21 juni
Nog 194 dagen te gaan…
09.34 uur
Ik sleepte me naar de badkamer en keek in de spiegel. Ik onderzocht vooral de plek op mijn ribben waar Drie-O me had geschopt. Gelukkig zag het er minder erg uit dan ik de vorige avond had gevreesd. Behalve een schaafwond op mijn wang van toen ik op de grond was gevallen, kon ik gelukkig alle verwondingen onder mijn kleding verborgen houden.
De uren kropen voorbij en ik moest steeds denken aan het Ormond-juweel, dat ergens in een kluis lag op een adres dat ik niet kende, bewaakt door Vulkan Sligo en zijn handlangers. Dat beeld bleef door mijn hoofd spoken. Ik was vastbesloten om uit te zoeken of hij het werkelijk in zijn bezit had… en om het van hem terug te stelen. Maar hoe?
Ik streek mijn haren glad en zette de bril op die Boges me een paar dagen daarvoor had gegeven. Door het donkere montuur tegen mijn bleke huid zag ik eruit als een nerd.
Vandaag wilde ik de stad in. Ik wilde het monument nog een keer nauwkeurig bekijken. Op weg naar de voordeur voelde ik iets in mijn zak. Ik haalde het eruit.
Ik vroeg me af of ze Oriana kende.
11.42 uur
Doordat de zon helder door het glas-in-loodraam van het monument scheen, straalde de Ormond-engel. Ik liep heen en weer om alles zo goed mogelijk te kunnen zien. Ik wilde nog eens heel nauwkeurig kijken naar het sieraad dat de engel naast het gasmasker om zijn nek had.
Er bestond geen twijfel over dat hij iets om zijn hals droeg. Het zag eruit als een groene steen in een gouden zetting. Eerder hadden Boges en ik gedacht dat het een medaille was. Kon het misschien ook het Ormond-juweel zijn?
Ik ging in de donkerste hoek zitten en staarde stilletjes omhoog naar de engel.
12.55 uur
Iemand riep mijn naam en ik draaide me om. Ik herkende de stem direct.
‘Cal,’ zei ze. ‘Ik hoop altijd dat ik jou hier zal aantreffen.’ Winter had haar haren vandaag met een zwart lint in een paardenstaart vastgebonden. Ze droeg een wijd wit vestje, een zwarte sjaal en een strakke zwarte spijkerbroek met witte sneakers. Ze zag er anders uit. Anders, maar beter.
‘Wat doe jij hier?’ vroeg ik en ik zette snel mijn bril af.
‘Ik wist niet dat je een bril had. O, je gezicht!’ riep ze geschrokken en ze ging met haar vinger even vlak langs de schaafwond op mijn wang.
‘Iemand heeft me gisteravond op de grond gelegd.’
‘Wat is er dan gebeurd?’
‘Dat vertel ik een andere keer wel.’
‘Maar… wat doe je hier?’ vroeg ze.
‘Jij eerst.’
‘Nee, echt niet, jij.’
‘Goed,’ zei ik na een korte pauze. ‘Ik wilde nog eens goed bekijken wat die engel nou eigenlijk om zijn hals draagt. Niet het gasmasker, maar dat andere ding.’
Ze deed een paar passen in de richting van het glas-in-loodraam en staarde aandachtig naar de engel. ‘Het lijkt wel een medaille. Een onderscheiding uit de oorlog misschien? Groen met goud.’ Ze richtte haar priemende blik nu op mij. ‘Weet jij wat het is?’
‘Ja, ik weet het,’ zei ik. ‘Volgens mij is het het Ormond-juweel.’
Winter glimlachte. ‘Wat is dat toch met die familie Ormond? Ormond-engel. Ormond-raadsel en nu weer een Ormond-juweel. Plakken jullie Ormonds overal je naam op?’
‘Daar lijkt het wel op.’ Ik werd er een beetje verlegen van. Het voelde ongemakkelijk om hier hardop over te praten en ik keek even om me heen. ‘Het juweel was vroeger in het bezit van de familie. Het is een deel van de dubbele sleutelcode.’
‘De dubbele sleutelcode! Hoort het bij het mysterie? Net als de tekeningen van je vader?’
‘Winter,’ zei ik zonder op haar vraag in te gaan, ‘ik heb gezegd waarom ik hier ben. Nu is het jouw beurt.’
