailles bekeek.
Wanneer ze hadden gedaan wat ze gewend waren te doen, dan moesten
ze na de maaltijd met zijn drieën naar boven gaan. Ferchaux zei met
een sombere blik naar Michel: „Gaan we nog even de straat op?"
Madame Snoek kwam uit de keuken aanlopen, toen ze zag dat ze hun
jas aantrokken.
„U gaat met dit weer toch niet naar buiten? Een jongeman datkan
nog, maar u die toch al niet in orde bent... "
Lina begreep het niet, zij aarzelde om zich aan te kleden. Op
hetmoment waarop hij de knop van de deur wilde omdraaien,
bedachtFerchaux zich en liep naar zijn kamer.
„Wat gebeurt er?" vroeg Lina zacht.
„Niets. Stil maar. "
„Moet ik mee?"
Ferchaux kwam alweer naar beneden met een leren tas in zijn hand.
En de blik van Lina ondervroeg nog altijd haar man, ze was klaar om
haar mantel aan te trekken.
Op dat ogenblik was Michel zich ten volle bewust van de betekenis
van de geringste van elk hunner gebaren. Hij stond op het punt om
te zeggen: „Kóm mee!"
Ferchaux wachtte op hem. Hij mompelde alleen maar: „Tot
straks!"
Hij had lust om haar te omhelzen. Ze was bang. Ze had er spijt van
dat ze niet klaar was, maar het was al te laat, ze waren buiten, de
deur was dicht en madame Snoek wierp zich letterlijk op haar met
een lange redevoering over de onvoorzichtigheid van oude mannen,
over die malle gewoonte van Ferchaux om op de meestonverwachte
ogenblikken de deur uit te gaan, bijvoorbeeld 's morgens om vijf
uur, als zij nog niet eens op was. Ze zei:„Soms zou ik haast gaan
denken dat hij iets te verbergen heeft. " De ogen van Lina gingen
open. Ze voelde het gevaar dat de twee mannen, beter gewaarschuwd
dan zij, ontvlucht waren.
„Ik ga ze zeggen dat ze binnen moeten komen. "
„U vindt ze al niet meer in het donker. "
Niettemin nam ze haar mantel van de kapstok, gooide die om haar
schouders en vergat een hoed op te zetten. Zij dook de duisternis
in die haar met vlagen koud water opnam. Ze liep op de gaslantaarns
af die van verre schitterden en begon te hollen, telkens als ze
twee gedaanten zag die konden lijken op degenen die zij zocht. Haar
schoenen stonden al vol water, zij had het koud en de regen liep
haar langs hals en neus. Ze liep maar voort, snoof het zoute water
op, verdwaalde in straatjes die ze niet kende en drukte op goed
geluk haar gezicht tegen de ramen van hun kroegje waar ze eerst
altijd gingen kaarten. Toen liep ze weer bij madame Snoek langs,
waar ze zich zonder binnen te gaan ervan verzekerde dat er niemand
in de eetkamer was. Ze herinnerde zich de Arno, stak de kade over
en bereikte de plek waar het vrachtschip de vorige dag nog gemeerd
gelegen had. Er was nu niets anders dan een grote lege plek, waar
alleen maar een klein roeibootje dobberde. Halfluid riep ze:
„Michel!"
Het was niet mogelijk dat hij zonder haar was vertrokken! Er moest
een misverstand zijn. Ze zouden zo weer thuiskomen. Waarschijnlijk
hadden ze alleen maar iets te doen buiten? In de verte zag ze twee
koplampen stilhouden voor het huis van madame Snoek. Een auto stond
langs de stoeprand, terwijl drie mannen snel het huis
binnengingen.
Wat moest ze doen? Was het de politie? Hoe moest ze Ferchaux en
Michel waarschuwen? Ze holde, stond stil, holde weer.
„Michel!"
Ze smeekte hem, bromde op hem.
Hij had haar niet eens omhelsd! Hij had geaarzeld! Maar als hij
geaarzeld had dan betekende dat...
„Nee! Het is niet waar, het kan niet. "
Ze botste tegen iemand aan, een heel grote man, die haar bijna van
de grond optilde om haar weer naast zijn weg op de stoep neer te
zetten en die zich verder lopend nog een- of tweemaal
omdraaide.
Een torenklok sloeg de uren, maar ze wist niet hoeveel. Moest ze in
de stad gaan zoeken of in de buurt van de schepen? Nu eens liep ze
de ene kant op, dan weer de andere en verweet zichzelf de
ordeloosheid van haar gezoek.
En als dit alles nu eens alleen maar in haar verbeelding bestond?
Waarom zou er geen auto stilhouden voor het huis van madameSnoek,
misschien met zeelui die aan 't passagieren waren? Wie weet was het
gewoon een taxi? In een grote halve cirkel kwam ze er dichterbij.
