III

Het was half zeven de volgende dag en de avond was al gevallen, toen Michel uit Panama terugkeerde en in Colon uit de trein stapte. In vergelijking met de vorige dag was de stad nu somber en verlaten. De grote blokken van de warenhuizen waren niet verlicht en geen enkele lichtreclame wees de plaats aan waar de nachtkroegen zich bevonden.
Op het perron van het kleine station wierp Maudet werktuiglijk een blik om zich heen en misschien was hij wel een beetje teleurgesteld dat Ferchaux hem ondanks de scène in de Atlantic niet was komen opwachten. Eigenlijk dacht hij er niet lang over na. Terwijl hij zich naar het café van Jef begaf, schonk hij meer aandacht aan een verschijnsel dat zich in hem voordeed en dat hij herkende, omdat hij het vroeger al eens had opgemerkt, maar waarvan hij de juiste aard nog niet kon bepalen.
Zijn stap was losser dan gewoonlijk; hij liep zonder zich te bekommeren om de omgeving of de mensen die in de schemer naast hem oprezen. Op het ogenblik waarop hij bij Jef binnenging, bereikte het verschijnsel zijn grootste intensiteit en Michel was er zich volkomen van bewust.
Voor de eerste maal zag hij het café die avond op een bepaalde manier, als iemand die er al geen deel meer van uitmaakt. Het was nog maar een voorgevoel, want hij had geen enkele reden te veronderstellen dat hij Colon ging verlaten of zijn maaltijden niet meer bij de Vlaming zou blijven nemen. Voorgevoelens van dat soort had hij vroeger wel meer gehad, in Duinkerken onder andere, waar hij op een grijze morgen bij het opstaan met zekerheid had kunnen voorspellen dat het zijn laatste ochtend in die stad zou zijn. De avond van diezelfde dag nog, toen hij Lina verstrooid „totstraks" wenste, was er een zekerheid in hem dat hij haar nooit zou terugzien.
Was hij verdrietig geweest of desnoods alleen maar vertederd? Neen, al evenmin als hij zich bewust was geweest van schuld. Niet hij was het die heenging en zijn vrouw of een vertrouwde plek achterliet; de dingen waren het die zich plotseling van hem verwijderden. Zij scheidden op het moment waarop hij dat het minst verwachtte, door plotseling een onverschillig gezicht te zetten. Zoëven, toen hij uit de trein stapte, had hij een leegte om zich heen gevoeld. Bij het weerzien met de straten van Colon, die hij zo goed kende sinds de twee jaar dat ze hier nu woonden, had hij niet het vertrouwd gevoel van terugkeer. Hij luisterde niet aandachtig naar de geluiden; hij vroeg zich niet meer af welke boot in de haven werd verwacht.
De weerschijn van de voorhang bij Jef bijvoorbeeld was hem even vertrouwd als de gaslantarens in de straat waar hij geboren was in Valenciennes, die in zijn herinnering precies op hun plaats bleven staan met hun kleur en hun innigheid.
Welnu, toen hij de zaal binnenging en achter zich het geritsel hoorde van het bamboe-gordijn, was het enige wat hij voelde verwondering.
Ferchaux had zich niet vergist en hij had geen ongelijk gehad er Michel mee te bespotten, of liever hij had tóch ongelijk gehad, want het dient tot niets de spot te drijven met jonge mensen. Nu pas ontdekte Michel dat maandenlang zijn ideaal bijna helemaal had gelegen in dit wat geheimzinnig-besloten café, dat in zijn ogen vorm had gegeven aan het mysterie en de poëzie van een grote haven.
Maar wat voor geheimzinnigs was er, grote hemel, in deze zaal die maar onvoldoende verlicht was, waar je nooit meer dan vijf of zes mensen tegelijk ontmoette en waar hij in het begin, toen hij er nog een onbekende was, als om een gunst gebedeld zou hebben om het geringste blijk van vertrouwelijkheid van de baas? Hij wist net zo goed als iedereen dat Jef een gewezen galeiboef was. Hij zag hem ontzaglijk als hij was en lijdend aan aderverkalking, met zijn broek die altijd van zijn dikke buik gleed, sommige klanten begroeten, zoals je ingewijden begroet, zich over de tapkast buigen om ze iets toe te fluisteren als een bendeleider die zijn bevelen uitdeelt.
