31
Toen Pierre beneden het gekletter van potten en pannen hoorde en mensen die op luide toon tegen elkaar spraken, wist hij dat het ontbijt al klaarstond. Er sloegen deuren dicht op de gang en hij hoorde andere gasten de houten trap af lopen. Hij wierp de dekens van zich af, sprong uit bed en sprenkelde wat water in zijn gezicht. Gehaast kleedde hij zich aan; hij wilde Juste deze ochtend graag nog even zien. Hij propte zijn spullen in zijn plunjezak en trok de deur open.
Justes deur stond op een kier. Pierre liep ernaartoe en wierp een blik naar binnen. De kamer was leeg.
Hij liep naar beneden en keek om zich heen. Ook daar zag hij Juste niet. Pierre was teleurgesteld, maar besloot dat hij zou proberen zijn vriend over een paar maanden op te zoeken. Hij pakte wat brood en kaas van het buffet en vroeg de dienstmeid zijn veldfles met wijn te vullen. Hij nam de gevulde fles van haar aan en terwijl hij haar betaalde, hoorde hij tot zijn verrassing een vertrouwd gelach van buiten komen.
Door de diamantvormige vensterruiten zag hij zijn vriend buiten staan, bezig om zijn paard te zadelen. Naast hem zag hij een vospaard met een tengere man, die waarschijnlijk eind dertig of begin veertig was. Pierre graaide naar zijn plunjezak en rende naar buiten, zijn brood nog in de hand.
‘Juste! Ik dacht dat je al vertrokken was.’
‘Bonjour! En ik dacht dat jij de hele dag in bed zou blijven liggen.’ Juste had de teugels van zijn paard in de hand. ‘Goed je nog even te zien. Ik wil je aan mijn reisgezel voorstellen.’
Juste stelde Pierre voor aan François, die tegen de rand van zijn hoed tikte. ‘Aangenaam.’
‘En Pierre, dit is François Clavell uit Grenoble.’
Pierre deed een stap achteruit en liet het brood uit zijn hand vallen.
‘Wát is uw naam?’
‘François Clavell.’
Perplex keek Pierre hem aan.
François steeg af. ‘Voelt u zich niet goed? U kijkt alsof u een geest hebt gezien.’
Pierre zocht steun bij een paal en keek op naar de lucht. Daarna keek hij naar Juste. ‘Ik weet niet wat ik moet zeggen.’
Juste keek zijn vriend vol verbazing aan. ‘Waar heb je het over?’
‘Monsieur Clavell, ik was onderweg naar Brest om naar u op zoek te gaan – in opdracht van de koning.’
François deed behoedzaam een stap achteruit en Juste ging tussen de twee mannen in staan, zijn hand op zijn sabel.
Afwerend wierp Pierre zijn handen in de lucht. ‘Jullie hoeven niet te schrikken. Ik handel ook in opdracht van uw vrouw, Madeleine.’ Hij schudde het hoofd. ‘Het ligt nogal ingewikkeld.’
‘Madeleine! Waar is ze?’
‘Het gaat goed met haar. Ze maakt zich zorgen om u en heeft al die tijd gehoopt iets van u te horen.’ Pierre knikte naar de herberg. ‘Zullen we weer naar binnen gaan? Kom, ik kan jullie flink wat moeite besparen. Ik heb jullie heel wat te vertellen.’
Het drietal ging naar binnen en nam opnieuw plaats aan de tafel bij het raam. Pierre deed zijn verhaal. Zijn twee toehoorders stelden veel vragen. Het nieuws dat het landhuis na de brand verlaten was en niet meer was hersteld, bedroefde François, maar hij werd getroost door de wetenschap dat zijn gezin had weten te ontsnappen. François vertelde Pierre over zijn confrontatie met Louis en de tijd dat hij als galeislaaf had gewerkt, en daarop vertelde Pierre over hun stoutmoedige onderneming om Eline uit het klooster te redden. Juste luisterde ingespannen mee.
Na bijna twee uur achtereen met elkaar gesproken te hebben besloten de mannen nog een nacht in de herberg door te brengen en de volgende ochtend naar Zwitserland te vertrekken. Juste liet zijn twee vrienden, die God had bijeengebracht op een manier zoals alleen Hij dat kan, even alleen en ging op zoek naar Albert om kamers te reserveren.
Even later stond hij weer bij hun tafel. ‘Alles is geregeld. Ik ga de paarden weer naar de stal brengen.’
François trok Justes stoel naar achteren. ‘Ga eerst nog even zitten.’
‘Wat is er?’
‘Voor we naar Zwitserland afreizen, zou ik eerst nog langs mijn landgoed willen gaan.’
