29 juni
Nog 186 dagen te gaan…

Raw Prawn Café

15.20 uur

Sligo woonde in een semi-industrieel gebied met een paar lege kavels die eruitzagen alsof ze erop wachtten bebouwd te worden met huizen. Ik zat zenuwachtig aan een tafeltje voor het café waar Winter en ik hadden afgesproken. Ze had me de naam gegeven van het café, dat binnen het gezichtsveld van het huis zou moeten liggen.

Ik had Boges niet verteld wat we van plan waren. Waarschijnlijk zou hij het belachelijk vinden dat ik Winter had gevraagd om me te helpen inbreken bij Sligo. Hij vertrouwde haar weliswaar al meer dan in het begin, maar ik wist zeker dat hij nog steeds wel wat bedenkingen bij haar had. En ik wist hoe hij dacht over het feit dat ik me in de buurt waagde van moordzuchtige criminelen.

Mijn ogen zochten de omgeving af, tot ik Winter aan de overkant van de straat zag lopen.

Ze zag me bij het café zitten en haastte zich naar me toe. Er schitterden glittertjes in haar haren, die door de wind omhoog werden geblazen. ‘Komt je vriend nog?’

‘Ik hoop het wel.’ Ik voelde me niet bepaald op mijn gemak. Als Paria niet kwam opdagen, konden we het wel vergeten.

Winter bestelde drie warme chocolademelk. Op de een of andere manier vergrootte dat mijn vertrouwen in Paria’s komst. Als zíj geloofde dat hij kwam, dan moest ik dat ook maar doen.

Even later zag ik hem achter de heg die om het café heen stond. Hij had een oude regenjas aan en droeg een soort Sherlock Holmes-hoed. Geweldig, dacht ik. Hoe kleed ik me zo onopvallend mogelijk… Het enige wat ontbrak, was een ouderwetse pijp.

Ik stelde hen aan elkaar voor en merkte tot mijn opluchting dat Winter zich niet door het eigenaardige uiterlijk van Paria van de wijs liet brengen.

‘Is die hoed echt nodig?’ vroeg ik.

‘Jazeker, om mijn hersens warm te houden.’ Hij liet zijn knokkels kraken.

‘En je oren,’ voegde Winter eraan toe. Ze boog zich naar hem toe en trok één kant van de hoed omlaag. ‘Oké, luister goed. Sligo is op het moment niet thuis. Hij heeft een vergadering met de gemeenteraad over een groot feest dat hij aan het eind van het jaar van plan is te geven. Ik hoop dat hij na de vergadering nog iets blijft drinken met de raadsleden. De komende paar dagen laat hij zijn tuin aanleggen. Straks komen er mensen langs om planten en andere spullen af te leveren. Daar wil hij bij zijn. Wat ik eigenlijk wil zeggen, is dat we een klein gaatje hebben.’

Onze koppen chocolademelk werden gebracht en Winter zweeg even.

‘Sligo kan dus elk moment terugkomen,’ zei ik toen de ober weer weg was.

Ze knikte.

‘Nou, laten we maar meteen gaan dan. Heb jij je verhaal klaar?’

‘Tuurlijk. Wat krijgen we nou, maak je je zorgen om mij, Cal? Wat lief.’ Winters plagerige lachje veroorzaakte rillingen langs mijn ruggengraat. ‘Dat wist jij nog niet, maar ik wil niets liever dan een auto. Nu ik zestien ben, kan ik met lessen beginnen, dus ik vind dat Sligo maar een auto voor me moet kopen. Tenminste, dat ga ik zo aan Max vertellen.’

‘Wie is Max? Werken er nog meer mannen voor Sligo?’

‘Ja, natuurlijk. Bruno en Zombrovski zijn z’n beste mannen, maar hij heeft nog veel meer mensen in dienst. De meeste zijn hem waarschijnlijk iets schuldig. Hoe dan ook, Max is op dit moment bij hem thuis. Hij is gek van auto’s, dus als ik over auto’s begin, is hij zo afgeleid. Ik ken hem al jaren en hij is een van de aardigere gasten, behalve wanneer hij boos op je is. Persoonlijk wil ik dat ten koste van alles zien te voorkomen. Dus, als het je goedkeuring kan wegdragen, Cal, kunnen we gaan.’

Het leek een goed doordacht plan en dus gingen we meteen aan de slag. Paria en ik wachtten in het café en zagen Winter doelbewust de straat oversteken naar de voordeur van Sligo’s huis. Het was een groot, modern gebouw van donkergrijze steen. Langs de gehele eerste verdieping liep een balkon met uitzicht over de naaste omgeving. Het had net zo goed een kantoorgebouw kunnen zijn. In de grote tuin waren de paden en bloembedden al aangegeven met aarden walletjes en boomstammen.

Het leek erop dat Winter op een intercom drukte. Na een paar tellen ging de deur open en verdween ze naar binnen.

‘En nu?’ vroeg Paria.

‘Nu wachten we op haar teken, lijkt me,’ zei ik. Hoewel ik op alles was voorbereid, was ik bloednerveus. Elke spier in mijn lichaam was gespannen, klaar om in actie te komen. De seconden leken uren te duren.

Ik schrok toen plotseling de voordeur weer openging en het kleine, verre figuurtje van Winter ons driftig wenkte.

Ik spurtte de straat over met Paria achter me aan. Tot mijn grote opluchting had hij zijn hoed afgezet.

‘Vlug!’ siste Winter toen we met z’n tweeën naar binnen renden. ‘Naar boven, de eerste kamer rechts. Hij is niet op slot.’

Ergens in het huis hoorde ik een man aan de telefoon praten.

Winter zag dat ik schrok. ‘Doe nou wat ik zeg,’ zei ze. ‘Gaan jullie naar boven. Ik hou Max nog wel een poosje bezig. Tot nu toe heeft hij geen argwaan. Hij is allemaal mensen aan het bellen om te kijken of hij niet een leuk autootje voor me kan versieren.’ Ze giechelde even en keek Paria toen weer ernstig aan. ‘Hoeveel tijd heb je nodig?’

