19

 

 

 

Elisabeth begon een psalm te zingen die ze allemaal door en door kenden – een voorrecht, want de laatste paar jaar was dat de hugenoten verboden geweest. ‘Ik zal de Here loven te aller tijd; mijn mond is altijd vol van zijn lof. Maak de Here met mij groot, en laat ons samen zijn Naam verhogen.’

Ze werd onmiddellijk bijgevallen door Madeleine, Jean en Henri. Samen zongen ze de Heer vol enthousiasme toe. Henri zong uit volle borst met zijn zware basstem en er stroomden tranen over zijn wangen.

Charles schaamde zich er enigszins voor dat zijn familie zo in het openbaar stond te zingen. Bedeesd liep hij naar Henri toe en liet zijn hand in de ruwe handpalm van de oude man glijden.

In Frankrijk zou het een hoogst ongebruikelijk tafereel zijn geweest, maar in dit protestantse bolwerk bleven de voorbijgangers in de haven staan en vielen hen bij. ‘De Engel des Heren waakt over wie Hem vrezen… De Here is de gebrokenen van harte nabij, en Hij behoudt de verslagenen van geest. De rechtvaardigen ontmoeten vele tegenslagen, maar de Here redt hen telkens weer… De Here redt het leven van zijn dienaren; en allen die op hem vertrouwen zullen niet boeten.’

De laatste klanken van de psalm galmden over de kade.

Jean nam zijn pet af en sprak een eenvoudig gebed uit. ‘We danken U, God, voor onze veilige aankomst. Beschermt U onze dierbaren, hen die we achter hebben moeten laten. Leid ons in deze nieuwe omgeving.’

Aarzelend keek hij het kleine, moedige groepje om zich heen rond en haalde zijn schouders op. ‘Wat doen we nu?’

Zoals gewoonlijk had Henri een praktisch advies paraat. ‘Nou, allereerst moeten we de bagage van de boten halen en een paar koetsen te pakken zien te krijgen.’

Madeleine haalde een buideltje met munten uit haar knapzak en gaf het aan Henri. ‘Ja, Henri, zou jij hier alsjeblieft voor willen zorgen? We wachten daar op je, op de hoek van het marktplein.’

Terwijl Henri en Armond in de menigte verdwenen, verzamelde ze haar moeder en kinderen om zich heen en leidde hen mee naar de straat.

Philippe trok Elisabeth aan de mouw. ‘Grand-mère, hoe kunnen we nu zeker weten dat het veilig is in Genève? Waarom zijn we hierheen gegaan?’’

Terwijl ze over de met keien geplaveide straten liepen gaf Elisabeth de jongens een beknopte geschiedenisles. ‘Maak je geen zorgen, Philippe. Genève is de stad waar Jean Calvin met zijn volgelingen naartoe is getrokken. Hij wilde hier een plaats creëren waar ze in overeenstemming met het evangelie konden leven. Toen dat eenmaal gebeurd was, werd Genève een toevluchtsoord voor vervolgde hugenoten. Anderen, die net als wij naar hier gevlucht zijn, zijn geholpen door het stadsbestuur en de inwoners. Ze verleenden hun onderdak en gaven hun zelfs geld. In deze stad kunnen de protestanten God in vrijheid aanbidden. Ze hoeven niet bang te zijn dat ze vervolgd zullen worden.’

Philippe en Charles keken verwonderd om zich heen.

‘Anderen, net als wij, dus?’

Philippe hoorde de les gelaten aan, maar Charles leek oprecht geïnteresseerd.

‘Zeker, net als wij.’ Elisabeth zweeg even. ‘Madeleine, tijdens de reis kwam me een dominee in gedachten, die met zijn gezin bij ons geschuild heeft toen je vader nog leefde. Ze hadden min of meer hetzelfde meegemaakt als wij de afgelopen weken en waren onderweg naar Genève.’ Ze zuchtte. ‘Ik had toen nooit gedacht dat wij dezelfde weg zouden bewandelen. Ik dacht – we dachten allemaal dat het Edict ons zou beschermen. En natuurlijk onze band met Louis.’

