31 december
Nog 1 dag te gaan…
Kamp van de nomaden
12.50 uur
‘Cal, je bent veilig,’ fluisterde Winter zodra ik mijn ogen opendeed, terwijl ze met een vriendelijke blik naar me omlaag keek. Ik lag in een slaapzak in een tent.
‘Waar ben ik?’ vroeg ik.
‘Het is goed, je bent in veiligheid. Je bent uren buiten westen geweest, al sinds de nomaden je meegenomen hebben na het ongeluk.’
De laatste woorden zei Winter zo zacht, dat ik ze nauwelijks kon verstaan.
Plotseling herinnerde ik me alles weer. Rafe was neergeschoten. Ik kon niets zeggen. Ik was helemaal verdoofd.
‘Ik vind het zo erg, Cal.’
Ik schudde mijn hoofd en vocht wanhopig tegen de tranen.
‘Boges en ik wilden met hem meegaan,’ zei Winter huilend. ‘We wilden hem helpen om je te zoeken, maar hij wilde daar niets van weten. Hij zei dat het veel te gevaarlijk was. Ik kan het niet geloven. We hebben hem gisteren nog gezien. Hij was hier nog maar net aangekomen!’
Een vrouw met haar dat nog wilder was dan dat van Winter, gaf me iets warms te drinken en raakte even zacht mijn schouder aan.
Winter glimlachte haar dankbaar toe.
Boges kwam naast me zitten. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg hij.
‘Hij heeft me gered,’ zei ik toen ik eindelijk mijn stem terugvond. ‘Sligo had me in een oubliëtte gegooid, een diepe put. Ik was bijna dood. Ik bad tot de Ormond-engel om me te komen redden en toen verscheen Rafe. Het was een wonder. Hij heeft me meegenomen in de auto, we waren op weg hierheen, maar ik had mijn rugzak in een van de cots bij de rivier verstopt toen Zombie II achter me aan zat, dus ik vroeg hem daar even te stoppen zodat ik die kon gaan halen. Toen hoorde ik een pistoolschot. Ik ben teruggerend naar de auto en toen lag hij daar, bloedend.’
Ik werd weer duizelig toen ik dacht aan hoe hulpeloos hij daar had gelegen.
‘Er kwamen allemaal mensen uit de buurt aanrennen. Ik weet niet wat er daarna gebeurd is. Ik ben zeker buiten bewustzijn geraakt.’
‘Je was bijna bevroren, Cal. Je verkeerde in shock. En je had een grote hoeveelheid bloed verloren. We mogen blij zijn dat we je weer zo snel terug hebben gekregen,’ zei Winter.
Het bleef even stil en we luisterden naar het rustige zigeunerkamp om ons heen. Ergens in de buurt knetterde een vuur en ik zag een stel haveloze kindertjes die om het hoekje van het tentdoek naar ons keken.
‘En hoe is het met mevrouw Fitzgerald?’ vroeg ik.
‘Mevrouw Fitz maakt het prima,’ antwoordde Boges. ‘Het leek ons beter om daar niet te blijven. Met de Garda die allerlei vragen stelde. Winter heeft een paard gestolen…’
‘Geleend,’ verbeterde ze hem.
‘Een paard geleend van de nomaden en toen we hier kwamen om het terug te brengen, vroegen ze ons binnen en boden ze ons een slaapplaats aan. Ashling en Quinn zeiden dat we konden blijven zo lang we wilden. Ze zeiden dat ze altijd met liefde goede mensen willen helpen die op de vlucht zijn voor de Garda.’
Ik hoorde wel wat van de dingen die Boges en Winter zeiden, maar ik kreeg het gezicht van Rafe niet uit mijn gedachten. Ik sloeg mijn handen voor mijn gezicht. ‘Wat doen we hier eigenlijk?’ vroeg ik hardop. ‘Er gaan mensen dood. En waarvoor? Waarom? Vanwege de Ormond-singulariteit? Ik weet niet eens of ik mijn eigen moeder wel kan vertrouwen, dus waar doe ik dit eigenlijk voor? Wat doet het er allemaal nog toe?’
‘Je moet doorgaan, Cal,’ zei Winter beslist.
‘Waarom zou ik?’
‘Voor de rest van je familie. Voor Tom en Rafe. Voor je oudoom. Voor je oudtante.’ Ze zweeg en schudde haar hoofd. ‘Voor alle mensen die je geholpen hebben. Jennifer Smith, Lachlan, Melba Snipe, Paria, Ryan Spencer, Sharkey… Voor ons,’ voegde ze eraan toe en ze pakte Boges’ hand. ‘Voor mij en Boges. We zijn er haast al die tijd voor je geweest tijdens deze krankzinnige reis. We geloven in je. We willen dat je doorzet tot het einde. Als je er nu mee stopt, is alles voor niets geweest.’
‘Je weet dat ze gelijk heeft,’ vulde Boges aan. ‘Vandaag is de laatste dag, Cal. Je mag het nu niet meer opgeven. Je moet het nog heel even zien vol te houden.’
Mijn hele lichaam deed zeer. De moord op Rafe beheerste mijn gedachten en nu ik nog maar een paar uur de tijd had, werd de druk zo groot dat het zweet me uitbrak, maar ze hadden inderdaad gelijk. Ik hoefde het nog minder dan een dag vol te houden. Het was een kwestie van uren voor ik antwoorden zou vinden.