Paria keek naar zijn vingers en draaide zijn hand om de nagels te bestuderen. ‘Dit zijn de handen van een kunstenaar,’ zei hij. ‘Ze voelen de cijfers. Dat moet je de tijd geven. Net als alle kunst die er echt toe doet…’

Ik greep zijn magere arm. ‘Kom op.’

Stilletjes renden we de trap op. Op de overloop zag ik de deur van de kamer die Winter bedoelde. Ik duwde ertegen en ze had gelijk: hij ging geluidloos open. We slopen naar binnen.

Op het zwarte bureau en de rode gordijnen aan weerszijden van de getinte schuifdeuren na was alles donkergrijs. Het tapijt, de grote stoel achter het bureau en de kluis.

‘Daar staat hij,’ fluisterde ik.

De kluis was ingebouwd in een muur in de linker hoek van de kamer. Dat ding moest tonnen wegen. Er zaten maar twee uitsteeksels op de deur: een metalen hendel en een draaischijf, die wel wat op een ouderwetse thermostaat leek.

Paria ging voor de ondoordringbare deur staan en wreef verlekkerd in zijn lange handen. Hij draaide zijn vingers in elkaar, boog ze alle kanten op en liet zijn knokkels kraken. Hij was er klaar voor. ‘O, wat heerlijk!’ riep hij uit. ‘Wat heb ik al lang niet meer zo’n koektrommeltje gezien! Het is net als vroeger, toen ik nog een legende was in de stad. Kom maar op!’

Ik keek hoe hij zijn dunne vingers nog een laatste keer doorboog en zich op zijn knieën voor de kluis liet zakken.

Ik haastte me naar de rode gordijnen en keek voorzichtig om een hoekje. Wat als Sligo geen zin had om nog iets te blijven drinken na zijn bespreking? Ik hoopte vurig dat de raadsvergadering hem lang genoeg zou ophouden en dat Paria genoeg tijd had om de kluis te kraken.

16.09 uur

De minuten verstreken.

‘Hoe gaat het?’ vroeg ik aan Paria, die voor de kluis zat en de draaischijf nu eens de ene en dan weer de andere kant op draaide. ‘Sligo kan elk moment terug zijn,’ hielp ik hem herinneren. ‘Het moet sneller.’

Paria draaide zich om met een verdrietige, zelfs gekwetste uitdrukking op zijn gezicht. ‘Ik ben de meester van de kluis. Iemand als ik mag je niet opjagen tijdens het werk. Het is een uitermate precies klusje. Laat mij nou gewoon doen wat ik moet doen.’

Ik stapte bij het raam vandaan en keek naar de spullen op het bureau. Ik bladerde door de papieren die er lagen, trok de laden open en bekeek alles wat erin zat.

‘Hoe gaat het?’ vroeg ik een paar minuten later nerveus. ‘Hoe lang gaat het nog duren?’

Paria negeerde me. Al zijn aandacht was gericht op zijn werk. Hij had zijn hoofd weggedraaid van de draaischijf en luisterde en voelde geconcentreerd terwijl hij een aantal nummers uitprobeerde. Zachtjes draaide hij de schijf naar links en naar rechts, zijn lange vingers leken op de poten van een spin. ‘Ha! Ik heb er een.’

‘Eén? Na al die tijd heb je er één? Hoeveel zijn er?’ Ik moest oppassen dat ik mijn stem niet te veel verhief omdat de man beneden ons anders zou horen.

‘Het kunnen er vier zijn, maar ook acht. Dat hangt ervan af.’

‘Acht! En je hebt er pas een?’

Hij gebaarde in mijn richting alsof hij wilde zeggen dat ik mijn mond moest houden.

Mijn maag draaide in de knoop van angst. Ik wist maar al te goed waartoe Sligo in staat was als hij ons te pakken kreeg. Maar ik was vooral ongerust over Winter. Hoe lang zou ze ons nog de tijd weten te geven met haar kletspraatjes? Ik kon onmogelijk stil blijven staan en liep van de kluis naar het raam en keek naar de aarden walletjes.

Er naderde een grote vrachtwagen met in de laadbak allemaal planten in potten. Jonge palmboompjes zwaaiden heen en weer terwijl de wagen de tuin in draaide. De mensen van het tuincentrum waren er.

‘Aha! Daar is nummer twee,’ zei Paria en hij wendde zich tot mij. ‘Ik zei je toch dat ik een gave heb? Ik heb er al twee.’

Mijn mobiel begon te trillen en ik haalde hem tevoorschijn. ‘Ja?’

‘Ik ben nog beneden,’ fluisterde Winter. ‘Sligo heeft Max net gebeld. De vergadering is afgelopen. Hij is op weg naar huis, dus jullie hebben niet veel tijd meer. Is het bijna klaar?’

‘Nee! Hij is net begonnen. Hij heeft pas twee cijfers en het kunnen er wel acht zijn.’

‘Schiet alsjeblieft op! Hij mag er niet achter komen dat ik je heb binnengelaten, Cal.’

Ik verbrak de verbinding en zei: ‘Dat was Winter, Paria. Sligo is op weg naar huis. Schiet alsjeblieft op.’

Paria antwoordde niet, maar knikte ten teken dat hij me had gehoord.

Geknield zat hij te mompelen en met zijn vingers te draaien. Hij deed me een beetje denken aan Gollum uit Lord of the Rings.

16.38 uur

Mijn hart bonkte en ik zweette enorm. De vrachtwagen van het tuincentrum stond voor de deur geparkeerd en de chauffeur zat op een stapel zakken te telefoneren. Hij wachtte ongetwijfeld op instructies waar hij de planten in zijn laadbak moest neerzetten. Hij wachtte op Sligo.

Tenzij het heel druk was op de weg, zou het niet lang duren voordat Sligo hier zou zijn. En er was al heel wat tijd verstreken.

‘Schiet op. Alsjeblieft,’ smeekte ik de hardwerkende figuur voor de kluis.