Juste wierp Pierre de sleutel van zijn kamer toe. ‘Maar François, het huis is een ruïne. Madeleine is er niet. Dat wordt een pijnlijk bezoek.’
‘Dat is waar, maar ik wil het met eigen ogen zien. Ik wil er rondlopen om te kijken of er nog iets te redden valt. En ik wil zien hoe het met onze mensen gaat – als er tenminste nog iemand is.’
‘Dat begrijp ik.’ Juste stond op en liep naar de deur, maar na een paar stappen bleef hij staan. ‘Nu ik erover nadenk: François, ik ga jouw paard weer naar de stal brengen, maar ik denk dat ik zelf even de stad in rijd om wat eten voor onderweg te halen. Jullie hebben nog genoeg te bespreken met z’n tweeën. Ik ben tegen het eind van de middag weer terug.’ Hij zweeg even en knikte. ‘Laten we de Heer danken voor het feit dat we elkaar hebben mogen vinden.’
Daarna stak hij zijn hand op ten afscheid en liep richting de deur. ‘We vertrekken morgenochtend vroeg.’
Aanvankelijk was Pierre blij verrast geweest omdat hij François had gevonden, maar nu ze eenmaal onderweg waren en hij de tijd had om na te denken werd hij neerslachtig. Het feit dat hij hem gevonden had, betekende het einde voor iedere hoop op een vorm van contact met Madeleine. Ze zou hem niet langer nodig hebben, ze zou geen reden meer hebben om nog een beroep op hem te doen. Misschien zou hij haar op een dag nog eens tegenkomen aan het hof. Nee, nu hij erover nadacht, besefte hij dat ze nooit meer een voet in Versailles zou zetten. Dat was te gevaarlijk geworden.
Kilometers lang reden de mannen in stilte verder. Juste reed voorop. De zon had zijn hoogste punt al bereikt toen Pierre in het zadel voorover leunde en riep: ‘Hoe lang is het nog rijden naar Grenoble?’
‘Dat hangt er vanaf hoe François zich voelt. Als we doorrijden, kunnen we er binnen tien dagen zijn. Maar ik denk dat we op twee weken moeten rekenen.’
Pierre glimlachte. ‘Ik vind het prima. Ik heb geen enkele haast om weer naar het hof terug te keren.’ Hij gaf zijn paard even de sporen en kwam naast Juste rijden. ‘Voor mijn gevoel staat het hofleven nu heel ver van me af. Het voelt onecht, die wereld van politiek en dansfeesten en hooggeplaatste mensen. Je moet er voortdurend op je hoede zijn. Telkens als iemand iets zegt, moet je er maar naar raden wat hij nu werkelijk bedoelt. Ik dacht dat de spanning van die kat-en-muisspelletjes me wel beviel, dat ik genoot van al die geheimzinnige intriges, maar ik ben het beu.’
Juste knikte. ‘Waarom denk je dat ik weggegaan ben? Ik ontdekte dat ik een hoger doel kon dienen.’
Mijmerend keek Pierre naar het landschap dat zich voor hem uitstrekte. Hij had het idee dat hij niet alleen onderweg was van de ene kant van Frankrijk naar de andere, maar dat hij ook een andere wereld was binnengegaan. Hij bezag zijn leven met een geheel nieuwe blik, en ook zijn land, de relatie met zijn vader, zijn geloof – alles was voor altijd veranderd.
Juste gaf zijn paard de sporen. ‘We kunnen maar beter voortmaken, anders zijn we drie weken onderweg in plaats van twee.’ Hij keek achterom, naar François. ‘Als je denkt dat je het aankunt, laten we dan even flink doorrijden.’
François nam zijn hoed af en zwaaide ermee in de lucht. ‘Ik red het prima. Kom, Madame, laten we gauw doorrijden naar míjn madame. Madeleine, we komen eraan!’
‘Pierre, ik geloof zowaar dat hij zich beter voelt.’ Glimlachend vuurde Juste zijn paard nog eens aan en het drietal galoppeerde verder, richting het oosten.
De schemering viel over het rijkelijk begroeide platteland van Zuid-Frankrijk. Toen ze Grenoble naderden, was François voorop gaan rijden. Hij draaide zich om in het zadel. ‘Hier is het. Dit is de weg naar het landgoed.’
Toen ze de met bomen omzoomde weg op reden, sprak geen van hen. François ging rechtop in het zadel zitten en bereidde zich voor op hetgeen hij zou gaan zien.
