9
Er lagen glinsterende dauwdruppels op de bladeren van de strak bijgeknipte bosjes in de tuinen van het landhuis. Nu de landerijen door de nachtelijke regen waren schoongespoeld keken ze uit naar het moment waarop de narcissen en tulpen hun kleurrijke bloemen zouden ontvouwen en de hyacinten en kamperfoelie hun bedwelmende geuren zouden verspreiden. Maar de ogenschijnlijke schoonheid van de lente kon het onheilspellende geheim niet verbergen: op de vloer van de stal lag bloed, met slechts een dunne laag hooi bedekt.
François en Henri hadden maar een paar uur in hun bed gelegen zonder te slapen. Al vroeg in de ochtend waren ze teruggekeerd naar de stal. Er moest nog veel werk verricht worden om Madeleines koets klaar te maken, maar ze wilden zich er ook van verzekeren dat de sporen van de krachtmeting van die nacht niet meer te zien waren. De klamme ochtendlucht versterkte de penetrante, muffe geur in de stal, een mengeling van dierlijk zweet, mest, lederen zadels en rij-uitrustingen.
Alsof het voorval een onzichtbare band tussen hen gesmeed had, stonden meester en knecht nu gebroederlijk naast elkaar te turen naar de plek waar de jonge dragonder het leven had gelaten. Beiden zwegen.
François schoof met zijn voet het hooi opzij om te kijken of er nog bloed te zien was. Hij kon de rode vlek nauwelijks onderscheiden en legde het hooi weer terug op zijn plek.
‘Henri, ben je klaar om te vertrekken?’
‘Oui, monsieur.’
‘Kom, dan rijden we de koets naar buiten. Haal Armond.’ François ging zachter praten. ‘Ik wil precies weten waar hij… waar het… Ik wil weten waar hij vannacht naartoe is gegaan.’
Henri liep naar de deur om Armond te halen, maar bleef staan bij het hok vlakbij de plek waar de dodelijke confrontatie had plaatsgevonden. Hij wees naar het hek. ‘Monsieur!’
Met zijn ogen volgde François Henri’s vinger. Er zaten bloedspatten op het ruwe hout, die geluidloos uitschreeuwden wat er die nacht gebeurd was.
‘Ga jij Armond halen. Ik zorg hier wel voor.’
Gezamenlijk haastten ze zich de stal uit; François om water te halen uit de drinkbak en Henri om Armond te zoeken. ‘Haast je.’
Op weg naar buiten had François een borstel gepakt die gebruikt werd om de paarden mee te roskammen. Hij doopte hem in het water en ging weer naar binnen om de vlekken te verwijderen. Hij zette veel kracht om de donkerbruine vlekken weg te schrobben, maar het had geen enkele zin. Het bloed was al in het poreuze hout getrokken en opgedroogd. François onderdrukte een opkomende paniek en probeerde een oplossing te verzinnen.
Hij had geen tijd om het hek over te schilderen. Gehaast keek hij de stal rond. Zijn oog viel op de hoofdstellen, zadels en dekens achter in de stal. Hij rende naar de uitrustingen, pakte een zadeldeken, rende gauw weer terug en gooide hem over het hek.
‘Ik kom de wacht aflossen.’
François draaide zich om.
De lijvige dragonder leek de brede deuropening van de stal wel in zijn geheel te vullen. Hij blikte rond in het halfduister. ‘Waar is-ie?’
‘Wie? De wacht van vannacht?’ Het paard in het hok schudde zijn hoofd en stak het naar voren. François aaide het over zijn hoofd. ‘Die heb ik vanochtend nog niet gezien.’ Hij hoopte dat de soldaat het zweet op zijn voorhoofd niet zou bemerken.
De dragonder mompelde een vloek. ‘Die zit zijn buik zeker al vol te stoppen aan het ontbijt. Al die onnozelaars die ze ons sturen om ons af te lossen… Een stelletje ongedisciplineerde idioten zijn het.’ Hij wierp een blik op de gehavende koets en barstte uit in een bulderende lach. ‘Dus je maakt de koets klaar zodat je vrouw naar Versailles kan?’