Meteen wenste ik dat ik mijn mond had gehouden, want Paria stopte met wat hij aan het doen was, stond langzaam op en keek me aan. ‘Als je nu niet ophoudt met in mijn nek te hijgen, dan doe je het verder zelf maar.’

‘Oké, oké. Ik zal het niet meer doen. Maar schiet alsjeblieft, alsjeblíéft op.’

‘Wat denk je dat ik al die tijd zit te doen, hè? Nou?’

‘Oké, oké, sorry. Ga nu maar weer verder!’

16.45 uur

Nog altijd tuurde ik door het glas naar de voorkant van het huis, in afwachting van de gevreesde zwarte Subaru. ‘Hoe gaat het, Paria?’ vroeg ik op een — naar ik hoopte — kalme toon.

Met zijn vingers nog op de draaischijf keek hij me aan. ‘Ik blijf proberen… Er zijn er een paar die iets gemakkelijker draaien dan de andere, maar ik geloof dat ik er nu wel bijna ben. Ik heb net het derde cijfer en vermoed dat ik er nog twee te gaan heb.’

Twee?! Er was geen tijd meer om op zoek te gaan naar twee cijfers! Dit was dus een onmogelijke taak. We konden hier nog wel de hele nacht zitten zonder de juiste combinatie te vinden.

Ik haalde net woest mijn handen door mijn haar toen ik iets zag waar mijn hart van stilstond.

Maar voor ik iets kon zeggen, uitte Paria een triomfantelijke kreet. ‘Vier! Ik heb er al vier. Ik kan het nog. Kijk mijn magische vingertjes eens hun werk doen, jochie. Nog maar eentje te gaan.’

‘Dan hoop ik dat je die heel snel vindt!’ zei ik terwijl ik de zwarte Subaru de oprit op zag rijden. ‘We hebben namelijk gezelschap.’

Paria knikte en bespeelde de draaischijf alsof het een precisie-instrument was.

Schiet nou op, gilde ik inwendig en langzaam voelde ik de paniek opkomen. Hoe kwamen we in vredesnaam ooit het huis uit als Sligo in de voortuin rondhing? Als we werden betrapt terwijl we Sligo’s kluis probeerden te kraken, zouden we dat niet overleven.

‘Ik geloof dat ik er ben,’ mompelde Paria. ‘Het is zo goed als zeker vier-acht-zeven-drie, plus nog een erbij. Ik voel nu wat het laatste cijfer moet zijn, het zou wel eens…’ Zijn stem stierf weg terwijl hij aan de schijf draaide.

‘Sligo heeft Bruno bij zich. Ze lopen naar de voordeur,’ siste ik tegen hem.

Ik hoorde hun stemmen beneden bij de deur. Ik hoopte vurig dat Winter daar nog was en dat ze een verhaal had verzonnen om Sligo beneden te houden zolang wij boven waren.

‘Hebbes. Ik heb het laatste cijfer,’ fluisterde Paria opgetogen. ‘Het is een zes.’

Ik stapte snel naar hem toe om te kijken hoe Paria het laatste cijfer instelde en toen aan de hendel draaide. Met een zacht gepiep ging de zware deur open. Ik richtte de bureaulamp op het donkere binnenste van de kluis en tuurde over Paria’s schouder.

Mijn mond viel open.

‘Holy shit!’ zuchtte Paria vol ontzag. ‘Moet je dat zien.’

We staarden naar iets wat zonder enige twijfel het mooiste voorwerp was dat ik ooit had gezien. Schitterend in het licht en gezet in een dikke rand van blinkend goud lag een smaragd zo groot als een duivenei te glanzen. Hij was diepgroen met eromheen vurige rode robijnen afgewisseld met witte parels. Aan de onderzijde van de ovalen gouden rand hing een hanger met een parel.

‘Het Ormond-juweel,’ zei ik bijna ademloos.

16.55 uur

De nabijheid van de stem van Vulkan Sligo verbrak de betoverende werking die het Ormond-juweel op ons had. Die stem zou ik mijn leven lang niet meer vergeten. Het was de stem die nog maar een paar maanden geleden had bevolen mij in de dieseltank te gooien. Sligo was beneden, maar hij kon elk moment de trap op komen lopen.

Snel pakte ik het Ormond-juweel terwijl Paria tegelijkertijd een greep deed naar een bundeltje bankbiljetten dat ernaast lag. Hij stopte het geld in zijn zak en ik duwde het juweel in mijn rugzak nadat ik nog snel even een blik had geworpen op het portretje van de koningin dat erin zat. Net toen ik me wilde omdraaien om weg te lopen, viel mijn oog op een grote kleurenfoto die op de bodem van de kluis lag.

Het was Winter met een exotische bloem in het haar. Ze droeg een prachtige zilverkleurige jurk. Eén veel te lange seconde bleef ik kijken. Mijn hart sloeg een slag over toen ik zag wat ze op de foto om haar hals droeg.

Ergens in mij sloegen de stoppen door.

Het Ormond-juweel!

Hoe kon ze?! Had ze er al die tijd van geweten? Ik begreep er niets van. Ze was op dit moment hier beneden om zogenaamd de aandacht van een van de handlangers van Sligo af te leiden. Het leek of ze ons wilde helpen, maar na wat ik net had gezien… Zou ik ooit zeker weten aan welke kant ze nu eigenlijk stond?

Ik greep de foto en bestudeerde die zorgvuldig. Hij was een beetje korrelig, dus vermoedelijk was het een vergroting van een veel kleiner fotootje. Winters ogen leken recht in de mijne te kijken.

‘Geen tijd om naar mooie meisjes te gluren,’ onderbrak de stem van Paria me. ‘Ik dacht dat je net zei dat we een beetje haast hadden?’

Ik gooide de foto terug in de kluis en Paria en ik renden door de schuifdeur naar het balkon, dat uitzag op de voorkant van het huis. Ik keek voorzichtig over de balustrade om te zien of er een manier was om de paar meter naar beneden te klimmen, waar de vrachtwagen van het tuincentrum geparkeerd stond.

