1 juni
Nog 214 dagen te gaan…

Staatsbossen bij Big River

00.00 uur

Er vloog een vonkenregen door de cockpit en daarna werd alles donker.

De klap waarmee het vliegtuig was geland, had elke cel in mijn lichaam door elkaar geschud. Ik trilde van top tot teen, maar mijn armen en benen leken wel verlamd. En om me heen overal duisternis…

Duisternis en rook!

De cockpit vulde zich razendsnel met rook en ik voelde hoe het om me heen steeds warmer werd. De paniek sloeg toe. Ik zwaaide blind in het rond in een poging de hendel te vinden om de koepel te openen. Ik moest eruit zien te komen voordat ik stikte.

Terwijl ik om me heen tastte, stortte ergens onder me iets in en het gecrashte toestel kantelde. Ik viel naar voren en sloeg met mijn hoofd tegen de voorruit. Het dikke glas barstte, maar brak niet.

Achter in het vliegtuig klonk een kleine ontploffing, gevolgd door geknetter van vlammen. De Ormond-Orka stond nu echt in brand! Binnen een paar seconden werd ik omgeven door een intense hitte en de wanhoop greep me bij de keel. Ik duwde me weer naar achteren in mijn stoel, trok mijn knieën op en schopte met alle kracht die ik in me had tegen de koepel. Ik schopte en schopte, tot er een kiertje ontstond waardoor de nachtlucht naar binnen werd gezogen. Ik ademde de verse lucht diep in, maar voelde tegelijkertijd dat de vlammen achter me nog meer oplaaiden door de toevoer van extra zuurstof.

Ik bleef schoppen tot ik eindelijk iets hoorde breken. De koepel sprong open en hoestend wurmde ik mezelf en mijn rugzak de cockpit uit.

Ik rolde over de grond, stond op en rende half struikelend bij het brandende wrak vandaan, de duisternis in.

00.04 uur

Na een meter of twintig stopte ik met rennen en keek om. Het vliegtuig stond in lichterlaaie en ook een paar bomen vlakbij hadden vlam gevat.

Als gehypnotiseerd bleef ik staan kijken, verbijsterd dat ik nog leefde. Kort daarna brak het toestel in tweeën en schoot er een vuurbal omhoog. De kracht van de explosie was zo groot dat ik tegen de grond sloeg en bijna met mijn hoofd een dikke boomstam raakte.

Ik kon nog net op tijd wegduiken voor een afgerukt vleugeldeel dat rakelings langs me heen vloog en zich vlak naast mijn hoofd in de stam boorde.

00.06 uur

Vanaf de plaats waar ik lag, tekende het brandende wrak zich scherp af tegen de maanverlichte hemel. Om de restanten van het vliegtuig heen was de grond bezaaid met rokende onderdelen. Als ik de politie had willen laten weten waar ik was, had ik het niet beter kunnen regelen.

Mijn oren suisden van de explosie en alle geluiden klonken gedempt. Ik tastte snel om me heen, op zoek naar mijn rugzak. Ik kreeg een hengsel te pakken en trok de tas naar me toe. Mijn schouder klopte pijnlijk op de plek waar de zender had gezeten.

Ik lag op mijn buik in de modder terwijl mijn vermoeide lichaam zijn best deed zich te herstellen en de regie weer over te nemen. Ik moest denken aan oom Bartolomeus en zijn vechtlust. Het was mijn schuld dat hij dood was. Sumo en Kelvin hadden er geen onschuldige mensen bij moeten betrekken, maar datzelfde gold voor mij. Hoe lang had hij nog kunnen leven als ik niet was komen opdagen met zo veel gevaar in mijn kielzog? Hij had nog wel tien jaar langer kunnen sleutelen aan zijn levenswerk, de Ormond-Orka. Hij had er zo lang over gedaan om die te bouwen en nu had ik met één enkele vlucht alles vernietigd… Mijn oom en zijn vliegtuig hadden op dezelfde dag het loodje gelegd. En allebei waren ze in vlammen opgegaan.

