17
Madeleine schrok wakker toen de koets met een schok tot stilstand kwam. Ze hoorde de stem van Jean, die zijn paard naast de koets halt liet houden.
‘Verderop zit een handvol dragonders.’ Hij stak zijn hoofd door het raampje de koets in. ‘Philippe!’
Philippe wreef in zijn ogen en ging rechtop zitten.
‘Pak je pijl en boog en kom mee.’
Madeleine legde haar hand op de schouder van haar zoon en wilde protesteren, maar Jean gaf haar geen kans.
‘Ik heb geen tijd om het uit te leggen,’ zei hij kortaf. ‘Armond en Philippe moeten met me meekomen. De dragonders hebben een gezin gevangengenomen – ze gaan ze verhangen. Blijf hier tot we terug zijn.’
Philippe maakte zich los uit de greep van zijn moeder, pakte de boog en de pijlkoker en voor Madeleine hem kon tegenhouden sprong hij de koets uit, achter op Jeans paard. Armond kwam naar hen toe gereden en gedrieën galoppeerden ze de weg op.
Madeleine keek haar moeder aan en bedekte haar gezicht met haar handen. ‘Ach, komt er dan nooit een eind aan?’
Toen ze het ravijn genaderd waren, stak Jean zijn hand omhoog ten teken dat ze halt moesten houden. Hij gebaarde dat ze stil moesten zijn. Behoedzaam kropen ze naar de rand en keken eroverheen. Aan de tak van een oude eik bungelde een touw met een lus, waar bij het licht van het kampvuur angstaanjagende schaduwen omheen vielen. Drie dragonders zaten rond het vuur gehurkt en een vierde, die vlak bij hen op wacht stond, keek weg van het vuur. Tegenover de soldaten, aan de andere kant van het kampvuur, zaten een jonge man, een vrouw en een jongen die acht of negen jaar oud moest zijn bijeengekropen.
Fluisterend gaf Jean instructies. ‘Armond, ga naar de overkant van het ravijn. Als ik het signaal geef – de roep van een uil – schiet je de wacht neer.’
Armond knikte.
‘Zodra je geschoten hebt, herlaad je je geweer. Ondertussen schiet ik die linker neer, die het vuur aan het opstoken is.’ Jean tikte Philippe op zijn schouder. ‘Tegelijkertijd schiet jij de man naast hem neer met je pijl en boog. Armond, ondertussen heb jij je geweer herladen en kun je de laatste te grazen nemen.’ Jean keek zijn kleine leger aan. ‘Begrijpen jullie het?’
‘Ja, oom.’
‘Goed zo, jongen. Armond?’
‘Oui, monsieur.’
Jean voelde of zijn mes nog achter zijn riem zat en nam zijn musket van zijn rug. ‘Oké, snel, Armond!’ fluisterde hij.
Armond dook ineen achter de bosjes en begaf zich naar de overkant van het ravijn.
‘Philippe, leg je boog aan. Goed mikken, jongen.’
‘Ik ben bang. Mijn handen trillen.’
‘Die van mij ook.’ Jean liet zijn trillende hand aan Philippe zien. ‘Maar onthoud dit, moedige kleine man: ware moed betekent niet dat je niet bang mag zijn. Ware moed betekent dat je het goede doet, ook al ben je bang.’ Hij klopte de jongen zachtjes op zijn schouder.
Philippe knielde op één been, trok voorzichtig een pijl uit zijn koker en legde aan.
Jean keek naar de wacht. Armond zou nu wel op zijn post zitten, klaar om te vuren. Op het moment dat de dragonder zijn vuursteengeweer onoplettend tegen een boom zette, gaf Jean het signaal.
De harde knal van Armonds musket weerklonk door het bos en de wacht sloeg tegen de boom.
‘Nu!’
De andere soldaten schrokken op en kwamen gehaast overeind, maar voor ze hun geweren konden pakken schoten Jean en Philippe tegelijk – Jean raakte zijn soldaat in de buikstreek en Philippes pijl doorboorde de nek van de dragonder op wie hij mikte. Verrast, doordat ze van meerdere kanten werden aangevallen, wankelden de dragonders verward rond en vielen neer.
