28

 

 

 

De herinnering aan François’ gezicht vervaagde steeds iets meer. Terwijl de koets met het kleine gezelschap zich schokkend voortbewoog over de hobbelige weg van Genève naar het platteland, trachtte Madeleine zich met gesloten ogen het gelaat van haar man voor de geest te halen – zijn donkere ogen, het litteken op zijn voorhoofd, zijn dikke, donkere haar. Er schoten beelden van hun voorbije leven op het landgoed door haar gedachten: hoe François de kinderen had geleerd hun eigen paard te tuigen en te zadelen; hoe ze ’s avonds na het eten altijd samen bij het haardvuur hadden gezeten; de blik in zijn ogen wanneer hij haar plaagde; hoe veilig ze zich altijd had gevoeld als hij haar in zijn armen hield; en de angst die uit zijn ogen sprak toen hij aan was komen galopperen en schreeuwde dat de dragonders eraan kwamen.

Zijn gezicht fladderde rond aan de periferie van haar herinnering en loste op in het niets wanneer ze het met haar geestesoog poogde te vangen. Ze vroeg zich af of zijn toch al slanke lichaam nu uitgemergeld zou zijn van het zware werk op het galeischip. Zou de vrolijkheid uit zijn ogen verdwenen zijn? De gedachte aan de martelingen die François naar alle waarschijnlijkheid moest ondergaan was nog het ergst. Ze schudde het hoofd en probeerde het morbide beeld uit haar hoofd te bannen.

Een tweede gezicht drong haar gedachten binnen en deed het vervagende beeld van haar man geheel oplossen: dat van Pierre Bovée. Hij had zijn loopbaan en zelfs zijn leven op het spel gezet om haar te helpen haar dochter uit het klooster te bevrijden en bleef haar zijn diensten ter beschikking stellen. En nu had hij ook nog zijn diepste gevoelens blootgelegd en haar zijn liefde betuigd.

Haar gemoed was een doolhof van tegenstrijdigheden. Ze herinnerde zich hoe Pierre voorovergebogen in de kathedraal in Genève had gezeten en leek te bidden. Vreemd. Was hij een volgeling van de Heer? Een ware gelovige? Of droeg hij gewoon een godvrezend masker wanneer hem dat zo uitkwam? Ze wist het niet. Eigenlijk kende ze deze man helemaal niet, ook al was hij dan een belangrijke rol in haar leven gaan spelen. Ze wist niets van hem, behalve dat hun levens sterk met elkaar verstrengeld waren geraakt.

Madeleine wist dat haar man en dochter niet de enige slachtoffers van de vervolging waren. Eline was slechts een van de duizenden kinderen die aan hun familie ontrukt waren en François slechts een van de ontelbaar vele mannen en vrouwen die gevangen waren genomen, gemarteld, tot werkstraffen veroordeeld en zelfs vermoord om hun geloof.

Ze vroeg zich af of Pierre eigenlijk wel wist dat de familie Vaudois vermaard was om de moed waarmee ze weerstand bood tegen de vervolging van de hugenoten. Ook al was die strijd voor hun persoonlijke geloofsvrijheid van wezenlijk belang, het was slechts een klein steentje in een groot mozaïek. Madeleine was zich er terdege van bewust dat haar persoonlijke verlangens verbleekten bij Gods alomvattende plan met de kerk door de eeuwen heen.

Op dit moment kon het haar echter niet veel meer schelen of haar familie de spil was waarom al deze gebeurtenissen draaiden. Ze wist alleen maar dat ze het zat was om zich te verbergen en te vluchten en dat ze simpelweg haar gezin weer herenigd wilde zien – en dat hoe langer François vermist werd, hoe meer haar hart neigde naar Pierre Bovée, die vertrouwde vreemdeling.

Madeleine hoorde haar zwager tegen de paarden roepen, en de koets kwam met een ruk tot stilstand. Judith keek verbaasd op. Even later trok Jean de deur van de koets open en stak zijn hoofd naar binnen.

‘Even verderop is een herberg. Daar stoppen we om wat te eten. Maar ik wilde eerst de paarden drenken, hier bij de rivier. We kunnen gemakkelijk voor het donker thuis zijn.’

Madeleine knikte, en zij en Judith stapten de benauwde koets uit. ‘Goed, Jean. Hoe ver is het nog naar de herberg?’

‘Waarschijnlijk nog geen kwartier.’

Jean maakte de paarden los en leidde ze naar het kabbelende water. Madeleine liep achter hem aan. Bij de rivier aangekomen trok Madeleine haar rokken bijeen, ging op een boomstronk zitten en staarde stroomafwaarts. Alleen het geslobber van de paarden aan de oever doorbrak de stilte van het landelijke tafereel.

‘Jean, wat doen we nu als François niet in de registers van de galeien voorkomt? Heb je erover nagedacht wat we moeten beginnen als Pierre hem niet kan vinden?’