‘Maar, je weet toch al waarom ik hier kom? Ik kom hier zo vaak. Altijd als ik moet nadenken.’
‘Waarover dan?’ vroeg ik.
‘Over van alles. Soms denk ik aan jou.’ Ze keek naar de grond. ‘Ik heb gehoord wat er gisteren in de parkeergarage is gebeurd met Griff Kirby. Jij was toch bij hem, of niet?’
‘Ken jij Griff? Wat…? Weet je wat er is gebeurd?’
Winter glimlachte. ‘Ik dacht het al.’ Ze speelde met haar haar en liet het zwarte lint door haar vingers glijden. ‘Toen ik die schaafwond op je wang zag, dacht ik al dat jij “die nieuwe gozer” was over wie ze het hadden. Ik weet zo’n beetje alles wat hier in de buurt gebeurt.’
‘Maar zij weten toch niet wie ik ben, of wel?’
‘Volgens mij niet. Ik heb niemand jouw naam horen gebruiken.’
We waren al bijna bij de hekken van het park toen tot me doordrong dat we bij het monument vandaan waren gelopen.
‘En waarover heb je nog meer nagedacht? Dat je me het nieuwe adres van Sligo gaat geven?’ vroeg ik.
Ze stond stil en keek me aan. Even dacht ik dat ze iets wilde zeggen, maar toen schoten haar ogen de andere kant op en ze zei niets.
‘Ik moet weten waar Sligo woont, Winter. Want waar hij is, is het Ormond-juweel ook,’ zei ik. ‘Denk ik,’ voegde ik eraan toe.
‘Kom met me mee naar mijn huis,’ zei ze. ‘Dan kunnen we praten. En het is veiliger.’
‘Jouw huis? Ik dacht het niet.’
‘Ik woon niet bij Sligo. Dat heb ik je toch al verteld? Ik weet niet eens waar hij nu is.’
‘Hoe kan het nou dat jij niet weet waar hij is? Ik denk…’
‘Niet denken, gewoon lopen.’ Ze pakte mijn hand en trok me mee.
Lesley Street 12
14.10 uur
We bleven staan voor een oud flatgebouw.
‘Woon je hier?’ vroeg ik.
‘Ik woon… op mezelf,’ zei ze heel nadrukkelijk. ‘Aan de achterkant op de bovenste verdieping.’
Ze ging me voor langs de zijkant van het gebouw, langs een smalle tuin en een paar lege parkeerplaatsen naar achteren, waar enkele waslijnen hingen en het vooral vol stond met afvalcontainers. ‘Hier naar boven.’ Ze wees op een brandtrap, die langs de buitengevel liep. ‘Ik woon boven. Hoor je die windgong? Die hangt bij mijn raam.’
Hoe verder we de metalen trap op liepen, hoe luider het getingel klonk, tot we op het platte dak van het flatgebouw stapten. Dat was ongeveer zo groot als een tennisveld met een muur van anderhalve meter hoog eromheen, waaraan houten bloembakken hingen met rode en witte geraniums, zoals mam ze ook altijd in onze tuin in Richmond had. Midden op het dak stond een huisje, niet veel groter dan een dubbele garage. Voor een van de ramen hing de windgong waar ze het over had. Hij was gemaakt van lange stukken paars glas in de vorm van tranen.
‘Het is de conciërgewoning,’ legde Winter uit terwijl ze de voordeur van het slot draaide, ‘maar hij bevalt mij uitstekend. Het gebouw is voor het grootste deel van Sligo en dat betekent dat ik geen huur hoef te betalen.’
Ik volgde haar de woning in en keek verbaasd om me heen. Het interieur paste precies bij Winter. Voor de ramen hingen allerlei dunne, zachtpaarse en blauwe sjaals en omslagdoeken die ze altijd droeg. Daardoor viel er een zacht, gefilterd licht naar binnen. Over het bed in de hoek lag een sprei van paars met witte zijde. Het hoofdeinde van het bed was versierd met metalen spiralen. Aan de andere kant zag ik een aanrecht met een magnetron en een gasstel. Ook stond er een tafel met twee verschillende stoelen.
‘Leuk.’ Ik keek rond. ‘Vooral de muur,’ zei ik, want ik zag een wervelende zwerm kleine vogeltjes op de muur achter haar bed.