François hield op het paard te aaien en keek de dragonder doordringend aan. De soldaat schoof wat met zijn voet in het zand, draaide zich toen om en liep naar buiten om zijn post bij de deur in te nemen.
Henri en Armond liepen langs hem met hun bagage in handen.
‘Nou, ik zie dat jullie er klaar voor zijn,’ zei François.
Armond keek met bloeddoorlopen ogen de stal rond om te controleren of er niets meer te zien was van de worsteling die nacht. ‘Eh, ja, monsieur. Ik heb niet al te veel geslapen, maar dat geeft niet.’
François gebaarde Armond dat hij met hem mee moest komen naar de achterkant van de stal. ‘Kom, jij en ik rijden de grote koets naar het midden en maken hem schoon. Henri, geef de jongens opdracht de paarden in te spannen. Terwijl ze daarmee bezig zijn, kunnen wij ontbijten.’
Armond zette zijn kleine tas neer en volgde François naar de grote koets. De buitenkant van de wagen was verfraaid met prachtige gouden krullen. De sierlijke ‘V’ boven het familiewapen van de Vaudois op de deur gaf aan dat er mensen van adel in deze koets reden.
François trok Armond achter de koets. ‘Waar?’
De jongeman boog zich licht voorover en fluisterde: ‘Achter in de boomgaard, onder de grootste appelboom bij het hek. De aarde was zacht en modderig van de regen. Ik heb een diep gat gegraven en het bedekt met takken.’
‘Goed gedaan. Waar is de schop?’
‘In de kruiwagen achter de schuur, tussen wat ander tuingereedschap. Ik heb hem schoongeveegd en afgespoeld, en er staat regenwater in de kruiwagen, daar weekt hij nu in.’
‘Prima.’ François pakte de jongeman bij zijn schouder en klopte hem geruststellend op de rug. ‘Kom, we maken deze koets klaar.’
François riep twee mannen om hen te komen helpen de wagen naar buiten te rollen, zodat het span van vier witte paarden ingespannen kon worden. Henri en zijn mannen waren druk bezig de paarden te roskammen, hun manen te vlechten, ze te zadelen en op te tuigen met de opzichtige accessoires die aan het hof gebruikelijk waren: kwastjes bij hun oren en sierlijke gouden banden die gekruist over de ruggen van de dieren liepen, onder hun staart langs.
François liep naar de kleine koets, die ze de middag ervoor als eerste naar buiten hadden gerold. Op het dak lagen glinsterende regendruppels. De koets was in goede staat. Hij keek ernaar, en toen achterom naar de grote. Zijn trots begon zich te roeren. Madeleine hoort met twee koetsen naar Versailles af te reizen. Ze is van adel. Wrijvend over zijn kin liep hij naar Henri, die bezig was de onrustige witte hengsten in te spannen en zijn best deed om ze in toom te houden.
‘Ik heb besloten dat de kleine koets ook meegaat. Maak het zwarte span klaar.’
Henri was net geknield om de hoef van een van de hengsten te controleren. Glimlachend keek hij op naar François. ‘Oui, monsieur. Ik begrijp het.’ De kraaienpootjes rond zijn vrolijke blauwe ogen trokken bijeen. ‘En ik ben het met u eens. Madame moet met twee koetsen Versailles binnenrijden. Dan zal iedereen weten dat er een dame van stand aankomt. Ik zorg ervoor.’
Henri stond op en sloeg het paard op zijn achterste. Hij tuurde door zijn wimpers omhoog naar de klimmende zon en bedacht hoeveel werk er nog verricht moest worden om de tweede koets met een span paarden gereed te maken. ‘Maar dan kunnen we waarschijnlijk pas halverwege de ochtend vertrekken.’
‘Doe je best. Ik vertel het Madeleine. Kom je mee ontbijten?’
‘Nee, ik blijf liever hier om de boel draaiende te houden.’
