21

 

 

 

‘Kijk dan, maman. Kijk eens.’ Charles galoppeerde de weg voor het huis af op een roomkleurige merrie, die Armond eerder die week had getemd.

Madeleine schermde haar ogen af tegen de zon en keek op van de bloemen die ze aan het plukken was. ‘Goed zo, houd vol.’

‘Kijk!’ Charles keek achterom, om zich ervan te verzekeren dat zijn moeder hem ook daadwerkelijk zag.

Madeleine knielde in het bloembed tussen de ontluikende bloemen. Kijk eens. Ze vroeg zich af hoe vaak ze haar zoons dat al niet had horen zeggen. O, was François er maar om te zien wat voor bekwame ruiters zijn jongens waren geworden. Er schoot een droeve blik over haar gezicht. Hij zou zo trots zijn geweest.

Madeleine sloot haar handen als een kom om een handvol kleine bloemetjes en boog zich voorover om eraan te ruiken. Het verzorgen van de bloemen was haar lievelingskarwei. Ze hield van de geur van aarde, ze genoot ervan te zien hoe de knoppen zwollen en in schitterende kleuren uiteen barstten, de zachte bloemblaadjes aan te raken en te onderzoeken hoe elke complex gevormde bloem nu precies in elkaar zat.

Van het werk in de tuin leerde ze levenslessen, bijvoorbeeld dat ze consequent het onkruid moest blijven uitrukken, omdat de prachtige ontluikende bloemen anders verstikt zouden raken. Ze trok aan een koppige, doornige distel, die om de wortelstok van een lis was gegroeid en zich niet liet verwijderen zonder de in bloei staande plant schade toe te brengen. Het onkruid in de tuin deed haar denken aan het onkruid van het kwaad. Beide waren gewiekst. Op het eerste gezicht leken het fijne blaadjes die geen kwaad konden, maar als je ze liet zitten, sloegen ze hun dodelijke tentakels om de tere bloemen heen.

Madeleine woelde met haar tuinschepje de aarde om, zodat die zacht bleef en het vocht goed tot de wortels kon doordringen. De takjes, droge bladeren en grassprieten die rond de bloemen lagen, verwijderde ze, zodat de zon de planten goed kon bereiken. Zorg, water en licht – als een van de drie ontbrak, zou de bloem niet goed groeien, wist Madeleine. Terwijl ze zo aan het werk was, vroeg ze zich af of ze, nu François er niet was, haar jongens nog wel alles zou kunnen geven wat ze nodig hadden om volwassen mannen te worden. Hoe kon ze hen beschermen tegen het kwaad?

Ze leunde achterover en hield haar handen voor zich uit om ze te bekijken.

‘Dat zijn nou niet bepaald de handen van een dame van stand,’ mompelde ze in zichzelf. ‘Maar goed, dat maakt nu toch niet meer uit.’

Met moeite kwam ze overeind en ze keek omhoog, naar de late middagzon. Als Jean en Armond Pierre snel hadden kunnen vinden en er zich geen problemen hadden voorgedaan, zouden ze vanavond alweer thuis kunnen zijn. Ze raapte de bloemen die ze geplukt had bij elkaar en legde ze voorzichtig in een grote mand met een open uiteinde. Die moesten gauw het water in.

‘Maman!’ Charles galoppeerde naar haar toe. ‘Oom Jean en Armond komen eraan, en er is iemand bij hen.’

Madeleine liep de veranda op, de mand met bloemen in haar handen. Haar hart begon te bonzen. ‘Kom hier, Charles.’

Voor deze ene keer stelde Charles zijn moeder geen vragen. Hij steeg af, bond de teugels van zijn paard aan de paal bij het huis en kwam naast Madeleine staan. Ineens werd hij verlegen en hij drukte zich tegen haar aan. ‘Wie is die meneer?’

Madeleine boog zich voorover en liet haar vrije hand op Charles’ rug rusten. ‘Het is een vriend van me, die ik in Versailles heb ontmoet. Wees maar niet bang. Misschien weet hij iets over Eline en papa.’ Ze wenste dat ze zich zo zelfverzekerd voelde als ze klonk.

De mannen naderden in een wolk van rondstuivend stof. Hun trekken tekenden zich steeds scherper af. Jean zwaaide. Was dat een teken dat ze goed nieuws hadden? Of alleen om te laten weten dat Pierre geen kwaad in de zin had?

