18

 

 

 

Het zwarte water kolkte rond de twee kleine boten die de overgebleven leden van de familie Clavell en hun bedienden naar de overkant van het meer van Genève brachten. Madeleine keek hoe haar geliefde land haar langzaam ontglipte en in de verte verdween. Ze vroeg zich af of ze er ooit nog weer zou terugkeren. Haar twee zoons, die aan weerszijden van haar stonden, trok ze tegen zich aan. Haar moeder stond vlak bij haar en Jean achter hen. Henri en de bedienden zaten dicht opeengepakt in het tweede bootje. Er was niets te horen dan het geklots van het water.

Madeleine werd gekweld door vragen en onzekerheden. Als je wordt weggerukt uit je vaderland, weg van de heuvels en de bomen en rivieren waar je je thuis, je leven hebt opgebouwd, je gezin hebt grootgebracht – waar moet je dan naartoe? Als er een scheur ontstaat in het tapijt van je leven, een tapijt dat je door de jaren heen met draden van gelach en van tranen geweven hebt, met welke lap stof kun je het dan herstellen?

Antwoorden had ze niet, alleen maar vragen. Ze was opgelucht omdat haar moederinstinct sterker was gebleken dan alle andere mogelijke drijfveren, zelfs sterker dan de angst om François en haar thuis te verliezen. Toch voelde ze zich schuldig omdat ze François en Eline nu in de steek liet, ook al wist ze dat ze niets voor hen kon doen.

Ze trok haar jongens nog dichter naar zich toe. Hen moest ze beschermen, dat was het enige waar ze nog zeker van was.

Haar hele leven lang had Madeleine verhalen gehoord over martelaren die hun leven voor hun geloof hadden gegeven, maar nu was haar eigen familie plotseling die rol toebedeeld. Ze had er niet voor gekozen en ze wilde die rol niet. Maar wat deed dat er eigenlijk nog toe? Ze was haar man kwijt, haar dochter, haar land.

Toch wist ze dat ze geen keus had. Het diepe geloof en het gedachtegoed van haar familie hielden haar in de houdgreep en dwongen haar door te zetten. Ze kon alleen maar bidden dat Louis genadig voor François zou zijn en dat Eline het goed zou hebben in het klooster.

Ze onderdrukte een snik.

Jean raakte haar schouder aan. ‘Madeleine? Gaat het?’

Ze klopte zachtjes op zijn hand. ‘Ja. Nee. Ik weet het niet. Hoe kan ik die vraag nu beantwoorden?’ Ze draaide zich om en keek hem onderzoekend aan. Hij leek zo sterk op François.

‘Mijn man ben ik kwijt, en mijn dochter. Dankzij jou heb ik in elk geval mijn zoons nog. Ik kan werkelijk niet zeggen of het gaat of niet. Ik begrijp niet hoe het heeft kunnen gebeuren dat onze familie in de maalstroom van deze roerige tijden is meegesleept.’ Madeleine zweeg even en veegde haar tranen weg met de zoom van haar mantel. ‘Maar ik weet dat God ons kan verlossen. Op Hem moeten we vertrouwen.’ Ze rilde en trok haar mantel dichter om zich heen.

François, o, François, houd alsjeblieft vol. Ik zal op je wachten. Kom alsjeblieft naar ons toe.

Aan de horizon doemden de bergen van Zwitserland op.

 

François opende zijn ogen en keek om zich heen. De geur van zijn ongewassen lichaam maakte hem misselijk. Het bloed op zijn polsen was opgedroogd en op het grove touw gestold. Hij draaide zijn handen een beetje. De pijn was ondraaglijk, maar hij wilde voorkomen dat het touw in zijn huid vast kwam te zitten; zijn polsen vertoonden al tekenen van een infectie.

Langzaam drong het tot hem door dat hij vastgeketend lag op een binnenplaats die omringd werd door cellen. Ratten renden af en aan en dronken van het smerige water dat in de spleten tussen de keien stond.

Een pezige oude man in de cel vlak bij hem gluurde tussen de tralies door. Hij haalde piepend adem. ‘Aha. Ben je wakker?’

François keek op naar de oude man. ‘Waar ben ik?’