De stemmen van beneden klonken luider. Winter was er dus nog, maar ze klonk overstuur. Sligo stond te schreeuwen. En hij kwam dichterbij! Hij moest in de gaten hebben gekregen dat er iets mis was. Voetstappen renden de trap op. Over een paar tellen zouden ze voor onze neus staan.

‘We moeten springen!’ zei ik tegen Paria. Ik hoopte dat onze val gebroken zou worden door de bladeren en de zachte potaarde achter in de vrachtwagen. En dat we niet gespietst zouden worden door de staken die de planten overeind hielden…

Ik ging eerst. Met mijn rugzak strak vastgebonden werkte ik me over de balustrade en ging zo laag mogelijk hangen.

Daar ga je dan, dacht ik.

Ik liet los en landde zwaar op mijn zij in een paar stekelige potplanten. Paria viel meteen boven op me, zodat alle lucht uit mijn longen werd geperst.

Ik hapte naar adem en worstelde om overeind te komen. Paria duwde de geplette planten al aan de kant en klom over de rand van de laadbak.

‘Wat doe je?’ riep ik toen hij op de grond sprong. ‘Waar ga je heen?’

‘Ik ben weg!’ schreeuwde hij en hij verdween.

Ik kon het niet geloven. Hij liet me in de steek! Ik wist dat Paria een rare vogel was, maar ik had niet gedacht dat hij me aan mijn lot over zou laten.

‘Daar is hij! Pak hem. Grijp die klotedief!’ schreeuwde Sligo vanaf het balkon.

Binnen een paar seconden zou een van Sligo’s brede handlangers door de voordeur naar buiten stormen, me grijpen en van de vrachtwagen sleuren.

Ik trok aan mijn rugzak met het kostbare juweel, die achter een klein palmboompje was blijven haken, om hem los te krijgen. Ondertussen zag ik de voordeur opengaan en Bruno met zijn rode hemdje naar buiten hollen. Hij was nog maar een paar meter bij me vandaan. Wanhopig zocht ik naar een uitweg, maar ik kon niets beginnen. Ik was verloren.

Plotseling schoot de vrachtwagen naar voren, waardoor ik bijna uit de laadbak viel. De banden spinden en wierpen aarde en modder op, maar toen draaide de wagen achteruit van Sligo’s terrein de straat op. Bruno werd bijna overreden. Ik kon niet kijken, want ik zette me schrap voor een botsing met tegemoetkomend verkeer. Ik hoorde piepende remmen, gillende banden en claxons. Er vloekte iemand hartgrondig, maar een botsing bleef uit. In plaats daarvan bleef de vrachtwagen achteruitrijden tot hij eindelijk naar voren draaide en met brullende motor de straat uit reed. Ik klampte me uit alle macht vast. De helft van de lading viel om en rolde langs mijn oren de laadbak uit, waarna de potten met veel lawaai op de straat in stukken vielen.

Ik greep de zijkant van de laadbak vast en keek door de palmbladeren de cabine in om te kijken wie me had gered.

Het was Paria! Hij had me toch niet in de steek gelaten!

Hij zag me in de achteruitkijkspiegel en wiebelde met de vingers van zijn linkerhand. ‘Niet alleen goed om kluizen mee te kraken!’ schreeuwde hij. ‘Ook een prima alternatief voor autosleuteltjes!’

17.15 uur

De vrachtwagen reed nu niet meer zo woest en aangezien er geen spoor was van achtervolgers, lukte het me om enigszins op adem te komen. Ik ging tegen een paar geknakte potplanten aan liggen en sloot even mijn ogen. We waren ontsnapt mét het Ormond-juweel!

Ik haalde het sieraad uit mijn rugzak en hield het in mijn hand. Het bewoog mee met het geschud van de vrachtwagen en ik was gefascineerd door de schitterende aanblik. Heel even kon het me niet schelen waar we naartoe gingen. Het kon me niet schelen waar Paria naartoe reed of dat Sligo en Bruno ons wellicht op de hielen zaten. In mijn handen lag het Ormond-juweel en in mijn rugzak zat het Ormond-raadsel. Een gloeiend gevoel van overwinning stroomde door mijn lijf.

Ik had beide delen van de dubbele sleutelcode in mijn bezit!

Ik draaide het sieraad in mijn handen en keek voor het eerst aandachtig naar de achterkant. Mijn ogen werden groot van verbazing. Ondanks de gevaarlijke situatie waarin ik me bevond, zag ik iets wat me een bijna vrolijk, opgewonden gevoel bezorgde. Een link met een tekening van mijn vader! Ik stopte het juweel weer veilig weg in mijn rugzak en pakte mijn mobiel.

‘Raad eens wat ik heb?’ vroeg ik toen Boges opnam.

‘Ik hoop dat het niet besmettelijk is,’ zei hij lollig. ‘Waar hang je in vredesnaam uit? Het klinkt alsof je in een windtunnel zit!’

‘Bijna goed. Ik zit midden in een soort rijdende jungle.’ Ik veegde een palmblad uit mijn gezicht. ‘Ik héb het, Boges! Ik heb het Ormond-juweel.’

‘Wat? Sinds wanneer? Hoe?’ Hij klonk steeds opgewondener.

Ik keek op en mijn eigen opwinding verdween als sneeuw voor de zon. Door de palmbladeren zag ik in de verte een zwarte Subaru aan komen rijden. Er zaten nog maar twee auto’s tussen ons in en de Subaru was de eerste daarvan al aan het inhalen. ‘Wacht effe, Boges. Ik zit hier met een ernstig noodgeval.’ Ik bonkte op de achterruit van de cabine en schreeuwde: ‘Sligo haalt ons in. Je moet harder rijden!’

Ik pakte de zijkant van de laadbak toen Paria flink gas gaf. We schoten naar voren zodat er nog meer potten met planten uit de wagen vielen. Ik zag een grote pot op straat uit elkaar spatten, zodat de auto achter ons een gevaarlijke slinger moest maken om hem te ontwijken. Ook de zwarte Subaru moest om het ding heen.

‘Hoor ik dat goed?’ riep Boges. ‘Zit Sligo achter je aan? Waar zit je?’ vroeg hij opnieuw.