‘Dan stuur ik Thérèse wel naar je toe met een ontbijtje.’
François rende over het pad naar het landhuis. Zijn pogingen om niet anders dan normaal over te komen hadden hem uitgeput. Telkens wanneer hij een onverwachte beweging zag of een onbekend geluid hoorde begon zijn hart te bonken en brak het zweet hem uit.
Hij duwde de achterdeur open en ging met twee treden tegelijk de trap op om te kijken hoe het met Madeleine was. Hij hoorde vrouwengebabbel achter hun slaapkamerdeur.
Zonder kloppen liep hij binnen; hij zag de drie vrouwen, Elisabeth, Suzanne en Madeleine, gemoedelijk zitten kletsen over hun reisje naar Versailles. Naast Madeleines kaptafel zat Eline op de grond met een pop te spelen.
De dames schrokken van François’ snelle entree, keken op en vielen stil.
‘Pardon, dames. Zou ik mijn vrouw even onder vier ogen mogen spreken?’ Hij glimlachte en liep naar Madeleine. Hij omhelsde haar en kuste haar op de wang, in een poging zichzelf een beetje op te beuren. ‘Want ze gaat toch maar mooi een hele maand weg. Ik weet niet wat ik zonder haar moet.’ Hij ging op het bed zitten.
Elisabeth pakte een paar juwelen van de kaptafel. ‘Natuurlijk, lieverd. We wilden toch net gaan ontbijten.’ Ze boog zich voorover om Eline op te pakken.
‘Nee, laat Eline maar hier.’ Madeleine trok het meisje op haar schoot. ‘Ik wil haar nog zolang mogelijk bij me hebben, tot het moment waarop we vertrekken.’
Madeleine duwde haar neus in de nek van het kind. Eline kraaide en worstelde om zich los te maken uit haar greep.
‘Laat grand-mère haar maar even meenemen, Madeleine. Ik moet iets met je bespreken.’
‘Maar – ’
‘Het is belangrijk.’
‘Als je nu weer gaat beginnen over – ’
Elisabeth had Eline al bij de hand genomen en liep naar de deur. ‘Komen jullie ook zo ontbijten?’
François hield de deur voor hen open. ‘Ja, natuurlijk. We komen er zo aan.’ Hij sloot de deur en keek zijn vrouw aan, die haar vuisten manhaftig in haar zij had gezet.
‘Er valt niets meer te bespreken over mijn reis naar Versailles. Ik ga.’
‘Wacht even.’ François fronste zijn wenkbrauwen en schudde het hoofd. ‘Ik moet je vertellen wat er vannacht is gebeurd. Ook al zou ik je er liever niet mee belasten.’ Zwijgend schudde hij opnieuw het hoofd. ‘Het is een hard gelag, maar je moet het weten.’
‘De jongens. Is er iets met de jongens gebeurd?’
‘Nee, de jongens niet, iets anders – maar Jean was erbij betrokken.’ In grove lijnen schetste François het vreselijke verhaal.
‘Nee toch!’ Alle kleur trok weg uit Madeleines gezicht. ‘En Jean? Hoe is het met hem?’
‘Hij is direct weggegaan. Hij was er kapot van. Hij zal met zichzelf in het reine moeten zien te komen, en daar kan niemand hem bij helpen.’ François liet zijn hoofd zakken. ‘Moge God zich over hem ontfermen.’
Madeleine stond op. ‘Gebeurd is gebeurd. We moeten verder.’ Gedachteloos pakte ze de haarborstel die voor haar op de kaptafel lag. ‘We hebben nog niet besproken wat we gaan doen als Louis me niet wil ontvangen of niet naar me luistert. En wat doen we als commandant Bovée tijdens mijn afwezigheid ontdekt dat die soldaat vermoord is?’
Madeleines onverschrokkenheid smolt als sneeuw voor de zon. Smekend keek ze haar man aan, in afwachting van een antwoord.