‘Die heb ik zelf gemaakt,’ zei ze. ‘Gewoon met zwarte inkt. Ik heb iets met vogels. En met tekenen. Altijd al gehad. Heb je zin in thee?’ Ze zette de waterkoker aan en begon in het keukentje te rommelen terwijl ik haar huisje goed bestudeerde.
Onder een van de ramen stond een kaal wit bureautje met alleen een zwart-witfoto van haar ouders erop. Ik herkende ze omdat ik ze nog niet zo lang geleden in het hartvormige medaillon had gezien. Het golvende blonde haar van haar moeder viel over haar schouders en naast haar stond de Chinese man die zo veel kracht en energie uitstraalde. Ik keek naar Winter, die een nieuw pakje thee openmaakte, en bedacht weer hoe erg ze op allebei haar ouders leek.
Aan de rand van de spiegel op haar toilettafel hingen allemaal vogeltjes. Ze waren handig gemaakt van veertjes, vilt, kralen en stof. Mussen en kleurige vinkjes zoals Boges ze vroeger had toen we nog klein waren. Ook zag ik een klein blauw vogeltje, dat me, net als de vogels op de muur, deed denken aan de tatoeage op haar pols. Aan een lint aan een haakje boven de spiegel hing een verjaardagskaart met een cakeje erop.
‘Vorige week was ik jarig,’ zei Winter. Ze keek over haar schouder terwijl ze twee bekers uit het kastje boven het aanrecht pakte. ‘Ik ben zestien geworden. Hoe oud ben jij eigenlijk?’
‘Nog gefeliciteerd.’ Ik ging bij het tafeltje zitten. ‘Ik word eind volgende maand zestien. Maar ik denk niet dat ik veel kaarten zal krijgen.’
‘Misschien toch wel,’ zei ze lachend en ze draaide zich naar me om.
Ik glimlachte terug. ‘Hoe kom jij aan een eigen woning?’ vroeg ik. ‘Ik ken niet veel mensen van onze leeftijd die op zichzelf wonen.’
Winter roerde melk door de thee. ‘Moet jij zeggen. Jij bent víjftien en je bent op jezelf.’
‘Dat is niet te vergelijken,’ wierp ik tegen. ‘Ik heb er niet zelf voor gekozen.’
‘Dat weet ik,’ zei Winter. ‘Ik heb Sligo net zo lang aan zijn hoofd gezeurd tot het mocht. Ik zei dat ik me bij hem niet op mijn huiswerk kon concentreren en dat ik een rustig plekje nodig had. Hij vindt onderwijs heel belangrijk. Dat wil zeggen: onderwijs voor mij. Hij vindt dat “een jonge vrouw als ik” een goede opleiding moet hebben. Dus gaf hij toe en bood me dit huisje aan. Ik vind het geweldig,’ ging ze verder, ‘dat ik aan niemand verantwoording hoef af te leggen en kan doen en laten wat ik wil wanneer ik het wil… maar soms is het wel een beetje stil. Hoe dan ook, zo nu en dan komt Sligo kijken of alles in orde is.’
‘Echt?’ vroeg ik, meteen zenuwachtig.
‘Maak je geen zorgen. Hij belt altijd van tevoren. De hoeveelste juli ben je jarig?’
Bij de gedachte aan mijn verjaardag moest ik ook weer aan de dood van mijn vader denken.
‘Wat is er? Wil je soms niet ouder worden?’
‘Nee, dat is het niet,’ zei ik. ‘Mijn vader is een week voor mijn verjaardag overleden. Daar moest ik aan denken. Het is dus deze maand al bijna een jaar geleden.’
Winter leek verbaasd over mijn woorden. Ze hield op met waar ze mee bezig was en zette haar handen op haar heupen. ‘Mijn ouders zijn óp mijn verjaardag overleden,’ zei ze. Ze ging op de stoel naast me zitten. Ze keek verslagen. Het liefst wilde ik mijn armen om haar heen slaan.
‘Wat erg,’ zei ik, want ik wist zoals gewoonlijk niets beters te verzinnen. ‘Dat heb je dus ook net gehad.’
Ze knikte.
‘Wil je erover praten?’ vroeg ik.
Ze schudde haar hoofd en pakte onze bekers. ‘Nu niet. Een andere keer wel, goed?’ Ze gaf me mijn beker.