Jef zei onverschillig u of jij tegen wie dan ook en Michel was de eerste avonden zo onschuldig geweest om gretig te letten op de „jij's" en ze zelfs te tellen! „Hij begint me te kennen... "
Aan toevallige bezoekers werden geen diners opgediend. Het was eigenlijk niet helemaal een restaurant. Het hele personeel bestond maar uit een vieze neger, die je in de keuken kon zien staan, zo groot als een klein kamertje en waar Jef van tijd tot tijd in de pannen ging snuffelen. Bij alle stamgasten gold het niettemin als het beste restaurant van Colon.
Nic Vrondas, die rijk was en elke dag zijn bord klaar vond staan bij zijn oom, at desondanks meestal bij Jef. Hij was er juist en legde een kaartje met de Belg, Julien Couturier en Alfred Gendre. Zonder veel omhaal groetten ze Maudet allemaal met een vaag handgebaar.
„Alweer terug?"
„De oude niet gezien?"
De blik van Michel zocht Renée, die niet in de zaal was. In een hoek zat alleen de Hollander en at in stilte zijn spaghetti.
„Wilt u al eten?" vroeg de neger vanuit de keuken.
„Nog niet onmiddellijk, Napo. "
Hij had de tijd. Na de ruwe uitval van 's nachts was er geen sprake van dat hij zo bij Ferchaux kon komen aanzetten. Aangezien Jef niets gezegd had, betekende dat dat de oude man niet naar hem was komen vragen.
Hij kwam nog wel. Michel was ervan overtuigd. Voor zijn toekomst maakte hij zich geen zorgen, tenminste niet voor zijn onmiddellijke toekomst. Nu de dingen van hem af begonnen te glijden, was het maar beter dat het zo gauw mogelijk gebeurde! Het was een beetje, zoals toen hij om acht uur 's morgens door de straten van Caen holde op zoek naar een onwaarschijnlijke meneer Dieudonné. Hij wist niets van wat hem te wachten stond, hij wist zelfs niet óf hem iets wachtte, en toch was hij vastbesloten niet meer naar de rue des Dames terug te keren. Van tijd tot tijd stond het koude zweet hem op het voorhoofd, voelde hij een kleine kramp, maar hij ging er desondanks op los.
Hij nam geen stoel. Met een sigaret tussen de lippen bleef hij achter de spelers staan en volgde zo'n beetje hun spel en telkens als hij de ogen opsloeg, zag hij zichzelf in de spiegel. Het was niet meer de jongeman die gebeld had aan de poort van de rue des Chanoinesses. Ofschoon slank gebleven, was zijn gestalte toch voller geworden. Zijn trekken waren zachter geworden in plaats van harder. Maakte hij eertijds niet een beetje de indruk een verbeten iemand te zijn, omdat hij slecht gevoed was? Er zaten geen kleine bultjes meer op zijn zacht geworden huid, die mooi gelijkmatig verbrand was. Je voelde dat hij netjes op zichzelf was, maar weer niet bijvoorbeeld als een Nic Vrondas, die altijd net uit een stoombad scheen te komen en onder de handen van de kapper vandaan en die de Levantijn verried en zelfs de Jood, al ontkende hij dat.
Wanneer Michel niet helemaal deel uitmaakte van het kringetje bij Jef dan kwam dat toch eigenlijk, omdat hij het niet gewild had. Het was een beetje paradoxaal om dat nu tegen zichzelf zo te zeggen, terwijl hij alles had gedaan om hun intimiteit en hun vertrouwen te veroveren. Maar toch had hij gelijk: hij had het niet werkelijk gewild, hij was niet hetzelfde maaksel als zij. Iets in hem had zich verzet tegen een al te grote intimiteit, tegen een verwarring.
