4
In elkaar gedoken gluurde Jean tussen de kronkelige takken van een braamstruik door naar de rivier. In zijn armen had hij stukken brandhout, die hij bij het vroege ochtendlicht bijeen had gezocht in het bos. Op het rotsplateau aan de andere kant van de rivier zag hij meerdere dragonders. Enkelen daalden de richel af ter hoogte van de grot. Hij hoorde geplons; enkele van de mannen joegen hun paarden de rivier in.
Er vormde zich een kleverig web van paniek om hem heen. O, mon Dieu, verblind hun ogen. Jeans handen trilden onbeheerst; een stuk hout viel van de stapel. Hij kromp ineen. Gespannen hield hij zijn blik op de rand van de steile rotswand gericht, zijn ademhaling snel en oppervlakkig. Hij zag nog niets dat erop wees dat er dragonders aan zijn kant van de rivier waren.
Voorzichtig legde hij het hout op de grond. Daarna kroop hij achteruit het struikgewas in, om zich te verstoppen. Op het moment dat hij een boomstam had bereikt waar jonge lentevarens overheen groeiden, dook er een rood-blauwe baret van een dragonder op boven de rand van de rotswand. De soldaat trok zichzelf op, ging rechtop staan en speurde de boomgaard af. In zijn ene hand hield hij een lange vuursteenmusket en in de andere Philippes pet, die nog droop van het water.
Jean drukte zich tegen de grond. Stekelige doornstruiken en takjes prikten in zijn huid. Er knikten kleine gele en paarse wilde bloemen naar hem met hun zwijgende kopjes en de geur van vochtige aarde en mos drong zijn neusgaten in. Tussen het vermolmde natuurlijke afval op de grond zag hij wilde champignons groeien.
De dragonder liep naar de rand van het bos, in Jeans richting. Hij schopte stenen opzij en prikte met zijn musket in de onderbegroeiing. Jean hield zijn adem in, zodat de damp van zijn adem in de kille ochtendlucht hem niet zou verraden.
De dragonder kwam zo dichtbij dat Jean het pistool in zijn holster kon zien zitten en het leer van zijn laarzen kon horen kraken. De soldaat keek naar links en naar rechts. Toen draaide hij zich om en liep door het lage struikgewas naar de bomen rechts van hem. Hij stopte de pet achter zijn riem, zette zijn musket tegen een boom en maakte zijn riem los om zijn behoefte te gaan doen.
Uit de richting van de rivier riep iemand naar hem. ‘Kom terug; ze kunnen met geen mogelijkheid daarboven zijn gekomen.’
Jean hoorde de soldaat vloeken. Hij haastte zich terug naar zijn kameraden bij de rivier en liet zich weer zakken over de rand van de rotswand.
Jean proefde gal in zijn mond. Hij slikte en bleef onbeweeglijk liggen tot hij er zeker van was dat de dragonder verdwenen was. Toen zocht hij een plek waar hij beter beschut zou zitten en kroop verder weg onder de bosjes. Hij kon de soldaten nog steeds horen.
‘Laten we stroomafwaarts kijken. Hier is geen enkel spoor. Ze zijn vast de andere kant op gegaan.’
De dragonders klommen de rotswand aan de overzijde van de rivier af en waadden in tegenovergestelde richting de rivier in.
Uitgeput en bewegingsloos bleef Jean in zijn schuilplaats van lichtgroene lentebladeren liggen.
Philippe trok Charles weg van de ingang van de grot, dicht tegen zich aan, en bedekte zijn mond met zijn hand. Hij durfde niet eens ‘Sst!’ te fluisteren. Snel drukte hij zich tegen de rotswand. De koude, puntige rotswand prikte in zijn rug.
Het had geklonken of het bevel – kom terug; ze kunnen met geen mogelijkheid daarboven zijn gekomen – werd gegeven door een soldaat die vlak bij de ingang van hun schuilplaats stond. Daarna hoorden ze hoe iemand zich de steile rotswand af liet glijden, gevolgd door een plons.
