30 juni
Nog 185 dagen te gaan…

05.18 uur

De vorige avond hadden Cook en Roberts moeten wachten op instructies van een ander bureau over wat ze met me moesten doen. Daarom hadden ze me de hele nacht vastgehouden. Aanvankelijk was ik vol vertrouwen, opgelucht dat ik het juweel, het raadsel en de tekeningen voor hen had weten te verbergen. Ik moest hieruit kunnen komen. Of niet? Hoe langer ik hier opgesloten zat, hoe meer ik begon te twijfelen.

Zo nu en dan viel ik even in slaap. Het eigenaardige sms’je liet me niet met rust. Het hele jaar al waren er mensen die eropuit waren om mij uit te schakelen, maar als iemand er werkelijk voor wilde zorgen dat ik mijn zestiende verjaardag niet zou halen, was ik in een politiecel misschien nog wel het veiligst. Het was een verschrikkelijke gedachte, maar ik kon niet meer. Ik wist dat als ik mezelf aangaf, ik alles kwijt zou zijn wat ik tot nu toe had ontdekt over het GMO. Oriana en Sligo zouden vrij spel hebben en ons gezin zou nooit meer hetzelfde zijn.

Aan welke kant van de tralies ik ook stond, ik zat in de val.

06.32 uur

Tijdens mijn onrustige slaap zag ik steeds beelden van de brand op Kilkenny voor me. Een paar van oom Bartolomeus’ laatste woorden schoten opeens door mijn hoofd: Maar voordat je gaat, wil ik je iets zeggen. De ontvoering van die baby’s… wat je aan het lezen was. Een van hen… een van hen… ben jij… jij… jij moet nu gaan. Zou ik echt een tweelingbroer hebben? Of had hij zijn zin niet goed kunnen afmaken? Ik was het krantenknipsel over die baby’s helemaal vergeten, maar nu was het me weer te binnen geschoten. Jammer genoeg gold dat nog niet voor de naam van die advocaat die mijn oom in m’n oor had gefluisterd.

Er moest een reden zijn dat Bartolomeus dat krantenartikel zo lang had bewaard. Het móést belangrijk voor hem zijn geweest. Voor onze familie. Ik had het gevoel dat er met ons nog iets anders gebeurd moest zijn, iets heel verschrikkelijks. Iets waar ik niks vanaf wist. Een geheim dat iedereen voor mij verborgen had gehouden. Ik herinnerde me dat mijn moeder in het ziekenhuis wat tegen me had gezegd over iets wat vroeger met mij gebeurd was. Iets wat invloed op me had gehad, waar ik… nou ja, gestoord van geworden kon zijn. Zou dat hiermee te maken kunnen hebben?

10.02 uur

Ik schrok wakker en kwam overeind.

Roberts kwam binnen met een kop koffie en een broodje. ‘Roomservice,’ zei hij lachend. Hij zette het blad voor me neer.

Ik wreef in mijn ogen en probeerde wakker te worden.

‘We hebben een aantal interessante dingen over jou gehoord, Ben,’ zei hij. ‘We hebben een paar vragen voor je. Ik kom terug zodra Cook er ook is.’ Hij liet me weer alleen.

Ik rammelde van de honger en at snel het broodje op. Daarna dronk ik gulzig van de koffie.

Roberts kwam me halen en ging me voor door een lange gang naar een groot open kantoor met verschillende lege bureaus. Er was bijna niemand. Terwijl hij me naar zijn bureau dirigeerde, zag ik aan de muur ertegenover een bord hangen met daaraan de sleutels van twee politiewagens. Onder het bord stond een kast met een stapel telefoonboeken en mijn rugzak.

‘Ga maar zitten,’ zei hij.

Dat deed ik.

Cook zat achter zijn eigen bureau en keek op. ‘Ik heb het hoofdbureau in de stad aan de lijn,’ zei hij tegen zijn partner. Hij klonk nogal gefrustreerd. ‘Nu willen ze weer dat we hem daarheen brengen. Ze hebben geen tijd vanwege een nieuwe ontwikkeling in de Spencer-zaak.’ Hij glimlachte me dreigend toe. ‘Dit gaat nog een lange dag worden.’

Wanhopig keek ik om me heen, op zoek naar een manier om te ontsnappen. Maar met twee agenten tussen mij en de deur in… weinig kans. Wat ik nu nodig had, was gewoon onmogelijk. In gedachten zag ik mezelf het pasje om de deur mee te openen van Roberts’ nek trekken, mijn rugzak grijpen, de autosleutels van het bord halen, de achterdeur van het politiebureau uit vluchten en in een van de wagens springen die buiten stonden.

Yeah, right…

‘Verdomme,’ zei Cook. Hij legde de hoorn neer en stond op, haalde het koord met zijn pasje van zijn nek en hing dat om de bureaulamp. ‘Ik wilde vandaag juist wat eerder naar huis. Ik moet om negen uur mijn schoonouders van het vliegveld ophalen. Maar zo te zien moeten we eerst jou naar de stad brengen,’ zei hij tegen mij.