Wat dat betreft moest hij toegeven dat Ferchaux het scherp gezienhad. Hij had meteen begrepen dat Michel daar niet op zijn plaats was. Om zich als een superieur man te gedragen had aan de grijsaard eigenlijk niets anders ontbroken dan dat hij niet had kunnen nalaten sarcastisch te worden, wat Michel alleen maar opgezweept had en hem nu tegen zijn oude meester verbitterd maakte. Waarom had Ferchaux zich aan Michel gehecht? Omdat hij van de eerste dag af bij hem een kracht gevoeld had, bijna gelijk aan die welke hem zelf in zijn jeugd had voortgedreven. Dat was de basis. Dat was het huis in de duinen. En het oude deftige huis in Caen.
Daarna waren er andere en meer onduidelijke gevoelens bijgekomen. Bijvoorbeeld toen Ferchaux Michel in zijn kamer bezocht had bij madame Snoek; toen was hij bang, bang om de intimiteit te verliezen waaraan hij gewoon geraakt was, bang om in zijn vroegere eenzaamheid te vervallen, bang om in zijn ballingschap een oud man te worden zonder gezelschap.
Dat was zozeer de waarheid dat ze elkaar begrepen hadden, telkens als hun blikken elkaar kruisten. Ferchaux had gebloosd, hij was al vernederd, maar hij aanvaardde die vernedering en bood haar als een eerbewijs aan zijn metgezel aan.
Als Michel met hem vertrokken was... Noch Jef, noch Vrondas, noch de twee pooiers die met hen zaten te kaarten, zouden hem begrijpen als hij de waarheid vertelde: hij was vertrokken, omdat hij gevoeld had dat hij voortaan de meester zou zijn — en tegelijkertijd uit medelijden piet Dieudonné Ferchaux. Zijn aanvankelijke bewondering was dood. Hij zag niet meer de Man van Oebangi, of de financier die een miljard had bezeten en banken en regeringen had doen sidderen. Hij was de enige die elke dag, van ochtend tot avond, een grijsaard zag vol kleine gebreken. Wat een driftige behoefte nog bij Ferchaux, die zich toch niet stoorde aan de opinie van anderen, wat een bezetenheid om, ondanks alles, maar iets te schijnen in de ogen van de knaap, die Maudet nog was! Voor hem, voor hem alléén, waren al die houdingen. Voor hem dreigde hij de wereld nog en sprak hij over wraak!En later, stukje bij beetje, probeerde hij de jongeman toen in te wijden in zijn filosofie, hem zijn minachting te verklaren.
„Ik zou kunnen... "
Hij was nog sterk. Niemand had hem verslagen. Als hij wilde dan kon hij...
„Maar ik geef er de voorkeur aan... "
Had hij niet alles meegemaakt? Alles beleefd? Hij gaf de voorkeur aan zijn eenzaamheid — hij zei er niet bij, maar dat bedoelde hij toch, de eenzaamheid met zijn tweeën.
„Later, Michel, zul je gaan begrijpen... "
Michel was ervan overtuigd dat hij het nu al begreep en daarom had hij niet de minste eerbied voor de oude man. Zijn alle grijsaards niet hetzelfde? Deze had behoefte aan een jeugdig gehoor, waarvoor hij kon paraderen en omdat hij niet tot in lengte vandagen over zichzelf kon spreken, had hij die mémoires uitgevonden, waaraan hij even ernstig werkte als Napoleon op Sint-Helena zijn Memoriaal dicteerde.
Vanavond misschien of morgen, zou hij Michel komen smeken om zijn plaats weer in te nemen. En evenals sommige minnaars zou hij vreugde en trots voelen over de aanvaarding van zijn vernedering.
Want dat kwam er óók nog bij: hij, Ferchaux, aarzelde geen ogenblik om als een bedelaar de straten langs te lopen, op zoek naar een onbetekenende jongeman! „Is Renée boven?" vroeg Michel.
Had Jef bemerkt dat hij niet in zijn gewone doen was? Was er iets abnormaals aan zijn stem? In elk geval hief hij het hoofd van zijn kaarten op en keek de jongeman nieuwsgierig aan.
„Ze is vanmorgen om elf uur thuisgekomen en zal haar schade wel aan het inhalen zijn. "
Dat betekende dat ze de rest van de nacht met een man had doorgebracht. Wat kon hèm dat schelen? Was hij jaloers op Renée? Wilde Jef de proef met hem nemen door hem dat te vertellen? Want er bestond hier in huis een soort samenzwering tegenover hem en Renée.