Ze sloeg haar arm om Madeleines schouder en trok haar even naar zich toe. ‘Niet alleen jóuw band natuurlijk, lieveling; ook omdat je vader vroeger een aanstelling aan het hof had.’ Achteloos wuifde ze met haar hand. ‘Dat is nu allemaal voorbij. Maar ik heb zitten denken dat we wel op zoek kunnen gaan naar die dominee. Misschien kan hij ons helpen.’

‘Ik herinner me die mensen nog.’ Madeleines ogen gingen twinkelen. ‘Ze hadden drie kleine meisjes, en de oudste twee sliepen bij mij op de kamer. Ik weet het nog omdat ze allemaal lichtblond haar hadden, en prachtige blauwe ogen.’

‘Ja precies, dat zijn ze. Kon ik me nu hun naam maar herinneren…’ Elisabeth beet op haar lip. ‘Weet je nog hoe de dochters heetten?’

‘Ik dacht dat de oudste Rachel heette. De andere twee weet ik niet meer… Maar hun achternaam… Heetten ze niet Du Puy?’

‘Volgens mij heb je gelijk. En hun vader heette Gérard – Gérard du Puy. Als Henri koetsen voor ons heeft geregeld gaan we naar hen op zoek.’

Madeleine keek om zich heen. Op het marktplein waar ze stonden werd druk gehandeld. Mensen liepen af en aan. De familie Clavell stond pontificaal in de weg, maar ze zagen nergens een plek waar ze ongehinderd konden staan of zitten.

‘We kunnen hier niet blijven tot Henri en Armond een koets hebben gevonden. Dat kan nog wel even duren.’ Madeleine zag een paar kerktorens de lucht in priemen. ‘Dat moet de Cathédrale de St. Pierre zijn.’ Ze keek naar Jean. ‘Ga terug naar de boot en wacht daar op Henri. Neem Daniël mee. Als je de bagage van de boot hebt gehaald, betaal je de schipper en de gidsen met het geld dat ik Henri heb gegeven en kom je naar die kerk.’ Ze wees naar de torens. ‘Daar zullen we op jullie wachten. Misschien kennen ze de Du Puys in die kerk.’

Philippe rechtte zijn schouders en zei: ‘Maman, oom Jean kan mijn hulp ook best gebruiken. Ik ga met hem mee.’

‘Non!’ Na alles wat ze hadden meegemaakt wilde Madeleine haar zoons vooralsnog niet meer uit het zicht verliezen. Ze herstelde zich echter gauw en zei: ‘Maar jongen, je begrijpt toch wel dat ik een man nodig heb die ons door deze menigte heen kan loodsen? Wíj hebben je juist nodig.’

Philippe keek het gezelschap rond, dat buiten Charles geheel uit vrouwen bestond, en stemde met tegenzin in. ‘Oui, ik geloof dat je gelijk hebt.’

Jean viel Madeleine bij. ‘Natuurlijk heeft ze gelijk, jongen. Zorg jij maar voor je moeder en de andere vrouwen, dan zien we je weer zodra we koetsen gehaald hebben.’

Met de vrouwen en de twee jongens begaf Madeleine zich naar de kerk. Ze staken het plein over en liepen vervolgens een steile helling op.

Halverwege riep Elisabeth: ‘Wacht. Ik moet even op adem komen.’

Madeleine kwam bij haar moeder staan. ‘Gaat het wel?’

‘Jawel, ik moet gewoon even uitrusten.’ Elisabeth haalde hortend adem. Het zweet stond op haar voorhoofd. Ze leunde tegen een muur en wapperde druk met haar waaier. ‘Ik ben zo weer in orde.’

Nadat ze een tijdje zo hadden gestaan haalde Elisabeth wat gemakkelijker adem. Langzaam liepen ze verder. Madeleine hield haar moeder goed in het oog.