‘Het spijt me zo,’ fluisterde ik.

00.13 uur

Met mijn hoofd laag strompelde ik door de stekelige struiken. Ik probeerde zo snel mogelijk uit de buurt van het neergestorte vliegtuig te raken. Mijn benen gehoorzaamden me maar amper: ze trilden en om de paar passen viel ik op handen en knieën. Het liefste zou ik stoppen met rennen, gewoon blijven liggen, maar ik móést doorgaan. Het zou niet lang duren voordat het hier wemelde van de agenten. In gedachten zag ik de politieauto’s al deze kant op rijden, in de richting van de rookkolom, die als een duidelijk signaal in het schijnsel van de heldere maan opsteeg.

00.19 uur

Plotseling gaven mijn uitgeputte benen het op en stortte ik in. Met moeite ging ik zitten. Ik controleerde mezelf op ernstige verwondingen. Mijn vingers lagen open en bloedden, mijn rechterarm voelde gekneusd en er zat een grote schaafwond op. Door de scheuren in mijn spijkerbroek zag ik dat mijn benen opgezet waren en vol zaten met snijwonden.

Ik haalde mijn telefoon tevoorschijn. Tot mijn grote verbazing deed die het nog. Maar als ik Boges wilde bellen, moest ik natuurlijk wel bereik hebben.

Ik kon het nog steeds niet helemaal bevatten dat ik de noodlanding had overleefd. Dat bewijs van mijn geluk gebruikte ik om mezelf moed in te praten en door te gaan. Ik stond op, struikelde, en stond weer op. Als een robot liep ik verder. Het geluid van sirenes joeg me voort terwijl ik zo snel ik kon dieper het bos in strompelde. No way dat ik me opnieuw gevangen liet nemen.

01.35 uur

Ondanks mijn inspanningen kwam ik niet erg snel vooruit. Ik probeerde in de buurt van de bosrand te blijven, zodat ik het maanlicht kon gebruiken om mijn weg te zoeken. Maar zodra ik iets hoorde of zag dat ik niet vertrouwde, dook ik verder de begroeiing in.

Ik kwam bij een richel, waarvandaan ik uitzicht had op de lichtjes van een stadje in de vallei eronder. Waarschijnlijk zou het een paar uur kosten om beneden te komen. Zodra ik bereik had, kon ik Boges bellen. Op het moment dat ik van het rotsplateau af stapte, begon het te draaien voor m’n ogen. Alle geluiden stierven weg… ik struikelde, werd duizelig en viel… ik bleef nog net lang genoeg bij bewustzijn om onder een uitstekende rotspunt weg te kunnen kruipen.

06.45 uur

Toen ik weer overeind kwam, stootte ik onmiddellijk mijn hoofd. Ik was vergeten dat ik onder een rotspunt lag. Mijn lichaam lag half in de open lucht en half verborgen. Kennelijk was ik door de uitputting flauwgevallen en vervolgens in slaap gesukkeld. Huiverend rolde ik me zo klein mogelijk op om warm te worden.

De eerste zonnestralen kleurden de horizon lichtgrijs. Tijd om op pad te gaan. Door de kou was ik volledig verkrampt. Alles deed pijn en het kostte me moeite om overeind te komen. Glijdend en glibberend begon ik aan de afdaling, op weg naar het stadje dat ik de vorige avond had gezien.

Ik was ongeveer halverwege en stak juist een open vlakte over, toen ik stemmen hoorde. Snel dook ik weg achter de dichtstbijzijnde boom. Ik luisterde ingespannen en hield me zo stil mogelijk.

‘… kan niet ver weg zijn… hier in de buurt… Joe McAlister zei dat hij iemand in oostelijke richting bij het wrak vandaan had zien lopen.’ De mannenstem werd luider. Iemand kwam steeds dichter in de buurt van mijn niet al te beste verstopplaats.

‘Hij heeft de hele nacht gehad om weg te komen,’ zei een andere mannenstem. ‘Hij kan inmiddels wel zo’n beetje overal zijn.’