De jongens zwegen minutenlang. Ze hurkten op de rotsbodem en keken elkaar aan. Ze durfden amper adem te halen.
‘Waar is oom Jean?’ kon Charles uiteindelijk uitbrengen. Hij fluisterde hees.
‘Hij zei dat hij droog hout ging zoeken om vuur mee te maken, weet je nog?’
Fluisterend vuurde Charles een reeks vragen op zijn broer af: ‘Maar waarom is hij weggegaan zonder ons te zeggen waar hij naartoe ging? Wat nou als de dragonders hem gevonden hebben? Wat nou als we hier in ons eentje moeten blijven? Wat moeten we doen?’
‘Stil nu. Hij is er vast van uitgegaan dat hij terug zou zijn voor we wakker werden. Hij komt zo. Laten we maar iets eten.’
Philippe probeerde Charles gerust te stellen, maar hij maakte zich evenveel zorgen als zijn broertje. En hij wist dat hij verantwoordelijk voor hem was als Jean niet terugkeerde. Even keek hij besluiteloos om zich heen. Toen trok hij zich op aan de richel en nam het vuursteenmusket van de uitstekende rotspunt. Hij sprong weer naar beneden, ging naast de houten kist zitten en zocht naar kruit en kogels.
Terwijl Philippe het musket klaarmaakte, at Charles met muizenhapjes een stukje kaas.
De jongens schrokken op van zacht geritsel dat van de achteringang van de grot leek te komen. Philippe keek Charles aan en legde zijn vinger tegen zijn lippen. Hij stapte over de houten kist heen en ging voor zijn broertje staan met het musket op het inktzwart van de grot gericht. Het geritsel hield op. Toen begon het weer.
Het zou een beest kunnen zijn. Maar wat als het een dragonder was die de achteringang had gevonden? Philippe gebaarde naar Charles dat hij de kaarsen uit moest doen. Charles blies er een uit en reikte naar de tweede, maar struikelde. Het geluid weerkaatste door de grot. De jongens bewogen niet. Het geritsel begon weer.
‘Philippe? Charles? Ik ben het, Jean.’
Philippe ademde opgelucht uit. ‘We schrokken ons dood.’
Jean verscheen vanachter de rots waar hun bed naast lag. ‘De dragonders zijn naar ons op zoek. Ik – ’ Toen hij het musket in Philippes handen zag, zweeg hij abrupt. ‘Is dat ding geladen? Leg neer, straks bezeer je nog iemand.’
Philippe zette het musket tegen de wand van de grot. Zijn kin trilde, maar hij wist zijn tranen te onderdrukken. ‘We hoorden dragonders en zagen ze voor de ingang staan. We dachten dat ze je gevonden hadden. Ik wist niet wat ik moest doen.’
Jean omarmde hem. ‘Je hebt het goed gedaan, jongen. Je hebt het heel goed gedaan.’ Jean liet hem weer los en keek naar Charles, die bij de kaarsen zat en zijn tranen wegknipperde. ‘Nou, we hebben nog steeds droog hout nodig. Ik heb wat hout verzameld, maar dat heb ik in het bos laten liggen toen ik de dragonders hoorde. We wachten even tot we zeker weten dat ze weg zijn en dan probeer ik het opnieuw.’
‘Waarom zijn de dragonders ons stroomopwaarts komen zoeken?’ vroeg Philippe. ‘Vader dacht dat ze stroomafwaarts zouden gaan.’
Jean keek opnieuw naar het musket dat Philippe opzij had gezet. ‘Is de haan nog gespannen? Zorg dat hij niet kan afgaan. Die dingen zijn gevaarlijk.’
Philippe haalde de haan los en zette het musket weer tegen de rots. ‘Pardon. Maar waarom zijn de dragonders zo ver stroomopwaarts komen zoeken?’
‘Jouw pet is de boosdoener. Ik zag een dragonder ermee lopen. Hij was zo dichtbij dat ik de knopen op zijn jas kon tellen en het zweet van zijn uniform kon ruiken.’
‘Was je niet bang?’