‘Nou, jongen, je bevindt je in de privégevangenis van de koning. La Prise de la Bastille.’ De lach van de man ging al snel over in een hoestbui die hem buiten adem deed raken. Hij hapte naar lucht.

François probeerde van houding te veranderen en ontdekte dat zijn enkels geboeid waren. Hij liet zijn hoofd op zijn knieën rusten en dacht aan Madeleine, Eline en zijn zoons. Vlucht, Madeleine, vlucht! Neem onze zoons mee en vlucht.

Telkens wanneer hij zijn ogen sloot, zag hij weer voor zich hoe Elines haar wapperde in de wind toen commandant Bovée met haar wegreed. Het lukte François niet de woorden voor een gebed te vinden. O Heer, o Heer, o Heer, was het enige wat zijn vertroebelde geest kon voortbrengen.

Er zwol een rommelend geluid aan vanuit het hart van de gevangenis, dat zijn weg naar boven vond door het trapgat vlak bij de plek waar François zat vastgebonden. Hij keek op naar de oude man die tegen de tralies leunde. ‘Wat gebeurt er? Wat is er aan de hand?’

De man knikte naar de openstaande deur bij het trapgat. ‘De wachten komen zo met ons eten. Wanneer ze denken dat het etenstijd is, beginnen de gevangenen herrie te maken.’

François wist dat zijn lotgenoot een ontwikkeld man moest zijn, ook al bood hij dan een verwilderde aanblik. Alleen mensen van stand werden in de Bastille opgesloten, gewoonlijk omdat ze de koning op de een of andere manier beledigd hadden. ‘Waarom zit je hier?’

‘Verraad. Ik bezit een scheepsvloot, en het beleid van de koning had een negatieve invloed op mijn handel. Toen ik te kennen gaf wat ik daarvan vond, nam de koning wraak door mijn schepen te vorderen voor de marine.’ Zijn vlassige grijze haar viel over zijn gezicht. Met een zacht, rochelend gefluister voegde hij eraan toe: ‘En ik ben hugenoot.’

François knikte. ‘Ik ook.’

‘Het zal je hier een stuk beter vergaan als de wachten daar niet achter komen. Wat voor misdaad heb je begaan, jongen?’

François lachte bitter. ‘Behalve dat ik hugenoot ben? De koning en ik houden van dezelfde vrouw – die ook nog eens mijn echtgenote is.’

De oude man begon te lachen, waarna hij weer naar adem hapte. ‘Nee toch! Oui, de vrouwen van de koning moet je met rust laten.’ Hij keek François doordringend aan. ‘Dus jij hebt een schone dame van de koning weggekaapt? Dan moet je me toch eens vertellen hoe je heet.’

Hoofdschuddend zei François: ‘Ik heet François Clavell, en het is een lang en ingewikkeld verhaal.’

‘François Clavell, François Clavell, beroofde de koning van zijn mademoiselle.’ De oude man begon steeds harder te lachen om zijn geïmproviseerde rijmpje. Opeens bracht hij zijn scheefgegroeide vinger naar zijn lippen. ‘Sst. Daar komen de wachten.’

De wachten kwamen de trap af met grote dienbladen vol eten en vaten met drinken. François had al gehoord dat de omstandigheden in de gevangenis van de koning verrassend humaan waren.

Toen ze bij François kwamen, begonnen de wachten hem te tarten. ‘Ha! Dus dit is de nieuwe gevangene. En, bevalt uw verblijf tot op heden?’

François gaf geen antwoord.

‘O? Dit is een stille.’ Het hoofd van de wachten pakte de kettingen om zijn enkels en maakte ze los. ‘Nou, dat komt dan goed uit. De koning wil hem spreken.’

François stamelde: ‘De… de koning? Koning Louis?’

‘Zo, heb je nu ineens je tong gevonden?’ De wacht rukte François omhoog en duwde hem richting de trap. ‘Ja, koning Louis. Hoezo, ken je nog een andere koning dan? Je zult wel een belangrijk man zijn. Niemand mag zo snel op audiëntie bij de koning als jij.’

De wachten maakten François’ boeien los.

De oude heer riep hem na: ‘Moge God u genadig zijn, François Clavell.’

