29
‘Laat Pierre Bovée halen.’ Koning Louis was opgestaan en had zich zojuist aangekleed. Op een buste op zijn kaptafel hing een nieuwe pruik klaar, die hij die middag zou dragen tijdens de jacht. De hovelingen die hem bij het aankleden hadden geassisteerd, stonden in de houding om hem heen in de slaapkamer en keken elkaar vragend aan. Het was stil in de kamer, op het geruis van de lakens na, die door een van de hovelingen van het koninklijke bed werden gehaald.
Louis gaf de koninklijke pruikenmaker te kennen dat hij mocht gaan en schreed naar de deur van zijn kantoor met zijn ochtenddrankje, een kroes geurige, gedistilleerde wijn, nog in de hand. Hij liet een spoor van zoete geurigheid achter zich. Halverwege de kamer bleef hij staan en draaide zich om.
‘Wel?’ Hij staarde zijn bedienden aan. ‘Waarom antwoorden jullie niet? Waar is monsieur Bovée?’
Een van de hovelingen nam een stap vooruit. ‘Als uwe Majesteit mij verlof verleent om te spreken, monsieur Bovée is vorige week op reis gegaan.’
‘Op reis? Dat bevalt me niets.’ De stem van de koning echode door het stille vertrek. ‘Hij had geen toestemming om weg te gaan. Heeft hij om toestemming verzocht?’ De koning keek de kamer rond.
Zijn bedienden ontweken zijn blik. Er heerste een gespannen stilte. Met neergeslagen ogen schudden allen het hoofd, en enkelen mompelden: ‘Nee, uwe Majesteit.’
‘Kan iemand mij zeggen waar monsieur Bovée zonder mijn toestemming naartoe is gegaan?’ De stem van de vorst trilde van woede. Hij sloeg met zijn wandelstok op de vloer. ‘Niemand?’ Met een ruk draaide hij zich om en beende naar de deur. Op onheilspellende toon snauwde hij: ‘Is hij naar Parijs gegaan?’
Dezelfde hoveling die eerder had durven antwoorden maakte een buiging en zei: ‘Non, uwe Majesteit. Ik meen me te herinneren dat monsieur Bovée plotseling weg moest om een persoonlijk probleem af te handelen.’
Voor de deur van zijn kantoor bleef de Zonnekoning staan. Zijn trekken verzachtten. ‘Aha.’ Hij grinnikte. ‘Een persoonlijk probleem, zeg je? Je doelt zeker op een mooie mademoiselle?’
In navolging van hun koning begonnen de bedienden stilletjes te lachen.
‘Zie erop toe dat hij ontboden wordt zodra hij terugkeert.’ De koning liep zijn kantoor in en gebaarde naar zijn dienaren dat ze de deur achter hem moesten sluiten.
De staatssecretaris, Colbert, volgde de vorst zijn kantoor in. ‘Waarom zou uwe Majesteit zich ermee bezighouden waar de een of andere hoveling uithangt?’ vroeg hij. ‘Er zijn vanmorgen belangrijker zaken die onze aandacht vragen.’ Door zijn stugge, gereserveerde manier van doen hing er een ernstige sfeer in het vertrek.
‘Ah! Natuurlijk, u hebt gelijk, monsieur Colbert. Wat bent u toch een vlijtig man. Waar moeten we vandaag naar kijken?’ Louis bleef bij zijn bureau staan en bladerde achteloos een rapport door. ‘Wat staat er in de financiële verslagen? Het gaat goed met de schatkist, nietwaar? De rijksmiddelen zijn de afgelopen tien jaar verdubbeld.’
Gelaten schudde de zaakwaarnemer van de koning het hoofd. ‘Ik wil u nogmaals een dringend verzoek doen, uwe Majesteit. De kosten van de bouw van Versailles zijn flink uit de hand gelopen. Als we nu niets ondernemen, zal de schatkist nog leeg raken van al die statige verblijven, danszalen, zuilengangen en kantoren.’ Hij liep naar het raam. ‘En dan heb ik het nog niet eens over de tuinen – priëlen, kunstmatige grotten, fonteinen, waterspuwers en zelfs sinaasappelbomen, nota bene. Waar houdt het op? Uw tuinen zijn nu al de indrukwekkendste van Europa.’