Jean hield de teugels van de paarden stevig vast. Hij draaide zich om om Madeleine aan te kijken en schudde het hoofd. ‘Om eerlijk te zijn heb ik mezelf tot op heden niet toegestaan die mogelijkheid te overwegen. Hij is mijn oudere broer – hij is altijd mijn held geweest.’ Hij staarde naar de rivier. ‘Maar hoezeer de gedachte dat we zonder hem verder moeten me ook tegenstaat, waarschijnlijk moeten we toch maar… Tja, er moeten plannen gemaakt worden. Voor het geval dat.’ De zinnen kwamen er hakkelend uit. ‘Ik weet dat we niet eeuwig gebruik kunnen blijven maken van de gastvrijheid van dominee Du Puys, maar het valt me zwaar om te bespreken hoe we zonder François verder moeten.’

‘Dat begrijp ik.’ Madeleine stond op. ‘Buiten je eigen wil om ben je zomaar het hoofd van dit gezin geworden. Daar heb je niet om gevraagd.’ Ze legde haar hand op zijn arm en keek hem in de ogen – ogen die zo sterk op die van François leken. ‘Ik zou niet weten wat ik zonder jou had gemoeten. Maar we moeten de realiteit onder ogen zien. Als we François niet kunnen vinden moeten we misschien een paar moeilijke beslissingen nemen. Ieder voor zich.’

Jean legde de teugels in zijn ene hand en pakte met de andere die van Madeleine. ‘Als we voor het donker thuis willen zijn, kunnen we maar beter weer op pad gaan.’

Naast elkaar liepen ze terug naar de koets, elk in gedachten verzonken. Madeleine had het gevoel dat ze een nieuw hoofdstuk van hun leven ingingen. Jean was een dapper, integer man. Hij had het leven van haar zoons gered, en nu François er niet was, droeg hij de verantwoordelijkheden van hun gezin op zijn schouders. Hij was nog niet op zoek gegaan naar iemand met wie hij een eigen gezin kon gaan stichten. Ze zou voor altijd bij hem in het krijt staan, maar hoe lang kon ze nog van hem verwachten dat hij zijn eigen leven opofferde voor dat van hen?

 

François staarde uit het raam naar de haven. Afwezig tikte hij met zijn vingers op het schrijfmateriaal dat Isaac in de slaapkamer op de eerste verdieping voor hem op het bureau had gelegd.

Meeuwen doken krijsend door de lucht, op jacht naar iets eetbaars, en streken neer op de houten palen langs de kade. La Fidelle lag nog steeds langs de steiger, maar de bedrijvigheid aan boord duidde erop dat er voorbereidingen werden getroffen om uit te varen.

François kneep zijn ogen tot spleetjes, alsof hij zo beter de details zou kunnen onderscheiden van het schip waarop hij aan de roeiriemen had gezeten, zijn lichaam wegkwijnend van honger, mishandeling en wanhoop. De gescandeerde uitroepen van de gezagvoerder bulderden weer in zijn oren. Zijn ogen vulden zich met tranen en er welden gevoelens in hem op vanuit een plek diep in zijn innerlijk, een duistere plaats, waar de kwaadaardige opziener ze met de zweep naartoe had verbannen. Hij kon ze niet langer onderdrukken. De wond die zijn opsluiting en wanhoop hadden veroorzaakt was in de loop van die twee jaar gaan zweren. En nu moest de vuiligheid eruit. Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en weende als nooit tevoren.

Toen hij geluid bij de deur hoorde, keek hij op. Monsieur Fourié stond in de deuropening naar hem te kijken.

Isaac kwam binnen en legde zijn hand op de schouder van de jongere man. ‘Mijn vriend, doen je wonden pijn?’

François deed zijn best om zich te beheersen. ‘Eh, nee – nee, mijn lichaam doet niet meer pijn dan te verwachten valt.’ Hij keek de vriendelijke heer aan. ‘Ik ben aan de beterende hand, en dat om geen andere reden dan dat u zo met mij begaan bent en zo goed voor mij hebt gezorgd.’ François zuchtte. ‘Maar mijn gemoed… Daar doet het pijn.’

François ging wankel staan en zocht steun aan het bureau. ‘Ik moet zo snel mogelijk naar mijn vrouw.’

‘Ik heb een koerier laten halen,’ zei monsieur Fourié. ‘Je bent veel te zwak om te reizen.’

‘Alstublieft, mijnheer. Houd me niet tegen.’ François bleef voor Isaac staan en keek hem aan. Hij had rimpels rond zijn ogen. ‘Ik voel me met de dag sterker worden. Wilt u me helpen? Alstublieft?’

Isaac schudde het hoofd; zijn sliertige grijze haar dwarrelde rond zijn gezicht. ‘Ach! Ik weet dat het niet verstandig is, maar ik weet ook dat ik niet moet proberen een man die zo wreed van zijn dierbaren gescheiden is geraakt van zijn plan af te brengen. Ik zal je helpen.’ Hij nam plaats op de stoel achter het bureau en leunde over het bureaublad naar voren. ‘Als ik ertoe in staat was geweest, was ik persoonlijk met je meegegaan.’

‘Dank u, barmhartige vriend. Ik ben u opnieuw mijn dank verschuldigd.’

‘Onzin. Wat ik voor jou doe, zou jij in mijn plaats ook gedaan hebben.’