„Dat je niet lang meer bij die ouwe kaaiman blijft, dat is wel te zien!" hadden ze hem gezegd.
Hij begon het nu pas te geloven. Maar die gedachte ging bij hemtoch nog gepaard met een onbehaaglijk gevoel.
Het feit lag er niettemin: door zijn houding had hij met Ferchauxgebroken en hij stond daar zonder een cent op zak.
Want toen hij straks in Panama van boord was gegaan, bezat hijletterlijk geen cent meer. Dat was een kwaal die zich aan hemvasthechtte. Heel zijn leven was hij al door dat vernederendezonder geld zitten achtervolgd.
Hij had mrs. Lampson het bedrag kunnen vragen voor de Indianen-kop die hij haar bezorgd had, tweehonderd dollar was de prijs die hij genoemd had. Ze had er niet meer aan gedacht en tot het einde toe had hij de mooie rol willen spelen.
Alles tezamen was zijn toekomst in de ogen van Jef en de anderen dat hij net zo zou worden als Julien Couturier en Alfred Gendre, die in de regel Fred en Julien werden genoemd, want ze waren onafscheidelijk. Natuurlijk wel in het betere, want Fred en Julien waren voor hun milieu ongeveer wat een kleine bediende is voor een grote bank. Iemand die niet op de hoogte was, zou ze voor iets heel anders hebben gehouden dan ze waren. Allebei waren ze van middelbare leeftijd, Fred al met een buikje, Julien met een paar grijze haren aan de slapen, dat leek deftig. Ieder hunner had zijn vrouw in de slechte buurt. Ze schreeuwden nooit, speculeerden en wisten het zo te regelen dat ze iedere twee of drie jaar samen een reis naar Frankrijk maakten, waar ze al bouwgrond hadden gekocht aan de oever van de Marne. Renée was vrij, Michel beviel haar.
„Ga je haar niet goejedag zeggen?" vroeg Fred. Jazeker. Daarvoor was hij zelfs gekomen. Hij had onmiddellijk geld nodig. Hij had al tien dollar geleend van Bill Ligget, toen hij hem verliet.
„Stel je voor dat ik mijn portefeuille in Colon heb laten liggen...
Bij je volgende reis... "
Dat was voor de trein. En nu?Acht dagen geleden zou die situatie hem nog vrees hebben aangejaagd en ongetwijfeld zou hij dan naar Ferchaux zijn toegegaan om zich te verontschuldigen. Niet eens acht dagen geleden, gisteren nog!„Ik ga naar boven", zei hij.
„Dek maar voor ons aan dezelfde tafel, Napo!"
Het was met het hotel al precies eender als met het café: of het nu regelmatig was dan wel zo toevallig eens, alleen de stamgasten sliepen er, men zou zelfs mogen zeggen de ingewijden, meest Fransen uit Colon of Panama, die deel uitmaakten van dezelfde kring.
Michel bereikte de galerij boven de binnenplaats, zocht tevergeefsnaar het knopje voor het elektrisch licht, tastte langs de muur enduwde een deur open.
„Wie is daar?"
„Ik ben het", zei hij.
„Ben je weer terug?"
Ze moest al half wakker geweest zijn bij zijn komst, want ze was meteen helemaal helder. Het overkwam haar net als Lina dat ze in het donker bleef liggen zonder te slapen en bijna altijd met een hand op haar buik.
Hij dacht eraan. En tegelijk met het aansteken van het licht, verzekerde hij zich ervan dat die hand... Hij had zich niet vergist. Ze had haar linkerarm voor haar ogen getild om ze te beschermen tegen het elektrische licht, maar haar andere hand bleef rusten in de lauwe holte van de lies. Ze sliep naakt. Het laken was teruggeslagen over haar benen. Hij bekeek haar zonder begeerte, als een kameraad. Hij was blij haar terug te vinden, blij ook met het soort medeplichtigheid dat er tussen hen bestond.
„Hoe laat is het? Zeker zes uur, als jij er bent?"