‘Je hebt het wrak gezien,’ ging de eerste stem verder. ‘Het is een wonder dat hij daar überhaupt uit is gekomen. Hij heeft in elk geval een flinke klap gehad. Waarschijnlijk is hij ernstig gewond. Hij kan nooit ver gekomen zijn.’

Ik dook in elkaar en maakte me zo klein mogelijk, mijn handen wanhopig om de hengels van mijn rugzak geklemd.

‘Doorzoek jij dit stuk, ik ga die kant op. Ik zie je weer op de Stony Falls Creek Road.’

De eerste stem leek zich te verwijderen. Mooi, dan was er dus nog maar één achtervolger over.

Een paar seconden later hoorde ik hoe voetstappen mijn boom naderden. Voorzichtig zocht de man zijn weg door de dikke laag bladeren op de grond. Onwillekeurig dacht ik aan mijn vlucht na het auto-ongeluk bij Blackwattle Creek, toen ik in een rotsspleet verstopt had gezeten. Alleen zou mijn achtervolger me deze keer waarschijnlijk een stuk makkelijker ontdekken. Hier blijven zitten was geen optie. Ik moest snel een keuze maken: vluchten… of vechten.

Maar de man was inmiddels te dichtbij om nog te kunnen vluchten. Ik bereidde me voor op een aanval. Opeens voelde ik iets vreemds: een eigenaardig trillen onder mijn voeten. De grond rommelde. De bomen om me heen bogen uiteen, bladeren waaiden op en een plotselinge wind sloeg in mijn gezicht. Dit geluid kende ik, dit gevoel kende ik… ik keek op en zag boven me in de lucht een zwarte helikopter dalen. Hij was slanker en kleiner dan de helikopter die ik eerder gezien had. Deze zag er niet uit als een politiehelikopter. Maar wie waren het dan wel?

Ik keek om me heen, op zoek naar de man die me zojuist nog bijna had ontdekt. Hij stond een paar meter bij me vandaan, gebukt en met zijn armen voor zijn gezicht vanwege de krachtige luchtstroom. Zijn lichtbruine jas wapperde achter hem omhoog. Ik wilde wegrennen nu hij werd afgeleid, maar de enige uitweg liep over de open plek en daar kon ik onmogelijk langs. In plaats daarvan trok ik me verder terug en keek toe hoe de helikopter in een wolk van stof een paar meter boven de grond bleef hangen.

Ik zag hoe twee bekende figuren uit de cabine klommen en langs een van de glijders kropen. Een voor een sprongen ze op de grond.

Sumo en Kelvin!

De helikopter steeg weer op en verdween snel uit het zicht terwijl Sumo en Kelvin overeind kwamen en om zich heen keken. De man met de lichtbruine jas liep naar hen toe.

Ik zat in de val. Ik kon geen kant op, behalve langs hen heen. Op dat moment klonk er een ander geluid achter me. Een soort geroffel. Het werd steeds luider en kwam duidelijk dichterbij. Deze keer was het geen helikopter, maar wat het ook was, het had de volle aandacht van de drie mannen voor me.

‘Wat is dat?’ hoorde ik een van hen roepen.

Het geroffel veranderde in gedreun. Ik draaide me om en zag door de bosjes stoffige vormen bewegen, gevolgd door rennende benen en schuddende hoofden. Een kudde wilde paarden! Ze waren zeker opgeschrikt door de helikopter. Ze galoppeerden tussen de bomen door, sprongen behendig over stronken, schopten modder op en verjoegen vogels, die onder luid protest wegvlogen. Ze kwamen recht op ons af. We zouden onder de voet gelopen worden, verpletterd, aan stukken getrapt door hun scherpe hoeven.

Ik greep de stam van de boom naast me beet en drukte me er zo dicht mogelijk tegenaan. Het enige wat ik kon doen was mijn ogen sluiten en er het beste van hopen. Het hoefgetrappel was inmiddels oorverdovend. De complete kudde denderde om me heen.