De wachten troonden hem mee de trap op en een gang door, naar een klein vertrek. Een van de wachten, een gedrongen man met een dikke zwarte snor, duwde hem naar een wastafel waar een kan met water en een waskom op stonden. Naast de wastafel hing een handdoek. ‘Ga je smerige lichaam wassen. De koning verdraagt de stank van ongewassen lichamen niet.’

François kreunde toen ze het touw rond zijn polsen lossneden en wegtrokken.

Dezelfde wacht trok een kledingkast open die tegen de achterste wand stond en haalde er schone kleren uit. ‘Hier, trek dit aan als je je gewassen hebt.’ Hij zette een blikje balsem op de wastafel. Zijn toon werd milder. ‘Misschien biedt dit enige verlichting voor de schaafwonden van het touw.’

François keek hem in de ogen; de blik van de soldaat was nog even strak als daarvoor. ‘Merci.’

Toen hij zich zo goed en zo kwaad als het ging had opgefrist met het water uit de kan, leidden ze hem een gang door, naar een schaars versierd maar toch chic vertrek, en duwden hem op een bank die langs de wand stond. Aan weerszijden van een deur aan de andere kant van de ruimte stonden twee wachten en in het midden van het vertrek stond een grote, sierlijke stoel.

François was alle besef van tijd kwijt, maar toen hij het zonlicht zag dat door een klein raam boven in de muur naar binnen viel, vermoedde hij dat het rond het middaguur was.

Uiteindelijk kruisen onze wegen elkaar dan toch, Louis. Niet alleen mijn koning, maar ook Madeleines eerste liefde – de man aan wie het hart van mijn vrouw zo lang heeft toebehoord. Wat wil je van mij? Heb je gehoor gegeven aan haar smeekbede? Heb je haar eigenlijk wel gesproken? Is je liefde voor haar opnieuw aangewakkerd?

Piekerend bracht hij de tijd door. Hij had geen idee hoe lang hij daar zat te wachten. Vertwijfeld zag hij de lichtbundel langzaam over de wand kruipen, tot ze niet meer rechtstreeks de kamer in viel.

Uiteindelijk zwaaide de deur open en de Zonnekoning schreed de kamer binnen. François kwam met moeite overeind.

Louis ging voor hem staan en lachte zelfgenoegzaam. ‘Dus dit is dan de charmante François?’

François maakte een lichte buiging met zijn bovenlichaam voor zijn vorst, maar hij wankelde op zijn benen en viel neer op zijn knieën.

‘Ah, ja, dat lijkt me een gepaste houding. Blijf maar zo zitten.’ Louis wendde zich tot zijn gevolg en beval hun de kamer te verlaten. ‘Laat ons alleen.’

‘Maar, Uwe Hoogheid…’ protesteerden zijn bediendes.

Louis schudde met zijn wandelstok en riep: ‘Laat ons alleen, zei ik! Nu!’

De lijfwachten van de koning aarzelden.

‘Jullie ook. Ik wil dit hele vertrek leeg zien.’

Iedereen vertrok. François deed wat hem gezegd was en bleef geknield zitten. Er volgde een lange stilte, die alleen onderbroken werd door het getik van de wandelstok van de koning op de vloer.

François had al vernomen dat de koning een klein postuur had, maar toch keek hij ervan op. Hij vermoedde dat hij, als hij ging staan, met kop en schouders boven Louis uit zou steken.

‘Dus dit is de man die me mijn Madeleine heeft ontstolen.’ Louis trok zijn geparfumeerde zakdoek uit zijn jaszak, drukte hem tegen zijn neus en porde met zijn wandelstok tegen François’ borst. Hij liep om hem heen en nam hem van zijn samengeklitte haar tot aan zijn versleten schoenen op. ‘De hoogstaande plattelandsheer, die nog niet eenmaal de moeite heeft genomen om zijn koning hulde te komen brengen aan het hof. Het zit je niet mee, wel?’

Verbouwereerd opende François zijn mond om iets te zeggen, maar sloot hem weer.