Op hetzelfde moment reed de auto weg, maar de drie mannen waren in
het huis gebleven. Het leek haar of de chauffeur zich voorover boog
om haar voorbij te zien gaan. Ze was verschrikkelijk bang een
domheid te begaan. Ze had het gevoel dat zij voor de twee mannen
verantwoordelijk was, dat hun lot afhing van de beslissing die zij
zou nemen. Als ze het huis binnenging, zouden ze haar misschien
niet laten vertrekken en hoe moest zij ze dan waarschuwen?Ze liep
vlug voorbij en wierp een blik in de eetkamer door de glazen deur.
Alles stond op zijn plaats. Madame Snoek ruimde als naar gewoonte
de tafel af en veegde met een roodgeruite vaatdoek over het
tafelzeil.
Waar waren de drie mannen? Ze was er zeker van dat ze niet naar
buiten waren gekomen. Dronken ze heel gewoon een glaasje in de
keuken, zoals alle vaste klanten? Een stem vlak bij haar zei
ineens: „Naar binnen!"
Ze schrok. Ze had niemand gezien. Er kwam een man uit de schaduw te
voorschijn. Zij werd zachtjes bij de arm genomen en naar de deur
geduwd. Ze liep een trede af. Een gezicht verscheen voor het ronde
venster.
„De keuken in!"
En de man zei tegen de drie anderen, die helemaal niet leken op de
klanten die madame Snoek gewoonlijk had: „Dat is er tenminste
één!"
Hij liet haar bij zijn makkers en vertrok weer; ongetwijfeld zou
hij zich weer in het donker verstoppen om op Ferchaux en Michel te
loeren.
„Komt u binnen! Gaat u zitten... Wees maar niet bang... " De
voornaamste van de drie haalde een portefeuille uit zijn zak met
een foto van Lina.
„Ga toch zitten, mevrouw Maudet. "
...
„Denkt u dat hij ons heeft herkend?"
„Daar ben ik wel bijna zeker van. "
„Hebt u daarom uw geld meegenomen?"
Want de tas kon niets anders bevatten dan de vijf miljoen en de
diamanten die Ferchaux uit Caen had meegenomen. Dat betekende dus
dat ze niet meer naar madame Snoek terug zouden gaan en Lina niet
meer zouden halen.
Michel was somber, maar hij aanvaardde die gedachte. Hij had die al
van te voren aanvaard. Hij had de keuze gehad. Op een bepaald
moment, toen ze alle drie voor de deur stonden, had hij maar
behoeven te zeggen: „Kom!"
Ferchaux zou niet geprotesteerd hebben. Hij had zelfs verwonderd
geleken dat ze Lina in huis achterlieten.
„Wij moeten een schip vinden, en zo snel mogelijk. Er is een
Spaanse boot die ik vanmiddag vanuit mijn kamer heb gezien en die
klaar lag om het anker te lichten. Je bent vastbesloten,
Michel?"
„Ja: -„Ik wist dat je me niet verraden zou. Zojuist had je het
kunnen doen. Je kunt het nog. Hier, ik vertrouw jé de tas toe met
ons fortuin. "
Ze liepen alle twee snel. Wat voor een behoefte had Ferchaux om zo
te praten en vooral om zo opgewonden te praten, als hij niet gewoon
was?„Je schijnbaar belang was om aan de andere kant te gaan staan.
Ik ben de voortvluchtige, de opgejaagde. Ik kan gepakt worden. Je
hebt niet de minste zekerheid dat ik op een dag niet van je wegga
zonder je iets te geven. Toch volg je me. Ik wist dat je dat zou
doen. Zie je, Michel, je hebt de unieke kans gekregen om een man
als ik te ontmoeten. Antwoord je niets?"
„U hebt gelijk. " En Ferchaux lachte:„Kom! Niet zo'n slecht
humeur... Je trots protesteert, omdat ik je zeg... "
„Is het dit schip niet?"
Michel wees op de achtersteven van een vrachtboot met een
schoorsteen met een wit-rode band. Hij vroeg met een scherpte die
een eind maakte aan de opgewonden verhalen van Ferchaux: „Gaat u
aan boord? Gaan we allebei aan boord?"
„Waarom niet allebei?" Ongetwijfeld waren ze met zijn tweeën
gemakkelijker te herkennen, nu het portret van Michel in de kranten
verschenen was. Maar op het punt waarop ze nu waren aangeland, was
het risico nauwelijks groter.
Het was niet uit voorzichtigheid dat Ferchaux alleen aan boord
klom, het was om Michel alleen te laten met de t, as die een
fortuin bevatte en met de bekoring om van zijn kant de vlucht te
nemen. Maudet voelde het en haalde de schouders op. Hij zag zijn
patroon langzaam over de smalle loopbrug gaan, waar alleen een
drijfnat koord langs hing om zich aan vast te houden. Op zes of
acht meter van hem af, hoorde hij hem roepen: „Is daar iemand?"