Toen vervaagde het gestamp even abrupt als het was opgekomen en werd het weer stil. Ik hurkte naast de boom en spitste mijn oren. Het enige wat ik hoorde, was de stilte van het bos. Ze waren weg. Ik was ongedeerd. Ik veegde wat modder van mijn gezicht en keek naar de open plek. Terwijl het stof nog neerdaalde, zag ik op de plek waar de wilde paarden langs waren gekomen iemand liggen. Kelvin! Hij was onder de voet gelopen.

Sumo en de andere man renden naar hem toe. Dit was mijn kans. Ik verbeet de pijn in mijn vermoeide lichaam en ging ervandoor.

09.29 uur

Toen ik bijna bij het stadje was, stopte ik op een rustige plek om mezelf een beetje op te knappen. Er zat opgedroogd bloed op mijn voorhoofd en knokkels en mijn spijkerbroek was smerig en gescheurd. Kennelijk was hij niet helemaal bestand tegen waakhonden, vliegtuigongelukken of een vlucht door de wildernis.

Onder in mijn rugzak lag nog het trainingspak dat Melba me had gegeven. Ik trok het snel aan. De warme, zachte stof voelde behaaglijk aan en beschermde me tegen de kille ochtendlucht. Ik friste me zo goed en zo kwaad als het ging op en liep toen voorzichtig het stadje in. Benieuwd of ik opnieuw een hinderlaag zou aantreffen…

Big River

09.37 uur

Big River was niet al te groot en van waar ik stond, leek het erop dat de meeste winkels nog gesloten waren. Eén deur, van een supermarkt, stond open. In de deuropening hing een gordijn van verbleekte groene plastic strips. Ik zag niets verdachts: geen politie en geen enkel spoor van de handlangers van Oriana de la Force. Er was sowieso niemand te zien, afgezien van een oude herdershond die was vastgebonden aan een bankje voor de geopende winkel. Ik liep eropaf en bekeek de papieren met aanbiedingen en informatie die op de winkelruit waren geplakt. Ik zocht iets speciaals en jawel, daar stond het op een handgeschreven bordje: internet.

Ik hurkte een eindje verderop naast een brievenbus en belde Boges.

‘Cal?’ zei hij een beetje slaperig. ‘Alles oké? Ik hoorde iets over brandstichting en moord en diefstal. Ik dacht nog: dat moet over mijn goede vriend Cal gaan. Wat is er gebeurd?’

‘Met mij is alles goed, maar oom Bartolomeus is dood. Hij heeft een hartaanval gehad,’ zei ik. ‘Sumo en Kelvin stonden op de stoep en die hebben het huis in de fik gestoken… Hij is min of meer in mijn armen doodgegaan. Als ik niet naar hem toe was gegaan, had hij nu nog geleefd.’

‘Wow… Wat erg, Cal.’ Het nieuws moest nog bij Boges binnenkomen. ‘Maar, je oom was toch al heel oud? En misschien ook niet helemaal gezond? Ik bedoel: je mag jezelf niet de schuld geven.’

‘Dat is wel erg makkelijk,’ zei ik. Ik wist wel dat Boges gelijk had, maar ik wist ook dat onze zoektocht naar aanwijzingen over de Ormond-singulariteit alwéér ten koste was gegaan van een onschuldig leven. ‘Ze probeerden ons het huis uit te roken,’ ging ik verder. ‘Ik moest weg zien te komen dus toen…’

‘Dus toen?’

‘Dus toen heb ik het straalvliegtuig genomen.’

‘Wat? Sorry, ik verstond je niet. Het klonk alsof je zei dat je een straalvliegtuig hebt genomen.’

Ik wist niet of ik Boges’ antwoord serieus moest nemen of niet. ‘Ja, dat zei ik ook. Te voet had ik geen schijn van kans om weg te komen. Voordat oom Bartolomeus stierf, zei hij dat ik de Ormond-Orka moest nemen. Dat is een straalvliegtuig dat hij zelf gebouwd heeft. Dus dat heb ik maar gedaan.’

‘Wat?!’