‘Ik rijd ergens richting het zuiden in de laadbak van een vrachtwagen. Sligo loopt nu snel op ons in.’

Ik klopte nog eens op het raam. ‘Harder, Paria!’ riep ik.

Hij deed het. De vrachtwagen verhoogde zijn snelheid, zodat er weer een pot over de rand duikelde.

‘Boges,’ riep ik in mijn mobiel, ‘je hebt nog nooit zoiets moois gezien! Het juweel is schitterend, echt ongelooflijk.’

‘Ik kan niet geloven dat je het echt hebt, Cal. Maar lukt het je wel om Sligo af te schudden of hoe zit dat?’

‘Ik weet het niet, man!’ Ik rolde over zakken aarde, kapotte bladeren en stenen potten. Ik hield me zo goed en zo kwaad als het ging vast. De Subaru haalde ons in. Het zou niet lang duren of hij zat achter ons.

‘Hoe heb je hem te pakken gekregen?’ vroeg Boges.

‘Winter heeft voor afleiding gezorgd terwijl Paria Sligo’s kluis heeft gekraakt.’

‘Waarom heb je me niets laten weten? Dan had ik kunnen helpen!’

‘Ja, het gebeurde eigenlijk zo ineens,’ zei ik. ‘Het spijt me…’

‘En je hebt nogal wat vertrouwen in Winter gesteld dus,’ onderbrak Boges mijn woorden. ‘Maar goed, ze heeft je blijkbaar veilig naar binnen en weer naar buiten gekregen én je hebt het Ormond-juweel.’

In gedachten zag ik de foto van Winter met het sieraad in de kluis. Ik wist nog steeds niet wat ik daarvan moest denken. Maar ja, hij had gelijk: we waren veilig weggekomen en ik had het sieraad. We moesten alleen even Sligo zien af te schudden…

‘Er is nog iets, Boges!’ Ik vergat Winter even. ‘Er staat een roos op de achterkant van het juweel. En bij mijn vaders tekeningen zit er een van een jongen met een roos. Weer een puzzelstukje.’

De rozen leken niet op elkaar, maar het waren allebei rozen. Twee voorwerpen die ogenschijnlijk niets met elkaar te maken hadden – de tekening van mijn vader en dit sieraad dat honderden jaren oud was – werden met elkaar verbonden.

Plotseling maakte Paria een scherpe draai en ik viel naar voren. Ik herstelde mijn evenwicht en pakte mijn mobiel weer. ‘Ben je er nog, Boges?’

‘Wat dacht je!’

‘Aan de zijkant van het sieraad zit een palletje,’ ging ik verder, ‘en als je dat openmaakt, zie je dat het een groot medaillon is. Er zit een afbeelding in van koningin Elizabeth I. Precies zoals het in het boek van mijn oom stond.’

‘Cal, dit is super! Alle stukjes vallen een voor een op hun plaats! Maar waar ga je nu heen? Lukt het je wel om weg te komen?’

‘Ik hoop het. We rijden nu langs de kust naar het zuiden, dus zullen we ze ergens bij het water wel kwijtraken.’

De auto van Sligo had de auto die tussen ons in zat nu ingehaald en reed een meter of twintig achter ons. Ik bonkte op het raampje. ‘Sneller, Paria,’ schreeuwde ik. ‘Sneller.’ Daarna riep ik tegen Boges: ‘Ik moet nu ophangen!’

17.31 uur

We reden met hoge snelheid over de Southern Highway en de zwarte Subaru was nog maar een paar autolengtes afstand van ons vandaan. Aan onze linkerhand lag, achter de lage begroeiing, de mistige oceaan.

Ik sleepte de paar grote potten met planten die nog in de bak stonden naar de rand en gooide ze voor de wielen van de Subaru. Ze vielen op het asfalt en spatten daar uit elkaar in een fontein van aarde en scherven, maar de auto draaide er soepel omheen. Daarna begon ik met de kleinere potten. De auto reed over de meeste heen zonder er last van te hebben, maar één pot raakte doel. Het ding landde op de motorkap en veroorzaakte een barst in de voorruit. Dat gaf een vertraging van een paar seconden, maar de Subaru liep net zo hard weer in.

Ik had al te veel meegemaakt om nu nog het Ormond-juweel en het raadsel uit handen te geven. Ik keek om me heen en zocht naar een plek om ze te verstoppen. Onder het raam van de cabine zag ik een gereedschapskist staan. Daarin zat een rol grijze tape die ze gebruikten om planten bij elkaar te binden. Snel pakte ik het juweel, het raadsel en de tekeningen van mijn vader uit mijn rugzak. Ik gooide de plastic map weg, scheurde een reep van het zwarte plastic waarin de potaarde verpakt was en rolde alles heel strak op. De rol maakte ik vast met de tape en dat pakketje plakte ik zorgvuldig op de bodem van mijn rugzak. Het was niet perfect, maar op dit moment zat er niet meer in. Ik hoopte dat niemand ons zou inhalen en mijn bagage aan een zorgvuldig onderzoek zou onderwerpen.

Ik moest zien te ontsnappen. Er was niet veel tijd meer. Sligo’s Subaru zat ons op de hielen en hij kon precies zien wat we deden, dus stoppen of afslaan was geen optie. We maakten alleen kans als we de vrachtwagen achterlieten en te voet tussen de struiken door weg probeerden te komen. Ik wist niet waar we precies naar toe gingen en behalve op het raam bonken en roepen dat hij harder moest rijden, kon ik niets met Paria bespreken. Tenzij we stopten.

Plotseling zwaaide de vrachtwagen van de weg af, door de berm en wat halfdode struiken.

De zwarte Subaru schoot door langs de plek waar Paria van de weg af gereden was. Ik juichte triomfantelijk en bonkte opgewonden op de cabine, voordat ik weer in elkaar dook. Ik wist dat we maar een paar seconden de tijd hadden voordat ze ons weer op de hielen zaten.

Ik klampte me vast en we hotsten en botsten verder door de bosjes tot we op een open plek kwamen die eruitzag alsof er vroeger sportvelden waren geweest. Het was er nu verlaten en overwoekerd.

