24 juni
Nog 191 dagen te gaan…
Enid Parade 5, Crystal Beach
10.20 uur
Er waren een paar dagen verstreken sinds ik Winter alleen in de flat had achtergelaten. Toen ik Boges vertelde wat er was gebeurd toen ik met Winter mee naar huis was gegaan, dat Sligo ineens op kwam duiken, was ik blij dat hij niet zei: ‘Zie je wel?’
Hoeveel moeite ik er ook voor deed, ik kon haar niet uit mijn gedachten krijgen. Ik probeerde me te concentreren op het raadsel, dat ik inmiddels uit mijn hoofd kende, maar in gedachten hoorde ik Winters stem.
Ik dook op mijn mobiel af toen ik zag dat Winter me probeerde te bellen.
‘Ik heb het adres van Sligo voor je,’ zei ze.
‘Oké,’ zei ik. ‘En, eh… bedankt.’
‘Nou, ik had wel wat meer enthousiasme van je verwacht, Cal!’ Haar stem klonk vrolijk.
‘Nee, ik meen het. Echt bedankt. Alleen…’
‘Wat is er?’
‘Nou, toen ik van de week bij je was, en Sligo ineens onaangekondigd langskwam…’
‘Wacht eens, je denkt toch niet dat ik wist dat Sligo zou komen, hè?’ Haar toon veranderde opeens van blij naar verbaasd.
‘Waarom keek je dan steeds uit het raam?’ vroeg ik.
‘Je denkt het wel! Cal, dat is domweg een gewoonte van me. Ik hou altijd alles in de gaten. Ik ben nooit helemaal ontspannen. Ik zou nooit iets doen wat gevaar voor jou kan opleveren. We zijn toch vrienden… of niet soms?’ Winter zweeg even en haalde heel diep adem voordat ze verder sprak. ‘Je vertrouwt me niet,’ zei ze. ‘En ik kan het je eigenlijk niet kwalijk nemen ook. Ik ben onbetrouwbaar geweest. Maar ik vertrouw zelf ook niks of niemand. Ik vertrouw mezelf niet eens…’ Bij de laatste woorden brak haar stem. Ineens klonk ze een stuk minder cool dan ik van haar gewend was. En deze keer kwam het door iets wat ík had gezegd.
Ik vond het verschrikkelijk dat ze overstuur was, maar tegelijkertijd bezorgde het me een goed gevoel. Waarschijnlijk omdat het klonk alsof ze het belangrijk vond hoe ik over haar dacht. Ik wist niet wat ik moest zeggen.
‘Het spijt me,’ fluisterde ze. En toen was ze weg. Ze had de verbinding verbroken.
Ik was te wreed voor haar geweest. Ik had niet echt geloofd dat ze me erin had willen laten lopen. Maar aan de andere kant kon het eigenlijk geen kwaad dat ze dat nu wel dacht.
Toen mijn mobiel weer ging, wist ik niet hoe snel ik die moest pakken, in de hoop dat het Winter was. Ik zou m’n excuses aanbieden, haar vertellen hoe dankbaar ik was voor haar hulp, het adres opschrijven… Maar het was Boges.
‘Cal! Ik heb het adres voor je. Ik weet waar Sligo woont.’
‘Wat? Hoe ben je daar nou achter gekomen?’
‘Ik heb het met Jamie op een akkoordje gegooid. Gisteravond raakten we aan de praat en we hebben een deal gesloten. Ik heb hem een laptop en een webcam beloofd, zodat hij in contact kan blijven met zijn dochtertje van zes. Die woont ergens ver weg bij zijn ex, of zo.’
‘Gast, bedankt man! Echt helemaal geweldig!’
‘Ik weet het.’
Ik pakte een pen en schreef het adres dat Boges me gaf op. ‘Knap werk!’ zei ik.
‘Wacht nog maar even met al die roem en eer, beste kerel. Het adres was niet ons enige probleem.’
‘Hoezo?’
‘De kluis… Het is zo’n geval met een combinatieslot. Je weet wel, zoals hotelkluisjes ook hebben. Kennelijk vertrouwt Sligo die moderne kluizen niet. Maar je moet dus de juiste cijfercombinatie hebben om de deur open te krijgen. Zonder de goede cijfers heb je een bom nodig om erin te komen.’ Hij zweeg even en ging toen verder: ‘Ik denk dat wij beiden wel weten wat er in de kluis zit. Maar we moeten een manier vinden om hem te openen voordat we in dat huis inbreken.’
‘Oké, oké. Ik bedenk er wel wat op. Ik bel je snel.’