‘Ja, ik kan het zelf allemaal ook maar nauwelijks geloven. Maar de Ormond-Orka vloog en ik heb kunnen ontsnappen. Ik ben geland in de buurt van het vliegveld van Dimityville. Nou ja, geland… Ik kon net wegkomen voor de hele boel de lucht in ging.’

‘Callum, ik weet niet of…’

‘Nee, echt. Ik verzin het niet. Vanmorgen hadden Sumo en Kelvin me weer bijna te pakken. Maar goed… ik ben nu in een stadje dat Big River heet en ik sta voor een winkel waar ze volgens mij internet hebben.’ Ik dacht aan alle belangrijke informatie die ik aan Boges wilde doorgeven.

‘Je wilt me iets vertellen wat niet iedereen mag horen,’ concludeerde Boges.

‘Inderdaad.’

‘Zullen we chatten? Ik sms je de inloggegevens wel even.’

‘Prima. Over tien minuten ben ik online.’

‘Goed. Maar kijk wel uit, hè? Ik weet dat ze hordes politieagenten op je af hebben gestuurd. En vergeet niet dat ook die privédetective van oom Rafe nog achter je aan zit.’

‘Oké. Op dit moment lijkt het veilig, maar ik wil niet te lang blijven hangen. Ik moet op zoek naar een schuilplaats waar ik een poosje kan blijven.’

09.47 uur

Ik liep terug naar de winkel en keek door het raam naar binnen. Achterin, naast de schappen met blikken en pakken, stonden twee enorme, ouderwetse computers op een bureau met twee oranje kunststof stoelen ervoor.

Ik duwde het plastic vliegengordijn opzij en liep naar binnen. De vrouw achter de kassa had weinig belangstelling voor me; ze keek me nauwelijks aan terwijl ik een zak chips, een gevulde koek en een fles cola kocht. Al haar aandacht ging naar het kleine tv’tje dat naast de kassa op een stapel oude telefoonboeken stond. Het enige geluid dat te horen was, kwam van de televisie: een talkshowpresentator die flauwe grappen vertelde en er zelf om lachte, afgewisseld door reclamespotjes.

‘Ik wil ook graag nog even inloggen,’ zei ik.

Ze haalde haar schouders op en gaf me het wisselgeld. ‘Kies maar uit.’ Ze wees naar de computers achter in de zaak.

09.52 uur

Ik ging achter een van de antieke computers zitten en keek achterom door het raam naar buiten. Nog steeds niemand te bekennen. Ik logde in terwijl ik intussen voortdurend de straat in de gaten hield. Ik hoopte dat de wilde paarden in elk geval Kelvin voorlopig hadden uitgeschakeld, maar Sumo kon nog steeds achter me aan zitten. Bovendien zou de politie ongetwijfeld klopjachten houden in alle plaatsjes in de buurt van Dimityville.

Mijn aandacht werd getrokken door een nieuwsbanner, die boven in beeld verscheen. Ik klikte op de foto, die ik meteen herkende als Kilkenny. Langzaam werd er een filmpje geladen en even later keek ik naar luchtopnames van politieagenten en brandweerlieden die om de smeulende resten van een huis liepen.

Ik bleef als in trance zitten kijken en dacht aan alles wat zich daar had afgespeeld. Het filmpje werd onderbroken door een nieuwslezer met het laatste nieuws, en de beelden van het huis in Mount Helicon werden vervangen door beelden van de neergestorte Ormond-Orka. Ik boog me voorover om het geluid uit de krakkemikkige boxjes te kunnen verstaan.