Jean sprong van zijn paard en liep de veranda op. Hij drukte Madeleine stevig tegen zich aan en omarmde haar. ‘Madeleine, we hebben monsieur Bovée met gemak gevonden.’

Met grote ogen keek Charles op naar zijn moeder en begon te rillen.

Jean tilde de jongen op en nam hem in zijn armen. ‘Niks aan de hand, jongen. Hij is een vriend van ons.’

Madeleine hield nog steeds de mand met bloemen in haar hand geklemd. Ze keek hoe Pierre van zijn markante zwarte paard afsteeg en op haar toeliep. Nu hij zijn hofkleding niet droeg, leek hij een ander mens. Zijn hoffelijke manier van doen was echter nog altijd hetzelfde. Met een zwierig gebaar nam hij zijn hoed af en maakte een buiging.

‘Madame Clavell, ik ben bijzonder verheugd dat ik u gevonden heb.’ Toen hij de bloemenmand in Madeleines armen zag, vervolgde hij: ‘De bloemen die u in uw armen draagt, vormen een prachtige omlijsting voor uw uitzonderlijke schoonheid.’

Hij stapte de veranda op en wilde haar hand pakken, maar Madeleine hield haar vieze handen verborgen onder de mand.

Ze maakte een lichte buiging. ‘We zijn hier niet aan het hof, monsieur Bovée. Vleiende praatjes zijn hier niet nodig.’

‘Ik spreek enkel de waarheid.’

‘Ik moet zeggen dat ik het met monsieur Bovée eens ben, Madeleine,’ zei Jean. Hij zette Charles weer neer. ‘Dit is de jongste zoon van madame Clavell, Charles.’

Het kind benaderde Pierre al met evenveel charme. ‘Wat een knappe, voorbeeldige jongeman.’

Grinnikend keek Charles op naar zijn moeder.

Madeleine stuurde Charles weg. ‘Breng je paard naar de stal en zeg Henri dat hij direct naar het huis moet komen.’ Toen Charles met het paard aan de hand richting de stal vertrok, riep Madeleine hem na: ‘Laat haar niet bezweet in de stal staan, mon petit.’

‘Oui, maman.’ De jongen rende op een drafje weg en riep naar Henri.

Elisabeth kwam naar buiten. ‘O!’ Uit haar gezichtsuitdrukking bleek haar verbazing. ‘Monsieur Bovée, wat een verrassing om u opnieuw te ontmoeten.’

Pierre kuste de hand die ze ter begroeting naar hem uitstak.

Madeleine onderbrak de vormelijkheden. ‘Wat voor nieuws brengt u ons, monsieur Bovée?’

‘Zouden we eerst naar binnen kunnen gaan, madame?’

‘Natuurlijk. Vergeeft u ons,’ zei Elisabeth. Ze ging hem voor het eenvoudige huis in. ‘U begrijpt dat we er bijzonder naar uitzien om te horen wat u ertoe heeft gebracht ons in Genève te komen opzoeken.’

Henri kwam binnen, zijn kaakspieren gespannen. Hij nam plaats bij de rest van het gezelschap.

De mand met bloemen stond geheel vergeten op een ruwhouten bankje in de hal.

Madeleine keek Pierre aan. ‘Alstublieft, monsieur, als u iets weet over onze familie, kwel ons dan niet langer met deze spanning. Wat het ook moge zijn, vertel het ons.’

Nerveus draaide Pierre zijn hoed rond in zijn handen. ‘Ik heb nieuws betreffende uw dochter.’ Er brak een brede glimlach door op zijn gezicht. ‘Alles is goed met haar.’

Uit alle hoeken van de kamer weerklonken uitroepen van vreugde.

Madeleine keek Pierre doordringend aan. ‘Waar? Waar is ze? Kunnen we haar redden?’ Met haar hand raakte ze de mouw van de jongeman aan. ‘Hoe hebt u haar gevonden?’