Zacht, maar niettemin vastberaden zei François: ‘Als Louis geen gehoor aan je verzoek geeft, kom dan zo snel mogelijk terug. Als het niet anders kan, wijken we uit naar Genève. Ik heb gehoord dat daar al veel hugenoten naartoe zijn getrokken. Daar heeft men niets tegen ons en zullen we veilig zijn. Wat de soldaat betreft acht ik het niet waarschijnlijk dat ze zijn verdwijning snel zullen ontdekken. Ik zie regelmatig soldaten komen en gaan en ik heb de indruk dat het moeilijk is om zicht te houden op het aantal manschappen. Maar mocht de commandant erachter komen, dan vluchten we onmiddellijk.’ François zweeg even en wreef nadenkend met de rug van zijn hand over zijn wang. ‘Laten we afspreken dat we dan naar Genève vluchten en jou daar ontmoeten. Ik weet niet hoe we van daaruit verder moeten, maar dat is van later zorg.’ Hij keek op. ‘Maar laten we positief zijn. Misschien heb je gelijk en is dit alles gewoon één grote vergissing. Misschien roept Louis inderdaad de dragonders terug vanwege de band die jullie vroeger met elkaar hadden.’ François keek zijn vrouw onderzoekend aan.
‘Daar zit je toch niet over in, François? Ik wil weten of je me vertrouwt.’
François legde zijn handen om Madeleines gezicht. ‘Je bent de liefde van mijn leven en de moeder van mijn kinderen. Ik vertrouw je met heel mijn wezen.’ Hij bedekte haar gezicht met kussen en omhelsde haar teder. ‘Ik heb je oneindig lief.’
Madeleine kuste zijn ruwe handpalmen. ‘Ik jou ook, ik heb je lief boven alles – behalve boven God natuurlijk.’ Ze pakte glimlachend zijn hand en trok hem mee de gang op, de trap af. ‘Laten we gaan ontbijten, mijn lieve echtgenoot, en weer de rol van minzame gastheer en gastvrouw spelen alsof er niets aan de hand is.’
‘Wat heeft madame hierin gestopt? Stenen?’ Terwijl de knechten Elisabeths logge koffer de trap af sleepten verkneukelden ze zich over het zware gewicht.
Elisabeth liep vlak achter hen. ‘O, je kent ons, vrouwen, toch. We nemen alles mee wat we hebben; dan weten we tenminste zeker dat we al het nodige hebben om de mannen te charmeren.’
De knechten lachten goedmoedig en droegen de koffer naar buiten, waar ze hem achter op de grote koets slingerden. Madeleines koffer legden ze boven op die van Elisabeth en de rest van de bagage stapelden ze op de achterkant van de kleine koets.
Henri stond in de houding naast het nerveuze span witte paarden te wachten tot Madeleine en Elisabeth in de koets zouden stappen. Hij droeg zijn beste koetsierskleding. Bij de zwarte paarden stond Armond, maar deze waren een stuk kalmer en hij kon ze zonder moeite in toom houden. Achter elk van hen stonden twee lakeien, voor iedere wagen een paar. Een zou naast de koetsier op de bok gaan zitten en de ander zou achter op de koets plaatsnemen.
De dames kwamen naar buiten, gevolgd door hun dienstmeisjes – Suzanne en een tweede vrouw, Judith, die ze op het laatste moment uit de groep kamermeisjes hadden gekozen. Net als Thérèse had zij de familie al jaren gediend en op grond van haar ervaring hadden ze haar uitgekozen om de dames te vergezellen. Bovendien diende er een familielid van haar aan het hof, en Madeleine had het idee dat die verwantschap nog wel eens nuttig kon blijken.
De andere knechten en bedienden verzamelden zich op de cirkelvormige oprijlaan om de koetsen uit te zwaaien, samen met François en Claudine, die Eline op haar arm droeg.
Toen Madeleine wilde instappen, pakte François haar handen vast en omhelsde haar stevig. ‘Wees waakzaam, mijn lief. Blijf op je hoede. Wees in alles wat je doet zo scherpzinnig als een slang, maar behoud de onschuld van een duif. En kom gauw bij me terug.’