Jean wreef over zijn voorhoofd. ‘Ik was zo bang dat ik dacht dat mijn hart mijn borst uit zou kloppen. Als de dragonder niet nodig had gemoeten, had hij me waarschijnlijk gevonden. Een paar stappen verder en hij was op me gaan staan. Toen riep een van zijn kameraden dat hij terug moest komen. Je maman en papa hebben wel iets uit te leggen over die pet als de dragonders weer thuiskomen.’
‘Het spijt me, oom Jean. Ik kon er niets aan doen.’
‘Het is jouw schuld niet. Die dingen gebeuren nu eenmaal. We wachten nog even tot we zeker weten dat de dragonders weg zijn en dan neem ik jullie mee naar de achteringang. Vandaar kunnen we het gebied beter overzien, omdat die ingang op het bos uitkomt. Bovendien moeten jullie de weg weten voor het geval… Nu ja, het is gewoon goed dat jullie de andere uitweg ook kennen. Als we bij de achteringang zijn, wil ik dat jullie de wacht houden terwijl ik droog hout haal. Daarna ga ik een stukje stroomafwaarts en haal ik wat water uit de rivier. Klopt het dat ik een emmer heb zien liggen op die richel waar de koffer lag?’
Philippe dacht even na. ‘Ja, maar ik heb hem er niet afgepakt.’
‘Zou je hem willen halen, Charles? Dan eet ik ondertussen een hapje.’
Charles ging schuchter naast zijn oom zitten. ‘Mag ik hier bij jou blijven, oom Jean? Alsjeblieft?’
Jean sloeg zijn sterke arm om Charles heen. ‘Natuurlijk. Ga jij maar, Philippe.’
Philippe pakte een kaars en liep naar de tunnel. ‘Ik ben terug voordat je ’t weet,’ riep hij over zijn schouder.
Toen hij de tunnel richting de ingang inliep, werd hij opgeslokt door de duisternis. Zijn eenzame kaars flakkerde in het donker en de moed die Philippe in een opwelling had gevoeld was even wankel als het kaarsvlammetje. Hij vond de emmer en haastte zich terug naar Jean en Charles.
Het drietal wachtte ongeveer een uur. Toen stond Jean op.
‘Kom, we gaan. Philippe, pak het musket, maar span de haan nog niet. Pak nog een tweede pakje munitie voor het geval dát. Charles, pak een kaars en kom achter me aan. Philippe, jij sluit de rij.’ Jean hurkte voor Charles. ‘Het is heel belangrijk dat je de kaars hoog houdt, zodat we alles goed kunnen zien. Begrijp je dat?’
Charles knikte en ging gehoorzaam achter Jean staan. Jean stak een tweede kaars aan en ging voorop, met de emmer in zijn hand.
‘De weg naar buiten is in het begin gemakkelijk, maar vlak voor de uitgang moeten we een smalle richel over. Als ik zeg dat we daar zijn aangekomen, ga dan zo dicht mogelijk met je rug tegen de wand staan. Hij loopt langs een vrij steile afgrond, dus kijk goed uit.’ De jongens luisterden aandachtig. ‘Zijn jullie er klaar voor?’
Ze knikten en liepen achter Jean aan. Het grootste gedeelte van de weg konden ze rechtop lopen, maar toen ze de smalle richel naderden, moesten ze voorover buigen om de hangende rotsformaties te ontwijken.
Jean hield even stil en keek omhoog. Hij hield zijn kaars hoger om het plafond boven hen te verlichten. ‘Deze rotsformaties zijn prachtig om te zien, als je de rust en voldoende licht hebt om ze goed te kunnen bekijken. Daarvoor moeten we nog maar eens terugkomen.’
Met een wazige blik staarden Charles en Philippe naar de wonderen der natuur.
Jean grinnikte en mompelde: ‘Dit is misschien niet echt het goede moment voor een biologieles, hè?’
Het lukte Charles om flauw te glimlachen en te knikken. Philippe reageerde helemaal niet.
