2 juni
Nog 213 dagen te gaan…
Scoutinggebouw
09.25 uur
Ik sloop het scoutinggebouw uit en waagde me over het bruggetje de stad in om te kijken hoe het ervoor stond met de wegafzettingen en de politie. Ik kwam niet eens in de buurt: er was zo’n rumoer in het stadje dat ik zo snel ik kon weer omkeerde. Vanuit de bosjes achter de winkelstraat hoorde ik een paar inwoners over me praten. Het leek wel of de mogelijke aanwezigheid van Callum Ormond – psycho-tiener – in Big River het opwindendste was dat ze ooit hadden meegemaakt.
Tussen de beschutting van de bomen zocht ik mijn weg terug naar het bruggetje. Daarbij ontdekte ik spoorrails die naar een stationnetje bleken te leiden. Het kleine perron zag er verlaten uit, maar ik hoopte dat er misschien toch af en toe een trein langs zou rijden die me hiervandaan mee kon nemen.
11.27 uur
Eenmaal veilig terug in het scoutinggebouw ging ik in kleermakerszit op mijn bed zitten en at wat brood dat ik had klaargemaakt. Ik moest iets bedenken voor de komende paar dagen. Dat viel niet mee, want doordat ik bijna geen oog had dichtgedaan, bleef mijn hoofd wazig.
Er waren een paar dingen die ik kon doen zolang ik hier zat. Ik moest contact opnemen met Eric Blair, de collega van mijn vader. En nu ik een nummer van Jennifer Smith had, moest ik haar zeker een keer bellen voor een afspraak, zodat ze me de USB-stick met paps foto’s uit Ierland die ze nog voor me had kon geven.
12.02 uur
‘Kan ik Eric Blair spreken?’
‘Eric is met verlof. Zal ik u doorverbinden met Wayne Slattery?’ vroeg de receptioniste ongeduldig.
Nog steeds? Wat was er aan de hand?
‘Nee dank u, dat is niet nodig. Duurt het nog lang voordat Eric weer op kantoor is?’ vroeg ik iets geïrriteerder dan bedoeld.
‘Eric komt niet…’ De receptioniste zweeg even. ‘Jij hebt al eerder gebeld, toch? Kan ik je naam en nummer noteren? Dan kan iemand je terugbellen.’
‘Eh… nee, dat hoeft niet,’ mompelde ik snel en verbrak toen de verbinding.
Ik begreep er niets van. Ik kon me niet precies herinneren wanneer ik voor het eerst naar mijn vaders kantoor had gebeld om Eric te spreken, maar ik was er vrij zeker van dat hij nu al maanden ‘ziek’ of ‘met verlof’ was. Die mysterieuze afwezigheid duurde te lang. Er was iets aan de hand, dat kon niet anders. Hij was de enige van wie ik wist dat hij bij mijn vader in Ierland was toen die zo ziek werd. Stel je voor dat ze allebei het geheimzinnige virus hadden opgelopen? Ik moest weten wat er met hem was gebeurd. Ik had alle informatie nodig die ik kon krijgen. Er moest een andere manier zijn om erachter te komen wat er met hem aan de hand was.
12.33 uur
‘Hallo, met Callum,’ zei ik toen Jennifer de telefoon opnam.
‘Callum! Waar zit je? Hoe is het met je?’ De oprechte bezorgdheid die in haar stem doorklonk deed me goed. ‘Ik ben zo blij dat je belt. Ik heb je steeds proberen te bereiken, maar je telefoon deed het niet.’
‘Ja, die ben ik kwijtgeraakt.’ Ik realiseerde me dat mijn oude telefoon waarschijnlijk nog ergens in een la lag in Leechwood Lodge. ‘Ik heb nu een andere.’
‘Gaat het wel goed met je?’
‘Ja hoor.’ Ik keek om me heen naar de stoffige kamer. ‘Je hebt ongetwijfeld van alles over me gehoord. Dat wil zeggen: de politieverhalen. Ik ben bij mijn oudoom in Mount Helicon geweest omdat ik hoopte dat hij me verder kon helpen, maar dat bezoek was van korte duur… Hij kreeg een hartaanval en zijn huis is in brand gestoken. Maar goed… ik bel over de USB-stick.’
‘Ja, natuurlijk. Ik vroeg me al af hoe ik hem bij je kon krijgen. Het spijt me van je oudoom. Ik heb op het nieuws berichten over de brand gezien. En ook over het vliegtuigongeluk. Ze zeiden dat er geen stoffelijk overschot was aangetroffen in het wrak en dat je was ontsnapt. Ik hoopte al dat dat waar was. Het is zó’n opluchting om je stem weer te horen!’
‘Dank je.’ Het was echt fijn om te weten dat er mensen waren die met me meeleefden. Die me geloofden en me wilden helpen, in plaats van me opsluiten, of erger… Ditzelfde gevoel had ik ervaren tijdens mijn bezoek aan oom Bartolomeus, al had dat veel te kort geduurd. En tegelijkertijd herinnerde elke blijk van medeleven me aan mijn moeders wantrouwen. ‘Het gaat goed met me,’ wist ik ondanks de brok in mijn keel uit te brengen. ‘Ik heb wat blauwe plekken hier en daar, maar niets om je zorgen over te maken.’ Ik bracht het gesprek weer op de foto’s van mijn vader. ‘Jennifer, zou je die USB-stick per post naar een vriend van me willen sturen?’
‘Is dat veilig?’
‘Ik denk het wel.’ Ik gaf haar het adres van Boges.
‘Ik verstuur hem aangetekend,’ zei ze terwijl ze het adres noteerde. ‘Een beetje extra zekerheid kan geen kwaad. Misschien red ik het nog om hem vandaag op de bus te doen en anders wordt het morgen.’
‘Ontzettend bedankt. Ik kan niet wachten om te zien wat erop staat.’
‘Ik hoop maar dat je hem gauw krijgt. Cal, ik heb echt bewondering voor je en voor alles wat je doet,’ voegde ze eraan toe.
‘Ik doe gewoon wat ik kan,’ zei ik, ‘om in leven te blijven.’
‘Volgens mij doe je veel meer dan dat. Ik heb met heel wat mensen gewerkt die opeens in de ellende zaten. En pas als het echt moeilijk wordt in het leven, kun je zien wat iemands ware aard is. Het is makkelijk om vriendelijk en aardig te zijn wanneer alles goed gaat, maar wanneer alles je tegenzit, is dat een stuk moeilijker. Niemand kan de gebeurtenissen in het leven naar zijn hand zetten, maar je bepaalt wel zelf hoe je erop reageert. Je mag trots zijn op jezelf. Ik zou willen dat ik je meer tot steun kon zijn.’
‘Je bent me al heel erg tot steun,’ zei ik. ‘Bedankt. Ik zal je zo nu en dan bellen, goed?’