„Al zeven. "
„Is het allemaal goed gegaan?"
„Uitstekend. "
„Ik veronderstel dat je de oude heer nog niet bent gaan opzoeken?"
„Ik ben hem niet gaan opzoeken en waarschijnlijk zal ik dat ook niet doen. "
„En dan zeggen ze nog dat vrouwen gemeen zijn! Je bent tochwerkelijk hard voor hem geweest. "
„Je zult zien dat hij me achterna loopt. "
„Wat ga je dan doen?"
Toen zei hij, terwijl hij op de rand van het bed ging zitten: „Dat weet ik nog niet. "
Dat was alles, het was ook voldoende. Met Renée kon je op die manier van gedachten wisselen zonder gevaar te lopen dat ze verkeerd zouden worden begrepen. De wijze waarop hij op de bedde-rand was gaan zitten en haar zachtjes over haar dij gestreeld had, gaf aan zijn woorden hun werkelijke betekenis.
„Ik weet het nog niet. "
Met andere woorden, dat hing ten dele van haar af. Voor eendeel alleen maar. Hij verbond zich tot niets. Hij kwam eenvoudignaar Colon terug zonder een nauwkeurig beeld van de toekomst —van de onmiddellijke toekomst — en in afwachting daarvan zochthij zijn toevlucht bij Renée.
„Heb je gezegd dat we beneden komen eten?"
„Ja. "
„Heb je honger?"
„Niet bijzonder. "
Want ze had zin om nog een beetje op bed te blijven luieren, watmet hem te babbelen in de intimiteit van de kamer.
„Vertel nu eens... "
„Wat vertellen?"
„Wie is het?"
„Een zekere mrs. Lampson, een Amerikaanse natuurlijk, dat kun je zo wel zien. "
„Begin nou niet met kwaad van haar te vertellen. En verder?"
„Hoe vind je haar?"
„Ik weet vooral hoe ze jou vindt. "
„Wat bedoel je?"
„Nou, dat weet je toch net zo goed als ik! Ze bekeek je zo ongeveer als een arm jongetje kijkt naar het winkelraam van een banketbakker. Getrouwd?"
„Weduwe. Haar man was een groot fabrikant in Detroit. Hij maakteveiligheidssloten en hangsloten, heeft ze me uitgelegd. Ze heeft nogde meerderheid van de aandelen in de zaak. "
„Hoe oud zegt ze dat ze is?"
„Vijfendertig. "
„En toen?"
„Toen wat?"
,, 0, wil je 't niet vertellen?"
„Ze heeft me meegenomen aan boord. Ik was een beetje verveeldin verband met Bill Ligget. "
„Idioot!"
„Wat bedoel je?"
„Ik zeg dat je gek bent om zo te liegen. Het heeft je natuurlijk juist plezier gedaan je met haar aan Bill Ligget te kunnen laten zien. Ik wed dat ze de luxe-hut gehuurd had?"
„Ja. Alleen heeft ze me eerst met alle geweld willen meenemen naar de bar die gesloten was en die ze expres heeft laten open doen. "
„Om je ten toon te stellen aan al haar reisgenoten natuurlijk!" Het was zo, dat wist hij wel. Het had hem trouwens in de war gebracht, maar daar wilde hij niets over zeggen. Had Renée hetgeraden? Mrs. Lampson had zich met hem precies zo gedragen als een man zich gewoonlijk met een verovering gedraagt. Zij nam de initiatieven, zij nam hem mee naar Panama, zij bestelde de champagne en haar blikken vertelden aan de anderen: „Hij is toch wel lief, vinden jullie niet?"
De vragen, die ze hem in de loop van de avond had gesteld, waren ook al de vragen welke een man gewoonlijk stelt aan een vrouw die hij op straat ontmoet en ze gaf bij sommige antwoorden van dezelfde vertedering blijk als een oudere man bij de antwoorden van een meisje.