‘Dan combineer je het toch,’ zei Roberts. ‘We kunnen vanavond na half acht weg van het bureau. Als jij nou rijdt, dan zet je Galloway en mij af bij het hoofdbureau en rij je meteen door naar het vliegveld. Dan ben je ruim op tijd.’

Cook knikte. ‘Het spijt me, jongen,’ zei hij met nog een knik van zijn hoofd. ‘Maar jij gaat weer een poosje terug de cel in.’

19.45 uur

Het was al avond toen Roberts me uit mijn cel liet. We zaten weer bij de bureaus waar we ’s morgens ook hadden gezeten en wachtten tot Cook klaar was met wat rapporten.

Met een vermoeide zucht kwam Cook aanlopen. Roberts pakte de sleutels met ‘02’ op de sleutelhanger van het bord en rinkelde ermee. Ik verschoof even in mijn stoel en wees toen naar mijn rugzak. Ze maakten geen van beiden bezwaar, dus liep ik erheen en hees hem over mijn schouder.

Omdat ik eerder had bedacht hoe onmogelijk het was wat me te doen stond, had ik in gedachten de bewegingen die nu volgden al geoefend.

‘Hier,’ riep Roberts tegen Cook. ‘Vang!’

Op Roberts’ teken maakte ik een snoekduik, onderschepte de sleutels die hij had gegooid, greep het pasje van Cook van de lamp en voor ze in de gaten hadden wat er gebeurde, was ik weg. Ik rende door de gang naar de achterdeur, haalde het pasje door de gleuf en na drie stappen maakte ik de witte auto open, sprong achter het stuur en draaide de sleutel om in het contact.

Roberts en Cook kwamen naar buiten rennen, maar ze waren te laat. Met piepende banden scheurde ik van de parkeerplaats af terwijl de twee agenten achter me aan kwamen hollen. Ik bedacht me dat ik maar beter mijn gordel om kon doen en bedankte in gedachten mijn vader dat hij me destijds een rijles had gegeven op het vlakke landje achter Treachery Bay.

Ik wist dat het niet lang zou duren voor er een opsporingsbericht voor me zou uitgaan. Nog even en elke politiewagen in de stad was op zoek naar de Southport 02, de auto die ik had gestolen.

Ik racete met hoge snelheid in de richting van het strand. Ik hoopte dat ik daar zou kunnen verdwijnen. Intussen probeerde ik me op de weg te concentreren. Ik reed zo snel mogelijk door de straten van de stad, met piepende banden door het verkeer slingerend. Ondertussen spitste ik mijn oren om te luisteren of ik al sirenes hoorde. Ik wist dat er elk moment een helikopter ingezet zou worden en als ik eenmaal vanuit de lucht gezien was, was ik verloren. Op de politieradio was het inmiddels een chaos: alle beschikbare wagens werden opgeroepen om de achtervolging in te zetten.

In mijn achteruitkijkspiegel zag ik de zwaailichten al opdoemen. Ik drukte het gaspedaal hard in en de Southport 02 schoot naar voren. Zeemeeuwen vlogen geschrokken op toen ik langs kwam scheuren. Ik was op weg naar de open vlakte in de buurt van de haven ten zuiden van het strand. Daarachter waren lanen met huizen en hekken en tuinen. Allemaal plekken waar ik me kon verstoppen, als het me lukte de auto achter te laten.

De weg hield al bijna op, dus sloeg ik snel links af een voetgangersgebied in. De Southport 02 raakte met een klap de stoeprand en ik reed over het trottoir naar de grasvelden ten zuiden van het strand. Drie politiewagens achter me deden precies hetzelfde. Ze zaten me op de hielen en kwamen dichterbij.

Ik scheurde door het park. Toen ik moest remmen om een paar bankjes te ontwijken, verloor ik de macht over het stuur. De achterkant van de auto brak uit en ploegde het gras om. Voor ik goed en wel in de gaten had wat er aan de hand was, zag ik drie paar koplampen op me afkomen. Ik sprong uit de auto en rende voor mijn leven naar de haven en de steiger.

Ik voelde mijn mobiel trillen en ik trok hem onder het rennen uit mijn zak.

‘Cal!’ riep Boges. ‘Er is iets heel raars aan de hand. Waar ben je? We moeten praten.’

‘Niet nu, Boges!’ riep ik. Ik leek wel gek dat ik had opgenomen.

‘Maar ik moet je iets vertellen! Alles op internet over het Ormond-raadsel is verwijderd. Die hele website bestaat niet meer. Ik ben de hele dag aan het zoeken geweest om uit te vinden wat ermee is gebeurd. Hij is compleet verwijderd. Ik kan geen enkele verwijzing meer vinden! En over dat anonieme sms’je…’

‘Ik bel je terug, Boges!’ riep ik.

Ik rende zo hard als ik kon, want de politie kon nooit ver weg zijn. Er was geen tijd om na te denken over wat Boges had gezegd. Hij had gelijk dat er iets vreemds aan de hand was, maar daar kon ik op dit moment even niets aan doen. Ik zette het uit mijn hoofd en probeerde nog meer te versnellen.