Het was verder lopen dan ze hadden gedacht en de hele weg naar de kerk liep steil omhoog. Toen ze aangekomen waren liepen ze uitgeput de stenen trap op en de hoge, sierlijke deuren door. In de hal werden ze verwelkomd door een koele, klamme duisternis.

‘Moet je nagaan,’ fluisterde Elisabeth, ‘Jean Calvin zelf heeft hier gepreekt.’

De familie Clavell bleef staan en nam zwijgend het interieur in zich op. Vanuit het duister kwam een tengere en nogal zuur kijkende man op hen toegelopen. ‘Kan ik u ergens mee van dienst zijn?’

Madeleine maakte een lichte buiging. ‘Oui, monsieur. Wij zijn hier zojuist aangekomen; we komen uit – ’ Terwijl ze sprak begon ze te twijfelen of het wel verstandig was om hun omstandigheden aan deze man bekend te maken, en ze veranderde van onderwerp. ‘Bent u de dominee? Hebt u hier de leiding?’

‘God heeft hier de leiding, madame.’

Philippe en Charles lachten onderdrukt, waarop Elisabeth de jongens naar zich toetrok. ‘Sst.’

‘Mais oui. Natuurlijk.’ Madeleine besloot haar charme in te zetten. ‘We zouden hier niet voor u hebben gestaan als onze Vader niet de leiding had gehad.’

De trekken van de jongeman verzachtten. ‘Als ik uw accent zo hoor, bent u vluchtelingen uit Frankrijk?’

‘Oui. We zijn op zoek naar vrienden van vroeger. Waarschijnlijk leiden ze een protestantse kerk hier in Genève, of ergens in de buurt. Gérard du Puy. Kent u hem wellicht?’

‘Een moment, s’il vous plaît.’ De jongeman draaide zich om en liep het duister weer in, een zuilengalerij door.

Madeleine keek haar moeder aan en trok haar wenkbrauwen op.

Na enige ogenblikken kwam er een zwaarlijvige, kalende man uit het duister op hen toe. Hij had een open, joviaal gezicht en bezat een explosieve vitaliteit. ‘Welkom in Genève, welkom in de Cathédrale de St. Pierre.’ Zijn stem weergalmde door de kathedraal en hij spreidde zijn armen in een warm, uitnodigend gebaar. ‘Hoe kunnen we u van dienst zijn? Mijn assistent hier heeft me verteld dat u de Du Puys zoekt? Een goed man. Goede dominee. Fijne familie. Hoe kent u hen? Verwachten ze u?’

Madeleine wachtte tevergeefs tot er een stilte in zijn monoloog viel om te kunnen antwoorden, want de dominee vervolgde: ‘Ach, vergeeft u me mijn manieren, ik heb me niet eens voorgesteld. Ik ben dominee Estienne Le Sueur, en dit is mijn assistent, Jaques Veron.’ Dominee Le Sueur gebaarde dat ze hem moesten volgen. ‘Kom mee, kom mee. Als u zojuist bent aangekomen zult u wel vermoeid zijn. Volgt u mij naar mijn vertrekken, dan kunt u zich wat opfrissen.’

Madeleine aarzelde. ‘Ik – de rest van ons gezelschap is koetsen voor ons aan het halen. Als dat gelukt is, komen ze hiernaartoe. Misschien kunnen we beter buiten op hen wachten.’

‘Ach, mijn kind, vergeef me mijn ongevoeligheid. U bent hier absoluut veilig.’ De dominee kwam naast Madeleine staan, nam haar hand en drukte hem tussen zijn vlezige handpalmen. Zachtjes klopte hij op de hoofden van de jongens en voor Elisabeth maakte hij een buiging. ‘Wat moet u wel niet hebben meegemaakt de afgelopen dagen. Toe, komt u met mij mee. Wilt u rusten? We hebben gastvertrekken.’

‘Ik… Ik weet het niet. We willen u niet tot last zijn.’