Louis stak zijn hand omhoog. ‘Ik wens deze discussie niet nog een keer te voeren, Colbert. Je bent een genie in het genereren en beheren van inkomsten. Regel het maar.’ Hij overhandigde de secretaris het rapport. ‘Verder nog iets?’
Colbert keerde de koning de rug toe en haalde diep adem voor hij verder sprak. ‘Ja, uwe Majesteit. Ik heb vernomen dat er, om zo te zeggen, een steeds grotere druk op de hugenoten wordt uitgeoefend. Zolang ze de staat trouw zijn en haar gehoorzamen zijn ze echter een aanwinst voor de handel en de economie. Op dit moment dwingen we hen het land te ontvluchten; ze zijn bang vervolgd te worden of zich gedwongen te moeten bekeren, en dat werkt enkel in ons nadeel.’
‘Waar heb je het over? Wees eens wat duidelijker.’
Aarzelend wendde Colbert zich naar de koning en zei: ‘Sire, we hebben hun ziekenhuizen en scholen gesloten. We hebben hun verboden om als ambtenaar werkzaam te zijn, hun kinderen afgenomen om ze te heropvoeden in kloosters – en nu is bij de laatste raadsvergadering zelfs besloten dat alle gemengde huwelijken per decreet ongeldig worden verklaard, en de kinderen uit die huwelijken onwettig. Wij hebben hier geen enkel voordeel bij.’ Hij zweeg even. ‘In mijn ogen is men deze mensen slecht gezind omdat – ’
‘Omdat wat, Colbert? Vooruit, zeg het dan.’
‘Omdat de hugenoten slimmere zakenlieden zijn dan hun katholieke concurrenten. In steden waar overwegend hugenoten wonen, bloeit de economie.’
‘Zo is het wel genoeg. Er zijn verhalen te over van onze voorvaderen van wie boerderijen door de hugenoten zijn platgebrand. In kerken van dorpen waar hoofdzakelijk hugenoten woonden, werd de hostie ontwijd. Die verhalen liggen ons volk nog vers in het geheugen. De stabiliteit van ons staatsbestuur berust toch op sociale orde? En de sociale orde berust weer op de moraal, en die zal ten onder gaan als ze niet geschraagd wordt door één staatsreligie. Nee, Colbert, je hebt ongelijk. Un roi, une loi, une foi – één koning, één wet, één geloof.’
‘Maar Frankrijk kan niet “één worden” zolang de dragonders dorpen en huizen van de hugenoten blijven verwoesten, zolang protestantse begrafenissen, bruiloften en kerkdiensten verstoord worden door katholieke relschoppers. De dragonders negeren het Edict van Nantes waarin de hugenoten bescherming wordt beloofd, het Edict dat u gehandhaafd hebt. Uwe Majesteit, ik verzoek u dringend deze wantoestand te beëindigen.’
Louis’ gezicht liep rood aan. Hij stond op en sloeg met zijn vuist op tafel. ‘Ik wens niet langer over de hugenoten te spreken! Het is jouw taak om voldoende middelen te genereren zodat deze regering zijn werk kan doen, en níet om de staatsreligie ter discussie te stellen. Laat geloofszaken maar over aan kardinaal De Bérulle en zijn priesters.’ De koning maakte een wuivend gebaar met zijn hand. ‘Je kunt gaan.’
‘Maar, uwe Majesteit…’
‘Ik zei dat je kunt gaan. Ga weg.’
Colbert liep achterwaarts het kantoor uit en maakte onderwijl een buiging.
‘Wacht.’
Colbert bleef staan en keek de vorst aan.
‘Haal mijn correspondentie.’
‘Ja, uwe Majesteit. Ik ben zo direct terug.’
Bewegingsloos zat Louis in zijn stoel. Hij pakte zijn wandelstok, liep naar het raam, trok de zware gordijnen opzij en keek naar de tuinmannen, die beneden aan het werk waren. Als het om de tuinen ging, wist hij dat Colbert gelijk had. De kostbare, geometrisch aangelegde tuinen van Versailles stonden bekend als de mooiste en elegantste in hun soort. Maar hij was niet tevreden. Hij wilde nog altijd meer.
Hij pakte de rand van de zware gordijnstof beet en kneep erin. Maar de hugenoten – wat betreft die doorn in het vlees van Frankrijk had Colbert geen gelijk. Tegen hen moest worden opgetreden.