De stenen muren van het huis staken donker af tegen de felgekleurde avondlucht. Ze stonden moedig overeind, alsof ze hun best deden nog even waardig te zijn als in vroeger tijden. Het dak was ingestort en de houten deuren droegen littekens van de vlammen die er van binnenuit aan hadden gelikt.
François liet zijn paard halt houden bij de put langs de oprijlaan, waar Madeleine hem had horen schreeuwen dat de dragonders eraan kwamen, op die dag waarop hun leven een keerpunt had genomen. Een eenzame paal stond nog overeind bij de voordeur.
Traag steeg François af. Hij bond zijn paard vast bij de put en gebaarde naar Juste en Pierre dat zij hun paarden aan de paal konden binden. Het dak van het huis was verdwenen, maar de twee schoorstenen aan weerszijden van het huis stonden nog overeind, als zwijgende wachters die waakten over het verwoeste chateau. De toren achter het huis leek nog intact.
Met zijn schouder duwde François tegen de zware voordeur. De deur bood weerstand, maar gaf langzaam mee en ging schrapend langs het puin op de vloer open. François kreunde toen hij het interieur van het eens zo chic ingerichte huis ontwaarde. Het was leeggeplunderd en de keutels op de vloer van de woonkamer deden hem vermoeden dat er dieren waren gaan wonen.
François doorzocht het puin door met zijn voet de geblakerde resten opzij te wippen, en bukte hier en daar om ergens naar te kijken. Juste en Pierre liepen achter hem aan en staarden zwijgend naar de verwoesting die hier was aangericht.
Pierre schudde het hoofd. ‘En dan te bedenken dat mijn vader dit heeft gedaan. Alleen maar omdat jullie sterk in jullie geloof staan.’ Met tranen in de ogen keek hij François aan. ‘Het spijt me verschrikkelijk. Ik schaam me ervoor dat ik de naam Bovée draag. Wil je me vergeven?’
Nauwelijks hoorbaar zei François: ‘Jij hebt hier niets mee van doen gehad. Dit is het werk van een stel soldaten die de bevelen van een verdwaasde koning hebben opgevolgd.’
‘Ja, maar kijk nu wat ze gedaan hebben. Het valt op geen enkele manier te rechtvaardigen dat beschaafde mensen elkaar op deze manier kapotmaken. We dienen toch allemaal dezelfde God?’
‘Zeker,’ zei Juste, ‘maar wat we hier zien, is niet het gevolg van een oprecht geloof in God. Het is een gevolg van religie, een religie die de mensen door de staat wordt opgelegd.’
François zag iets glimmen tussen de verkoolde resten. Hij liep ernaartoe, veegde het puin opzij en haalde een metalen kistje tevoorschijn. Toen hij de roetvlokjes ervan af had geblazen en het deksel optilde, zag hij de speelgoedsoldaatjes waarmee Charles had gespeeld op de dag dat de dragonders waren gekomen. Hij herinnerde zich dat de jongen er een had laten vallen toen hij bij Jean op het paard was geklommen om naar de grot te rijden. Madeleine had het stuk speelgoed opgeraapt.
François stopte het kistje in zijn jaszak en stapte over de zware houten balken naar de keuken. De grote stenen schoorsteenmantel stond er nog.
‘Het zou herbouwd kunnen worden,’ zei hij tegen niemand in het bijzonder, terwijl hij knikkend tussen de puinresten door liep. ‘Maar dat voorrecht zal de Clavells niet ten deel vallen. In elk geval zal dat wel ver na mijn tijd worden.’
Hij stapte over het puin voor de haard heen. ‘Kom eens, Juste. Ik wil even op je schouders staan.’
Juste kwam bij de haard staan en tilde hem met gemak omhoog. Balancerend op de schouders van de jongeman begon François een grote, gladde steen boven de schoorsteenmantel los te maken. Hij sjorde eraan en schaafde zijn knokkels toen hij de steen wegtrok.
‘Au! Dat gebeurt me nu elke keer.’
Op het losliggende puin kon Juste zijn voeten niet stevig neerzetten. ‘Schiet op. Ik denk dat ik het niet lang meer volhoud. Wat ben je daar eigenlijk aan het doen?’
Glimlachend haalde François een kistje uit de holte in de muur. ‘Zet me maar weer neer. Ik heb gevonden wat ik zocht. Ik hoopte al dat de soldaten van commandant Bovée zo’n haast hadden met het in brand steken van het huis dat ze niet de tijd hadden genomen om naar waardevolle spullen op zoek te gaan.’
Juste hielp hem van zijn schouders en deed een stap achteruit.
François maakte het kistje open. ‘We hebben altijd wat geld en een aantal van Madeleines juwelen achtergehouden. Daar achter die steen zou niemand ernaar zoeken.’