‘O, lief van me.’ Madeleine deed een stap achteruit en streek met haar vinger over het litteken op zijn voorhoofd. ‘Moedige, dappere man van me. Bid dat Père Dieu de weg voor ons bereidt.’
Plotseling galoppeerde een aantal dragonders het pad naar de schuur op, aangevoerd door commandant Bovée.
Madeleine stond al met één voet op het trapje van de koets, maar bleef even staan om de officier te groeten. ‘Goedemorgen, commandant Bovée. Het ziet ernaar uit dat u ook op reis gaat.’
‘Jazeker, madame.’ Commandant Bovée steeg af, nam met een zwierig gebaar zijn hoed af en maakte een buiging. ‘Koning Louis zou het me nimmer vergeven als ik een van de dames die hem het meest dierbaar zijn, helemaal naar Versailles zou laten afreizen zonder escorte.’
Madeleine glimlachte. ‘Het is bijzonder vriendelijk dat u bezorgd bent over mijn veiligheid. Een escorte kunnen we zeer goed gebruiken.’
De commandant zette zijn baret weer op en sprong op zijn paard. ‘Er lijkt vanochtend een soldaat te missen. Ik heb twee van mijn manschappen eropuit gestuurd om de omgeving te verkennen. Daar weet u toevallig niet iets van, madame?’
‘Maar hoe kan ik nu weten of u een soldaat mist, commandant? Waarom zou ik mij met dat soort zaken bezighouden?’
Commandant Bovée bromde iets en glimlachte toen naar Madeleine. ‘Maar natuurlijk houdt u zich daar niet mee bezig. Het heeft voor u geen enkel gevolg als een van de onzen mist, niet, madame Clavell?’
De dreigende toon waarop hij sprak bezorgde Madeleine rillingen. ‘Geen enkel, commandant Bovée.’
Ze nam plaats op het harde bankje in de koets en Elisabeth volgde haar. Madeleine glimlachte.
‘Wat gaat er om in dat mooie hoofdje van je, dochter?’
‘Commandant Bovée doet precies wat ik gehoopt had. Hij denkt vast dat ik dit reisje naar Versailles heb georganiseerd om de jongens stiekem naar een veiliger plek te brengen. Maar we leiden hem nu juist bij hen vandaan. Het had niet beter kunnen lopen.’ Madeleine spreidde haar waaier uit voor haar gezicht en giechelde als een klein meisje. ‘En ondertussen voorziet hij ons ook nog eens van een escorte, met soldaten van de koning.’
Elisabeth begon te grinniken. Ze wierp haar hoofd in haar nek en vulde heel de koets met haar hartelijke lach.
Henri en Armond namen elk hun plaats op de bok in en schreeuwden tegen de paarden. De dieren kwamen direct in beweging en de koetsen schoten met een ruk vooruit. Madeleine hield op met lachen en keek uit het raam naar haar man en haar dochter, die op de traptreden voor het herenhuis bleven staan zwaaien terwijl de koetsen de bocht namen en over de laan met bomen het landgoed afreden.
In de bocht gleed Madeleine opzij op het bankje. Ze gluurde door de opening achterin de koets. Langs de benen van de lakei die achter op de koets stond kon ze Eline zien springen en naar haar zwaaien. Tranen vulden haar ogen. De koetsen reden de laan af, waarover donkere schaduwen vielen, en ze verloor haar gezin uit het oog.
Algauw werd het uitzicht haar geheel ontnomen door het gebladerte van de bomen en ze dwong zich weer om te draaien.
‘Deze bankjes zijn nog even ongemakkelijk als vroeger.’ Elisabeth pakte haar rokken bij elkaar en verschoof op het bankje in een poging een gemakkelijker houding te vinden.
‘Ja, en we hebben nog een lange, gevaarlijke tocht voor de boeg.’ Madeleine keek uit het raam naar commandant Bovée en zijn soldaten, die op hun paarden naast de wagen draafden. ‘Een heel lange tocht.’