‘Het wrak van het gestolen straalvliegtuig, eigendom van de in Mount Helicon woonachtige Bartolomeus Ormond, is gevonden in de staatsbossen van Big River. De heer Ormond kwam eerder die dag om in zijn huis, dat na een inbraak opzettelijk in brand werd gestoken,’ vertelde de nieuwslezer. ‘De politie heeft op de plaats van de vliegtuigcrash geen stoffelijk overschot aangetroffen, maar het is onwaarschijnlijk dat de piloot ongedeerd is gebleven. Vermoed wordt dat de dader niemand minder is dan de vijftienjarige Callum Ormond. Callum, een neef van het slachtoffer, is al bijna een half jaar voortvluchtig en wordt gezocht voor een steeds langer wordende lijst misdaden. Waarschijnlijk is hij gewapend. Men wordt dan ook dringend geadviseerd om bij hem uit de buurt te blijven. De politie vraagt naar inlichtingen omtrent zijn verblijfplaats. Aangenomen wordt dat Callum opzettelijk brand heeft gesticht om de diefstal van het vliegtuig en de moord op Bartolomeus Ormond te verhullen.’

09.56 uur

inlognaam = gmo_hunter. Wachtwoord = bogesisgeweldig. Ben over vijf minuten online.

     Terwijl ik op Boges zat te wachten, doodde ik de tijd met het typen van een bericht op mijn blog.

bogesy: Ben je r?

gmo_jager: Jep. Dank voor je hulp. Zag net het nieuws over Kilkenny. Ik krijg de schuld… zoals gewoonlijk. Ze noemen me alweer een moordenaar.

bogesy: Ja, heb het ook gezien. Probeer het te negeren. Oma roept. Zo terug.

Tijd om even wat berichten te lezen. Er waren er veel van bekenden, zoals Jas en Tash. Alle vriendelijke opmerkingen van mensen die in me geloofden beurden me op, maar tegelijkertijd maakten ze me verdrietig… Hoe meer steunbetuigingen ik las, hoe moeilijker het werd om die ene vraag naar de achtergrond te drukken: hoe kon het dat volkomen vreemden me wel geloofden, maar mijn eigen moeder niet?

10.11 uur

gmo_jager: Ben je r?

Boges was nog steeds niet terug. Ik begon me te ergeren en draaide onrustig heen en weer op mijn stoel toen ik zag dat er een privébericht op mijn blog was binnengekomen. Het kwam van een onbekende.

Ik las het bericht een paar keer door. Was Nelson Sharkey wie hij zei dat hij was, of was het een list van de politie? Zouden ze hopen dat ik door contact met Nelson op te nemen zou verraden waar ik was? Op de een of andere manier geloofde ik hem wel. Of misschien wilde ik hem vooral graag geloven. Ik besloot om voorlopig nog maar even niets te doen. De afgelopen maanden hadden me flink wat wantrouwiger gemaakt.

Ik antwoordde niet op de mail, maar noteerde het telefoonnummer en keek nog eens of Boges al online was.

gmo_jager: Al terug? Ik wil hier niet al te lang blijven.

bogesy: Sorry. Oma had in de keuken een pak melk laten vallen en kon zich niet bukken om het op te dweilen. Zere rug. Ze probeerde het met handdoeken onder haar voeten.

gmo_jager: LOL.

bogesy: Ja. Gaat trouwens goed met Gabi. Nog aan de apparaten. Geen verandering. Maar ook geen sprake meer van machines uitzetten. Rafe is hetzelfde als altijd en je moeder ook. Dat wil zeggen: ‘vreemd’.

Ik dacht terug aan het gedrag van mijn moeder in het ziekenhuis en voelde opnieuw de woede opkomen die ik toen had gevoeld. Ik kon het haar nog steeds niet vergeven. Die gedachte moest ik voor nu maar even van me af zetten, want ik had mijn aandacht nodig voor Boges.

gmo_jager: Ik kom zo snel mogelijk terug naar de stad.

bogesy: Alleen als het veilig is.

gmo_jager: Heb net een mail gelezen van een exagent, ene Nelson Sharkey? Stond op mijn blog. Hij wil me helpen. Weet wat het is vals beschuldigd te worden of zoiets. Zegt dat hij in mijn onschuld gelooft en dat ik contact met hem moet opnemen als ik hulp nodig heb.

bogesy:…

gmo_jager: Weet wat je denkt. Ik ga echt niet meteen met hem afspreken. Zal wel een valstrik zijn.