Nu met de vondst van de schat de gespannen sfeer doorbroken was, begon Pierre hartelijk te lachen. Juste en François lachten mee, tot ze alle drie buiten adem waren.
Grinnikend zei Pierre: ‘Mijn vader zou des duivels zijn als hij wist dat een eenvoudige plattelandsprotestant hem te slim af was geweest.’
Nog altijd lachend liepen ze door de achterdeur, die scheef in zijn scharnieren hing, en namen het pad naar de stallen. In de tuinen woekerde het onkruid, maar enkele meerjarige planten die in bloei stonden, staken boven het groen uit en deden hun best om het landschap wat kleur te verlenen.
Behalve het verval dat de verstrijkende tijd met zich meebrengt, had de stal geen schade geleden. François trok aan de deur. Krakend zwaaide hij open.
‘Hier kunnen we wel slapen vannacht.’ Hij wees naar binnen. ‘Ik heb al vele nachten in deze stal doorgebracht. Ik sliep hier altijd als er weer eens een veulen op de wereld moest worden geholpen.’
Hij liep langs het hek aan de linkerzijde van de ingang, waar slechts een aantal vage bruine vlekken nog herinnerden aan de moord op de dragonder. Hij liet zijn hand over het ruwe hout glijden.
François liep door naar de zadelruimte achter in de stal, maar vandalen of soldaten hadden zich al lang geleden meester gemaakt van de kwalitatief hoogstaande zadels en hoofdstellen die daar ooit opgeslagen hadden gelegen. Het hooi op de vloer was oud en smerig.
De smeltoven en het aambeeld stonden nog steeds midden in de stal, te zwaar om geroofd te worden. François herinnerde zich hoe ze hadden geprobeerd het wiel van Madeleines koets te herstellen op de avond voor ze naar Versailles vertrok. Hij gebaarde ernaar. ‘We kunnen in de oven een vuur maken en water koken.’ In de hoek van een van de hokken voor de paarden vond hij een emmer. ‘Ik ga wat water uit de put halen. Maken jullie het vuur aan.’
De hele avond lang spraken ze zachtjes met elkaar, alsof de geesten van de mensen die eens op het landgoed hadden gewoond met hen mee luisterden. Juste hoorde François uit over het leven van een seigneur, over de manier waarop hij Madeleine had ontmoet, over hun kinderen. Het licht van de vlammen danste op François’ gezicht terwijl hij vertelde over de nacht waarop Jean de dragonder had vermoord in de stal. Juste en Pierre zaten nu vlak bij de plek waar hij het leven had gelaten.
François pookte met een stok in het vuur. ‘Pierre, wat ben je stil vanavond.’
Beduusd keek Pierre op. ‘Ik ben geschokt door wat jouw familie allemaal is aangedaan. En dat nog wel in de naam van God. Mijn vader is dan wel een dragondercommandant, maar tijdens mijn jeugd was hij er nooit. Hij heeft ons in de steek gelaten toen ik nog maar klein was. Daarom wist ik niet…’ Pierres ogen werden rood en waterig. ‘Ik geloof dat ik tot op heden nogal zelfzuchtig door het leven ben gegaan. Ik was alleen maar bezig met mijn eigen ambities en had geen aandacht voor het lot van anderen. Ik kan gewoon de woorden niet vinden om je te zeggen hoe verdrietig ik ben.’
François legde zijn hand op Pierres schouder.
Die nacht legde Pierre zijn verlangen naar Madeleine naast zich neer. Nu hij haar man had ontmoet en had gezien hoe moedig en trouw François was, nam hij zich vast voor om zich aan zijn belofte houden en nooit meer over zijn liefde voor haar te spreken.
Juste was op een zeker moment met zijn hoofd op zijn zadel gaan liggen en al snel in slaap gevallen, maar François en Pierre bleven nog uren op, om door te praten over de zware beproevingen die hen bij elkaar hadden gebracht.
‘Morgen reizen we af naar Genève. We moeten er binnen een paar dagen kunnen zijn. Ik kan niet wachten tot ik mijn lieve Madeleine en mijn kinderen weer in mijn armen heb.’ François ging rechtop zitten en bond zijn weerbarstige dikke haar opnieuw vast. ‘Zal ze me nog wel aantrekkelijk vinden, denk je? Zie ik er niet slecht uit, nu ik zo mager ben?’
Het feit dat een man die zoveel had doorstaan zich nog druk maakte om zijn uiterlijk deed Pierre glimlachen. ‘Ik weet zeker dat ze je nog even knap vindt als altijd. Ga nu maar slapen; dan heb je tenminste wat kleur op je wangen als je haar weerziet.’