Jean probeerde hen aan te moedigen. ‘We zijn er bijna.’ Fluisterend voegde hij eraan toe: ‘Hier is de richel. Druk je rug tegen de muur en kom achter me aan.’
De jongens zorgden dat ze vlak achter Jean bleven. Voetje voor voetje bewogen ze zich in de richting van het licht dat door de opening viel. Er rolde een steen van de richel, die tegen de steile helling ketste en in de diepte in het water plofte. Charles en Philippe bleven stokstijf staan toen ze de plons door de grot hoorden echoën.
‘Niet blijven staan, jongens. Loop door. We zijn er bijna.’
De richel werd vlak voor de ingang breder, maar het plafond was zo laag dat ze op handen en knieën moesten om naar buiten te komen.
Jean kwam naar buiten en trok Charles de grot uit. ‘Poeh! Nou, dat was minder erg dan het leek, hè?’
Philippe kwam op eigen kracht naar buiten gerold en hurkte neer met het musket in zijn handen. ‘Het viel best mee.’
Charles blies de kaars uit en legde hem voor de opening neer. ‘Ik was helemaal niet bang.’
Jean en Philippe glimlachten naar de jongste van het stel en Jean haalde een hand door Charles’ haar. ‘Philippe, ik wil jou vragen hier te wachten en op de uitkijk te staan. Ik denk niet dat de dragonders hier nog terugkomen; vandaag in elk geval niet meer. Maar mocht je ons moeten waarschuwen, fluit dan maar als een – eens kijken – als een spreeuw. Kun je dat?’
‘Zoals bij het jagen? Tuurlijk.’
‘Ja, precies. Charles, denk je dat je die emmer ook kunt dragen als hij vol water zit?’ Charles had zijn moed weer bijeengeraapt. ‘Ja hoor, dat kan ik best. Ik ben sterk genoeg.’
‘Goed zo. Philippe, ik heb het hout vlak achter die eiken laten liggen, daar aan de rand van die open plek bij de rivieroever. Jij gaat voor ons op de uitkijk staan en als ik fluit, kom je naar ons toe. Als het veilig is gaan we met z’n allen terug naar de rand van de rotswand. Charles en ik klimmen dan naar beneden tot aan de grot en jij dekt ons. Ik blijf voor de ingang zitten en houd Charles in de gaten, die dan verder afdaalt om water te gaan halen. Als hij weer terug is, kun jij naar beneden komen en gaan we de grot in. Of wil je liever hout halen, Charles?’
‘Nee, oom Jean, ik kan het water best halen. Ik kan het echt, ik beloof het.’
‘Ik geloof ook dat je het kunt. Philippe, maak nu het musket maar gereed.’
‘Ik ben klaar.’
‘Vooruit dan.’
Terwijl Jean en Charles tussen de bomen door slopen, hing Philippe het musket over zijn schouder; hij was alert en klaar om te handelen als er gevaar zou zijn.
Na een tijdje hadden de twee de plek bereikt waar de stapel hout lag en Jean gaf Philippe het signaal om bij hen te komen. Philippe haastte zich naar hen toe en ongehinderd begaven ze zich gedrieën naar de bosrand en van daaruit naar de open plek.
Toen ze even halt hielden bij de rand van de rotswand wees Philippe naar het landhuis. ‘Kijk! Rook! Ze steken ons huis in de brand!’
De drie Clavells tuurden geschrokken in de richting van het huis. Donkere rook golfde hemelwaarts.
Jean fluisterde: ‘Nee toch… Wat moeten we nu?’
Charles liet de lege emmer vallen. ‘Maman… Papa… Eline…’
‘Vlug, we moeten haast maken. Als we eenmaal hout en water in de grot hebben, besluiten we wel wat we gaan doen. Schiet op.’
Het drietal liet zich de steile wand af glijden tot aan de ingang van de schuilplaats.
‘Charles, pak het musket. Philippe, trek het bosje opzij zodat ik het hout in de tunnel kan gooien.’
Charles pakte zwijgend het musket op en keek naar de rookkolom.