Armond vuurde een tweede maal, maar miste. De overgebleven soldaat rende naar de bomen om dekking te zoeken. Armond sprong het ravijn in en rende achter hem aan. Alsof het een knuppel was, zwaaide hij zijn musket rond boven zijn hoofd en nog voor de soldaat het bos in kon duiken was hij bij hem en haalde hij flink uit met de kolf van zijn musket, waardoor de schedel van de man openbarstte.
Jean en Philippe sprongen naar beneden en renden naar het angstige gezinnetje.
‘Het is in orde. Jullie zijn veilig.’ Jean keek om zich heen. ‘Waren er nog meer dragonders bij dit groepje?’
‘Non, monsieur,’ antwoordde de vader en alle drie schudden ze hun hoofd. ‘U hebt hen allemaal gepakt.’
Jean haalde diep adem en liet zijn musket bij zijn voet op de grond rusten. ‘Protestant of katholiek?’
‘Hugenoten.’
‘Dat zijn wij ook.’ Jean begon hun boeien los te maken. ‘Waar komen jullie vandaan?’
De vader nam zijn zoon op de arm en trok zijn vrouw dicht tegen zich aan. ‘Grenoble, monsieur. En u?’
‘Wij horen bij de familie Clavell.’ Jean haalde het touw met de galgenlus van de tak en rolde het op. ‘De dragonders hebben ons huis afgebrand en enkele van onze familieleden gevangen genomen. We zijn op weg naar Genève.’
‘Ah, oui. Monsieur Clavell is onze seigneur. Een goed man.’ De jonge vader nam zijn zoon van de ene arm op de andere en zette hem toen op de grond. ‘Ik ben David L’Atrec. Dit zijn mijn vrouw Angelina en mijn zoon Eugène.’ Met zijn hoofd gebaarde hij in de richting van de vermoorde soldaten. ‘Dat moeten een paar van de soldaten zijn geweest die uw huis hebben platgebrand. We hoorden ze erom lachen.’ Hij keek omlaag, naar zijn handen.
Jean hield op met het oprollen van het touw. ‘Wat hebt u nog meer gehoord? Hebben ze gezegd waar ze monsieur Clavell heen brengen?’
‘Oui, monsieur. Naar Parijs.’
‘En het kind? Hebt u hen iets horen zeggen over de plaats waar het meisje heen werd gebracht?’
‘Non. Alleen dat de commandant haar heeft meegenomen.’
‘Dat was dan vast commandant Bovée.’ Jean sprak de gehate naam mompelend uit.
Hij keek om zich heen, naar de lichamen van de dragonders. Hij had opnieuw een mens van het leven beroofd, en dit keer had het hem aanzienlijk minder moeite gekost. Zou het dan zo gaan? Zou het meest afschuwelijke geweld je gemakkelijker afgaan naarmate je het vaker beging, tot je gevoel zo afgestompt was dat de misdaad je in het geheel niet meer dwarszat?
Hij zag Philippe aangeslagen naar de lichamen staren en zijn gezicht vertrok.
Jean liep naar hem toe, sloeg een arm om Philippes schouder en wendde zich tot het groepje om hem heen. ‘Ik denk dat we deze erbarmelijke menselijke exemplaren toch maar een soort begrafenis moeten geven.’
Op dat moment kreunde de soldaat die Armond met zijn musket had geslagen.
Armond hief zijn wapen om hem opnieuw te slaan. ‘Wat krijgen we nou? Hebben we er een in leven gelaten?’
‘Nee, wacht!’ Jean knielde bij de soldaat en trok hem op aan de revers van zijn jas. Het bloed uit zijn hoofdwond was als een rood lint langs zijn nek op zijn rood-blauwe uniform gelopen. ‘Misschien wil je ons vertellen waar commandant Bovée ons kleine meisje naartoe brengt.’ Hij schudde de versufte soldaat heen en weer. ‘Nou?’
De soldaat vertrok zijn mond en spoog Jean in het gezicht.
Trillend van woede stond Jean op en trok de man met zich mee omhoog. Het witte, schuimachtige speeksel droop over zijn wang. Hij liet de jas van de soldaat los, waardoor die op de grond viel en veegde zijn gezicht af met de rug van zijn hand. De dragonder lag in het zand en betastte kreunend zijn hoofd.
Jean stapte over de gewonde soldaat heen. De wond bloedde hevig en de dragonder had opnieuw half het bewustzijn verloren. ‘Kom, we begraven zijn kameraden. Laat deze hier maar liggen en zijn lot overpeinzen.’