In het midden van de kamer bleef Louis staan. ‘En dan ook nog een hugenoot. Wat is dat toch met jullie, dat jullie bereid zijn jezelf en je familie ten onder te laten gaan alleen maar om geen katholiek te hoeven worden?’ Hij liep op François toe. ‘We geloven toch allemaal in dezelfde God, oui?’

‘Oui, Uwe Hoogheid, maar – ’

‘Maar wat? Als we allemaal in dezelfde God geloven, wat voor marginale zaken kunnen er dan verder nog toe doen? Begrijpen jullie dan niet dat jullie verdeeldheid zaaien met jullie koppigheid? Als ons land honderd procent katholiek was, zouden we sterk en onverslaanbaar zijn.’

‘Excuseert u mij, Uwe Hoogheid, maar redding door geloof alleen is voor ons allesbehalve een marginale zaak. Zeker, we geloven in dezelfde God. Maar die God is een God die met ieder van zijn kinderen persoonlijk contact wil hebben. Elk mens kan vrijuit met Hem spreken, en elk mens kan zelf de Bijbel lezen en interpreteren. Daar is geen geestelijke voor nodig, daar zijn wij van overtuigd. En daarom kunnen wij ons per definitie niet vinden in het katholieke geloof.’

‘Aach!’ Louis spuwde en sloeg met zijn wandelstok tegen de stoel. ‘Behoud je waardevolle leer van sola fide dan maar als het moet, maar bekeer je.’ Hij zuchtte. ‘Wat kan dat nu voor kwaad?’

Dit laatste zei de koning op mildere toon, en met een zeker medeleven. Hij boog zich voorover en bracht zijn gezicht dicht bij dat van François. François kon de adem van de koning op zijn huid voelen.

‘Als je je nu bekeert, spaar ik je leven en zal ik zorgen dat de dragonders je familie met rust laten.’

Plotseling besefte François dat de koning Madeleine en haar gezin eigenlijk helemaal geen kwaad wilde doen. Hij gaf echt om haar, maar hij werd in zijn handelen beperkt door de decreten die hij zelf had uitgevaardigd. ‘Wat… Wat moet ik doen?’

‘Zeg gewoon: “Ik bekeer me.”’

‘En dan zult u de dragonders opdracht geven mijn gezin met rust te laten?’

‘Op bevel van de koning zelf.’

François voelde zich zowel fysiek als geestelijk uitgeput. Zijn vastberadenheid vervloog. De Heer zou het toch vast wel begrijpen als hij een compromis aanging, nu het allemaal zover gekomen was. Niet alleen mijn leven staat hier op het spel, ook dat van mijn familie. De zaak van de hugenoten zou toch niet geschaad worden als één man zich bekeerde om zijn hele familie te redden? God is genadig. Hij zou het hem vergeven.

‘Ik… Ik…’

De koning staarde hem afwachtend aan. En François had het gevoel dat met hem ook de hele hemel in spanning voorover leunde en hem afwachtend aankeek.

Wat moest hij antwoorden? Hij wilde liever dan wat ook dat Madeleine en de kinderen veilig zouden zijn. Maar moest hij dan alles waarvoor hij al die jaren had gevochten veronachtzamen? François dacht aan zijn moeder, zijn zusjes. Was al het lijden dan voor niets geweest? Moest hij nu zelf zorgen dat zijn gezin werd veiliggesteld, of kon hij er beter op vertrouwen dat God dat zou doen?

Vreest niet… Wanneer u door de wateren gaat, zal Ik bij u zijn, en door de rivieren, zij zullen u niet overstromen; wanneer u door het vuur gaat, zult u niet verbranden…

François wankelde even en stond toen hoofdschuddend op. ‘Mijn koning, ik kan het niet. Ik zou de woorden wel kunnen uitspreken, maar zou mijn hart daardoor veranderen? Pas du tout! Mijn lichaam kunt u ombrengen, maar mijn geest is onaantastbaar.’

François zag de koning rood aanlopen van woede, maar hij vervolgde: ‘Uwe Hoogheid, u zegt dat u nog steeds om Madeleine geeft. Doet u met mij wat u wilt, maar spaar haar en onze kinderen. Om haar. Om de liefde die u eens deelde.’