Beiden gingen liggen en bij het dovende vuur vielen de mannen langzaam in slaap.
Juste maakte hen wakker. Zingend duwde hij de deur van de stal open. ‘Wakker worden, slaapkoppen. Ik moet iets met jullie bespreken.’
Gehaast stonden Pierre en François op en maakten zich klaar om de laatste etappe van hun reis aan te vangen.
‘Wat is er, Juste?’ Pierre spatte wat water uit de emmer in zijn gezicht.
‘Ik heb besloten hier afscheid van jullie te nemen.’
François stond in het hok waar hij zijn paard had ondergebracht en keek hem aan. ‘Hoe bedoel je?’
‘Jullie hebben me niet meer nodig. Pierre kent de weg door de bergen. Met jou gaat het met de dag beter. Bovendien heb ik sterk het gevoel dat ik terug moet naar mijn grootvader.’ Juste pakte zijn zadel op. ‘Maar eerst wil ik nog iets doen.’ Hij grijnsde naar Pierre.
‘En wat mag dat dan wel wezen?’
‘Ik wil je dopen in de rivier.’ Juste grinnikte. ‘Kunt u zich daarin vinden, mijnheer?’
‘Ik eh… Ik geloof het wel. Maar is dat dan wel “geldig”? Wat denk jij ervan, François?’
‘Absoluut! Per slot van rekening ben jij je aan het voorbereiden op het predikantschap, Juste. En ik ben ouderling in de kerk. Als wij erbij zijn, is het geldig. Zadel de paarden maar, dan gaan we meteen.’
‘Laten we eerst even iets eten; dan gaan we daarna naar de rivier. Daar zal ik afscheid van jullie nemen. Jullie kunnen doorrijden naar Genève.’
Na het ontbijt reden ze het korte stukje naar de rivier. Ze bonden hun paarden vast aan de bomen langs de oever. Juste en Pierre trokken hun laarzen uit, namen hun hoed af en waadden het koude water in.
Pierre rilde. ‘Weet je zeker dat het zo moet?’
Juste straalde. ‘Onze voorvader, Jean Calvin, zei dat de manier waarop je het doet niet belangrijk is. Het enige wat ertoe doet, is het feit dat je verklaart dat je in Christus een nieuw mens bent.’ Hij legde een hand op Pierres schouder, schepte met de andere water uit de rivier en goot het over Pierres hoofd. ‘Pierre Bovée, verklaar je ten overstaan van allen die hier aanwezig zijn’ – hij keek naar François, die glimlachend knikte en zijn hoed afnam – ‘dat je tot geloof bent gekomen en God de rest van je leven zult volgen?’
‘Ja.’
‘Dan doop ik je, mijn broeder, in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.’
Juste dompelde Pierre onder in de koude, bruisende stroom. Daarna trok hij hem snel weer omhoog. Tegelijk riepen Juste en François: ‘Amen!’
Met zijn arm om Pierres schouders geslagen liep Juste met hem naar de oever. Beiden waren kletsnat en rilden van de kou.
‘Tot ziens, mijn nieuwe broeder. Ik zal je gedenken in mijn gebeden.’
‘Ik ben vereerd. Ik wilde dat ik langer bij je kon blijven om van je te leren. Je bent jong, maar je bent al heel wijs.’
‘Ik moet echt naar huis om mijn grootvader te verzorgen. Maar onze deur zal altijd voor je openstaan.’
François omarmde Juste, ook al was hij dan kletsnat. ‘Hoe kan ik jou en Isaac ooit bedanken? Jullie hebben me van een wisse dood gered, me genezen en mijn zoektocht naar mijn gezin bekostigd.’
Juste probeerde zich wat af te drogen met een handdoek. Hij schudde het hoofd. ‘Je bent ouderling in de kerk, en dan nog begrijp je niet dat God de dingen zo stuurt? Dat zou je onderhand toch moeten weten.’
‘Nou, ik begrijp het wel, maar ik moet zeggen dat je anders tegen de zaken aankijkt op het moment dat je de ontvangende partij bent.’
‘Buig het hoofd en zeg dankjewel. Meer hoef je niet te doen.’
Juste borg zijn handdoek weg en alle drie sprongen ze op hun paard.
François pakte Juste bij de arm ten afscheid. ‘Ik zal jou en je familie nooit vergeten. Omhels je grootvader namens mij, en moge God met je zijn.’
Juste liet zijn paard een draai maken en galoppeerde zwaaiend westwaarts. ‘En ook met jou. Au revoir!’
‘Au revoir!’
Ook Pierre en François galoppeerden weg, in de richting van Grenoble.