De drie mannen en een zwijgende Philippe togen aan het werk. Ze veegden bladeren opzij en haalden stenen weg om een ondiep graf te kunnen graven.
‘Er ligt een schop op mijn kar.’
David duwde zijn vrouw en zoon zachtjes in de richting van hun kar, die langs de rand van de open plek stond. Hij liet ze op het bankje plaatsnemen en de moeder trok haar zoon, die het tafereel verbaasd gadesloeg, dicht tegen zich aan. David trok wat schoppen onder een paar juten zakken weg, die achterop de kar lagen.
Het duurde niet lang voor de lichamen begraven waren. Jean kwam overeind terwijl ze de laatste schep zand op het haastig gegraven graf wierpen en veegde zijn voorhoofd af. ‘Monsieur L’Atrec, u en uw gezin kunnen met ons meerijden naar de Rhône, als u die richting uit moet.’
David leunde op zijn schop en schudde het hoofd. ‘Onze jongste zoon is nog bij familie van mijn vrouw in Grenoble. We hebben familie bezocht op het platteland en waren juist op weg naar huis toen die dragonders ons overvielen. Ze dachten een verzetje te hebben.’ Hij gooide een steen op de aardhoop en raapte daarna een van de musketten van de dragonders van de grond. ‘Een wapen kunnen we wel gebruiken. Mogen we er een meenemen?’
‘Natuurlijk. Armond, help hen met hun paarden.’ Jean wenkte Philippe. ‘Ga onze paarden halen. We moeten terug naar je moeder.’ Philippe knikte en rende weg.
David pakte Jean bij zijn schouders en omarmde hem. ‘U hebt ons leven gered. Hoe kunnen we u ooit bedanken?’
‘Dat is niet nodig. Ik weet zeker dat u precies hetzelfde gedaan zou hebben. Misschien komen we elkaar nog eens tegen. God zij met u.’
Jeans paard draafde onbereden langszij met de koets mee. Hij zat tegenover Madeleine en Elisabeth in de koets. De vrouwen luisterden aandachtig naar zijn akelige verhaal van de hinderlaag. Philippe zat naast zijn oom met zijn boog op schoot; zijn ogen stonden somber. De pijlkoker had hij van zijn rug voor zijn borst getrokken.
Charles zat gespannen op het bankje naast zijn grootmoeder in de hoek van de wagen en straalde van opwinding. ‘Heb je een dragonder gepakt, Philippe? Heb je er een vermoord?’
‘Stil, Charles.’ Madeleine bracht haar hand door de kleine ruimte waarin iedereen dicht opeengepakt zat naar Philippes knie. ‘Mijn moedige Philippe.’
Philippe staarde zijn moeder aan, zijn ogen vol tranen die maar niet wilden vloeien.
‘Jongen, je hebt gedaan wat je moest doen. Je hebt voorkomen dat er onschuldige mensen van het leven werden beroofd.’ Ze trok hem naast zich en fluisterde zachtjes in zijn oor terwijl ze hem in haar armen wiegde. ‘Het doet me verdriet dat het nu juist jouw oog is geweest dat moest richten en jouw arm die de pees moest aantrekken – maar ik ben trots op je, ik ben ontzettend trots omdat je zo moedig bent geweest.’
Behalve het gerammel van de koetswielen op de hobbelige weg en het geklepper van de hoeven viel er gedurende enkele minuten niets te horen in de koets. Philippe drukte zijn hoofd tegen Madeleines armen en huilde zachtjes.
Charles keek vragend van hem naar zijn moeder. Hij voelde dat er iets in zijn broer was veranderd. ‘Philippe?’
Philippe antwoordde niet. Hij keek zijn moeder aan. ‘Ik wil slapen.’ Hij ging weer naast zijn oom zitten en gebruikte zijn pijlkoker als kussen.
Madeleine klopte zachtjes op Jeans knie. ‘Probeer jij ook wat te slapen. Dan kun je Henri of Armond over een paar uur aflossen.’ Ze keek hoe de twee, oom en neef, zich in een verkrampte houding installeerden om te gaan slapen.
Slaap maar, lievelingen, slaap en begraaf de verschrikkelijke gebeurtenissen die jullie de afgelopen dagen hebben moeten meemaken. Jullie moeten nieuwe kracht opdoen.