Als een bol zeil dat ineens gaat hangen omdat de wind is gaan liggen, verdween ook plotseling de euforie die Madeleine had gevoeld toen ze veilig in Genève waren aangekomen. Tranen sprongen haar in de ogen nu deze veilige haven zich aandiende en ze liet haar argwaan varen. ‘O, dominee Le Sueur, oui, merci, dat zou geweldig fijn zijn.’

‘Kom, volgt u mij alstublieft. Dan zullen we eens zorgen dat u wat te eten krijgt en een plek om te rusten.’

‘De anderen… Mijn zwager en enkele knechten komen er zo aan.’

‘Als ze er zijn, zullen we hun ook een maaltijd en een vertrek geven. Rust zolang u nodig hebt. Daarna zullen we u helpen bij de Du Puys te komen.’

De goedmoedige dominee gaf zijn assistent opdracht eten te laten brengen. Daarna ging hij hen voor een lange gang door en een smalle stenen trap op, naar een aantal gastenvertrekken. Madeleine, de jongens en Suzanne deelden een kamer en Elisabeth, Judith en Claudine die ernaast. De vertrekken waren niet overdadig gemeubileerd, maar toch comfortabel; er was een haard, er stonden bedden, tafels en stoelen en op de grond lag een stapel stromatrassen.

Nog voor Madeleine ook maar haar handschoenen had kunnen uittrekken, kwamen er enkele bedienden binnen, met dienbladen vol brood, kaas en een keteltje warme, dampende stoofschotel; voor elke kamer een. De bedienden maakten het vuur nog even aan voor ze de kamer verlieten en al snel verspreidden de knetterende vlammen een warme gloed door het vertrek.

Nadat ze zich tegoed had gedaan aan de voedzame maaltijd ging Madeleine op haar bed liggen. Ze gaf de jongens opdracht de stromatrassen op de grond uit te spreiden. Suzanne zette het lege dienblad op de gang neer en ging toen schuchter op het andere bed zitten.

Madeleine geeuwde. ‘Kom, Suzanne. Ga liggen en rust wat uit.’

Binnen enkele minuten sliepen ze alle vier.

 

Toen Madeleine wakker werd viel de schemering al. Ze ging bij het raam staan en keek uit over de prachtige wereldstad aan de kust van het meer met zijn blauwe wateren. Aan de overzijde van het meer, achter de bergen, was haar vaderland. Een golf van droefheid welde in haar op en ze dacht aan François en Eline. Zou François haar ooit nog weer omhelzen? Zou ze haar dochter ooit nog weer tegen zich aan kunnen drukken en haar lieve gezichtje kussen?

Ze draaide zich om en keek naar haar slapende jongens. Ja, ze moest haar aandacht richten op de kinderen die bij haar waren en doen wat het beste voor hen was. Zachtjes liep ze naar de deur. Ze trok hem langzaam open in een poging geen lawaai te maken, maar de deur kraakte luid.

De jongens draaiden wat, maar werden niet wakker. Suzanne keek op en sloeg de deken van zich af.

‘Het spijt me, Suzanne. Slaap rustig verder.’

‘Non, madame. Ik ben uitgerust. Heeft madame iets nodig?’

‘Onze reiskoffertjes staan op de gang. Het is Henri vast gelukt koetsen te regelen, en hij heeft een gedeelte van onze spullen gebracht. Kom, help me tillen.’

De twee vrouwen droegen de koffers de kamer in en haalden er schone kleren uit. Suzanne pakte de kan die ze op een wastafel had zien staan en ging op zoek naar water.

Toen ze terug was, hielp Suzanne Madeleine bij het maken van haar toilet. Madeleine wilde dat er een kaptafel was geweest zodat ze kon zien of haar haar goed zat. Toen ze klaar was wist ze niet zo goed wat ze moest aanvangen. Ze was zo lang op haar hoede geweest, dat ze nu maar moeilijk kon ontspannen. Opnieuw keek ze de gang in. De bedienden waren nergens te bekennen.

