IV
Het was Maudets derde dag, of liever zijn derde nacht op La
Guillerie. Hij was met een schok wakker geworden, bang dat hij zich
verslapen had. Zijn hand had het marmeren blad van het
nachttafeltje afgetast op zoek naar lucifers en even had de vlam de
wijzerplaat van de wekker verlicht, die rustig op tien minuten over
drie wees. Uit vrees weer in te slapen had Michel de kaars
aangestoken.
Hij was er niet aan gewend om zo dicht bij zijn oor een wekker te
horen en het monotone getik wiegde hem in slaap; de kaars had nog
nauwelijks voor een kwartier te branden; het leek hem of het
roodachtige licht, dat hem aan onheldere ochtenden uit zijn jeugd
deed denken, hem nog lomer maakte: hij doofde de vlam uit en bleef
met open ogen op zijn rug liggen, opzettelijk, omdat hij in die
houding er in de regel niet in slaagde in te slapen. Het was warm
tussen de lakens, maar zijn gezicht en vooral zijn neus, die begon
te kriebelen, was blootgesteld aan de kou in het kamertje, een
vochtige kou die niet onbeweeglijk was, maar met kleine golfjes
aankwam, hij wist niet waarvandaan, want de deur en het raam waren
gesloten. Had hij de kaars wel goed uitgedaan? Waarom meende hij
nog de rechthoek van de zwartmarmeren schoorsteen te zien en op de
muren het gele behangsel met debruine bloemen? Hij ging onder zeil.
Als hij het ongeluk had weer in slaap te vallen, dan zou hij zeker
niet om vijf uur in de morgen wakker worden en dat was het uur dat
hij zich had voorgenomen. Hij durfde ook niet vroeger te
vertrekken. Drie uur 's ochtends, dat is geen tijd om een luchtje
te gaan scheppen. Als hij gehoord werd, als Ferchaux eens
plotseling uit zijn kamer kwam op het ogenblik waarop hij de
overloop van de eerste verdieping zou passeren, wat moest hij hem
dan zeggen?
„Over een uur sta ik op... "
Toen hij voelde dat hij opnieuw in de slaap dreigde weg te glijden,
stak hij een voet en een been buiten de lakens; de koude zou hem
dan wel wakker houden. Maar zijn denken nam niettemin de gestalte
aan van een nachtmerrie. Hij meende de luide ademhaling te horen
van de oude Jouette, die vlak bij hem sliep, op minder dan een
meter afstand, onmiddellijk achter het beschot, die zich twintig
keer op een nacht in haar bed omdraaide, zich ineens helemaal
omgooide van de rechterzij op de linkerzij en daarbij nog klagelijk
steunde. Dan hoorde je een tijdlang niets meer. Waarom deed dat
denken aan Lazarus in zijn graf en vroeg hij zich elke keer af of
de oude vrouw dood was?Hij moest tot iedere prijs voorkomen, dat
hij weer zou inslapen. Hij moest Lina gaan opzoeken. Zij was de
vorige dag komen kijken en Maudet had diep medelijden met haar
gehad. Het was op dat moment juist even over drie in de namiddag.
Met de lage wolken die langs de hemel joegen, zou het wel niet lang
duren eer het donker werd. Er moest een kreng op het strand liggen,
want tientallen raven mengden zich tussen de krijtwitte meeuwen,
ginds aan de rand van land en water. De witte en zwarte vogels
vermengden zich in de lucht en dansten een soort wild ballet, dat
ze met hun kreten begeleidden, om zich dan weer woest neer te
storten op een plek, die Michel van uit huis niet zien kon.
Dieudonné Ferchaux was verdiept in een van zijn eindeloze
telefoongesprekken met mr. Aubin, zijn advocaat in Parijs; daarom
was hij wel gedwongen dicht bij de muur te blijven staan waar het
toestel hing. Het gordijn was een beetje dichtgetrokken. Michel,
die werktuiglijk naar buiten keek, had, Lina in de verte zien
aankomen, aarzelend door de duinen, waarin ze soms verdween om zich
dan weer tegen de hemel af te tekenen, al naar de glooiingen van
het terrein. Eerst was hij bang, bang dat zijn baas het zien zou,
maar daarna voelde hij medelijden, zo eenzaam leek ze in die
oneindigheid waar de wind tekeer ging, alleen en schuchter, angstig
voor die verlaten kust en ook, dat voelde hij bij intuïtie, voor
die vogels die haar deden weifelen om verder te gaan. Ze had alleen
nog maar stadsschoenen met hoge hakken, die in het zand moesten
wegzinken, uitglijden op de keien, of bij de minste verkeerde stap
omslaan. Haar mantel — die welke hij haar gelaten had en die
ontsnapt was aan de opkoopsters uit de buurt van de Archieven — was
minstens drie jaar oud, uit een tijd dat de vrouwen zich langer
kleedden, en dat gaf iets armzaligs aan haar uiterlijk. Ze had het
koud. Ze had vast een natte neus. Verlegen liep ze verder en
probeerde de losse houding aan te nemen van een wandelaarster.