‘De liefde die wij eens deelden.’ Louis draaide zich om en liep naar de andere kant van de kamer. Minutenlang zweeg hij, maar uiteindelijk sprak hij, zo zachtjes dat François hem amper kon verstaan. ‘Zal ik je vertellen over die liefde? Heeft Madeleine je ooit over de bijzonderheden van onze wederzijdse hartstocht verteld?’

De koning liep terug naar François en bleef recht voor hem staan. Hij glimlachte, alsof hij genoegen beleefde aan de een of andere zalige herinnering. ‘Heeft ze je ooit verteld dat we vroeg in de ochtend samen gingen paardrijden? Dat ze mijn enige echte vriendin was – de enige die ik kon vertrouwen? Heeft ze je verteld hoe we lachten met elkaar, hoe goed we het met elkaar hadden, en dat ik haar heb leren dansen, dat ik haar eerste minnaar was?’

Louis beende voor François heen en weer. Hij wilde hem tergen. ‘Nu, dat is allemaal voorbij, het is lang geleden geëindigd. Ik heb haar een kans geboden om bij me terug te komen. Als ze had toegestemd zou ik je familie wel gered hebben, maar ze weigerde. En nu weiger jij je te bekeren. Een onmetelijk grote dwaasheid.’

Mijn Madeleine is me trouw gebleven! Ze heeft het verzoek van de koning geweigerd. Er verscheen een flauwe glimlach op François’ lippen.

De koning draaide zich met een ruk om en liep naar de deur. ‘Wij hebben niets meer met elkaar te bespreken. Wacht!’

De wachten snelden de kamer in. ‘Uwe Hoogheid?’

‘Neem deze man mee en stel hem terecht.’

François haalde diep adem. De wachten grepen hem bij zijn schouders en voerden hem mee naar de deur.

‘Nee, wacht even.’ Louis liep naar François en staarde hem in de ogen, alsof hij zocht naar een teken van zwakte. ‘Nu ik erover nadenk – breng hem maar naar de havens. Ik stel hem aan als slaaf op een galei. Daar zal hij meer dan genoeg tijd hebben om zijn leven en dat van zijn familie te overdenken.’ Louis glimlachte wreed. ‘Trouwens, hoe oud is je oudste zoon? Twaalf?’

‘Oui.’

‘Hm. En vlak nadat jullie getrouwd zijn, werd hij geboren?’

‘Oui, Uwe Majesteit.’

‘Zoals ik al zei: meer dan genoeg tijd om na te denken.’

 

Koning Louis luisterde gelaten naar priester Bourdaloue, die maar doorzeurde over de armen en hoe die aan hun lot werden overgelaten. De koning knikte en het leek of hij aandachtig luisterde, maar ondertussen vroeg hij zich af wat dit alles nu eigenlijk met hem te maken had. Dagelijks woonde hij de mis bij, hij bad en ging op gezette tijden ter communie. Er waren natuurlijk wel momenten waarop hij zich schuldig voelde over zijn lust en overspel, maar dat de overheid achteloos met de armen en gevangenen omsprong was zijn zorg niet. Dat moest de kerk maar afhandelen.

De vorst was vooral bezig met de vraag of hij wel absolutie zou ontvangen voor zijn rendez-vous van de avond daarvoor; hij boog het hoofd en mompelde een korte geloofsbelijdenis die hij uit het hoofd had geleerd.

Louis kon de toewijding en de nederigheid die hij bij vrome mensen ontwaarde maar niet begrijpen. De religieuze plichten, die begreep hij. Maar van opoffering, toewijding, vroomheid en religieuze volharding kon hij zich geen concreet beeld vormen. En al helemaal niet in het geval van de hugenoten. Waarom wilden ze ten koste van hun huis, hun gezin, hun leven vasthouden aan hun geloof? Waarom bekeerden ze zich niet gewoon? Geloof maar wat je wilt, maar doe dat wel binnen de context van één verenigde Franse kerk.

Toen zag hij Madeleines gezicht voor zich. Louis werd zich vaag bewust van een onbehaaglijk gevoel over de manier waarop hij haar had behandeld. Hij schudde zijn hoofd. De koningin keek hem fronsend aan, maar hij negeerde haar.