‘Ik zal u terugbetalen zodra ik mijn bezittingen heb teruggevorderd. Madeleine heeft…’ François’ stem stierf weg. Hij besefte dat hij steeds had aangenomen dat Madeleine naar het landgoed was teruggekeerd en hun vroegere leven weer had opgepakt. Maar wat nu als dat niet het geval was? Wat als zij ook berooid was? ‘Monsieur Fourié, ik weet niet eens zeker of ik de middelen wel zal hebben om u terug te betalen.’

‘Dat is nu wel het laatste waar we ons mee bezig moeten houden. Wie weet ben ik er wel niet eens lang genoeg meer om terugbetaald te worden.’

Er werd geklopt, en beiden keken op. In de deuropening stond een lange, gespierde man met krullend rood haar.

‘Ah, Juste.’ Isaac gebaarde dat de jongeman binnen mocht komen.

Juste beende de kamer in en ging bij het bureau staan. Hij draaide zijn hoed rond in zijn handen en blaakte van zelfvertrouwen, hoewel hij niet meer dan twintig jaar oud kon zijn.

Isaac sloeg de jongeman hartelijk op de rug. ‘François, dit is Juste, mijn kleinzoon.’

François keek beduusd van monsieur Fourié naar de jongeman en weer terug. ‘Maar, monsieur Fourié, het wordt ongetwijfeld een lange, zware reis – en waarschijnlijk ook gevaarlijk,’ protesteerde François. ‘Ik kan niet van uw kleinzoon vragen dat hij zijn leven voor mij op het spel zet.’

‘Dit is de moedigste man in de familie – en bovendien kan hij van ons allemaal het best een sabel hanteren. Hij is een ervaren ruiter. De plattelandswegen tussen het noorden en zuiden van Frankrijk kent hij beter dan jij je eigen landgoed kent. Hij is dan wel jong, maar hij heeft al vier jaar als koerier in het leger van de koning gediend.’

‘Het leger van de koning?’

‘Oui, monsieur.’ Juste deed een stap vooruit. ‘Maar nu dien ik een hogere Heer. Ik ben weer thuisgekomen om theologie te gaan studeren en predikant te worden.’

Isaac schraapte zijn keel. ‘Hij is nogal een uitslover, vrees ik, maar een goed mens.’

Juste keek zijn grootvader met een brede glimlach aan. ‘En de betrouwbaarste koerier van heel Frankrijk.’

François fronste. ‘De wispelturigheid van koning Louis heeft ervoor gezorgd dat ik twee jaar lang van mijn gezin gescheiden ben geweest. Ik moet mijn vrouw en kinderen laten weten dat ik nog leef. Mijn vrouw is in haar jeugd met de koning bevriend geweest en heeft onlangs zijn uitnodiging om weer aan het hof te komen wonen afgeslagen.’ François aarzelde even. ‘Begrijp je voor welke gevaren we kunnen komen te staan?’

Juste wierp een vluchtige blik op zijn grootvader. ‘Oui, monsieur. Ik begrijp het volledig.’

‘Kun je morgen klaarstaan voor vertrek?’

‘Oui, monsieur. Ik hoef alleen maar mijn eigen spullen in te pakken, verder hoef ik niets te doen. Ik ben niet getrouwd – voorlopig nog niet, tenminste.’ Hij grijnsde en er verscheen een kuiltje in een van zijn wangen.

‘O? Is er wellicht sprake van een lief?’

‘Misschien, maar het is voorlopig nog niet serieus. Ik word nog niet in mijn bewegingsvrijheid beperkt door de verantwoordelijkheden voor een gezin.’

Isaac kwam naast zijn kleinzoon staan. ‘Juste is nog maar een paar weken geleden teruggekomen uit het leger van de koning en lijkt zich maar niet aan het studeren te kunnen zetten.’ Hij gaf zijn kleinzoon een knipoog. ‘Vanaf het moment dat hij weer thuis is, is hij ongedurig. Hij heeft uitgezien naar een nieuw avontuur, en deze missie, in opdracht van God, zal aan al zijn wensen voldoen. Hij heeft al eerder hugenoten de grens over “geëscorteerd”. Hij lijkt over een bovennatuurlijk vermogen te beschikken om zijn officiële taken voor de koning zo uit te voeren dat hij ondertussen ook onze broeders en zusters veilig het land uit kan helpen.’

‘Aha. Nou, Juste’ – François pakte de jongeman bij zijn schouders – ‘ik zie ernaar uit om in het gezelschap van zo’n veelbelovende koerier van koning Louis te verkeren – iemand die ook de bescherming van onze almachtige Heer lijkt te genieten.’

 

In de schaduw van de Zonnekoning
titlepage.xhtml
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_000.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_001.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_002.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_003.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_004.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_005.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_006.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_007.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_008.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_009.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_010.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_011.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_012.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_013.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_014.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_015.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_016.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_017.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_018.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_019.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_020.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_021.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_022.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_023.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_024.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_025.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_026.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_027.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_028.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_029.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_030.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_031.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_032.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_033.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_034.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_035.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_036.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_037.html