Alsof er op dat uur ook maar één wandelaarster was aan heel de
Kanaal-kust! Als hij haar had opgemerkt, dan zou Ferchaux meteen
hebben begrepen. En wat zou er dan gebeurd zijn?Zij, die toch al zo
gauw buiten adem was, had bijna acht kilometer gelopen. Ze was
verplicht geweest de weg te vragen. En nu draaide ze om het huis
heen in een grote halve cirkel en keek verlangend naar de
ramen.
Jouette moest haar wel zien door de ruiten van de keukendeur. Het
beklemde Michel. Maar zijn gevoel van dankbaarheid ging toch
gepaard met een onvrijwillig gevoel van ergernis, bijna van wrok.
Zij maakte dat hij zich schaamde en hij schaamde zich niet graag.
Zoals ze daar nederig om het eenzame huis heendoolde, met de handen
in de zakken van een lelijke en te lange mantel, zag ze eruit als
een arm slachtoffer.
„Ben je er zeker van dat je haar te eten kunt geven?" had haar
moeder hem met aandrang gevraagd, toen zij getrouwd waren. Want
haar moeder was de enige die absoluut geen vertrouwen in hem had en
niets geloofde van wat hij met zoveel overtuigingskracht
beweerde.
Hij had haar precies zo voorgelogen als de anderen en gezworen dat
hij geld verdiende om een vrouw te onderhouden en nog heel wat meer
verdienen ging.
Lina wist het wel. Haar had hij niet bedrogen. Had zij het zelf
niet gewild? Was zij het niet die twee jaar tevoren onder de ramen
kwam hangen van de krant waar hij de nieuwtjes verzorgen moest?
Zorgde zij er niet voor hem telkens tegen te komen, als ze van haar
lessen op de Bacula-school afkwam?In die tijd droeg ze nog
plooi-rokken van Schotse wol en truitjes van fijne jersey, die haar
buste goed deden uitkomen en er een duidelijkheid aan gaven, die
haar van alle andere meisjes onderscheidde. Zij leerde talen, omdat
haar ouders wilden dat ze iets zou studeren. Ze had haar
vriendinnen van haar hartsgeheimen op de hoogte moeten stellen,
want altijd liep ze met een hunner gearmd onder de ramen heen en
weer.
Michel was trouwens door een van die vriendinnen, de zuster van een
collega van hem, aan Lina voorgesteld en van toen af hadden ze
elkaar elke avond op straat ontmoet, waar ze de donkerste hoekjes
opzochten en om zich tegen elkaar aan te drukken, diep achter in
portieken wegkropen of soms in de tocht van een verlaten poort.
Lina was rijk. Haar vader was eigenaar van het Grand Café, dat
helemaal wit en goud was, met spiegels en lampen en warme
roodfluwelen banken, waar eigenlijk alleen maar de belangrijkste
burgers uit de stad geregeld kwamen. Van 's ochtends af kon je hem
zien zitten aan een van de tafeltjes, met schoenen van fijn
geitenleer, terwijl een omgeslagen smetteloos witte boord, een hals
vrijliet, die er uit zag of hij een beroerte zou krijgen. Wat later
ging hij aan een ander tafeltje zitten, een beetje roder naarmate
de dag vorderde, wat waziger van blik ook, en met een iets dikkere
tong. Maar ook wanneer de woorden hem 's avonds wat moeilijker van
de lippen kwamen, dronken had men hem toch nooit gezien en als hij
er genoeg van had ging hij uit eigen beweging en zeer waardig, zij
het met voorzichtige stap, naar boven om te gaan slapen.