„Is het waar, arme jongen, ben je werkelijk getrouwd geweest?" Alles amuseerde haar, alles wond haar op. Maar ondanks de champagne bleek ze toch telkens weer vreemd-helder; ze liet haar oog geen moment van hem af, ze koesterde, scheen het, twijfel jegens hem die ze beslist wilde onderzoeken. In de Atlantic bijvoorbeeld had ze hem haar tas gegeven om de flessen champagne te betalen. Ze stond al overeind, toen hij het wisselgeld van de kelner terugkreeg. Zij scheen hem niet te zien, maar hij had opgemerkt dat ze hem in de spiegel gadesloeg. Hij was er ook van overtuigd dat ze geprobeerd had te weten te komen op de verschillende plekken waar ze geweest waren, in de warenhuizen waar zij inkopen had gedaan, of hij een commissie ontving.
„Je bent een lieve baby... "
Ook Lina, die toch even oud was, zelfs nog jonger dan hij, liet zich graag vertederen en van haar moederlijke kant zien. En Renée? Als ze er over dacht met hem te gaan leven, was het dan om een beschermer te hebben, zoals het geval was voor haar gestorven vriend? Gaf ze niet eerder toe aan haar behoefte aan gezelschap, en vooral aan een behoefte aan tederheid? Hij was voor haar een lief ding, een aardig dier, waaraan je alles kon vergeven, omdat het zulke ontwapenende gezichten trekt.
En toch moest zowel de ene als de andere wel voelen dat dat aardige dier klauwen had en dat wreedheid zijn blik scherpte. De Amerikaanse had het gevoeld. Op een bepaald ogenblik had hij zelfs de indruk gekregen dat ze een beetje bang van hem was.
„Wat niet leuk is, dat is het verbod om de deur te sluiten", zei hij tegen Renée.
„Wist je dat niet?"
Zij had ook wel eens passagiers gevolgd aan boord van Amerikaanse schepen. Hij was verbaasd geweest, toen ze naar de hut waren afgedwaald, te zien dat mrs. Lampson de deur openliet.
„Doe je de deur niet dicht?"
„Dat is verboden, arme schat... Aan boord net zo goed als in de Amerikaanse hotels... Tenzij de heer en de dame getrouwd zijn... "
Een eenvoudig gordijn dat bij de minste luchtstroom opgolfde, scheidde hen van de gang. Zijn vriendin had de steward geroepen en een fles whisky, ijs en water besteld.
Dat was ongeveer op het moment waarop het schip de eerste sluis binnengleed. Ze had een snelle blik om zich heen geslagen, toen een sleutel afgenomen van een koffer alvorens de badkamer binnen te gaan.
„Vijf minuutjes, lieve... "
Hij was er zeker van dat ze nog even naging of ze niets achter zich had laten rondslingeren. Ze was zeker gewend aan dat soort avonturen.
„Chic ondergoed, zeg? Alleen haar sieraden al... " Alles tot de kleinste kleinigheid was rijk, de geweldige koffers, die met haar cijfer gemerkt waren, haar linnen en de verspreide kleren, alle voorwerpen, een eenvoudige sigarettenkoker met edelstenen versierd, een massief zilveren lijst voor een foto... Toen ze uit de badkamer kwam in een deshabillé als van een filmster, zei ze:„En nu is het jouw beurt, baby. "
En hij werd opnieuw verblind door haar toiletbenodigdheden. Renée scheen alles te zien zonder er geweest te zijn.
„En was ze tevreden?"
Daar wist hij nog niets van. Hij kon er met Renée niet over praten. Met niemand.
Stellig had de champagne en later de whisky hem opgewonden gemaakt. Op een zeker ogenblik had hij zich in de armen van die vrouw, die hij niet kende en die volkomen helder bleef, verschrikkelijk ongelukkig gevoeld.
En vooral arm, van een armoede die hem vernederde. Alles om hem heen sprak van een wereld die hij slechts van verre kende. Men deed voor één nacht de deur voor hem open, een beetje, zoals een deftige meneer, voor de duur van een gril, de zijne opendoet voor een meisje van de straat.
Mede ten gevolge van de dronkenschap werd hij overvallen door een echte wanhoop en zijn onbeschoft optreden tegen Ferchaux kwam hem nu voor als een onherstelbare ramp. Wat moest er van hem terechtkomen? Hij had zijn betrekking verloren. Hij had geen andere toevlucht meer dan deel uit te maken van de bende bij Jef, die alle prestige in zijn ogen verloren had. Hij zou slechts een van die armzalige lieden zijn, die op de schepen afvliegen om de kruimels op te grabbelen van het fortuin der passagiers.