Ik hoopte dat ze me op een dag alles zou vertellen. Ik wilde dat ze me vertrouwde. En ik was benieuwd wat er met haar ouders was gebeurd en hoe ze onder de voogdij van Sligo terecht was gekomen.
Mijn aandacht dwaalde steeds af naar de kaart met het cakeje. Ik vroeg me af wie hem had gestuurd en probeerde te lezen wat erin stond. Toen ik de andere kant op keek, zag ik dat er een dagboek open lag op Winters bed. Het was onmogelijk de vraag die er met grote letters in geschreven stond niet te lezen: Hoeveel van mezelf heb ik weggegeven om te krijgen wat ik wil hebben?
Snel wendde ik mijn blik af van het dagboek, maar de vraag bleef door mijn hoofd malen. Hoeveel had ík van mezelf weggegeven om achter de waarheid van de Ormond-singulariteit te komen? Hoeveel van zichzelf had mijn vader weggegeven? Zijn leven?
Ik voelde me opmerkelijk rustig bij Winter thuis. Zo had ik me al heel lang nergens meer gevoeld. Alsof ik even weer een gewone jongen was die een kopje thee zat te drinken bij een gewoon meisje. Behalve dat we helemaal niet gewoon waren. Een van ons was de geadopteerde dochter van een beruchte misdadiger en de ander was ik: een gezochte crimineel.
‘Goed, vertel me nu eindelijk het hele verhaal,’ zei Winter. Ze stond op, tilde even het gordijn op en keek naar beneden. ‘Het Ormond-juweel?’
Ik keek naar haar gezicht toen ze zich omdraaide.
Ze zei niets meer, ging rustig zitten en dronk haar thee. Ten slotte boog ze zich naar me toe en zei: ‘Je vertrouwt me nog steeds niet, hè?’
‘Ik doe mijn best.’ Plotseling voelde ik me niet meer op mijn gemak. Er hing een onbehaaglijke sfeer die ik niet kon duiden, maar voor ik daarover kon nadenken, praatte ze alweer verder.
‘We lijken op elkaar, Cal,’ zei ze. ‘We zitten allebei in een situatie waarvoor we niet hebben gekozen. Waarin we niet willen zitten. We doen allebei dingen die we liever niet zouden doen. Wij begrijpen elkaar.’
‘Maar jij hebt je eigen huis.’ Ik keek om me heen in de kleine ruimte. ‘Jouw situatie lijkt totaal niet op de mijne. Ik ben voortvluchtig. Er staat een prijs op mijn hoofd.’
‘Nee,’ zei ze, ‘op die manier niet. Maar dat ik geen huur hoef te betalen, betekent niet dat het me niks kost om hier te kunnen wonen. Ik heb geen ouders. Ik ben alleen, net als jij. Ik leid geen normaal leven zoals andere meisjes van mijn leeftijd. Geen gezinsleven. Ik ga niet naar school. Ik ben ook een soort vluchteling.’
‘Waar ben jij dan voor op de vlucht?’ Ik fronste mijn wenkbrauwen.
Ze wond een haarlok om haar vinger. ‘Daar geef ik liever geen antwoord op,’ zei ze. ‘Dat zeg ik niet.’ Ze zweeg even. ‘Sligo gebruikt me, dat weet ik wel. Het is moeilijk om te geloven, maar hij wil niets liever dan gerespecteerd worden.’
‘Dat heb je al eens eerder gezegd, maar ik begrijp het niet.’
‘Het is een obsessie voor hem. Hij wil heel graag van zijn criminele imago af. Hij wil zijn verleden uitwissen uit het geheugen van de mensen, en vooral uit dat van zichzelf. Een verleden van armoede en criminaliteit. De laatste stunt is dat hij geld heeft gegeven aan het plaatselijke balletgezelschap. Ongelooflijk, vind je niet? Sligo als beschermheer van het ballet… Hij wil niets liever dan gezien worden als een respectabel, eerbaar lid van de maatschappij. En daar heeft hij mij voor nodig.’
Ik herinnerde me dat we het hier al eerder over hadden gehad. Dat ze uit een welgestelde familie kwam. Maar deze keer klonk het niet meer zo onwaarschijnlijk. Ik had lang genoeg als buitenstaander geleefd om het verlangen naar een ander leven te kunnen begrijpen.