Zijn vrouw, die van een uitstekende familie kwam, noch zijn dochter
zetten ooit een voet in het café. Hij zou het niet hebben
goedgevonden. Mevrouw Bocage droeg een van de mooiste mantels van
astrakan uit de hele stad en maakte deel uit van de meest gesloten
liefdadigheidscomité's. ,Wat zouden de fabrikanten en de
grote handelaars uit Valenciennes, de klanten van het Grand Café,
dat ze een beetje als een club beschouwden, wel zeggen, wanneer ze
de dochter van Bocage konden zien rondzwerven als een arme vrouw
door het zand en de keien van de duinen?Uit vrees dat ze zou
blijven staan, was Michel bij het raam weggegaan, eer Lina hem
gezien had. Met opzet was hij achter in het vertrek gebleven, en
toen later de lamp werd aangestoken, was er buiten niemand meer te
zien.
Hij streek een nieuwe lucifer aan. Het was tien minuten voor vier.
Bang weer in te slapen, stond hij op; zijn blote voeten rustten op
het stuk deken dat als karpet dienst deed. Hij trok zijn sokken
aan, kleedde zich aan met vingers die stijf waren van de kou,
vooral nadat hij zijn handen en zijn gezicht met wat water nat
gemaakt had.
Om tijd te winnen had hij zich al geschoren, voor hij was gaan
slapen. Op andere avonden had hij geen wekker in zijn kamer. Maar
hij had met opzet de keukenwekker meegenomen. Hij had het niet
durven doen zonder er de oude vrouw van in kennis te stellen.
„Vindt u het goed als ik hem meeneem naar mijn kamer? U laat hem 's
nachts toch in de keuken en iedere morgen breng ik hem weer mee
naar beneden. "
Hij vreesde dat ze hem door zou hebben, maar Jouette scheen niet
eens geluisterd te hebben naar wat hij had gezegd. Hij had de
wekker toch niet durven laten aflopen, omdat het hele huis er
wakker van zou zijn geworden.
Hij had slecht geslapen. Zeker wel tot twee uur in de ochtend had
hij in zijn halfslaap de houten stomp van Ferchaux gehoord, die in
de kamer net onder zijn hoofd heen en weer liep. Met zijn schoenen
in de hand daalde hij voorzichtig de trap af en stond dikwijls stil
om te luisteren; hij was bang voor de overloop en het leek hem dat
hij vreselijk veel lawaai maakte; zijn bewustzijn was onhelder
alsof hij «en vergrijp had begaan, ofschoon hij toch zeker wel het
recht had om zijn vrouw te gaan opzoeken! De vorige avond al had
hij besloten het huis door de keuken teverlaten. De sleutel werd in
het slot gelaten en de grendel kon hij gemakkelijk wegschuiven. Hij
stond buiten en hoewel de maan niet te zien was, was het toch licht
genoeg om de weg te vinden. Vreemd, die helderheid scheen niet van
de weke lippen der wolken afkomstig te zijn, maar van de zee die
tot in de oneindigheid witte golfjes zien liet.
Hij liep snel zonder zich om te draaien. Zijn voeten zakten weg in
het zand. Slechts één keer op een verre duin keek hij om naar het
huis, om er zeker van te zijn dat er geen licht aan de vensters
verscheen.
Toen werd hij weer gegrepen door zijn opwinding. Diep ademde hij de
lucht in, alsof hij iets heerlijks gegeten had. Hij keek naar de
zee, sloeg geen acht op de gladde weg aan zijn rechterkant en gaf
er de voorkeur aan door de keien te struikelen, zich te bukken over
wrakstukken, die in de nacht geheimzinnige vormen aannamen, een
geweldig stuk drijfhout aan te raken, het bot van een inktvis op te
rapen en een glibberig bos wier in zijn handen te nemen.
Hij had het koud en hij was een beetje bang. Eenmaal liep hij wel
honderd meter lang bijna hard, omdat er vlakbij zijn voet iets
levends bewogen had, pas verder, toen hij hetzelfde geluid opnieuw
hoorde, begreep hij dat het krabben moesten zijn die
voortscharrelden over de strook nat zand die het getij had bloot
gegeven. Hij zong niet, maar er was iets van muziek in hem. En het
speet hem dat hij een half uur later verplicht was de richting van
het land in te slaan en de weg naar Ver te nemen, waarlangs kale
bomen ijskoude druppels omlaag lieten vallen, al had het de hele
nacht niet geregend.
In de verte bemerkte hij daken die tegen de grond gedrukt leken.