‘Ik ga Jean en de anderen zoeken,’ zei ze, ‘en daarna ga ik met dominee Le Sueur overleggen. Blijf jij alsjeblieft hier om de kinderen in de gaten te houden.’

Suzanne maakte een lichte buiging. ‘Oui, madame.’

Madeleine liep de zwakverlichte gang door. Ze passeerde een aantal vertrekken, maar hoorde geen enkel geluid achter de gesloten deuren. Aan het eind van de gang liep ze de smalle trap af en na enig zoeken vond ze het kantoor van de dominee. Zachtjes klopte ze op de openstaande deur.

De gezette dominee zat aan zijn bureau te lezen. Hij keek op en wenkte haar. ‘Kom binnen. Ik vroeg me juist af of u de hele nacht door zou slapen, of dat ik u beter wakker kon maken voor het avondeten.’ Terwijl hij zijn boek neerlegde en opstond, zei hij: ‘Gaat u toch zitten, madame.’ Het tafelblad van zijn bureau was bezaaid met boeken en bijbels. ‘Martha, kom. Ze zijn wakker. Kom kennismaken met madame Clavell.’

Een lange, mollige vrouw walste de kamer binnen. Haar olijke glimlach heette je al welkom nog voor ze iets had gezegd. ‘Madame Clavell.’ Volgens de etiquette maakte ze een lichte buiging, maar direct daarop sprong ze gehaast op om Madeleine haast te smoren in een verstikkende omhelzing.

‘U bent hier welkom zolang het maar nodig is. Estienne heeft me verteld wat u allemaal hebt meegemaakt. Hebt u wat kunnen rusten? Het eten is zo klaar. Hebt u nog iets nodig? Doet u alstublieft alsof u thuis bent.’

De onophoudelijke woordenstroom die madame Le Sueur voortbracht, deed Madeleine zich afvragen hoe de dominee er ooit een woord tussen kon krijgen als zij aan het woord was, en andersom.

‘Nee, we hebben niets nodig. Uw gastvrijheid is groter dan we ooit hadden kunnen wensen. Dank u zeer.’

Martha verliet het vertrek weer door de deur achter het bureau. Madeleine vermoedde dat hun woonvertrekken zich achter het kantoor bevonden. Glimlachend wendde ze zich tot de dominee. ‘Ik begrijp dat mijn gezelschap gearriveerd is. We zagen onze koffers op de gang staan.’

‘Oui, madame. Uw zwager heeft een kamer op dezelfde verdieping als die van u. Henri is met de koetsen en de andere knechten naar de stal gegaan en rust daar.’ Hij glimlachte. ‘Hij is nogal beschermend, die oude man.’

‘Oui, hij en zijn vrouw dienden de familie al toen ik nog maar een kind was.’ Madeleine keek omlaag, naar haar handen in haar schoot. ‘Thérèse, zijn vrouw, is vermoord tijdens onze – ’ Nu ze de ervaringen van de afgelopen weken moest benoemen struikelde Madeleine over haar woorden. ‘ – De gruwelen die de dragonders van de koning ons hebben aangedaan.’

‘Ach. Dat bedroeft me zeer.’

‘En mijn man en mijn dochtertje zijn ontvoerd.’ Madeleine keek de dominee aan. Ze voelde een brok in haar keel en slikte. ‘Mijn twee zoons hebben een volle maand ondergedoken gezeten. Ze moesten het land uit, we hadden geen keus.’ Zachtjes begon ze te huilen. ‘Ik heb geen idee wat er met mijn man en dochter zal gebeuren, maar ik moest mijn jongens beschermen.’ Onderzoekend keek ze naar de dominee. Ze zag medelijden in zijn ogen. ‘Heb ik wel het juiste gedaan? Had ik niet in Frankrijk moeten blijven en naar hen op zoek moeten gaan?’