‘Ik heb het gevoel dat hij zich alleen maar over me heeft ontfermd om me op een goede dag ten tonele te kunnen voeren als een soort prinses of zo. Dat hij aan iedereen kan vertellen dat ik ooit een zielig weeskind was en dat hij me uit de goot heeft gered.’
‘Maar je komt toch uit een rijke familie?’
‘Ja, maar sinds mijn ouders gedood zijn, is daar niets meer van over.’
‘Gedood?’
‘Tijdens het ongeluk,’ voegde ze er snel aan toe. ‘Het lijkt erop dat hij denkt dat hij respect kan verdienen door de mensen te laten zien wat hij voor mij heeft gedaan. Het is allemaal voor de show. Niet omdat hij me al die dingen gunt… ach, ik weet het ook niet.’
‘Ik geloof dat ik wel begrijp wat je bedoelt.’ Ik keek toe hoe ze opnieuw naar het raam liep. ‘Waar kijk je nou steeds naar?’
‘O, nergens naar,’ zei ze, maar mijn vraag had haar onrustig gemaakt. ‘Ik zag dat je net naar mijn dagboek keek.’ Ze liep naar de tafel en ging weer zitten.
‘Ik wilde niet gluren,’ zei ik. ‘Die bladzijde lag open. Ik heb alleen die ene regel gezien.’
‘Het geeft niet,’ zei ze. ‘Ik vind het niet erg.’
‘Het doet me denken aan alles wat ik heb weggegeven. Om te beginnen mijn eigen identiteit.’ Ik tikte op de suffe bril die op tafel lag.
‘Maar jij moest wel,’ zei ze. ‘Om je onschuld te kunnen bewijzen. Om te overleven. Je hebt toch nooit een keus gehad?’ Ze stond op, zette onze bekers in de gootsteen en wierp weer snel een blik door het raam. ‘Ik weet dat ik nogal moeilijk ben en soms ben ik ook niet te vertrouwen…’ Ze keek langs me heen. ‘Ik ben wel eens afgeleid. Er zijn dingen die ik zelf… moet ontdekken. Ik zei dat ik ook ergens voor op de vlucht ben… ik heb het gevoel dat ik op de vlucht ben voor mezelf en mijn herinneringen. Het ongeluk dat op mijn verjaardag is gebeurd… ik heb het gevoel dat het niet gebeurd zou zijn als ik niet…’
‘Je kunt jezelf toch niet de schuld geven van een ongeluk?’ zei ik toen het stil bleef. Ik zag dat ze niet van plan was om nog meer te zeggen.
‘Ik wil je heus wel helpen, Cal. Maar om dat te doen, moet ik het hele verhaal kennen. Niet hier en daar een stukje dat ik in de loop der tijd heb opgepikt. Ik wil alles weten wat met het Ormond-raadsel te maken heeft. Het GMO noemen jij en Boges het toch?’
‘Ja, klopt. Het GMO.’
Het was stil en vredig in Winters dakwoning en hoewel ze zelf nogal onrustig deed, leek elk gevaar ver weg. Op dit moment zat ze vlak bij me en was ze met haar volle aandacht bij mij. En dus stak ik van wal en begon bij het begin.
Ik vertelde haar alles.
Álles. Over mijn vaders reis naar Ierland, waarna hij gestorven was. Over de ontmoeting eind vorig jaar met de gestoorde man, die me had voorgehouden dat ik moest onderduiken als ik de volgende 365 dagen wilde overleven. Ik vertelde haar alles wat er sindsdien was gebeurd en alle aanwijzingen die ik toe dan toe had ontdekt wat betreft de tekeningen, de Ormond-engel, het raadsel, het juweel en de Ormond-singulariteit. En over de mensen die me in de loop van de tijd hadden geholpen. Winter luisterde aandachtig en knikte zo nu en dan.
‘Na de ontmoeting met mijn oudoom,’ zei ik, ‘ben ik erachter gekomen dat het raadsel en de tekeningen zonder het Ormond-juweel geen enkele waarde hebben.’
‘En al die aanwijzingen moeten leiden naar de Ormond-singulariteit?’ Ze kwam nog dichter bij me zitten.
‘In theorie wel. De Ormond-singulariteit is het uiteindelijke doel. En dat moet ik bereiken voordat de criminelen het ontdekken. En ik heb nog maar zes maanden om dat voor elkaar te krijgen.’
‘En weet je wat het is? Die Ormond-singulariteit?’