Hij begon sneller te lopen. Hij verlangde ernaar bij Lina op te
duiken. De vorige dag had hij op een handige manier Arsène
ondervraagd naar de hotels in de omgeving en de chauffeur had hem
weten te vertellen, dat in de winter alle hotels in Ver gesloten
waren op een na en dat was eigenlijk meer een herberg.
„Het is de tabakswinkel tegenover de kerk. " In plaats van op te
klaren werd de nacht donkerder en kouder. Hij kwam bij het
dorpsplein, zag een haas op een uithangbord boven een deur zonder
drempel. Maar de deur was dicht en alle luiken van het huis
gesloten. In het dorp klonk geen enkel geluid en geen levende ziel
was wakker. Op de torenklok was het nog geen vijf uur.
Zou hij gedwongen zijn om te wachten? Hij draaide om het huis heen;
het was lang en had één verdieping. Aan een warme stallucht begreep
hij dat er koeien waren; ineens hoorde hij een haan kraaien en een
hond rukte aan zijn ketting; even vreesde hij dat hij zou gaan
blaffen.
Een hek in de menie richtte zich op tussen twee stenen palen. Door
een spleet zag hij een slijkerige binnenhof, een hoop mest in een
hoek en een oude auto zonder banden vlak bij een handkar. Hijhad de
indruk dat hij rechts op de binnenplaats een zwak geel licht zag.
Toen hij scherp toeluisterde, kon hij het geluid van klompen op de
grond onderscheiden.
Zeker was er al iemand opgestaan, die nu bezig was om de koeien te
melken. Eerst heel zacht begon hij te roepen.
„Is er iemand?" vroeg hij, onder de indruk van zijn eigen stem.
„Is daar iemand van het hotel... "
Er ging enige tijd voorbij. Hij moest verschillende keren roepen.
Eindelijk stak een meisje haar dik rond hoofd door de staldeur en
scheen zich af te vragen waar dat geluid vandaan kwam.
„Hier juffrouw, neemt u me niet kwalijk... Mijn vrouw is bij u in
pension... "
Ze kwam eindelijk naar het hek toe. Een beetje besluiteloos
herhaalde ze met domme koppigheid: „Wat is er? Wat wilt u?"
„Mijn vrouw... (hij herinnerde zich bijtijds haar gezegd te hebben
dat ze zich onder haar meisjesnaam moest laten inschrijven. Als ze
nu maar niet „mejuffrouw" geschreven had!) Mijn vrouw heeft bij u
haar intrek genomen... Mevrouw Bocage... "
„Nou, en wat wilt u van haar?"
„Ik ben haar onverwachts komen opzoeken... Als u open wilt doen...
"
„Dat weet ik nog zo niet. De baas en de bazin zijn nog niet op.
"
„Maar als ik u nu zeg dat het mijn vrouw is... "
Eindelijk nam ze een besluit, vond de sleutel niet en liet Maudetom
het huis heen lopen en voor de deur met het uithangbordwachten. Ze
liet hem zo lang wachten, dat hij zich afvroeg of zehem niet in de
steek liet.
„Waar is haar kamer?"
„Op de eerste verdieping rechts achter in de gang. " Er hing een
lekkere warmte in de herberg, die nog rook naar het houtvuur van de
vorige avond en naar de geuren van de keuken. Hij meende achter dit
alles ook nog de lucht van de stal en van rijpend fruit te
bemerken. De eikenhouten trap was geboend en bijna was Michel
gevallen, toen hij uitgleed. Hij tastte even in het donker van de
gang, dacht toen pas aan de elektriciteit, stak een lucifer aan en
vond het knopje. Toen hij een eerste deur voorbijkwam hoorde hij
een vrouw wakker worden die waarschijnlijk iets in het oor van haar
man fluisterde. Hij haastte zich naar de deur aan het eind van de
gang en draaide de knop om. De deur was niet op slot, er was
trouwens geen sleutelgat te zien. Michels hart klopte. Hij duwde
tegen de deur die een lichte weerstand ontmoette en begreep al gauw
waarom. Lina, die bang was om achter een open deur te slapen, had
er een stoel tegen gezet. Niettegenstaande het schuiven van de
stoel werd ze niet wakker en hij had alle tijd naast haar in bed te
glijden en haar, warm, klam, door en door geurend naar het
hoerenbed, in zijn armen te nemen.
„Mijn liefje!"
„Ben jij het?... Hoe kom je hier?"
Hij wilde niet onmiddellijk licht aansteken.