bogesy: Tja, lastig… Moeilijk om te bepalen wie je wel of niet kunt vertrouwen. Je weet maar nooit. Misschien klopt het wel. Je kunt wel wat geluk gebruiken. Een oud-agent aan jouw kant kan helpen. Denk er ff over na. Hé, wat was dat met die ekster?

gmo_jager: O ja. Oriana had een zender bij me verstopt. In mijn schouder, toen ze me in januari had ontvoerd.

bogesy: Wat? Dus ze kon je al die tijd volgen?

gmo_jager: Jep. Toen we erachter kwamen, heeft m’n oom de zender aan zijn tamme ekster gevoerd, zodat de vogel de handlangers van Oriana een paar dagen weg zou lokken… Alleen kwam hij weer terug.

bogesy: Wel een goed idee.

gmo_jager: Ja, mijn oom was geweldig. We hebben het ook gehad over het Ormond-juweel. Ik denk dat mijn vader al ons spaargeld heeft gebruikt om het te kopen. Weet je nog dat al ons geld weg was? Honderdduizend dollar. Het juweel is vroeger door koningin Elizabeth zelf aan een van mijn voorouders gegeven.

bogesy: Vet! Vandaar het lege juwelenkistje en de inbraak. Welke voorouder precies?

gmo_jager: Iemand die Black Tom Butler heet, tiende graaf van Ormond. Hij vertegenwoordigde de koningin in Ierland.

bogesy: Cal! De blackjack! Black Tom, daar gaat die tekening natuurlijk over en… die man met dat blad is een butler, geen ober. Zoals Winter zei dus.

gmo_jager: Precies. Black Tom was rijk en machtig in de dagen van Elizabeth I. Hij was haar afgezant in Ierland. Daarom heeft ze hem het juweel vast gegeven, als beloning of zo.

bogesy: We moeten hier zsm achteraan. Hoe ziet het eruit?

gmo_jager: Als een enorme smaragd, in goud met robijnen en parels eromheen. Het is een medaillon met een portretje van Elizabeth I.

bogesy: Klinkt nogal kitscherig.

gmo_jager: Heb je Winter nog gezien?

bogesy: Niet sinds we jou hebben gered. Ze heeft me nog wel gebeld om te vertellen dat ze goed is weggekomen. Hoezo?

gmo_jager: Zomaar.

bogesy: Al deze info maakt de zoektocht een stuk makkelijker.

gmo_jager: Zo makkelijk voelt het anders niet. Het is inderdaad een dubbele sleutelcode. Mijn oom vertelde dat het Ormond-raadsel en het Ormond-juweel samen de oplossing vormen van het mysterie. Het grote geheim dat mijn vader in Ierland heeft ontdekt: de Ormond-singulariteit. We zijn al bijna een half jaar verder en we zijn er nog lang niet.

bogesy: We komen er wel.

gmo_jager: Hoe? We hebben geen flauw idee waar het juweel is. En de laatste regels van het raadsel missen! Misschien bestaan die niet eens meer…

bogesy: Het lukt ons heus wel.

gmo_jager: Als jij het zegt. Nog wat anders: mijn oom zei dat ik zijn zus moet spreken. Mijn oudtante Milly. Hij dacht dat ze info heeft die ons kan helpen.

bogesy: Waar woont ze?

gmo_jager: Geen idee. Heb haar nooit gezien. Was vergeten dat ze bestaat. Ik kan het nu ook niet meer aan m’n oom vragen.

bogesy: Zal kijken wat ik kan doen. O ja, ik heb iets voor je.

gmo_jager: ?

bogesy: Het nummer van Jennifer Smith. Zal het sms’en.

gmo_jager: Je bent een held. Neem wel weer contact op, oké?

10.41 uur

Ik wilde net opstaan om te gaan – ik had bedacht dat als er nog steeds geen politie rondhing, ik net zo goed naar de snelweg kon lopen om terug naar de stad te liften – toen er een man de winkel binnenkwam om melk te kopen.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg hij aan de vrouw achter de kassa.

Ze keek hem niet-begrijpend aan.