De priester ratelde maar door en Louis zonderde zich wederom verveeld af in zijn eigen gedachten. Hij probeerde zich een beeld te vormen van Madeleines zoon. Hoe zou hij eruitzien? Hoe oud zou hij nu precies zijn? Hij moest ongeveer net zo oud zijn als zijn eigen zoon Louis, de kroonprins, misschien iets ouder. Als Madeleines zoon… Als hij bij Madeleine een zoon had verwekt, zou hij ouder dan zijn Louis moeten zijn. En daarmee zou hij aanspraak op de troon kunnen maken.

Het hart van de koning begon te bonzen en er parelde zweet op zijn voorhoofd. Hij haalde zijn kanten zakdoek uit zijn jaszak en bette zijn voorhoofd. De koningin keek hem opnieuw vragend aan. Met een kleine, haast onmerkbare knik van zijn hoofd liet hij haar weten dat alles in orde was.

Nee, hij zou er niet meer over nadenken. Madeleine zou het hem wel verteld hebben. Toch?

 

‘Ik wil mijn maman – ik wil mijn papa!’ Elines geschreeuw weerklonk luid door de nacht toen commandant Bovée haar aan de non overhandigde. De dikke dame, in zwart en wit gehuld, strekte haar armen uit naar het schreeuwende meisje.

Het meisje draaide en wrong in zijn armen en sloeg met haar knuistjes tegen zijn borst.

‘Het is er een met pit, zuster Marie-Aimée. Maar zorgt u goed voor haar. De koning heeft er belang bij dat het haar goed gaat.’

De zuster knikte en nam het angstige kind uit zijn armen. Terwijl de non haar naar een klein vertrek droeg bleef Eline schoppen en schreeuwen. De non ging met haar op een bed ging zitten. Op de tafel naast het bed lagen brood en kaas, maar Eline wilde niets eten.

De non zong een rustig wiegeliedje en sprak zachtjes tegen het kleine meisje. Ze aaide Eline over haar haar, omhelsde haar en bad voor het kind: ‘Vader in de hemel, gezegende Moeder, kalmeert u dit bange kind en troost haar ouders, waar die ook mogen zijn. Laat hen weten dat hun kind veilig is.’

Langzamerhand hield Eline op met huilen en ze dommelde weg in de armen van de non. Zo nu en dan snikte ze in haar slaap.

‘Och arme, ze heeft geen idee wat haar allemaal overkomt.’

Zuster Marie legde haar op het bed, trok een ruwe deken over haar heen en kuste haar voorzichtig op de wang voor ze de flakkerende kaars op het nachtkastje uitblies.

 

De schipper van het bootje liet Jean weten dat ze de kust naderden. Ze waren in Zwitserland, buiten gevaar.

Madeleine maakte de jongens wakker. ‘We zijn er, jongens. Word wakker, kijk eens naar deze nieuwe wereld. We hoeven nooit meer te vluchten. We zijn geen nachtzwervers meer. We zijn vrij.’

Het bootje bonkte tegen de aanlegsteiger. Madeleine stapte van de boot. De wind joeg onder haar mantel door en deed hem klapperen achter haar rug. Ze ademde een diepe teug van de vrije lucht in. Het voelde goed. Ondanks al haar verdriet om François, Eline en het landgoed voelde ze zich goed.

‘Maman, we zijn vrij. Kom.’ Ze strekte haar arm uit naar Elisabeth en sloeg haar armen om de schouders van haar moeder. ‘We hebben het gehaald. We zijn veilig.’

Schouder aan schouder stonden ze naast elkaar, met Jean, de jongens, Henri en de bedienden trouw aan hun zijde, en ze huilden tranen van opluchting, verdriet, en ja, zelfs van vreugde over wat er voor hen lag.

 

In de schaduw van de Zonnekoning
titlepage.xhtml
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_000.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_001.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_002.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_003.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_004.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_005.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_006.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_007.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_008.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_009.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_010.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_011.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_012.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_013.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_014.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_015.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_016.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_017.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_018.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_019.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_020.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_021.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_022.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_023.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_024.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_025.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_026.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_027.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_028.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_029.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_030.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_031.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_032.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_033.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_034.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_035.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_036.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_037.html