Pierre bleef nerveus aan zijn hoed plukken. ‘Tijdens een van de zeldzame bezoeken van mijn vader schepte hij op over zijn wapenfeiten. Hij vertelde me trots dat hij uw landgoed had platgebrand en uw dochtertje ontvoerd. Hij had geen idee dat ik wist wie u was. Ik herinnerde me de angst die ik in uw stem hoorde toen ik u naar uw verblijf terugbracht, op die avond waarop u vergeefs een beroep op koning Louis deed.’ Hij keek op naar Madeleine. ‘Telkens moest ik denken aan uw kleine meisje, dat zich wel eenzaam en bang moest voelen, zo zonder haar moeder en de rest van haar familie.’

Hij keek naar de leden van de familie Clavell, die aandachtig luisterden. ‘Ik wachtte het juiste moment af. Toen mijn vader in de loop van de avond aardig wat wijn had gedronken, heb ik hem gevraagd naar welk klooster hij haar gebracht heeft.’ Pierre rechtte zijn schouders en rug. ‘Ik ben naar dat klooster gegaan en heb de zuster gesproken die voor uw dochter zorgt. Ze heeft erin toegestemd ons te helpen. Ik ben bereid u naar haar toe te brengen.’

‘Hoe wist u dat u ons in Genève moest zoeken?’ vroeg Madeleine.

‘Zou u me geloven als ik u zei dat ik op goed geluk hiernaartoe was gegaan? Of wellicht wist een van de dienstmeiden van de koning waar u zich bevond?’

‘Francina!’ riep Madeleine uit. ‘Maar waarom bent u hier gekomen om ons dit te vertellen? U riskeert daarmee uw positie aan het hof.’

Pierre keek Madeleine strak aan. ‘Daar heb ik zo mijn redenen voor. Misschien vertel ik u die op een dag nog wel eens.’

Madeleine aarzelde. ‘En mijn man? Weet u ook maar iets van wat er met hem gebeurd is?’

Pierre schoof met zijn voet over de grond. ‘Over uw man weet ik niets.’

Bezorgd zei Henri: ‘Het is te gevaarlijk, madame. Hoe kunnen we er zeker van zijn dat monsieur Bovée ons de waarheid vertelt?’

‘Ik verzeker u,’ zei Pierre, duidelijk gekwetst, ‘dat ik u niets dan de waarheid heb verteld.’ Hij stapte achteruit. ‘U zult mij moeten vertrouwen.’

 

Ditmaal reden er vier ruiters weg van de boerderij van de Du Puys. Het groepje zou westwaarts Genève uit rijden en zich vandaar zuidwaarts richting Lyon begeven. Jean en Pierre reden voorop, met achter hen Armond en een kleinere gestalte.

Jean vertraagde zijn tempo. ‘Armond, ga jij alsjeblieft voorop rijden met Pierre.’

Armond gaf zijn paard de sporen en ging voor rijden.

Tegen de vierde ruiter zei Jean: ‘Houd je sjaal goed rond je gezicht en je hoed goed over je hoofd getrokken. En niet praten!’

Madeleine grinnikte en gluurde vanonder haar breedgerande hoed naar Jean. ‘Die hoed kan ik wel over mijn oren trekken en die sjaal houd ik wel om mijn gezicht, maar niet praten?’ Ze lachte. ‘Dat weet ik nog niet zo.’

‘Als je wilt dat we in onze opzet slagen, is dat toch echt het beste.’

Haar stem versomberde. ‘Ja, daar ben ik me terdege van bewust. Ik zal goed oppassen.’

Een paar minuten lang reden ze zwijgend naast elkaar voort.

‘Kom, laten we Pierre en Armond inhalen. Ik wil Pierre iets vragen.’ Madeleine schoot vooruit en liet een verbouwereerde Jean achter. Ze kwam naast Pierre rijden. ‘Ik heb zitten denken.’

‘Waarover, madame?’

‘U moet me niet langer madame noemen.’

‘Oui, u hebt gelijk, maar hoe we u ook vermommen, u bent veel te mooi om voor een man te kunnen doorgaan.’

‘Die hoffelijke houding van u kunt u nu wel laten varen. Die dient geen enkel doel meer.’

Pierre sputterde. ‘Maar madame – of hoe we u dan ook zouden noemen – ’

‘Matthy, een afkorting voor Matthieu, voor het geval we de neiging hebben Madeleine te zeggen, weet u nog?’

‘Ja, nu weet ik het weer.’ Pierre liet de teugels los op zijn zadel liggen en keek Madeleine aan. ‘Kwam u naast me rijden om dit met me te bespreken?’