En Louis kon niet aan de hugenoten denken zonder dat Madeleine hem in gedachten kwam. Hij was er zeker van dat ze hem in de steek had gelaten omdat ze zo vastberaden aan haar protestantse geloof vasthield. Ondanks zijn strijd tegen het protestantse geloof had Louis tot zijn eigen verbazing medelijden met al die families die in de golf van haat werden meegesleurd. De katholieken waren één generatie lang vervolgd, en daarop waren de hugenoten aan de beurt geweest, nu al veertig jaar lang. Waarom konden ze niet gewoon doen alsof ze de katholieke kerk gehoorzaam waren? Een masker opzetten? Ze mochten geloven wat ze wilden, als ze maar trouw aan de kerk zwoeren.
Louis was vastbesloten dat de staat een religieuze eenheid moest worden, maar zijn hart ging uit naar al die mensen binnen zijn koninkrijk die eronder te lijden hadden – en in het bijzonder naar een van hen.
Pierre Bovée stak zijn sleutel in het slot van de deur van zijn vertrek in Versailles. Het was laat, en hij wilde niets liever dan zich op zijn bed laten vallen. Toen hij de sleutel wilde omdraaien gaf de deur mee. Even bleef hij roerloos staan. Hij meende zich stellig te herinneren dat hij de deur op slot had gedaan toen hij vertrok.
De hoveling legde zijn hand op zijn sabel en keek door de kier naar binnen. Het was pikdonker in de kamer.
Toen hij de deur verder openduwde, kraakte die. Hij sloot zijn vingers om het gevest van zijn sabel. Als er binnen iemand was die hem opwachtte, zou hij nu weten dat Pierre was thuisgekomen.
Op het moment dat hij naar binnen stapte sprong er een donkere gestalte van het bed, klaar om tot de aanval over te gaan.
Pierre herkende de silhouet van de man. ‘Vader! Wat doe jij hier?’
‘Ah, Pierre.’ Commandant Bovée liet zijn armen zakken. ‘Ik wist niet wanneer je terug zou komen.’ Hij liep naar de tafel en stak een kaars aan. ‘Goed je te zien, zoon.’ Werktuiglijk gaf hij Pierre een klap op de rug.
‘Ja, nou, fijn je te zien.’ Pierre wierp zijn hoed en handschoenen nonchalant op een stoel en ging op de rand van het bed zitten om zijn laarzen uit te trekken. ‘Ik heb alleen dagen achtereen gereden en zie ernaar uit om weer in mijn eigen bed te slapen.’ De laarzen ploften op de vloer.
‘Natuurlijk. Ik ga terug naar de barakken om bij mijn mannen te slapen.’ Het gezicht van de dragondercommandant vertoonde de brede Bovéeglimlach. ‘Maar goed, toen ik merkte dat je er niet was, dacht ik zo dat ik evengoed van je matras gebruik kon maken. En omdat je zo vriendelijk bent geweest me de sleutel te geven…’
‘De deur zat trouwens niet op slot.’
‘Dan ben ik zeker vergeten hem op slot te doen toen ik naar bed ging. Het spijt me.’
Pierre keek hem onderzoekend aan. Zijn vader had zich altijd afstandelijk en onverschillig jegens hem opgesteld. Waarom was hij nu ineens zo attent?
‘Het maakt niet uit. Ik schrok er alleen van.’ Met een hoofdknik gebaarde Pierre naar de bank. ‘Als je wilt, mag je het bed wel nemen, dan ga ik daar liggen.’
Pierre keek hoe zijn vader zijn kleren bij elkaar raapte. Misschien werd de commandant wat weekhartig nu hij ouder werd. Misschien had hij spijt gekregen dat hij niet met Pierres moeder was getrouwd en hen beiden daardoor tot een zwaar leven had veroordeeld. Of wilde hij de band met zijn zoon aanhalen, zodat hij er met recht over kon opscheppen dat Pierre almaar hoger op de maatschappelijke ladder klom. Pierre rekte zich uit en wreef over zijn pijnlijke schouders. Het zou ook kunnen dat zijn beweegredenen minder vriendelijk waren – probeerde hij erachter te komen hoe het precies zat tussen Pierre en Madeleine Clavell?
‘Merci, maar ik ga bij mijn mannen slapen.’
Dat was een opluchting. Pierre wilde liever geen vragen hoeven beantwoorden over waar hij was geweest.
‘Zeg, waar heb je trouwens uitgehangen? Had je een opdracht van de koning?’