Maar toen zag ik waar we op af reden… ‘Wat doe je?!’ riep ik. Voor ons zag ik een rotspunt waarop iets lag te wapperen in de wind. Een vlieger of zo. ‘Er is daar een klif. We kunnen hier niet stoppen!’

De vrachtwagen minderde vaart en hield toen helemaal stil. Ik sprong eruit en rende naar Paria’s kant.

Paria opende het portier, stapte uit en maakte een hulpeloos gebaar met zijn magere handen. Hij haalde zijn schouders op. ‘We moeten te voet verder! Kom mee!’

De struiken waren niet dicht genoeg om ons in te verbergen. Ik wees naar de rotspunt, die op de oceaan uitkeek. ‘Die kant moeten we eigenlijk op.’

Ik draaide me om in de richting van het geluid van een naderende auto. De Subaru was ook van de weg af gedraaid en reed op ons af. Over enkele tellen zou hij voor ons staan. Paria was al vertrokken en rende naar de bosjes in de buurt van de weg. Het was te laat om hem te volgen. Wanhopig keek ik om me heen. Misschien kon ik een stukje langs de rots naar beneden klimmen en me onder een overhangende punt verstoppen.

De zwarte auto was al halverwege de open plek. Ik wist niet wat ik moest doen.

Ik rende naar de rand van de rotsen. Daar zag ik dat wat ik had aangezien voor een vlieger, een hangglider bleek te zijn! Ik had met mijn vader wel eens gevlogen met zo’n ding. Ik holde op de driehoekige vleugel af in de hoop dat ik nog wist hoe het zat met alle riemen en gespen; dit was mijn ontsnapping.

Ik hoorde de motor van de Subaru nu vlak achter me razen. Kom op, Cal, hield ik mezelf voor. Je hebt in een straalvliegtuig gevlogen. Je hebt zelfs een noodlanding overleefd!

Ik gespte mezelf vast; gelukkig kostte het me niet al te veel moeite. Daarna pakte ik de stuurstang beet en rende zo hard ik kon naar de rand van de rots. Pas toen ik al te ver was om nog te kunnen stoppen, dacht ik aan de mogelijkheid dat ik te pletter zou slaan op het gesteente onder me, of dat ik de controle over de deltavlieger zou verliezen en in de oceaan terecht zou komen. Misschien was de vlieger wel kapot en hadden ze hem daarom laten liggen.

Ik moest in het niets springen. Met bonkend hart van de adrenaline kwam ik los van de grond. Mijn benen zwaaiden ongecontroleerd heen en weer terwijl de deltavlieger ongeveer een meter de lucht in zweefde.

Onder me verscheen een man uit de bosjes, die zijn broek optrok. ‘Hé!’ riep hij. ‘Kom terug, dat is mijn vlieger! Waar denk je dat je mee bezig bent!’ Hij had zeker in de bosjes zijn behoefte zitten doen. Met uitzicht op zee.

‘Ik leen hem alleen!’ riep ik terug. Plotseling werd ik door de wind gegrepen. Aan het vreemde gevoel in mijn maag merkte ik dat ik ineens aan hoogte won. Ik vloog nu zonder moeite snel omhoog op een forse luchtstroom.

Ik hield de stuurstang stevig beet en leunde naar rechts. Dat had ik beter niet kunnen doen! Het was een gevoelig toestel. De glider dook snel omlaag. Even dacht ik dat ik recht naar beneden zou vallen. Na een paar seconden werd ik echter gelukkig weer gegrepen door de opwaartse luchtstroom en ik scheerde naar links.

Oké, dacht ik bij mezelf. Rustige bewegingen maken. Hoewel hij totaal anders was dan de Ormond-Orka, was ook dit in zekere zin een vliegtuig. En vliegtuigen hielden niet van abrupte bewegingen.

Terwijl ik daar in het harnas hing met de wind in mijn oren en haren, hoorde ik ergens in de verte een hoop geschreeuw en gevloek. Ik draaide mijn hoofd om achterom te kijken en zag de Subaru aan de rand van de afgrond geparkeerd staan. Sligo en Bruno stonden ernaast, druk in mijn richting wijzend. Een moment later overstemde het geluid van de wind en de branding zo’n honderd meter onder me hun geschreeuw volledig. En hoe langer ze daar stonden en naar mij schreeuwden, hoe langer Paria de tijd had om te ontkomen.

Ik was vrij! Ik was opnieuw aan Sligo ontsnapt! Ik had het juweel en het raadsel veilig in mijn rugzak zitten! Triomf en opwinding raasden door mijn aderen terwijl ik over het water scheerde. Het gevoel van vrijheid terwijl ik steeds hoger klom, was ongelooflijk. Zo moesten vogels zich voelen als ze op de wind zweefden.

Voorzichtig probeerde ik iets uit: ik verlegde mijn gewicht naar voren zodat de punt van de vlieger omlaagging. Ik begon te dalen en bouwde snelheid op. Als ik mijn gewicht naar achteren bracht, kwam de punt omhoog en steeg ik weer, terwijl ik snelheid kwijtraakte. Ik verplaatste mijn gewicht opnieuw een klein stukje naar voren. Ik wilde niet het risico lopen dat ik stil in de lucht kwam te hangen. Ik had geen valhelm of bril en de wind prikte in mijn ogen, zodat ik ze bijna helemaal dicht moest knijpen.

Onder me zag ik vissersbootjes met zwermen zeemeeuwen eromheen. De zuidelijke wind droeg me naar het noorden, terug in de richting van de stad. In het westen was de zon verdwenen en de hemel verkleurde van roze naar paars. Ik wist dat ik moest zien te landen voordat het te donker zou worden.

18.03 uur

De hemel kleurde nu snel donkerder. Ik moest naar links, maar ik had geen idee hoe ik tegen de wind in moest vliegen. Ik wilde niet te scherp sturen en in de oceaan belanden, dus leunde ik zo zachtjes als ik kon op de stuurstang. De deltavlieger reageerde perfect en draaide langzaam in de richting van het land.