Jean kwam naast Madeleine rijden; nu reden ze gevieren op een rij.

Madeleine vervolgde: ‘Ik vroeg me af waarom uw vader Eline niet verder weg van Grenoble heeft gebracht. Lyon is dicht bij ons huis en ook niet ver van Genève.’

‘Dat heb ik me ook al afgevraagd, ma – eh, Matthy. Waarschijnlijk om meerdere redenen, waarvan zijn onverdraaglijke arrogantie ongetwijfeld de belangrijkste is. Het is vast niet in hem opgekomen dat u het lef zou hebben om een poging te doen haar te bevrijden. Of om ook maar te proberen erachter te komen waar hij haar heen heeft gebracht. En ten tweede – ’ Pierre grinnikte – ‘stel ik me zo voor dat hij er al snel genoeg van had om met een schoppende en krijsende kleuter op stap te zijn en wilde hij niets liever dan haar aan iemand anders overdragen. Mijn vader is nu niet bepaald geduldig als het om kinderen gaat.’

Ernstig vroeg Madeleine: ‘U denkt toch niet dat hij haar iets heeft aangedaan?’

‘Welnee. Mijn vader is niet wreed of ruw. Hij is gewoon heel plichtsgetrouw en voert zijn taken met de grootste zorgvuldigheid uit.’ Pierre keek Madeleine aan. ‘Heeft hij u wreed behandeld toen hij op uw landgoed verbleef?’

Madeleine schudde het hoofd. ‘Nee, wreed zou ik niet durven zeggen, maar wel zeer kil en hardvochtig.’ Ze huiverde bij de gedachte dat Eline aan de zorg van de commandant overgeleverd was geweest.

Pierre veranderde van onderwerp. ‘Morgenavond zouden we al bij de Filles de Sainte-Marie in Visitandines moeten zijn. Als alles goed verloopt, hebt u uw kleine peuter binnenkort weer in uw armen.’

De gedachte dat ze haar dochter weer in haar armen zou hebben deed Madeleine glimlachen. ‘Ze is al geen peuter meer. Ze is nu vier.’ Een onrustbarende gedachte drong zich aan haar op. ‘En wat nu als ze niet met ons mee wil? Wat als ze zich mij niet meer herinnert?’

Jean stelde haar gerust. ‘Maak je geen zorgen. Natuurlijk herinnert ze zich haar moeder nog wel en ik twijfel er niet aan dat ze met ons mee zal willen komen.’

Armond liet zijn gebruikelijke stille manier van doen even achterwege en viel Jean bij. ‘Natuurlijk wil ze dat.’

Pierre gaf zijn paard de sporen. ‘Als we morgen in Lyon willen zijn, kunnen we maar beter voortmaken.’

 

De zachte regen van de vroege avond sijpelde langs de dikke buitenmuur van het klooster en liep in stroompjes het stenen pad voor het zwarte smeedijzeren toegangshek af. Naast het hek, weggezonken tussen de grote keien waaruit de muur was opgetrokken, bevond zich een kleine maar zware houten deur.

Pierre liep naar de deur en trok aan het koord van de bel die erboven hing. Hij had zijn hofkledij aangetrokken en straalde een zelfverzekerdheid uit die Jean volkomen vreemd was. Het blauwzilveren musketieruniform dat hij van Pierre had moeten aantrekken, rook naar de lichaamsgeur van de vorige eigenaar en was te klein voor Jeans gespierde lichaam. Van hun met pluimen getooide baretten drupten regendruppels.

Achter de ijzeren tralies van het kleine raam in de deur verscheen een vol gezicht, dat omlijst werd door een zwart-wit habijt.

‘Wij zijn hier namens koning Louis,’ zei Pierre.

De non knikte. ‘Oui, monsieur.’ Krakend ging de deur open en de non gebaarde dat de twee mannen binnen konden komen. ‘Hoe kunnen we de boodschappers van de koning van dienst zijn?’

Pierre haalde een brief uit zijn fraai versierde jasje en zwaaide snel met iets wat in het halfduister het zegel van de koning leek. ‘Ik heb een bericht voor zuster Marie-Aimée.’

De non maakte een lichte buiging vanaf haar middel. ‘Ik zal u naar haar toe brengen. Volgt u mij, alstublieft.’