‘Dat zou je kunnen zeggen.’ Pierre begon zijn kussen op te schudden om zijn vader niet aan te hoeven kijken.
‘En je hebt dagenlang gereden?’
‘Ja.’
‘Aha, ik snap het al. Geen zin om te praten, hm?’
‘Ik ben doodop. Ik heb dagen achtereen in het zadel gezeten.’
‘Nou, ik begrijp ’t. Ik weet hoe dat voelt.’ Commandant Bovée trok zijn laarzen aan, zette zijn slappe dragonderbaret op en propte zijn overige bezittingen in zijn plunjezak. Hij zwaaide de tas over zijn schouder. Daarna bleef hij staan en keek naar Pierre. ‘Ik heb trouwens gehoord dat er zich een aantal interessante ontwikkelingen hebben voorgedaan; ik vroeg me af of je de andere hovelingen er misschien over hebt horen kletsen.’
‘En wat voor ontwikkelingen mogen dat dan wel zijn?’ Pierre trok zijn uniformjas uit en liet het kleine beetje water dat nog in de lampetkan zat in de waskom druppelen.
‘Het spijt me, zoon. Ik wist niet dat je vannacht terug zou komen.’
Zuchtend doopte Pierre zijn handdoek in het plasje water en bevochtigde zijn gezicht ermee. ‘Als jij er niet was geweest had er waarschijnlijk helemaal geen water in die kan gezeten.’
‘Een paar weken geleden ben ik even langsgewipt bij de Filles de Sainte-Marie in Visitandines. Blijkt er een klein hugenotenmeisje ontvoerd te zijn, dat ik heb gered en daar had ondergebracht.’ Commandant Bovée keek zijn zoon doordringend aan. ‘Daar heb je niet toevallig iets over gehoord?’
Pierre gooide de handdoek op de wastafel. Hij voelde de paniek door zijn lijf razen. Traag ging hij op bed liggen en hij haalde diep adem. ‘Hmm – wat heerlijk om hier weer te kunnen liggen.’ Hij sloeg zijn benen over elkaar en legde zijn handen in zijn nek. ‘Hoe zou ik daar nu iets over gehoord moeten hebben? Wat interesseert het mij nu wat voor avonturen het een of andere hugenotenmeisje allemaal meemaakt? Bovendien ben ik op dit moment even niet in de stemming voor gesprekken over intriges en zo.’
‘Natuurlijk. Ik vertrek pas over een week weer. Ik zie je morgenochtend wel.’
‘Ja, maar niet te vroeg alsjeblieft, ik wil zolang mogelijk uitslapen.’ Pierre sloot zijn ogen en hoopte dat zijn vader de kloppende ader in zijn hals niet zou zien.
‘Slaap wel. Goedenacht, zoon.’
‘Goedenacht.’ Pierre stond op en liep naar de deur om die achter zijn vader op slot te doen.
Zoon. Pierre vertrouwde het niet, maar hij was te moe om er lang bij stil te staan. Hij trok zijn broek uit, liet zich op het bed vallen en lag vrijwel direct te snurken.
In zijn dromen hoorde Pierre een donderend gebonk. Traag zwom hij door de mistige droombeelden naar boven en hij kreunde toen het tot hem doordrong dat er iemand voor de deur stond. Gedesoriënteerd kroop hij het bed uit en mompelde in zichzelf: ‘Ik heb toch gezegd dat ik wilde uitslapen vanochtend.’
Hij trok de deur met zo’n wilde zwaai open dat die tegen de muur sloeg. ‘Ik heb toch…’
Niet zijn vader stond in de gang, maar een page, die Pierre verwonderd aankeek. ‘De koning wenst u onmiddellijk te spreken.’
Pierre haalde zijn hand door zijn lange, warrige haardos en streek plukken ervan uit zijn slaperige ogen. ‘Wat… Wat heeft dit te betekenen? Ik heb geen dienst vandaag.’
‘De koning heeft de afgelopen week iedere ochtend naar u gevraagd. Het heeft hem ontstemd dat u zonder zijn toestemming vertrokken bent en hij wenst u direct te spreken.’ De jongen verplaatste zijn gewicht van de ene voet op de andere. ‘Wat kan ik zijne Majesteit zeggen?’
‘Ik moet me eerst even opfrissen.’ Pierre wist dat hij zich niet in de nabijheid van de koning moest wagen als hij zijn toilet niet had gemaakt. Gehaast pakte hij de lege lampetkan van de wastafel en gaf hem aan de page. ‘Ga vers water voor me halen en kom me helpen. Gauw.’