‘Er zijn overal wegafzettingen,’ vervolgde hij. ‘Loopt er ergens een ontsnapte gevangene rond of zo?’

De vrouw haalde haar schouders op. ‘Kweenie. Ik luister niet naar het nieuws. Al die ellende…’

‘Dat valt toch wel mee?’ zei de man. Hij pakte de melk en zijn wisselgeld aan. ‘Je moet de dingen van de vrolijke kant bekijken.’

De vrouw keek om zich heen. ‘Alsof het hier zo vrolijk is.’

Shit, die lift kon ik dus wel vergeten. Net nu ik zo veel nieuwe aanknopingspunten had om te onderzoeken. Het was wel duidelijk dat ik voorlopig uit het zicht zou moeten blijven, in elk geval tot de wegafzettingen waren verdwenen. Hopelijk zouden ze tegen die tijd denken dat ik niet meer in dit gebied zat.

Nadat de man de winkel uit was gelopen, betaalde ik voor het gebruik van de computer, kocht een brood, een pot pindakaas en nog wat cola en vertrok.

Ik zorgde dat ik uit de buurt bleef van de rest van de winkels, die nu allemaal opengingen, en volgde de bordjes naar een picknickplaats. Het bleek een groot grasveld te zijn met treurwilgen die hun takken over het water van een bruin riviertje lieten hangen. De plek deed me denken aan een vakantiepark waar ik een paar jaar geleden met pap, mam en Gabi was geweest om te leren jetskien. Ik zag een toiletgebouwtje, en vlakbij een wit houten bruggetje stonden een picknicktafel met houten banken en een stenen barbecue. Het was er verlaten. In deze tijd van het jaar gingen mensen niet picknicken.

Na een bezoek aan het toilet liep ik over het bruggetje. Aan de andere kant van de rivier, een paar honderd meter stroomopwaarts, stond een laag gebouwtje dat eruitzag als een honk van de scouting of een soort verenigingsgebouw. Aan één kant was een dubbele deur met een hangslot en aan de andere kant bevond zich een rijtje ramen die bedekt waren met spinnenwebben.

Op een verbleekt stuk papier op de deur las ik dat het gebouw een onderkomen was voor scoutinggroepen van buiten de stad, maar dat het in de winter gebruikt werd voor andere bijeenkomsten.

Aan de achterzijde van het gebouwtje vond ik een kapot raam. Precies wat ik nodig had. Het duurde niet lang voor ik binnen was.

Ik stond in een kleine kamer met aan elke kant een stapelbed. Aan de overzijde van de gang was net zo’n kamer, exact hetzelfde ingericht. Er waren in totaal zes van zulke kamers, dus genoeg bedden voor vierentwintig mensen. Verder was er een badkamer, een oude keuken, een bergruimte en een hal met een soort podiumpje.

Uit de bergruimte pakte ik een slaapzak; die kon ik sowieso wel meenemen als ik weer verderging. Het was binnen erg koud, maar ik was uitgeput. Ik liep naar de slaapkamer tegenover de kamer met het kapotte raam en knipte het lampje aan dat op een nachtkastje stond. Het deed het ook nog. Ik trok de stekker uit het stopcontact en stak mijn telefoonoplader erin. Daarna liet ik me op een van de onderste bedden vallen en trok behalve de slaapzak ook een opgevouwen deken over me heen.

Zodra ik mijn ogen dichtdeed, zag ik het gezicht van Bartolomeus. Bleek en vermoeid, en verlicht door vlammen. In elk geval hadden we een paar goede dagen samen gehad, hield ik mezelf voor. En zonder hem had ik misschien nooit gehoord over het Ormond-juweel en Black Tom Butler. En had ik nooit de nieuwe aanwijzingen gevonden die me misschien konden leiden naar de betekenis van de Ormond-singulariteit…

Hoeveel dagen had ik nog? Ik probeerde uit te rekenen hoe lang het nog duurde tot 31 december, maar tevergeefs. Ik was te moe. Ik moest zorgen dat ik wat slaap kreeg.