„Ssst! Wees stil... "
Hij kleedde zich snel uit, gleed tussen de lakens en drukte zich,
zo koud als hij was tegen haar aan.
„Ssst... Ik heb niet veel tijd. "
Het deed hem plezier haar wat mollige, heel zachte en gladdelichaam
terug te vinden en Lina dook eerst heel langzaam uit haarslaap op.
Wat ze zei klonk zelfs niet vreemd in de oren van Michel:„Hoe heb
je dat klaargespeeld?"
Alsof hij in het huis in de duinen gevangen zat!„Steek nu maar
licht op... "
En terwijl hij naakt in drie grote stappen naar het licht liep, zei
ze: „Ik ben er gisteren naartoe geweest. "
„Ik heb je gezien. "
„De mensen hebben me verteld dat er een soort gek woonde en ik was
bang... "
„Wel nee, kleintje, ik zweer je dat hij niet gek is. Het is een
buitengewone kerel, zo buitengewoon als ik er nog nooit een ontmoet
heb... "
Hij voelde zich prettig. Diep in het bed met de dikke veren
matras,in die lage witgekalkte kamer, waar een grote mahoniehouten
kaststond, waar heiligen-prentjes hingen in zwarte lijstjes en een
gipsMariabeeld op de schoorsteenmantel stond.
„Ik heb niet eerder kunnen komen, omdat hij me van de morgentot de
avond vasthoudt... "
„Laat hij je niet uitgaan?"
Waarom scheen Lina hem ineens zo ver? Ondanks zichzelf ergerde hij
zich over haar vlakke stem van nog halfslapende vrouw, over haar
vragen die zo weinig te maken hadden met de werkelijkheid en over
de manier waarop ze naar hem keek, alsof ze in hem zocht naar wat
er veranderd was. Hij meende een soort wantrouwen in haar ogen te
lezen. Ze zou hem stellig niet anders hebben bekeken als ze gedacht
had dat hij uit de armen van een vrouw kwam.
„Ik veronderstel dat hij je toch niet dag en nacht laat
werken?"
„Welnee, natuurlijk niet... Het is moeilijk om het je uit te
leggen... "
„Waarom woont hij in een eenzaam huis dat niemand zou willenhebben?
Is het waar dat hij zich verbergt?"
„Ik geef je de verzekering, Lina, dat hij zich heus niet
schuilhoudt. "
Hij had zin om te lachen. Het was ook zo stom, dat beeld dat de
mensen zich van Ferchaux maakten!„Waarom leeft hij dan onder een
andere naam dan de zijne? De ménsen hier weten het heus wel, die
weten heel goed wie hij is. De hotelhouder beweert, dat de
veldwachters hem vandaag of morgen komen aanhouden. "
„Hij zal zich niet op zijn kop laten zitten. " Je verdedigt hem
flink!"
Waarom dat verwijt? Had hij niet het recht een man te verdedigen
die...
Die wát eigenlijk? Hij zocht naar woorden. Hij vroeg zich af hoe
hij Lina deelgenoot moest maken van zijn begeestering voor
Dieudonné Ferchaux.
„Hij heeft negers gedood, dat is waar, drie negers om precies te
zijn, maar dat móest hij doen, het was niet alleen zijn recht, maar
zijn plicht. Als ik een kaart had, zou ik het je uitleggen. Hij is
het geweest die de waarde heeft laten uitkomen van de wildste
streek van Afrika, die hij eigenlijk bijna ontdekt heeft. Hij heeft
het me zelf uitgelegd. Het is net een grote kuip, een kuip zo groot
als de helft van Frankrijk, daar in het stroomgebied van de Congo
en de Oebangi. Er zijn daar niets anders dan moerassen en rivieren,
die de haast volkomen duisternis van het oerwoud binnendringen... "
Ze mompelde: „Waar is dat goed voor?"
Hij was ontmoedigd, maar hij hield vol, vooral omdat het hemzelf
ook wel overkwam dat hij Ferchaux met een koude blik en bijna met
minachting bekeek.
„In het begin kon men er enkel maar met een prauw in, op gevaar af
door een nijlpaard omver gestoten te worden en opgevreten door de
krokodillen, waarvan het daar wemelt. Bovendien zijn er nog
tsé-tsé-vliegen, waarvan je slaapziekte krijgt... "
„Praat niet zo hard. Ik ben er zeker van dat je de hotelhoudster
hebt wakker gemaakt. Nu ze een beetje aan me gewend begint te
raken... "
Maar hij liet zich nog niet met haar in; hij was vol van zijn
onderwerp en klampte er zich aan vast.