‘Oui, monsieur. Ik zal snel terugkomen.’ De page snelde met de kan in zijn handen de gang door; zijn schoenen klikten op de zwart-witte tegels.
Brommend trok Pierre zijn kleerkast open. Hij ging met zijn hand de kleding langs en haalde er een stel kleren uit waarin hij met goed fatsoen de ochtendrituelen van de koning kon bijwonen. Daarna ging hij op de rand van het bed zitten en leunde voorover met zijn ellebogen op zijn knieën, zijn hoofd in zijn handen. ‘Het voelt alsof ik flink gedronken heb,’ mompelde hij in zichzelf.
‘Mijnheer?’ De page stond al in de deuropening met een volle kan water. Hij morste wat druppels op de vloer.
‘Kom verder, kom binnen. Giet het water in de waskom.’ Pierre gaf de jongen zijn uniformjas. ‘Maak de knopen los.’
De page ging aan de slag. Pierre waste zich gehaast. Hij trok zijn hofkleding aan, liep met de page naar buiten en stuurde hem weg. Toen hij de deur achter zich dichttrok deed hij hem met zorg op slot. Vervolgens begaf hij zich op een drafje naar de vertrekken van de koning.
Hij wist dat hij moest kalmeren. Voor hij het wachtvertrek binnenging om zich bij de andere hovelingen te voegen bleef hij even staan, haalde diep adem en zette zijn pruik recht.
Toen hij binnenkwam klopten de andere hovelingen Pierre vriendschappelijk op zijn rug. Ze knepen in zijn schouders terwijl hij tussen hen door naar het kantoor van de koning liep. ‘Kijk eens wie we daar hebben!’ ‘De koning heeft naar je gevraagd.’ ‘Je kunt maar beter je verhaal klaar hebben.’
Hij beantwoordde hun begroetingen met een brede grijns.
De wachten die voor het kantoor stonden openden de deur voor hem. Pierre knikte tegen hen en zag vervolgens de koning en Colbert aan de overzijde van het vertrek over Louis’ bureau gebogen staan. Colbert ging rechtop staan om Pierre te begroeten. Hij had een groot, in leer gebonden boek in zijn handen.
Louis gebaarde naar Pierre dat hij dichterbij moest komen. ‘Ah, Pierre. Eindelijk ben je weer terug.’ Op samenzweerderige toon zei hij: ‘Ik begrijp dat je wat “persoonlijke zaken” moest afhandelen?’
‘Oui, uwe Majesteit. Vergeeft u mij alstublieft dat ik zo gehaast vertrokken ben zonder u eerst om toestemming te vragen. Een dame stuurde mij een dringend bericht, en ik – ’
‘Wat heb ik je gezegd, Colbert? Ik dacht al dat er een vrouw in het spel was. Het is je vergeven.’ Met een achteloos gebaar veegde Louis de verontschuldiging van tafel. ‘Aanvankelijk was ik ontsteld, omdat ik dacht dat je zonder verlof naar Parijs was gegaan.’ Hij glimlachte. ‘Maar goed, als je dringend ontboden wordt – nu ja, dan moet je gaan, niet?’ De koning grijnsde wellustig naar Pierre.
Zou de koning weten dat hij Madeleine had gesproken? Maar hoe zou hij daarvan op de hoogte kunnen zijn? Verstrooid trachtte Pierre zijn gedachten op een rijtje te zetten. Rustig. Voor zover de koning weet is er geen enkel verband tussen Madeleine en mij.
Hij besloot in de vermoedens van de koning mee te gaan. ‘Tja, wat moet men doen, als men ontboden wordt door een schone dame – en haar echtgenoot er niet is?’
‘Een afwezige echtgenoot? Aha, dus dat was de hoge nood?’ De koning bulderde van het lachen. ‘Maar genoeg over je amoureuze escapades. Ik wilde je iets vragen.’
‘Ik sta immer tot uw dienst.’
‘Herinner jij je de schone Madeleine Clavell nog, die je een paar jaar geleden naar het diner in het Grote Trianon hebt geëscorteerd?’