De zuster liep een pad af en een zuilengalerij door, die een binnenplaats omgaf. Door de gangen zwol ineens het gezang aan van de nonnen die de vesper bijwoonden. Boven de kapel begon een klok te luiden.

‘Verontschuldigt u ons. Ik begrijp dat we het avondgebed onderbreken.’

De non draaide zich om, knikte ten teken dat ze zijn verontschuldigingen accepteerde en liep zonder iets te antwoorden verder. Aan het eind van de zuilengalerij ging ze rechts de hoek om en toen bleef ze staan bij een bankje dat tegen de stenen muur stond.

‘Wacht u hier alstublieft, dan haal ik zuster Marie-Aimée voor u.’ Gehaast verdween ze, in een werveling van zwart en wit.

Minuten verstreken. Het gezang en het klokgelui hielden op en er weerklonk nu een amper hoorbaar geroezemoes over de binnenplaats. Jean besefte dat het de nonnen waren, die hun gebeden reciteerden.

Pierre stond op en begon voor Jean heen en weer te benen.

Verontrust stond ook Jean op. ‘Waarom duurt het zo lang?’

‘Ze is naar het avondgebed. Waarschijnlijk moeten we wachten tot ze klaar zijn.’

Pierre was amper uitgesproken of zuster Marie-Aimée kwam aanlopen. ‘Monsieur Bovée, ik dacht al dat u het was.’ Ze ging niet zitten en nodigde ook de mannen daar niet toe uit.

‘Dank u dat u ons wilt ontvangen, zuster Marie.’

‘Ik veronderstel dat u het kind komt halen?’

‘Ja. Zal het moeilijk zijn om haar mee te nemen?’

‘We moeten haast maken. Komt u met mij mee.’ Ze vroeg niet wat de musketier die Pierre vergezelde te betekenen had.

Ze liepen een stuk terug over het pad waarlangs ze gekomen waren, maar gingen toen een deur door naar de keuken, waar brood, kaas en wijn op de lange tafel waren gezet, ter voorbereiding op het avondeten. Een eenzame lekenzuster met een witte sluier stond aan de overzijde van het vertrek een brood uit de grote steenoven te halen.

Pierre keek naar het verse brood op de tafel. Ze liepen de keuken weer uit, een andere gang in en betraden vervolgens een zaaltje met meerdere bedden langs de wanden.

‘Hier slapen de jongste meisjes, samen met een paar novices die hen gezelschap houden.’ Zuster Marie-Aimée wees naar het voorste bed. ‘Dit bed is van Evangeline. Haar spullen zitten in de kist aan het voeteneind. Pakt u ze bij elkaar, dan ga ik haar halen.’

De twee mannen propten gauw Elines kleren in de zak die zuster Marie-Aimée hun had overhandigd voor ze zich het zaaltje uit haastte door de deur aan de overzijde van het vertrek. Jean trok de slappe musketierbaret naar beneden zodat die deels over zijn gezicht viel en ging achter Pierre staan, om te voorkomen dat Eline hem zou herkennen en zijn naam zou uitroepen.

De deur zwaaide open en zuster Marie-Aimée kwam terug, met het kind in haar armen. Eline drukte haar gezicht tegen de schouder van de non. ‘Het is in orde, kind. Deze aardige meneer gaat je mee op reis nemen.’

Eline sputterde. Haar stem klonk gedempt omdat ze haar hoofd nog steeds in het habijt van de non hield gedrukt. ‘Maar ik wil helemaal niet op reis.’

Pierre strekte zijn armen uitnodigend naar haar uit en probeerde haar met zachte, vriendelijke stem te overreden. ‘Kom, Eline. Alles komt goed. We zullen goed voor je zorgen.’

Eline bleef zich verzetten en greep zich vast aan zuster Marie.

‘Eline.’ Jean stapte achter Pierre vandaan en legde zijn vinger op zijn lippen om haar duidelijk te maken dat ze moest zwijgen.

Toen ze haar oom zag, klauterde het kind uit de armen van de non, rende naar hem toe en drukte zich tegen hem aan, waardoor Jean bijna zijn evenwicht verloor. Ze begon zacht te jammeren.