Ik mikte op een onbegroeide landtong ten noorden van me, waar een paar uitnodigende lichtjes afstaken tegen de schemerende kust. De wind ging liggen naarmate ik het land dichter naderde. De lichtjes die ik had gezien, bleken kampvuren te zijn en nu zag ik ook groepjes mensen met tenten. Ik hoopte dat ik niet al te hard op het zand terecht zou komen.

Ik verloor snel hoogte. Ik had er geen trek in om in het water te landen; ik was de haaien van een half jaar geleden nog niet vergeten. Opnieuw verplaatste ik mijn gewicht naar links tegen de stuurstang en liet het vliegen aan het toestel over.

Nu was ik bijna boven het strand. Ik mikte op het zachte zand voor de bosjes aan het begin van de landtong. Het strand kwam te snel op me af en ik probeerde de punt omhoog te krijgen. Op een of andere manier lukte het niet meer. De hangglider maakte steeds meer snelheid en ik zag de grond in een razende vaart op me afkomen. Ik zat nu zo’n beetje in een duikvlucht!

Nog één kans. Vlak voordat ik met een harde klap zou neerkomen, gooide ik al mijn gewicht naar achteren. Ik dacht al bijna dat het over en uit was, maar de vlieger reageerde! De punt kwam abrupt omhoog, ik raakte al mijn vaart kwijt en soepeltjes gleed ik keurig het zand op.

18.18 uur

‘Wow, vette landing, gast!’ klonk een stem vlakbij. Een jongen die een paar jaar jonger leek dan ik, was van een kampvuurtje op het strand aan komen rennen terwijl ik m’n best deed me te bevrijden uit de riemen van de deltavlieger.

Ik kroop onder het doek vandaan en stond op. Mijn benen trilden nu ik weer vaste grond onder de voeten had. ‘Bedankt,’ zei ik. Ik keek om me heen. Langzaamaan drong het tot mijn lichaam door dat alles goed was afgelopen en kwam mijn hart tot rust. Ik schudde mijn hoofd om het helder te maken. Het was inderdaad een vette landing.

‘Je kwam zo snel naar beneden,’ zei de jongen, ‘ik dacht dat je neer zou storten!’

‘Ja, dat dacht ik zelf ook,’ moest ik toegeven.

‘Die hangglider is echt ziek, man.’ De jongen keek me aandachtig aan. ‘Ken ik jou niet ergens van?’

Ik trok aan de schouderriemen van mijn rugzak en hees hem wat hoger op mijn rug. ‘Volgens mij niet. Waar ben ik?’

‘Eh, dit is Zenith Beach?’ zei de jongen op een toon alsof hij dacht dat ik achterlijk was.

Natuurlijk had ik wel van Zenith Beach gehoord. Het was een bekend surfstrand en dat betekende dat ik een heel eind van huis was, waar dat tegenwoordig dan ook mocht zijn.

‘Je bent zeker uit koers geblazen!’ zei de jongen.

‘Een beetje maar.’ Ik liep over het zand naar de weg die achter het strand liep. Ik zag koplampen van auto’s die over de kronkelige weg omhoog kwamen rijden.

‘Hé, wat doe je met je vlieger?’ riep hij me na.

Ik dacht aan de arme eigenaar van de deltavlieger, die op de rand van de klif naar me had staan schreeuwen. ‘Mijn vriend komt hem straks ophalen!’ riep ik terug.

18.35 uur

De weg van Zenith Beach kwam na ongeveer een kilometer uit op de snelweg naar het noorden. Toen ik daar aangekomen was, stuurde ik Boges een sms’je.

Reis vanaf Zenith Beach naar het noorden. spreek je snel?

Er was behoorlijk veel verkeer, maar deze keer wilde ik niet liften. Met de twee belangrijke schatten in mijn tas wilde ik elk onnodig risico vermijden, dus besloot ik te blijven lopen. Geregeld keek ik achterom, nog steeds bang de zwarte Subaru achter me aan te zien komen.

Het werd nu snel koud en ik wachtte op een berichtje terug van Boges. Ik hoorde het toontje van een nieuwe binnengekomen sms, maar ik zag op mijn scherm dat hij niet van Boges was.

Het was een lang bericht van een onbekende afzender. Verbaasd liep ik een eindje bij de weg vandaan en ging met mijn rug tegen een boom zitten.

Ben nog in de archieven op zoek naar Ormond-singulariteit. Zoek nog naar wetgeving waarin alles beschreven staat, maar heb al wel belangrijk codicil gevonden over rechtmatigheid van erfgenaam. Die moet 16 zijn of ouder. Als erfgenaam sterft voor 16e komt alles wat onder de Ormond-singulariteit valt toe aan naaste bloedverwant… hij moet weg.

Iemand had me een sms’je gestuurd over de Ormond-singulariteit, maar wie? Ik las het sms’je nog eens door, op zoek naar een aanwijzing van wie het kon zijn.

Als de erfgenaam stérft?

Hij moet wég?

Mijn zestiende verjaardag was over een maand al, op 31 juli. Was ik de erfgenaam waar in het berichtje over werd gesproken? Erfgenaam waarvan? De Ormond-singulariteit? Wat betekende dat? En wie had me dit gestuurd? Ik bleef nog een poosje zitten nadenken en vroeg me af of ik het bericht moest opvatten als waarschuwing of als bedreiging.

Ik stuurde het sms’je door naar Boges en vroeg hem om me snel te antwoorden. Ook vroeg ik of hij kon uitzoeken wie het bericht had gestuurd. Daarna stopte ik mijn mobiel weer in mijn zak en stond op. Ik moest terug naar de stad. Ik móést erachter zien te komen wie dat bericht had gestuurd.

Bij de weg trok ik mijn schouders op tegen de kou en liep verder. Ik werd steeds ongeduldiger. Ik kon niet wachten om dit eigenaardige bericht met Boges te bespreken. En we moesten nodig aan het werk met de dubbele sleutelcode. Ik was niet van plan geweest te gaan liften, maar mijn ongeduld kreeg de overhand en toen er een paar auto’s langs kwamen razen, stak ik toch maar mijn duim op. Achter me hoorde ik een opgevoerde auto vaart minderen en ik hoopte dat hij zou stoppen. Toen ik omkeek, gaf de auto vol gas en scheurde weg. De inzittenden hadden de grootste lol en schreeuwden me van alles toe.