Pierre wist dat hij zich op glad ijs begaf, maar besloot onmiddellijk dat hij argwaan zou wekken als hij eromheen draaide. ‘Oui, uwe Majesteit. Zo’n vrouw vergeet men niet licht. En als ik het me wel herinner, had zij in het bijzonder uw belangstelling gewekt. Ik kan het u niet kwalijk nemen – ’
‘Een eerste liefde, uit mijn jeugdjaren, meer niet. Haar familie is echter een aanhoudende bron van irritatie voor me. Ze is hugenote.’
‘Zoiets vermoedde ik toen al.’ Pierre schraapte zijn keel. ‘Maar waarom houdt u zich nog met haar bezig, sire? Ik heb haar sindsdien niet meer aan het hof gezien.’
‘Nee, en dat is nu precies waar ik naartoe wil. Ze is verdwenen, en haar dochter ook. Haar man heb ik tewerkgesteld op een galeischip, en als hij nog leeft, is hij zeer te beklagen.’ Louis ordende de papieren op zijn bureau. ‘Je vader heeft me laten weten dat iemand Madeleines dochter heeft ontvoerd uit het klooster van de Filles de Sainte-Marie in Visitandines, waar ik haar had laten onderbrengen om te worden heropgevoed en verzorgd. Vervolgens heb ik een zoektocht laten ondernemen om Madeleine te vinden, maar ze is nergens te bekennen.’ Plotseling keek de koning op naar Pierre. ‘Jij weet hier niet toevallig iets van?’
Zijn vader zat hierachter.
Pierre begon te lachen. ‘Waarom zou ik mezelf in de problemen brengen door met een getrouwde hugenote om te gaan – ook al is ze dan adembenemend mooi? Ik kan elke vrouw aan uw befaamde hof krijgen, elke vrouw die ik maar wil.’ Pierre maakte een buiging. ‘Mits u uw toestemming geeft, natuurlijk.’
‘Eh, ja. Precies.’ Koning Louis stond op. ‘Wel, aangezien jij weet hoe ze eruitziet en een avond met haar hebt doorgebracht, heb ik een opdracht voor je.’
‘Sire?’
‘Ik wil dat je gaat uitzoeken wat er met haar is gebeurd. Ik heb het landgoed van haar familie, ten zuiden van Grenoble, laten verwoesten en zoals ik al zei haar man als galeislaaf tewerkgesteld.’
Pierre knikte en dacht even na. ‘Misschien moet ik daar dan beginnen, bij de galeien. Wellicht weet haar man waar ze is. Ik kan hem ondervragen.’
‘Misschien – als hij nog leeft.’ Louis keek Colbert aan. ‘Breng Pierre de registers van de galeien.’
‘Maar uwe Majesteit, er staan honderden namen in dat archief. Het zou weken kunnen duren voor we zijn naam gevonden hebben.’
‘Op hoeveel marineschepen zijn er op dit moment galeislaven aan het werk?’
‘Veertig, uwe Majesteit.’
‘Het moet toch te doen zijn om de registers van die schepen binnen afzienbare tijd door te nemen.’
‘Maar er zijn ook galeislaven op handelsschepen tewerkgesteld. Die slaven komen in geen enkel archief voor, en de handelsschepen liggen verspreid over alle havens in Frankrijk.’
‘En hoe zit het met gevangenen die rechtstreeks vanuit de Bastille naar de galeien zijn overgebracht? Worden die in een apart register opgetekend?’
‘Oui, die staan in de registers van de Bastille.’
‘In dat geval hebben we geluk. François Clavell is rechtstreeks vanuit de Bastille naar de galeien overgebracht. Zijn “benoeming” zou in die documenten moeten voorkomen, non?’
Colbert zuchtte. Hij wist dat hij maar beter niet verder met de koning in discussie kon gaan. ‘Ik zal er direct voor zorgen.’ Toen keek hij Pierre met een speelse glimlach aan. ‘Dus monsieur Bovée heeft dan toch toestemming van uwe Majesteit om naar Parijs af te reizen, maar ditmaal voor zaken?’
Louis lachte. ‘Zeker.’
Vol ongeloof hoorde Pierre het gesprek aan. Was dit een bedekte toespeling zoals men die aan het hof gewoon was, en meer niet? Of was het een val? Als het geen val was, was het te mooi om waar te zijn: nu had hij officieel opdracht van de koning om juist de geheime missie uit te voeren die Madeleine hem had gegeven. Pierre liep het kantoor van de koning weer uit, verbaasd over het stomme geluk dat hem ten deel was gevallen.