Ik kwam bij de steiger uit. Als ik in zee dook en een eind onder water zou zwemmen, zou ik misschien kunnen ontsnappen. Het was donker, dus ze zouden me slecht kunnen zien. In het licht aan de andere kant van de steiger zag ik een rood met zwarte jetski aankomen. De motor liep nog terwijl de man zich vooroverboog om de jetski aan de steiger vast te maken. Een buitenkans! Ik nam een grote sprong en duwde hem aan de kant, het water in. ‘Sorry!’ riep ik terwijl ik om hem heen stuurde en wegscheurde. ‘Geen tijd om het uit te leggen!’

Rondom me spatte het water hoog op. Het was ijskoud. Ik was zo opgefokt omdat het erop leek dat ik zou ontsnappen, mét het Ormond-juweel veilig in mijn tas, dat het even duurde voordat tot me doordrong dat ik geen idee had welke kant ik op ging. Ik had de lichtjes van de stad aan mijn linkerkant en bleef langs de kust varen. De jetski maakte kleine sprongetjes over de golven. Ik besloot dat ik gewoon in noordelijke richting verder zou blijven gaan. Ik wilde in de buurt van de kust blijven. Ik wist niet hoeveel brandstof ik had en ik had er geen zin in om al te ver van de kust te zijn als de jetski ermee ophield. Meteen kwamen er gedachten aan haaien in me op, maar die probeerde ik te verdringen.

Ik was van plan om aan te leggen bij een verlaten steiger in de haven. Ik wist dat die niet al te ver weg was. Eenmaal daar zou ik afspreken met Boges.

Er was genoeg waar we het over moesten hebben. De dubbele sleutelcode, het bizarre sms’je… Dat moest wel over mij gaan. En nu was alle informatie over het Ormond-raadsel ook nog van internet verdwenen. Er was iemand rare spelletjes aan het spelen.

Op het moment dat ik besloot richting de kust te gaan, hoorde ik een speedboot achter me. Ik keek om.

Shit.

Met heldere verlichting kwam er een politieboot met de naam Stingray op de zijkant op me afvaren. Ondanks het kabaal van de jetski, hoorde ik het vervormde roepen door een megafoon: ‘Politie! Stoppen! Callum Ormond! Stop het voertuig!’

Hoewel ik het had zien aankomen, schrok ik toch van het horen van mijn naam. Het legitimatiebewijs van Ben Galloway was onbruikbaar geworden. Nu wist de politie wie ze werkelijk op de hielen zaten.

Mijn enige kans om te ontkomen was als ik me wist te verstoppen in de schaduwen tussen de bootjes die in de haven lagen aangemeerd. Ik deed even alsof ik inhield, maar gaf toen vol gas en zette koers naar de steigers. Ik zocht het drukste deel van de haven uit, waar verschillende jachten nog binnenliepen.

Er stonden behoorlijke golven omdat er juist een flink schip was langsgevaren en het bovendien stevig waaide. De jetski danste over het water terwijl ik om de punt heen de haven in voer. Voor me doemde ineens een grote veerboot op. Er klonk een luide scheepshoorn. Achter me haalde de Stingray me langzaam maar zeker in. Ik stuurde opzij om een vissersboot te ontwijken die uit een schaduw tevoorschijn was gekomen. Deze manoeuvre, in combinatie met de plotselinge hekgolven van een speedboot die achter me langs was gevaren, bracht me compleet uit evenwicht. Wanhopig probeerde ik overeind te blijven, maar de jetski maakte totaal onverwachte bewegingen en ik kwam in een net terecht dat achter de vissersboot aan werd gesleept. Ik dook met mijn hoofd naar beneden het ijskoude water in.

Ondanks het gewicht van mijn rugzak kwam ik snel weer bovendrijven. Ik wilde niet het risico lopen door de rondtollende jetski geraakt te worden en dook weer onder. Slechte keuze: ik raakte verstrikt in het visnet, dat van de bodem naar boven werd gehaald. Samen met een school spartelende vissen werd ik dieper onder water getrokken.

Ik hield mijn adem in. In mijn oren raasde de katrol van de boot die de vangst binnenhaalde. Scherpe vinnen en stekels schraapten over mijn huid, maar hoe meer ik bewoog, hoe meer ik verstrikt kwam te zitten in het net. Ik raakte meer en meer bekneld tussen de vissen, die steeds dichter tegen me aan werden gedrukt.

Het net werd strakker aangetrokken. Ik worstelde om boven water te komen, maar ik wist niet eens meer wat onder en boven was! En mijn adem raakte inmiddels aardig op.

Ik verdrink, schoot het door me heen. Het Ormond-juweel, het raadsel… alles heb ik in handen. Maar nu verdrink ik.

Het is allemaal voor niets geweest, was de laatste gedachte die door me heen ging, voor het zwart werd.

Wordt vervolgd…