4 Juni
Nog 211 dagen te gaan…

06.02 uur

Mijn hart ging als een razende tekeer. Er was iets helemaal mis! Ik verkeerde in gevaar. Ik wist niet waar ik was, de versleten witte hond dreef in mijn richting en daarachter zag ik een huilende baby. Ik wilde gillen, maar er kwam geen geluid uit mijn keel…

Ik schoot overeind en drukte de slaapzak tegen me aan. Ik was weer eens wakker geworden uit de bekende nachtmerrie. Meer dan ooit had ik het gevoel dat ik die witte hond moest kennen. Of was dat alleen maar omdat ik hem al zo vaak in mijn droom had gezien?

Lange tijd bleef ik huiverend zitten. Ik had me de avond tevoren zo druk gemaakt; geen wonder dat de nachtmerrie was teruggekomen. Ik kon me niet goed meer herinneren hoe het was om lekker ontspannen te slapen.

Uiteindelijk kalmeerde ik wat en ik probeerde nog even in slaap te vallen.

10.05 uur

Ik werd wakker van geluiden die van buiten kwamen. Er werden autoportieren dichtgeslagen en van twee kanten hoorde ik stemmen. Shit, wie waren dat?! Er rammelde iemand hardhandig aan de voordeur. Hoewel het bewolkt en nogal donker was, zag ik door het gebroken raam een jeep van een parkbeheerder en een politieauto. Een in kaki geklede vrouw – ongetwijfeld de parkbeheerder – stond met een van de agenten te praten. Beide uitgangen waren geblokkeerd. Ik zat in de val!

De voordeur rammelde nog steeds. Over een paar seconden zou hij open zijn. Ik schoof al mijn spullen onder het bed: mijn rugzak, de tekeningen en mijn telefoon. Snel maakte ik het bed op, rende naar de badkamer en pakte de kleren die ik de vorige avond op de grond had laten liggen, rende terug naar het bed en schoof ze bij de rest eronder.

Terwijl de voordeur met veel gekraak openzwaaide, schoot ik onder een ander bed en drukte me zo ver mogelijk naar achteren.

Ik durfde bijna geen adem meer te halen toen twee mensen met zaklantaarns de hal binnenstapten en om zich heen schenen. Ik trok mijn benen op omdat ik bang was dat ze die zouden zien aan het voeteneinde van het bed. In gedachten controleerde ik al mijn spullen. Mijn telefoon, mijn kleren… Had ik iets laten liggen wat me kon verraden? Dan was het nu te laat.

De oplader! Ik stak mijn hand uit, greep het snoer, rukte de stekker uit het stopcontact en trok snoer plus oplader razendsnel naar me toe.

‘Wat was dat?’ vroeg een stem.

‘Ik hoor niks,’ zei een andere. ‘Maar je weet nooit wat voor beesten hier allemaal zitten.’

Licht en schaduw speelden door de ruimten en ze kwamen steeds dichterbij. Gordijnen werden aan de kant getrokken en deuren werden open en dicht geschopt. Nog een paar tellen en dan stonden ze vlak voor me.

Ik probeerde mijn adem in te houden op het moment dat drie paar modderlaarzen de kamer binnenkwamen. Lichtstralen beschenen de bedden terwijl ik een schietgebedje deed.

‘Wat is dat?’ vroeg een stem en de laarzen stopten een paar centimeter van mijn hoofd. Trillend lag ik te luisteren. Een zaklantaarn trok een spoor over de vloer en stopte bij iets kleins en glimmends.

De beschermengel! Die moest gevallen zijn toen ik mijn spullen bij elkaar raapte.

Een grote gebruinde hand raapte de speld op. Het bleef even stil en toen sprak er weer iemand.

‘O, dat is niets. Gewoon een speldje dat van de zomer is blijven liggen. Kom, we gaan.’ De laarzen liepen de kamer uit. ‘Het scoutinggebouw is schoon,’ zei hij in een krakende walkietalkie. ‘Is er al iemand in de school en in de oude bakkerij geweest?’

De laatste persoon wachtte in de deuropening op instructies. Ga alsjeblieft weg, smeekte ik in gedachten.

‘Oké, dan gaan wij daar nu heen.’ Hij liep weg.

Ik wachtte doodstil onder het bed tot ik beide auto’s had horen wegrijden. Toen ik eindelijk tevoorschijn kwam, slaakte ik een zucht van verlichting en lachte tegen het speldje met de beschermengel dat ze op het nachtkastje hadden laten liggen.