‘Het enige wat we weten, is dat het te maken heeft met een heel oude wet die herroepen wordt op de datum waarvoor ik ben gewaarschuwd: 31 december van dit jaar.’
‘En anders verander je in een pompoen?’ Winter begon op haar eigen, spottende manier te lachen. ‘Dat kunnen we niet hebben.’
‘Nee,’ zei ik grinnikend. ‘Die man vertelde me dat ik me gedeisd moet houden tot die dag voorbij is,’ vervolgde ik, ‘maar ik geloof niet dat ik daar tot nu toe helemaal in geslaagd ben. Volgens mij ben ik op dit moment zo’n beetje de meest gezochte misdadiger.’
Ze giechelde en gaf me een zacht duwtje.
Ik duwde terug. ‘Elke dag die verstrijkt, brengt me dichter bij die datum. En ik weet nog steeds niet waar ik naar moet zoeken. Wat het ook is, het zit verborgen in de dubbele sleutelcode. Maar vraag mij niet hoe een juweel en een raadsel samen een code moeten vormen.’
‘Mooie uitdaging.’ Ze glimlachte, nu zonder haar gebruikelijke spot. ‘Zullen we nog eens naar het raadsel kijken?’ stelde ze voor. ‘Heb je het bij je?’
Ze wachtte tot ik de kleren en andere spullen uit de rugzak had gehaald en bij de map met het raadsel was gekomen. Ik haalde het uit het plastic en gaf het voorzichtig aan haar.
Ze las het meteen hardop voor:
Nu zij het voorlas, leek het alsof ik er meer van begreep. In mijn gedachten zag ik een vaag beeld van een koningin die huilend over een vloer liep. Waarom slechts dertien tranen? Ik raakte het mysterieuze beeld van de treurige koningin niet meer kwijt. Wat kon het te betekenen hebben?
‘Oriana is vast vergeten er een kopie van te maken,’ zei Winter, die opkeek van het perkament. ‘Anders zou ze niet zo veel moeite doen om het terug te krijgen, of wel?’ fik an
‘Nee, daar kon je wel eens gelijk in hebben.’
‘In gedachten,’ zei ze, ‘zie ik die vrouwe, een koningin, die in de tuin zit te huilen. Daarna staat ze op, loopt rond en doet iets – een “dwaling so soet” – wat dat dan ook zijn mag. Als je alle puzzelstukjes op de goede manier bij elkaar legt, zal “al gesegt sijn”, dus het geheim onthuld worden.’
‘Ja, maar zonder de laatste twee regels hebben we er niks aan.’
‘Het juweel kan misschien helpen bij het raadsel. Als ze allebei deel zijn van de code, moeten ze elkaar verduidelijken. We moeten dat juweel in handen krijgen.’
‘Ja, dat weet ik,’ zei ik. ‘Het is sowieso eigendom van mijn familie. En ik weet zo goed als zeker dat mijn vader er de hand op had weten te leggen. Maar Sligo heeft het van ons gestolen, dat moet wel. Ik heb je hulp nodig, Winter,’ zei ik. ‘Ik moet het van hem terug zien te krijgen. Ik moet weten waar hij woont.’
‘Laat dat maar aan mij over,’ zei Winter. ‘Ik zorg dat je de informatie krijgt die je nodig hebt. Ik vind wel een manier om binnen te komen.’
Daar was ik niet zo zeker van. Maar ze had in elk geval haar hulp toegezegd.
17.16 uur
We werden onderbroken door de mobiel van Winter.
‘Gatver, het is Sligo,’ zei ze toen ze op het beeldschermpje keek.
Ik rende naar het raam aan de voorkant en keek naar buiten. Ik zag een mannenfiguur met een telefoon aan zijn oor de trap op komen.
‘Hij is er al! Hij staat boven aan de trap!’ Ik greep mijn spullen en keek rond hoe ik zou kunnen ontsnappen. ‘Ik dacht dat hij zijn bezoekjes altijd aankondigde!’
Winter keek me bezorgd aan. ‘Snel, naar buiten,’ zei ze.
Er was geen andere vluchtroute dan door het flatgebouw. Toen Sligo even de andere kant op keek, glipte ik naar buiten en rende over het dak naar de deur die naar de bovenste verdieping van de grote flat leidde. Ik zag een trap en rende met twee treden tegelijk naar beneden. Ik moest maken dat ik wegkwam.