Jean zuchtte opgelucht. Hij streek met zijn hand over haar lange zijdeachtige haar en troostte haar. ‘Sst, kindje. Huil maar niet. We zullen zeker goed voor je zorgen. Maak je maar geen zorgen.’ Hij wiegde haar in zijn armen en drukte haar stevig tegen zich aan.

‘Nou, monsieur Bovée, het lijkt erop dat uw “musketier” het kind een stuk sneller voor zich heeft gewonnen dan u.’ Zuster Marie keek Jean glimlachend aan en klopte zachtjes op Elines hoofd. ‘Ze is een lief kind. Het is niet goed dat deze kinderen uit de armen van hun ouders worden weggerukt.’

Pierre maakte een buiging. ‘Zuster, ik weet dat u groot gevaar loopt door ons te helpen.’ Hij pakte haar hand. ‘Merci. Moge God u zegenen.’

‘Ik moet in alles wat ik doe altijd trachten niets dan zijn goddelijke wil te doen, mijn zoon – en dat met de grootst mogelijke liefde. Kom, we moeten ons haasten. Ga door de achterpoort naar buiten. Als iemand u tegenhoudt, toon dan uw brief en blijf doorlopen.’

Pierre knikte, zwaaide de zak met Elines kleding over zijn schouder en gebaarde Jean dat ze moesten vertrekken.

Zuster Marie liep naar Jean en Eline en zei tegen het kind: ‘Eline, lieverd, ik zal je missen.’ Ze nam Elines gezicht in haar handen. ‘Moge God met je zijn. Moge God zijn aangezicht over je doen lichten en je vrede geven.’ De non kuste het kleine meisje en er gleed een traan over haar wang. ‘Kom, haast u nu. Zorg dat u weg bent voor de zusters klaar zijn met het avondgebed.’

‘Merci, zuster.’ Jean weifelde.

‘Ga nu!’ Zuster Marie-Aimée joeg hen naar de deur. Ze draaide zich om en verliet het vertrek via de andere kant.

De deur die ze genomen hadden, leidde hen naar een andere, kleinere binnenplaats. Jean kreeg de poort in het oog. ‘Daar is het.’

Ze renden ernaartoe, maar eenmaal bij de poort ontdekten ze dat het hek vergrendeld was.

Jean keek verschrikt op. ‘Wat doen we nu?’

‘Eroverheen.’ Pierre gooide de zak over de muur en klauterde lenig omhoog. Hij ging zitten op de richel die langs de bovenrand van de muur liep. ‘Geef het kind aan mij.’

Jean hees haar op zijn schouders. ‘Ga op mijn schouders staan en steek je handen uit naar Pierre; dan kan hij je bij je polsen pakken.’

Eline rilde. ‘Ik ben bang.’ Ze greep zich vast aan Jeans uniformjas en weigerde zich te laten optillen.

Jean trok haar vingers los. ‘Eline, je moet me loslaten. Ik houd je vast. Ik laat je niet vallen.’ Hoewel ze tegenstribbelde, tilde hij Eline op.

‘Nee! Nee!’ Elines gegil klonk boven het geroezemoes van de gebeden uit.

Het lukte Pierre haar polsen beet te pakken en hij trok haar kleine lichaam snel omhoog, alsof ze niets woog. ‘Goed zo. Kom, Jean. Snel.’

Jean klom ook omhoog en sprong aan de andere kant van de muur naar beneden. ‘Geef haar maar aan mij – voorzichtig.’

Pierre gaf Eline aan Jean, sprong op de grond en ze begonnen te rennen, in de richting van de plek vlak buiten de stad waar ze hun paarden bij een groep bomen hadden vastgebonden – en waar Madeleine en Armond in grote spanning op hen wachtten.

Juist toen ze de bomen ontwaarden, begon de klok van het klooster te galmen.

 

In de schaduw van de Zonnekoning
titlepage.xhtml
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_000.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_001.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_002.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_003.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_004.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_005.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_006.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_007.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_008.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_009.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_010.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_011.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_012.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_013.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_014.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_015.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_016.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_017.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_018.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_019.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_020.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_021.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_022.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_023.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_024.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_025.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_026.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_027.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_028.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_029.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_030.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_031.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_032.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_033.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_034.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_035.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_036.html
In_de_schaduw_van_de_Zonnekonin_split_037.html