Had hij gehuild? Hij herinnerde het zich liever niet. In elk geval had hij gepraat met een stem die nu eens dof dan weer hijgend klonk.
Het deed er niet veel toe of hij wel de waarheid gesproken had. Hij had een andere waarheid geschapen, een die meer in overeenstemming was met het uur dat hij beleefde en met zijn verlangens. Had hij niet beweerd dat hij tot een oude adellijke familie behoorde en dat zijn vader zich bij het spel in Monte Carlo geruïneerd had? (Een paar dagen tevoren had hij een roman gelezen die zich afspeelde aan de Rivièra). Hij had verteld over zijn moederen zijn zuster. Voor deze laatste was hij het land uitgegaan en had hij aanvaard secretaris te worden van een oude oom, over wie hij niets mocht vertellen.
Niet alleen kon hij al die dingen niet aan Renée zeggen, hij wilde er ook niet meer aan denken, want in een bepaald licht gezien werd de rol die hij gespeeld had hatelijk of belachelijk. Die nacht in de hut, die slechts door een nachtlampje werd verlicht, bij de whisky die even overvloedig stroomde als de tranen, hun lichamen gespannen door al te wild herhaalde bestormingen, moest Michel niet al te belachelijk zijn geweest, want ook mrs. Lampson was vertederd.
Had ze hem niet een kleine zijden portefeuille willen geven die hij geweigerd had? En had ze hem na een felle, melodramatische scène, geen vergiffenis gevraagd voor haar gebaar? Het was waar, ze waren dronken. Maar het had niettemin toch bestaan. Ze moest het zich herinneren. Ze had het zich ook herinnerd, toen hij 's morgens op de rede van Panama haar hut verlaten had. Als een belofte had ze gefluisterd:„Ik geloof dat ik met hetzelfde schip terugkom... "
Voor hem gaf ze dus haar reis op door Zuid-Amerika, waarover zehem eerst gesproken had.
Zij verwachtte brieven van hem in de verschillende aanleghavens.
De volgende morgen al moest hij er een per luchtpost naarGuayaquil verzenden. Dat ging Renée, die een fijne neus had, nietaan, want ze zei, terwijl ze opstond:„Ik wed dat ze weer hier langs terugkomt. "
„Dat heeft ze tenminste gezegd. "
De kamer was kaal, zoals het appartement van Ferchaux. Witte muren, muskietengaas, een paar foto's rondom de rand van de spiegel.
„Geef mijn pantoffels eens aan, wil je? Hindert het je niet dat ik me was, terwijl je hier bent?"
Integendeel. Dat had een beetje een goor tintje en hij vond het niet erg om alles wat er tot nu toe was geweest en wat er ongetwijfeld nog wel een tijdlang zou zijn, te bevuilen.
Dat was het beste middel om er zeker van los te komen. Weer liep een stadium van zijn leven ten einde, zoals het stadium Valenciennes was geëindigd op een avond waarop hij met een paar vrienden in dronkenschap zijn vertrek voor Parijs had gevierd; zoals daarna het stadium Parijs weer was afgelopen, toen ze de kleren en het ondergoed van Lina hadden moeten verkopen om de trein te kunnen nemen naar Caen.
Had hij zich ooit door een hinderpaal laten weerhouden? Had hij geaarzeld om Lina in de steek te laten in Duinkerken? Hij betreurde het niet en toch hield hij wel van haar, hij dacht nog vaak met een zekere vertedering aan haar terug, hij zou gelukkig geweest zijn nieuws van haar te krijgen, als de mensen maar een beetje minder ingewikkeld waren.
Waarom niet tenslotte? Zij hadden samen een stuk van de wegafgelegd. Lina was er niet voor gemaakt om hem nog verder te volgen. Evenmin als dat lieve kind van een Renée lang bij hem zou kunnen blijven.
Hij liet ze niet uit boosaardigheid in de steek. Integendeel, hij dacht met ontroering aan hen terug.