„Ferchaux en zijn broer Emile zijn erheen getrokken zonder een cent
op zak. En nu zijn ze honderden miljoenen rijk. Overal hebben ze
kantoren en nederzettingen gevestigd. Ze hebben schepen van
vijfhonderd ton om hun koopwaar over de Congo te vervoeren, agenten
in alle centra van Gabon, grote opslagplaatsen in Brazzaville. Als
Dieudonné Ferchaux die drie negers niet gedood had... "
Zij luisterde, terwijl ze naar het plafond keek waartegen een
uitgedroogde vlieg kleefde van de laatste zomer.
„Het waren dragers. Dieudonné Ferchaux had een vijftigtal dragers
bijeengebracht om naar de karavaan van zijn broer te gaan, die
vier- of vijfhonderd kilometer verder in moeilijkheden zat. Elke
nacht waren er dragers die deserteerden. Ferchaux heeft tenslotte
de drie negers ontdekt die ze ophitsten. Begrijp je het nu? Bij de
eerste de beste gelegenheid zouden ze er allemaal vandoor gegaan
zijn en levensmiddelen en munitie hebben meegenomen... "
„Maar die mensen waren toch in hun eigen land!"
„Als je wilt, ja. Maar jij wilt niet begrijpen. Als je naar jou
luistert, dan was het niet de moeite waard om Afrika te
koloniseren. Hij heeft ze erop betrapt, dat ze naar de kisten met
wapens kropen. Hij was de enige blanke onder hen... "
Hij voelde wel dat het haar hinderde hem zo vertrouwelijk over
dingen te horen praten die hij een paar dagen tevoren nog niet
kende.
„Hij heeft een dynamiet-patroon aangestoken en naar ze
toegeslingerd. Alle ontdekkingsreizigers hebben zulke dingen
gedaan. Maarweet je door wie zijn moeilijkheden begonnen zijn,
bijna dertig jaarlater? Raad maar eens!"
„Hoe moet ik dat raden?"
„Herinner je je Arondel?"
„Gaston?"
Nu was het de beurt van Michel om verbaasd te staan, omdat ze die
voornaam zo gemakkelijk uitsprak. Gaston Arondel was een van hun
makkers uit Valenciennes, een knappe jongen, die er altijd tot in
de puntjes verzorgd uitzag en medicijnen studeerde.
„Wat heeft Gaston... "
„Niet hij, maar zijn vader, die bestuursambtenaar is in Gabon. Dat
is een schurk, een vent met achterlijke ideeën en bovendien nog een
opschepper, net ais zijn zoon, die nog niet tot aan de hoek van de
straat zou lopen zonder zijn handschoenen aan te trekken. Je snapt
wel dat zo'n vent met vijfduizend frank in de maand daarginds naast
iemand als Ferchaux niet veel te betekenen heeft. Die kleine rol
zat Arondel dwars. Daarom is hij een oorlogje begonnen. Hij wapende
zich met reglementen die in Parijs worden opgesteld door mensen die
er niets van afweten. Koppig en eigenwijs viel hij dag na dag
Ferchaux en zijn zaken aan en hij is het geweest die tenslotte de
oude geschiedenis van de drie negers te voorschijn heeft gehaald
die iedereen kende, maar waarover niemand verontwaardigd was. Hij
zette de justitie in werking. Hij spoorde getuigen op en liet ze op
kosten van de staat naar Brazzaville komen. Tegen de maatschappij
van Ferchaux begon hij een echte ambtenaren-vervolging, door maar
voortdurend de rekeningen, balansen en belastingaangiften uit te
pluizen... "
„Speelde Ferchaux dan vals?"
„Je wilt niet begrijpen! Het zou beter zijn als ik mijn mond maar
hield. Zoveel is zeker, dat is waar, dat die man die veertig jaar
in het oerwoud heeft doorgebracht en eigenhandig een van de
grootste koloniale zaken heeft opgebouwd, vandaag of morgen in de
gevangenis kan worden gegooid, geruïneerd kan worden en dat zijn
zaken kunnen worden kapot gemaakt. En dat alles door de schuld van
een idioot wiens chefs zélf proberen zijn ijver wat te temperen.