Daarna klonk zijn onregelmatige stap op het ijzeren dek, opnieuw
zijn geroep en metalen deuren die hij open en dicht deed op zoek
naar een onvindbare matroos.
Maudet verroerde zich niet. Onbeweeglijk ontving hij de regen op
zijn schouders en tegen zijn voorhoofd en het leek wel of die regen
hem hardde.
Als men hem gevraagd had waarom hij Lina had opgeofferd, zou het
hem moeite hebben gekost te antwoorden, en toch was het offer
bewust gebracht; hij had erom geleden, hij leed er nog om. Zonder
dat lijden zou het nutteloos zijn geweest.
Er was een duidelijke, smartelijke breuk nodig. Nu was hij alleen.
Hij had een fortuin onder de hand, maar hij verroerde zich niet,
hij werd niet verleid om er vandoor te gaan zoals hij zo
gemakkelijk zou kunnen doen. De Belgische grens bevond zich slechts
op een paar kilometer afstand, die hij gemakkelijk te voet zou
kunnen afleggen. In Brussel zou hij de nerveuze atmosfeer
terugvinden van de „Merry Grill", het meisje met de wat slappe
borsten, wier handen hij nu blufferig zou kunnen vullen met
bankbiljetten.
Op de plek waar hij stond kon hij het licht bij madame Snoek niet
zien. Als hij het gekund had, zou hij zich ongetwijfeld niet hebben
omgedraaid. Het was al zo ver af!De tijd verstreek. Twee mannen
waren nu op het dek verschenen, maar ze verdwenen tussen de
kaapstanders, de masten en de reddingsboten aan de takels. Andere
mannen werkten aan het voorschip, waar ze een luid metaalachtig
lawaai ontketenden. Een stem riep van boven: „Michel!"
Hij kwam naar voren.
„Ik stel je voor aan kapitein Marco. Hij is bereid ons naar
Teneriffe te brengen. "
De kapitein sprak alleen Spaans. Hij bracht ze naar een vierkante
ruimte waar alles van ijzer was, de beschotten en de deuren, alles
was er grijs en hard.
„Wij krijgen de hut van de tweede, die zelf hier zal slapen. Hij
zal er niet te veel last van hebben, want hij heeft een deel van de
nacht de wacht. "
„Wanneer vertrekken we?"
„Met het getij, tegen twee uur in de ochtend. "
„Wat heb u hem verteld?"
Ze konden aan het onverstoorbare gezicht van de kapitein wel
ziendat deze geen Frans begreep en ze profiteerden ervan.
„Dat kan hem niets schelen vanaf het ogenblik dat hij goed
geldkrijgt. "
De ander was een fles stroperige wijn gaan halen. Uit een kast nam
hij glazen zonder voet, die van onder bijna even breed waren als
van boven.
„Gezondheid!" zei hij, terwijl hij zijn glas ophief. Er hing een
vreemde geur, tegelijkertijd flauw en gekruid. Verschillende
geluiden begonnen het schip te bezielen en weldra verontschuldigde
de Spanjaard zich bij Ferchaux, deed de deur van een hut open,
trok, toen de twee mannen naar binnen gegaan waren, een oliejas aan
en klom op de brug.
Op het bed lag een zeemanscostuum. Foto's van vrouwen hingen tegen
de wanden, een vuil scheermes en een kwast met nog zeep eraan lagen
voor een stuk spiegel vol plekken van vliegenvuil en roest.
Ferchaux stond vlak bij de patrijspoort, die een zwarte aureool
leek, waarbinnen regendruppels diamanten strooiden, en hij
keekingespannen naar de jongeman, die hij met zich opsloot binnen
deze ijzeren wanden. Vervolgens gleed zijn blik naar de tas die
Michel nog altijd in de hand hield. De triomf straalde uit zijn
blik, maar doofde onmiddellijk weer voor de glimlach om de smalle
lippen van Michel, een glimlach die niemand ooit bij hem gezien
had. Het was niet meer de nerveuze en felle jongeman van de
voorafgaande weken. Een ander wezen werd geboren, gemaakt van een
hardere en koelere materie. De blik van Michel gleed weg over de
voorwerpen om hem heen en bleef rusten op een portret van een
naakte vrouw, dat aan het hoofdeinde van het bed hing. Zijn
bovenlip trok iets omhoog en scheen aan iemand de vervulling van al
zijn begeerten te beloven.
„Ze zullen hier een tweede bed neerzetten zodra we op zee zijn.
Over drie uur is alle gevaar geweken. "
Hij zou zelfs op de brug kunnen klimmen, jazeker! En leunend tegen
de natte verschansing, gewiegd op de steeds hogere golven, uitzien
door het gordijn van regen naar de voortdurend aan- en uitgaande
lichten van de stad, de groene en rode lichten van de haven, en het
grote vaalwitte en nutteloze gebaar van de vuurtorens langs de
kust...