Hoewel ik wist dat het niet meer was dan een geintje, was ik behoorlijk geschrokken. Terwijl ik doorliep, bedacht ik dat ik maar te voet naar huis moest gaan.

De dreigende woorden bleven door mijn hoofd spoken. Als de erfgenaam sterft voor zijn zestiende verjaardag… hij moet weg… Die zinnetjes leidden me zo af dat ik de politieauto die vlak voor me stopte pas opmerkte toen het al te laat was. Met het zweet in mijn handen wachtte ik tot de agenten zouden uitstappen en naar me toe zouden lopen. Ik hield mezelf voor: je bent Ben Galloway en je doet niets verkeerd.

Er stapte maar één agent uit de auto. Hij had de bouw van een rugbyspeler en blond, kortgeschoren haar. ‘Zo, jongeman. Kun je je legitimeren?’ vroeg hij.

‘Is er iets, agent?’

‘Brigadier. Brigadier Roberts.’ Hij pakte de pas van Ben Galloway van me aan. Bij het licht van zijn zaklamp vergeleek hij mijn gezicht met de pasfoto. ‘Cook, controleer even zijn naam en geboortedatum.’ Hij spelde Bens achternaam en gaf de andere gegevens door aan zijn collega achter het stuur.

We stonden zwijgend te wachten terwijl het verkeer voorbijreed.

Ten slotte riep de agent uit de auto: ‘Neem hem maar mee, Roberts. Er zijn een paar vragen omtrent Ben Galloway die beantwoord moeten worden.’

Brigadier Roberts opende het achterportier, stak een hand naar me uit en legde die stevig tegen mijn rug. Hij leidde me de auto in. ‘Je wilde toch een lift? Nou, dat mazzeltje heb je in elk geval. Instappen!’

Ik stapte in, compleet verslagen. Ik had geen idee wat Ben Galloway op zijn kerfstok had, behalve dat hij uit een psychiatrische inrichting was ontsnapt. Hoe dan ook, of ik nu Ben Galloway was of Cal Ormond, ik zat in de shit. En diep ook. En ik had niet de illusie dat de agenten er lang over zouden doen om uit te vinden wie ik echt was.

Ik zat achterin te luisteren naar hun gesprek en probeerde een manier te bedenken om te ontsnappen, maar al die tijd echoden de woorden uit de anonieme boodschap door mijn hoofd: als de erfgenaam sterft voor zijn zestiende verjaardag.

De woorden klonken onheilspellend, als een soort vloek. Ik drukte mijn rugzak dicht tegen me aan. Alles wat van mij was, wilde ik beschermen. Wat van mij was, moest van mij blijven.

Politiebureau Southport

19.56 uur

Agent Cook, de chauffeur, draaide een kleine parkeerplaats naast het bureau op en zette de auto achteruit weg. Er stond nog één andere politieauto. De agenten haalden me uit de wagen en leidden me naar de achterdeur van het bureau. Roberts opende hem met behulp van een pasje, dat hij om zijn nek had hangen. We liepen door verschillende gangen tot we in een kamertje kwamen dat wel wat weg had van mijn cel in de kliniek. Kaal en kil. Behalve een tafel, drie stoelen en een klok aan de muur stond er niks.

Ik wist dat ze zouden willen weten wat ik in mijn rugzak had en ik moest ze op de een of andere manier voor zijn. Als ik het Ormond-juweel geheim wilde houden, moest ik een risico durven nemen. Of ze nu wisten wie ik was of niet, ze zouden een jongen van vijftien nooit laten gaan als ze een antiek sieraad met een kostbare smaragd in zijn rugzak vonden. Ze zouden meteen aannemen dat ik het gestolen had.

‘U zult wel willen bekijken wat ik in mijn rugzak heb,’ zei ik smalend. ‘Dan hebben we dat maar gehad.’ Ik keerde mijn tas om en liet alles eruit rollen: kleren, radio, zaklantaarn, chocoladerepen… Ik schudde zelfs mijn slaapzak uit en rolde hem toen weer op.

Het pakketje zat stevig tegen de bodem aan geplakt en bleef verborgen.

Roberts keek toe terwijl ik de stapel spullen voor hem uitstalde. ‘Wat is dat?’ vroeg hij en hij pakte het blik dat ik van Paria had gekregen.

Het blik met slagpijpjes! Dat was ik totaal vergeten. Hoe moest ik dat verklaren?

Angstig keek ik toe hoe hij het blik opentrok.

‘Gatver, dat is echt smerig!’ riep hij uit en hij duwde het van zich af.

‘Wat is het?’ Agent Cook stond op om in het blik te kijken. Maar voordat hij goed en wel kon zien wat erin zat, deinsde hij al achteruit en bedekte zijn neus. ‘Dat is echt ranzig, vriend,’ zei hij.

Ik moest eerst zelf kijken voor ik begreep waar ze het over hadden. Zodra ik het papier zag, wist ik wat er aan de hand was. Het restant van mijn broodje ei met spek. Dat had ik erin geschoven voor ik die dag bij Paria vertrok.

‘O ja, dat was ik vergeten,’ zei ik schouderophalend. ‘Een broodje ei met spek,’ bekende ik. ‘Ik was vergeten dat het er nog in zat. Een dag of vier, vijf oud…’ Snel greep ik het blik en drukte het deksel er weer op. Daarna stopte ik al mijn spullen terug in mijn rugzak.

Roberts gromde wat en zette de rugzak op een stoel. ‘Het is al goed, Ben. Bedankt voor de show. Ik zal alles voor je laten wegzetten.’

‘Je krijgt het later wel weer terug,’ voegde Cook eraan toe. ‘Maar voorlopig mag je hier blijven.’

Ze liepen de deur uit en deden die achter zich op slot.