Dat is de reden waarom hij naar hier gekomen is. "
„Naar La Guillerie?"
„Naar La Guillerie of ergens anders heen. Wat doet het er toe waar
hij zit, hij zou in het grootste hotel zijn intrek kunnen nemen.
(Michel begreep eerlijk gezegd ook nog niet waarom hij dat
eigenlijk niet had gedaan). Hij zou net als zijn broer een prachtig
huis kunnen kopen op de Champs-Elysées. Hij zou een van de kastelen
kunnen bewonen die Emile in Frankrijk bezit, of zijn villa in
Cannes of die in Deauville. Maar wat kan hèm dat schelen? Weetje
wie meestal het hout hakt in de kelder? Hijzelf. En weet je waar
hij altijd at voor ik er kwam? In de keuken met de chauffeur en een
oude vrouw, die als zijn huishoudster dienst doet. En 's avonds
kaarten we met z'n drieën. "
„Welke drie?"
„Ferchaux, de chauffeur en ik. Hij heeft er een eed op gedaan, dat
ze hem niet te pakken krijgen. Zo te zien is het een mannetje van
niks. Hij lacht er om hoe hij gekleed is en het kan hem nog minder
schelen wat de idioten van hem denken. Maar, o ja, gisteren nog,
terwijl jij daar door de duinen wandelde, heb ik hem een
telefoontje horen geven, waardoor er weer een gouverneur uitvliegt.
Als hij wilde, zou beslist het ministerie vallen! Begin je nu te
begrijpen dat het de moeite waard is om een tijdlang in een oud
huis op het duin te leven?"
Ze zuchtte. Ze was niet overtuigd, maar ze miste de moed om nogdoor
te gaan met bekvechten.
„Als je denkt... "
En toen onmiddellijk daarop:„Heb je geld voor me meegebracht?"
Hij bloosde.
„Vandaag niet. Ik kan hem toch moeilijk om geld gaan vragen, als ik
nog nauwelijks bij hem in dienst ben? Je moet nog twee of drie
dagen geduld hebben. Bij de eerste de beste gelegenheid... "
„Als ik maar wat bagage had, al was het maar een koffertje... "
„Ik zal je het mijne brengen. "
„Dat is niet meer hetzelfde. De mensen die een jonge vrouw in haar
eentje zien aankomen met een klein pakje in grijs papier gedraaid
onder haar arm... In dit seizoen hebben ze nooit gasten. Ze hadden
me bijna niet genomen...
„U begrijpt, zei de hotelhoudster, nu is het' ónze rusttijd...
Iemand alleen is natuurlijk maar iemand alleen, dat is zo, maar die
moet toch óók te eten hebben. Het zijn tenslotte allemaal maar
zorgen en ik had eigenlijk liever dat u ergens anders ging
kijken... "
„Maar ze heeft je toch maar geaccepteerd!"
„Omdat ik deed of ik haar niet begreep. Ik geloof dat ze me
eigenlijk meer uit medelijden hebben genomen. Als ze te weten komen
dat je in La Guillerie zit... "
„Dat komen ze niet te weten. "
„Ze zullen je zien weggaan. Maria heeft de deur voor je open gedaan
en die is met haar onnozele manieren nog de gevaarlijkste, want die
krijgt al het werk op haar rug en kijkt me scheef aan. Alleen de
manier al waarop ze de schalen voor me op tafel zet... "
„Geloof je nu zelf niet, lieveling, dat je echt een beetje geduld
moet hebben, omdat het de moeite waard is? Een onverwachte, zelfs
ongehoorde kans brengt me in aanraking met een man die... " Maar
neen! Hij wenste niet verder met haar over Ferchaux te praten, want
telkens als hij over hem begon, bekeek ze hem met hetzelfde
wantrouwen.
„Ik heb het geluk een wereld binnen te dringen, die ik niet ken,
diemaar weinig mensen kennen, waar met miljoenen wordt gesmeten en
waar aan de touwtjes wordt getrokken van duizenden en duizenden
marionetten, zoals die Arondel van je... "
„Waarom van mij?"
„Neem me niet kwalijk. Maar waarom moet je ook in plaats van
tevreden te zijn en je geluk te wensen met wat ons overkomt...
"
„Denk je eens in mijn plaats in!"
„Weet ik... Het is misschien niet plezierig, maar het blijft toch
ook niet duren... Op de een of andere dag gaat Ferchaux weer naar
Caen terug... Het schijnt dat hij daar het grootste deel van de
tijd verblijft. Dan kunnen we elkaar iedere dag zien... "
„In het geheim zeker?"