11.11 uur
In de badkamer checkte ik hoe ik eruitzag. Ik zette m’n nerdy bril weer op en haastte me het huis uit, waarbij ik ervoor zorgde dat ik uit het zicht van de buren bleef.
Er stond een koude wind en het wolkendek was grijs. Ik haastte me naar de stad en hield mijn capuchon strak om mijn hoofd zodat mijn gezicht bijna niet te zien was. Onderweg trok ik ergens een krant uit een prullenbak en kocht in een cafetaria twee broodjes ei met spek.
Bij het verlaten rangeerterrein glipte ik door een gat in het hek. Ik hield mijn hoofd laag, want hoewel er niemand te zien was, kon ik in de buurt van Paria’s huis niet voorzichtig genoeg zijn.
Het hol van Paria
12.39 uur
Ik keek nog eens goed om me heen om er absoluut zeker van te zijn dat niemand me was gevolgd. Ik stond voor de drie hoge, metalen archiefkasten. Ik leunde tegen de halfgeopende deur van de middelste en klopte tegen de achterwand van de kast. ‘Paria! Ik ben het, Cal! Ik heb een krant en een warme lunch voor je. Mag ik binnenkomen?’
Er gebeurde niets.
Ik bonkte nog een keer op de achterwand, wat harder nu.
Geen reactie.
Ik klopte sneller en dringender. ‘Doe alsjeblieft open.’
Opeens had ik een idee hoe ik ervoor kon zorgen dat hij me binnenliet. Ik herinnerde me een term die hij had gebruikt toen ik hem net had ontmoet. ‘De blauwjassen,’ siste ik door de spleet. ‘De blauwjassen zitten achter me aan.’ Ik duwde uit alle macht tegen de achterwand.
Op dat moment moest Paria wat het ook was dat de deur tegenhield, weg hebben gehaald. Ik tuimelde met mijn hoofd vooruit naar binnen en op het moment dat ik op de stoffige vloer van het hol landde, klikte de geheime deur weer op zijn plaats.
‘Zo, dus je komt weer even binnenvallen?’ Paria lachte hard.
Ik stond op en veegde mezelf zo goed mogelijk schoon. Ik keek naar mijn vriend. Hij droeg een ander, maar net zo versleten, groen pak met veel te korte mouwen, waardoor zijn magere armen naar buiten staken. Hij had het geheel afgemaakt met een felgele vlinderdas. De kleuren van het Ormond-juweel, dacht ik bij mezelf en ik hoopte dat dat een goed voorteken was. Hij schudde enthousiast mijn hand en raapte toen de krant op die ik in mijn val had losgelaten. Zijn eigen handen waren gestoken in rode gebreide handschoenen zonder vingertoppen.
Ik pakte de broodjes uit mijn capuchon en hoopte maar dat ze niet helemaal geplet waren.
‘Allemaal leuk en aardig,’ hij legde het eten en de krant op tafel, ‘maar ik wacht nog steeds op betaling voor het laatste klusje dat ik voor je heb gedaan.’ Met het dunne haar dat keurig over zijn schedel was gekamd en zijn grote nachtogen zag hij eruit als iemand uit een andere wereld. En dat was hij eigenlijk ook.
‘Op dit moment zit ik niet zo ruim bij kas,’ zei ik, ‘maar ik heb een fantastisch voorstel.’
Paria rolde met zijn ogen. ‘Ga dan maar zitten,’ zei hij, ‘en vertel op. Als het net zo’n klus is als de vorige keer, kan ik zeker weer naar mijn centen fluiten.’ Hij pakte een krakkemikkige oude stoel. ‘Wat ik allemaal niet over jou heb gehoord, jongen. Op de radio, op de televisie, in de krant. Heb je echt een straalvliegtuig gestolen en laten crashen?’
Ik trok de oude stoel dichter naar me toe, dook onder een waslijn met kleren door en ging zitten. We begonnen te eten en ik bracht hem op de hoogte van van alles en nog wat, terwijl hij luidruchtig van zijn thee slurpte. Paria was vooral geïnteresseerd in de vlucht met de Ormond-Orka en het feit dat ik de noodlanding had overleefd.
‘Maar nu,’ zei ik terwijl hij zijn laatste restje thee opdronk, ‘moet ik het Ormond-juweel terug zien te krijgen. En om dat voor elkaar te krijgen moet ik een kluis kraken.’
‘Een combinatieslot?’ vroeg Paria, die zijn vingers al verwachtingsvol liet kraken. Hij verfrommelde het papieren zakje van de broodjes tot een bal.