‘Op dit moment kunnen we niets doen om hen te helpen,’ zei Jean met een knik richting het landhuis. ‘Onze eigen veiligheid is nu het belangrijkste. Jullie vader en moeder zouden willen dat we zorgen dat we veilig zijn.’ Hij verplaatste het gewicht van het hout in zijn armen.
Philippe zette een voet op de richel en de andere op de met stenen en modder bedekte grond vlak onder de ingang, en trok het bosje opzij. Terwijl hij kracht zette, brokkelden de stenen af en hij verloor zijn evenwicht. Philippe deed zijn best om overeind te komen en zijn evenwicht weer te vinden, maar ondertussen raakte zijn hand steeds meer verward in de stekelige takken van het bosje.
‘Au! Mijn hand zit vast!’
Met een wild gebaar trok hij hem eruit. De doornen van het bosje krasten en schuurden over zijn huid. Er welde bloed op uit zijn duim, dat langs zijn arm zijn mouw inliep.
Jean keek hem aan. ‘Dat ziet er pijnlijk uit. Is alles in orde?’
Philippe haalde zijn schouders op. ‘Het ziet er erger uit dan het is.’ Hij klauterde terug naar de ingang en trok het bosje opnieuw opzij. ‘Toe maar, ik heb het goed vast.’
Jean liet het hout in de tunnel vallen, draaide zich om en nam het musket en de emmer van Charles aan. Hij legde ze op de grond en gaf Charles een duwtje de tunnel in. ‘Hup, naar binnen, jij. Ik geef je het musket aan.’
De jongen klauterde naar binnen en pakte het wapen aan.
‘Nu jij, Philippe. Ik houd het bosje voor je opzij.’
Philippe liet het bosje los en keek naar zijn gewonde hand.
‘Eerst de grot in. Als ik wat water heb gehaald doen we iets aan die snee. Ik ga nu, pak jij het musket en dek me.’
Philippe kronkelde zich langs de kei de tunnel in. Hij stak de loop van het musket door de spleet en keek toe terwijl Jean zich de steile oever af liet glijden naar de rivier.
Jean had het water snel gehaald, maar het bleek nog een moeilijke opgave om de emmer zonder knoeien door de opening te krijgen. Philippe slaagde er uiteindelijk in hem van Jean aan te nemen, maar bijna de helft van de inhoud was verloren gegaan.
Jean kroop door de ingang en pakte de emmer. ‘Kom, we gaan naar de binnenruimte, dan kan ik eens naar die snee kijken.’
Hij keek nog eenmaal door de spleet langs de kei naar de rook en liep toen de tunnel door. ‘Zet de kaarsen op de koffer, jongens. Doet het zeer, Philippe?’
‘Niet meer zo erg als toen ik weggleed en mijn hand in het bosje vastzat.’
Jean bekeek Philippes hand. Het was inderdaad een kleine snee die nauwelijks meer bloedde. Maar zijn pink was paars en gezwollen en boog naar rechts.
‘Geen wonder dat je pink zo’n pijn doet. Volgens mij is-ie gebroken.’
Jean draaide Philippes hand om. ‘Verder heb je alleen maar schaafwonden. Ik ga je pink aan je ringvinger vastbinden. Het zal nog wel een paar dagen zeer doen, maar hij zal prima genezen. Ga maar even zitten, dan maak ik vuur en kook ik wat water.’
Jean maakte een vuurtje. Hij goot water in een zwarte pot die tussen het kookgerei in de houten kist zat en wachtte tot het kookte. Philippe zat op het bed en vlak naast hem zat Charles steels naar de gewonde hand te kijken. Toen Jean de wond behandelde trok Charles de deken over zijn hoofd; hij wilde het niet zien.
Philippes gezicht vertrok. ‘Dat doet erg zeer.’
‘Het spijt me. Je moet even volhouden.’ Het water dampte. Jean pakte Philippes hand. ‘Ik ga hem nu schoonmaken.’
Terwijl Philippe zijn pijn verbeet, trok Jean repen stof van een dun laken en bond daar Philippes pink mee aan zijn ringvinger.