Dat woord deed hem op zijn horloge kijken en inderdaad ging hij er
weer vandoor. Het was bijna zeven uur. Haast in paniekstemming
schoot hij in zijn kleren.
„Zie je wel!"
„Wat zie ik?"
„Hoe opgewonden je raakt bij de gedachte dat je te laat zou komen!
Als je voor achthonderd frank per maand dag en nacht als een slaaf
ter beschikking moet staan van die meneer... "
„Je bent gek. "
„Dank je. "
„In plaats van me te helpen... "
Hij was woedend en eigenlijk nog meer geplaagd door zijn mislukking
dan woedend, geplaagd ook omdat hij geen antwoord kon geven. Bijna
ging hij weg zonder haar te omhelzen, kwam toen toch weer naar het
bed terug, boog zich over Lina en zei toen vertederd:„Let er maar
niet op, mijn kleine Lina. Maar ik voel zo sterk datik gelijk heb,
zie je, dat dit ons fortuin betekent, dat... "
„Ga maar gauw. "
„Eerst glimlachen... "
„Nee. "
„Glimlach, vlug... "
„Daar dan!"
Hij vluchtte weg en ze riep hem nog bouderend achterna: „Blijf nu
niet zo lang weg!"
Arsène had hem verteld dat er een pad dwars door het moeras liep en
in zijn haast om weer terug te zijn in La Guillerie liep hij er op
goed geluk op af, toen hij niemand zag om de weg te vragen. Het
bekwam hem slecht, want toen hij misschien halverwege was, verdween
het en waadde hij door het water dat onder het gras lag. Hij moest
in alle richtingen zoeken om weer vaste grond te vinden, terwijl
boven zijn hoofd de witte wolken grote grauwe plekken lieten zien
vol regen.
Toen hij eindelijk zijn voeten weer op de weg kon zetten, zat het
slijk hem tot aan de knieën en plakte zijn hemd op zijn lichaam
vast van het zweet. Hij zocht naar licht op de eerste verdieping;
er brandde niets. Hij liep om het huis heen en vond Arsène bezigde
motor op gang te brengen, want elke morgen vroeg reed hij naar Caen
om de post op te halen.
Arsène wierp hem als naar gewoonte een spottend goedenmorgen toe,
bekeek hem van het hoofd tot de voeten, en maakte toen een gebaar
dat betekenen moest dat de baas in een slecht humeur was. Michel
liep de keuken door.
„Ik wist niet dat het al zo laat was", zei hij bij wijze van
ochtend-groet tegen Jouette, die brood sopte in haar koffie met
melk en geen antwoord gaf.
Hij durfde niet onmiddellijk naar zijn kamer te gaan en liep de
eetkamer binnen, die tegelijk als bureau en als salon dienst deed.
Er danste een heldere vlam. Met zijn rug naar het vuur at Ferchaux
gekookte eieren.
„Ik ben te laat, is het niet? Ik vraag u excuus. Sinds ik hier ben,
had ik al zin om eens een ochtendwandeling langs de zee te maken...
" De blik van Ferchaux bleef rusten op de bemodderde onderkant van
zijn pantalon. Dat was alles! Kun je dergelijk slijk opdoen aan de
kust?Maudet had geen kleding om te verwisselen. Hij ging zitten. De
oude vrouw bracht hem zijn eieren in een servet. De baas at maar
steeds zonder een woord te zeggen en scheen aan iets anders te
denken. Michel vermeed het naar hem te kijken. Maar van tijd tot
tijd ving hij een korte, vluchtige, haast beschamende blik op.
Ferchaux dacht aan hem. Wat dacht hij wel? En waarom die zucht,
toen hij zijn mond met zijn servet afveegde en opstond om bij de
haard te gaan staan?Hij was niet alleen in gedachten verzonken, het
leek wel of hij ook een beetje verdrietig was, een beetje ongerust.
Toen de auto met Arsène naar de stad wegreed, keek hij op en
mompelde: „Enfin!"
Dat kon betekenen: „We zullen wel zien... " Of: „wat voor zin heeft
het?... " En zelfs: „ik ben gek dat ik me daar nog zorgen over
maak... " En daarna keek hij om zich heen als iemand die de
ochtendnevels wegstrijkt en het besluit neemt zijn dag te
beginnen.