‘Jep.’ Ik keek neer op de restanten van mijn broodje. Ik had nog niet eens de helft op.
‘Van wie is die kluis?’ Paria mikte zorgvuldig met de prop op de prullenbak die bij de wastafel stond.
‘Vulkan Sligo.’
De prop landde tegen de muur en rolde verder over de vloer. Volkomen van slag keek Paria me aan. ‘Te gevaarlijk. Veel te gevaarlijk.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Vulkan Sligo is geen aardige man.’
‘Dat hoef je mij niet te vertellen!’ Ik boog naar hem toe. ‘Maar je hebt me een poosje terug verteld dat je een speciale gave hebt. Dat je de juiste cijfers van een combinatieslot kunt voelen.’
‘Ja ja,’ zei Paria, maar hij schudde nog steeds zijn hoofd. ‘Daarmee heb ik een hoop geld verdiend. Allemaal eerlijk natuurlijk.’ Mijn kluiskrakende vriend wierp een goedkeurende blik op zijn eigen slanke vingers, terwijl hij ze een voor een zo ver mogelijk naar achteren boog.
‘Natuurlijk,’ zei ik. ‘Het juweel is van mijn familie gestolen. Sligo heeft er helemaal geen recht op.’
‘Maar je weet niet zeker of hij het heeft.’
‘Nee. Nou ja… ik ben er bijna honderd procent zeker van dat hij het heeft gestolen.’
Paria rolde opnieuw met zijn ogen en zakte zuchtend achterover in zijn stoel.
Ik stopte het halve broodje terug in het zakje. Mijn eetlust was ik nu wel kwijt. Ik begreep best waarom hij er niets mee te maken wilde hebben, maar zonder zijn hulp ging het niet. ‘Kun je me dan tenminste nog een paar slagpijpjes geven?’ vroeg ik hem, in de hoop dat mijn bezoek in elk geval iets zou opleveren.
‘Je hebt geen klap aan slagpijpjes. Je mag ze meenemen als je wilt.’ Hij wees op een blik dat vlakbij op een van zijn boekentorens stond. ‘Maar ik hoop niet dat je van plan bent om lawaai te gaan staan maken terwijl je Sligo’s kluis aan het kraken bent?’
Hij had natuurlijk gelijk, maar ik pakte evengoed het blik. Het was ongeveer zo groot als een lunchtrommeltje, maar heel zwaar. Er zaten vier slagpijpjes in. Het was overdreven om ze in zo’n groot blik te laten zitten, maar ik bedacht dat ze in mijn rugzak dan goed beschermd zouden zijn.
‘En ik neem aan dat je al helemaal geen lawaai wilt gaan staan maken terwijl je nog niet zeker weet of dat wat je zoekt wel echt in die kluis ligt, of wel?’ voegde Paria eraan toe.
‘Ik móét het weten. Als ik nou zorg dat je in het huis van Sligo komt, denk je dan dat je de cijfers kunt voelen die je nodig hebt om de kluis te openen? Het zou fantastisch zijn als je me wilde helpen, maar als je het niet wilt… dan moet ik toch iets anders verzinnen.’
Hij strekte zijn hals en trok zijn strikje recht. ‘Ik dénk niet dat ik die kluis open kan krijgen, ik wéét dat ik hem open kan krijgen.’ Hij wreef in zijn handen en zijn ogen begonnen te schitteren. ‘Ik vraag me af wat hij nog meer in die kluis bewaart…’
‘Betekent dat dat we zaken kunnen doen?’ Ik hield mijn adem in.
Paria strekte zijn armen voor zich uit, sloeg zijn handen in elkaar en liet zijn knokkels hard kraken. Ik wachtte, gespannen, in de hoop dat hij zijn hand zou uitsteken om die van mij te schudden.
Dat gebeurde echter niet.
In plaats daarvan betrok het gezicht van mijn vriend en hij zei: ‘Sligo is een gevaarlijke man, die moet je niet tegen je krijgen. Ik vrees dat hij voor mij té gevaarlijk is.’
15.41 uur
Tijdens de lange wandeling terug naar Enid Parade was de teleurstelling die ik voelde net zo kil als de wind die over de grijze oceaan in mijn gezicht blies. Zonder Paria hadden we geen schijn van kans om die kluis open te krijgen. Hoe we trouwens in het huis van Sligo moesten binnenkomen, laat staan Paria de gelegenheid konden geven de kluis te kraken als hij toevallig van gedachten veranderde, was me ook nog een raadsel.
Ik moest gek zijn geweest dat ik ook maar een moment gedacht had dat dit plan zou kunnen werken…