Het was een detail dat hij niet wilde bekennen: straks in de trein, toen hij zijn terugkomst in Colon onder ogen zag, was hij ook wel gedwongen geweest om rekening te houden met het geval dat Renée — je kon nu eenmaal niet weten — hem niet zou willen hebben, of dat ze plotseling op reis was gegaan. Het was misschien idioot, maar hij had toch aan alle mogelijkheden moeten denken. Hij had ook aan de wanhopigste oplossing gedacht, en dat was de Bretonse uit de slechte buurt, die hem altijd met zulke tedere blikken nakeek.
Hij verkoos Renée. Dat was nu precies wat hij een jaar geleden droomde, maar het kwam op het ogenblik dat het zijn ideaal niet meer was, enkel nog een overgang in afwachting van iets anders. Al babbelend kon het haar niet schelen om zelfs op de meest intieme wijze haar toilet te verzorgen, al was hij er bij.
„In de kast vind je mijn tas. In het kleine zijzakje moet een briefje van honderd dollar zitten. "
Hij rommelde rustig in haar tas, was niet nieuwsgierig naar twee brieven die er in zaten, stak het bankbiljet in zijn portefeuille, ging zich boven de wasbak wat opfrissen en haalde een natte kam door zijn haar.
„Gaan we naar beneden?"
Misschien zou mrs. Lampson het ook niet zijn? Misschien was die eveneens maar een stadium. Nog minder: een eenvoudig aas? Vast stond dat ze hem een andere wereld voor ogen had laten schemeren, waar hij kost wat kost met alle geweld zou binnendringen. Dan zou hij aan dit hotel van Jef terugdenken, zoals hij nu dacht aan hun gemeubileerde kamer in de rue des Dames, waaruit ze weggevlucht waren zonder te betalen, of aan die herberg in Normandië, waar hij pas na drie dagen, bij het krieken van de morgen, Lina had kunnen opzoeken.
„Ga maar vast. "
„Ik wacht wel op je. "
Het was natuurlijk maar toeval: op het ogenblik waarop ze de trap zou afgaan, moest Renée haar schoen weer vastmaken; daarom gaf ze de tas die ze in de hand hield aan Michel; hij liep een paar treden verder en ze volgde hem; hij vergat haar de tas terug te geven en daarom droeg hij hem, toen ze met zijn tweeën de zaal binnenkwamen.
Jef dineerde aan dezelfde tafel als Fred en Julien. De Hollander die allang met eten klaar was, bleef met een vage en verschrikkelijke blik roerloos op zijn plaats zitten.
„Napo!"
„Ja, meneer, mevrouw! Wat wilt u gebruiken na de spaghetti? Er is gegratineerde kabeljauw... "
Michel keek zijn vriendin aan met een vragende blik en het gebeurde zo natuurlijk alsof ze al lang een paar vormden. En even natuurlijk antwoordde zij:„Dat is te zwaar voor me. Geef mij maar een paar gekookte eieren, Napo. "
„Uitstekend, mevrouw Renée. "
Ook de anderen hadden het begrepen. Jef toonde zich tegelijk tevreden en bezorgd. Tevreden omdat hij wist dat het Renée genoegen zou doen, bezorgd omdat hij er ondanks alles niet in slaagde Michel als een der hunnen te beschouwen. Maudet bleef een amateur, geen vlees en geen vis.
„Er komt maar één schip vanavond", deelde hij mee met het oog op Renée.
„Een Portugees, en die vaart alweer uit met middernacht. "
Michel moest denken aan Ferchaux, helemaal in zijn eentje in hun appartement, met zijn fles melk naast zich. Hoelang zou hij het volhouden eer hij weer achter hem aan kwam zitten? Zou Maudet bereid zijn hem weer te volgen? Misschien. Hij wist het nog niet. Het kon hem maar niet interesseren. Hij zag veel verder. Dat alles had eigenlijk geen betekenis meer en hij had lust zijn schouders op te halen toen hij in de spiegel zichzelf zag in zijn nieuwe rol, waarin hij al niet meer geloofde. Vanavond zou hij een rondje geven en meekaarten tot Renée terugkwam.