‘Mijn kind, u hebt datgene gedaan waarvan u dacht dat het het beste was.’ Hij knielde voor Madeleine en nam haar hand in de zijne. ‘Weet u waar ze uw man en dochter naartoe gebracht hebben?’

‘François is naar Parijs gebracht en Eline naar een klooster, maar verder weten we niets.’ Madeleines hart begon hevig te bonzen. ‘Excuseert u mij, maar ik wil me dat alles op dit moment nog even niet in herinnering brengen. Ik ben te zeer in de war om helder te kunnen denken. Als u me kunt zeggen waar we de Du Puys kunnen vinden, mijnheer, dan vertrekken we morgenochtend.’

Met moeite kwam dominee Le Sueur weer overeind. ‘Ach, deze oude knieën zijn niet meer wat ze geweest zijn. Ik heb er te veel op geknield gezeten, denk ik.’ Hij lachte zachtjes. ‘Natuurlijk, ik begrijp het volledig. Als u niet in staat bent meer met me te delen, dan hoeft dat niet. Maar breng uw gebroken hart voor onze hemelse Vader. Alleen Hij kan het echt begrijpen.’

Madeleine stond op. ‘Merci, dominee.’

‘Wat betreft de Du Puys: vlak nadat u hier kwam, heb ik een boodschapper naar hun dorp gestuurd. Ik meende dat ze een kerk leiden in een dorpje op ongeveer een uur reizen ten noorden van Genève, maar ik ben er niet zeker van dat ze daar nog steeds wonen. En ik wilde voorkomen dat u er tevergeefs heen zou reizen.’

‘Dank u, dat is zeer vriendelijk. Ik weet niet hoe ik u kan bedanken.’ Madeleine maakte een buiging en knielde voor de man Gods. Er ontsnapte haar een traan, die over haar wang naar beneden biggelde. Ze pakte zijn hand en duwde hem tegen haar wang.

‘Ach kom, sta toch op, mijn kind. Dat is toch niet nodig. We zijn hier allemaal gelijk. We zijn allemaal Gods kinderen.’ Grinnikend wreef hij zijn handen over elkaar. ‘Ga uw gezin klaarmaken voor het avondeten. Martha is een feestmaal aan het bereiden dat groot genoeg is om er uw aankomst in Genève gepast mee te vieren.’

Er was inderdaad een geur van uien, knoflook en geroosterd vlees tot in de studeerkamer doorgedrongen.

Madeleine stond op en veegde glimlachend haar wang af met haar zakdoek. ‘Oui, het ruikt heerlijk. We hebben al een paar dagen niet goed meer gegeten. Merci.’

Ze liep naar de deur en dominee Le Sueur vergezelde haar tot op de gang. ‘Ik zal een bediende sturen om u te laten weten wanneer we u kunnen ontvangen.’

Madeleine knikte. ‘Dank u wel. Ik ga de anderen wekken. We zien ernaar uit om met u te dineren.’

Toen ze alleen door de duistere gang naar de gastvertrekken liep, keerden haar gedachten weer terug naar François en Eline. Wat zouden zij vanavond eten? En hebben ze eigenlijk wel te eten? Zouden ze het warm genoeg hebben? Zou Eline bang zijn? Leeft François nog wel? De laatste gedachte zette ze gauw van zich af.

Toen Madeleine de smalle trap op was gelopen zag ze Jean voor de voorste deur in de gang staan. Opnieuw werd ze overmand door emoties. Als een rivier die na een wolkbreuk overstroomt, kwamen ze omhoog, en ze liet zich omsluiten door Jeans veilige armen.

 

In de schaduw van de Zonnekoning
titlepage.xhtml
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_000.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_001.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_002.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_003.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_004.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_005.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_006.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_007.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_008.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_009.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_010.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_011.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_012.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_013.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_014.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_015.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_016.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_017.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_018.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_019.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_020.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_021.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_022.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_023.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_024.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_025.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_026.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_027.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_028.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_029.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_030.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_031.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_032.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_033.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_034.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_035.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_036.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_037.html