Charles was op het bed in slaap gevallen, de deken nog steeds over zijn hoofd. Jean zei Philippe dat hij een beker wijn moest drinken om de pijn te stillen, en al snel dommelde ook hij in.
Jean leunde tegen de harde, koude rotswand en liet zijn ellebogen op zijn knieën rusten. De hangende rotsmassa’s begonnen hem te benauwen. Hij wreef ruw over zijn wenkbrauwen, alsof daarachter de oplossing verborgen zat.
Jean dacht aan de afschuwelijke dingen die zijn vrienden en familie waren aangedaan om hun geloof. Ze waren vermoord omdat ze zich niet tot het katholicisme wilden bekeren, hun kinderen waren ontvoerd om in kloosters te worden opgevoed… De hugenoten werden wel ‘nachtzwervers’ genoemd, omdat ze zich moesten verbergen en vluchten als misdadigers. Hij herinnerde zich nog levendig hoe hij zijn oom wilde bezoeken en zijn boerderij platgebrand en verlaten aantrof. Het was er volledig stil geweest. Hij had alleen het kraken van het grind onder zijn laarzen gehoord toen hij tussen de zwarte, smeulende asresten doorliep. Bij de verkoolde stal had hij een dood paard zien liggen.
Jean draaide zijn hoofd en keek naar zijn neven, die hij liefhad als waren het zijn eigen zoons. Hij herinnerde zich de geboorte van zijn eigen zoon, drie jaar geleden, en tranen welden op in zijn ogen. Hij hoorde weer hoe zijn Dina had geschreeuwd tijdens de bevalling, en de overweldigende stilte daarna. Er klonk geen babygehuil. Verlamd had hij in de hoek van de kamer gestaan, bang om iets te zeggen. Hij zag Dina’s lange blonde vlecht nog over de rand van het bed hangen, nat van het zweet, van de krachtsinspanning die ze had geleverd. Haar blauwe ogen waren geopend, maar ze haalde geen adem meer. Alles leek onder het bloed te zitten. De vroedvrouw wikkelde de kleine baby, een jongetje, in een laken en keek Jean gekweld aan. Ze schudde haar hoofd.
‘Mon Dieu, uw Woord zegt dat ons duidelijk zal worden wat we moeten doen, als we maar naar U luisteren. Ik doe mijn best om naar U te luisteren, Heer. Ik vertrouw erop dat U ons zult tonen wat we moeten doen.’
Jean veegde zijn ogen droog met zijn mouw. Hij liep de smalle tunnel door naar de ingang en wierp een blik over zijn schouder naar Philippe en Charles, die nog steeds lagen te dommelen. Hij wilde kijken of er nu meer rook uit de richting van het huis kwam, of dat het heel misschien minder was geworden. Misschien brandde niet het huis, maar iets anders?
Jean gluurde door de opening. Hij zag geen rook meer. Opgetogen speurde hij zo goed als dat ging vanuit zijn schuilplaats de lucht af, maar hij kon slechts een klein stuk van de hemel zien. Hij kroop door de smalle doorgang, kwam op handen en voeten naar buiten, stond op en veegde het zand van zijn handen terwijl hij de horizon afspeurde. De rookkolom was verdwenen. Er hing alleen een laaghangende wolk in de lucht. Het kon het huis niet geweest zijn.
Jean bleef nog even in de richting van het landhuis staren. Toen draaide hij zich om en wurmde zich weer de grot in. Hij had François beloofd dat hij niet weg zou gaan voor iemand hen kwam halen, maar als er niet snel iemand kwam, moest hij naar het huis om te zien wat er gebeurd was. Wat nu als iedereen weg was, meegenomen – of erger? Dan moest hij zich op eigen gelegenheid met de jongens uit de voeten maken. Hij wist nu niet voldoende om te kunnen beslissen wat het beste was voor de jongens, blijven of vluchten – en daar ging het nu om, wat het beste voor hen was. Hij zou wachten tot de nacht viel en zich in de beschutting van het donker naar buiten wagen.