Alles wat mijn vader me had nagelaten, verwees naar Inisrue Marsh. Zou ik daar de ruïne vinden die hij had gefotografeerd? Zou daar een inscriptie in de muur zitten, zoals we op de verbleekte tekening hadden gezien?
Even verbeeldde ik me dat ik mijn vaders stem weer hoorde, die tegen me zei dat ik door moest gaan. Ik moest de Ormond-singulariteit vinden. Dat moest gewoon.
‘De kaart in de kast wees naar Inisrue Marsh,’ zei Boges ernstig. ‘Winter en ik weten de weg. Wij reizen daarnaartoe, of je nu meewilt of niet, en we gaan uitzoeken waarom het op de kaart stond aangegeven. Kijk nu maar of je je sterk genoeg voelt om op te staan.’
‘Oké,’ zei ik en ik kwam trillend overeind. ‘Vertelde je nou net dat jullie weten hoe we daar moeten komen?’
‘Jazeker, dankzij Ashling.’
‘Ashling?’
‘De vrouw die je hier heeft gebracht,’ legde Boges uit. ‘Ze had een boek waar alle bezittingen van Black Tom Butler in Inisrue in de zestiende eeuw in staan. Het slechte nieuws is dat Inisrue een moeras is, maar het goede nieuws is dat er drie ruïnes staan van gebouwen van Black Tom: Kasteel Slievenamon, Cragkill Keep en de Ormond Toren. Een van die drie moet de ruïne zijn waar je vader de foto’s gemaakt heeft. Een van die drie móét het geheim bewaren.’
‘Ik hoop dat je gelijk hebt,’ zei ik en ik voelde hoe mijn krachten terugkwamen.
‘Ik ook,’ gaf Boges toe. ‘Winter heeft precies opgeschreven waar ze liggen, zodat we niet verdwalen.’
‘Ooit stonden de gebouwen op een eiland midden in de rivier,’ voegde Winter eraan toe, ‘maar dat was honderden jaren geleden. Ze staan nog op dezelfde plek, maar het eiland is veranderd in een verraderlijk moerasgebied. We zullen heel voorzichtig moeten zijn.’
‘We hoeven ons in elk geval geen zorgen meer te maken om Rathbone,’ zei ik grimmig. ‘Met dank aan Sligo.’
‘Hoezo?’ vroeg Winter wantrouwig. ‘Heeft hij hem vermoord?’
Ik knikte. ‘Hij zei dat de moeraslanden een uitstekende plek waren om een lijk te dumpen.’
13.50 uur
Mijn handen waren pijnlijk, rood en opgezwollen door de mislukte pogingen om langs de staak omhoog te klimmen, dus Boges hielp me om geduldig en heel voorzichtig warmere kleren aan te trekken.
Ik begon me zorgen te maken. We waren zo ver gekomen, ik had het bijna een jaar volgehouden, ondanks de gevaren van de Ormond-singulariteit. Een van de ruïnes moest de juiste plek zijn.
Ik voelde dat Boges en Winter me vol verwachting aankeken. Of de ruïnes totaal in puin lagen of niet, we moesten ze gaan bekijken.
‘Er zijn dus drie ruïnes die we moeten doorzoeken,’ zei Winter, terwijl ze allerlei spullen in haar rugzak stopte. ‘We hebben nog zo’n tien uur de tijd voordat het middernacht is. Voordat de Ormond-singulariteit verstrijkt.’
‘Zelfs als we voor middernacht ontdekken wat de Ormond-singulariteit precies is,’ vroeg ik, ‘hoe moeten we dat dan bewijzen? Dan zijn wij er als enigen getuige van.’
‘Maak je geen zorgen, Cal,’ zei Boges. ‘Ik kan alles filmen met mijn mobiel.’
Met moeizame en pijnlijke bewegingen zocht ik mijn spullen bij elkaar.
Ik had stiekem geloofd dat alle puzzelstukjes hier in Ierland op een magische manier op hun plek zouden vallen, maar ik was nog steeds onzeker over de simpelste dingen. Hoe moest ik ooit mijn naam zuiveren? Ik was zo in gedachten verzonken dat ik Heiligenlevens pas zag liggen op de grond toen ik erover uitgleed, mijn enkel verzwikte en hard viel.
Ik schreeuwde het uit van de pijn. ‘Rotboek!’ riep ik, terwijl ik het oppakte en het tegen de zijkant van de tent smeet. Met een klap raakte het het tentzeil.
‘Hé, rustig aan. Dit is een waardevol oud boek, Cal,’ zei Boges verontwaardigd. Hij raapte het weer op. ‘Het wás een waardevol oud boek,’ verbeterde hij zichzelf.
Het gebarsten leer van de rug van het boek had losgelaten, en het omslag hing nog maar aan een paar draadjes.
Ik keek nog eens goed. Waar het omslag had losgelaten van de rug van het boek, zag ik nu een smalle strook perkament die opgerold onder de rug had gezeten. Was dat een soort versteviging voor het stiksel?
Ik griste het uit Boges’ hand en bekeek het nog nauwkeuriger. Het stuk perkament kwam me bekend voor. Het had vastgenaaid gezeten aan de binnenkant van het omslag, maar doordat het stiksel was gescheurd, was het nu losgeraakt.
Heel voorzichtig trok ik het eruit.
‘Ongelooflijk,’ zei ik ademloos, gehypnotiseerd, en ik streek het glad.
‘Wat is het?’ vroeg Winter en ze kwam dichterbij om te kijken.
Langzaam bracht ik het langwerpige stukje perkament omhoog.
Winter knipperde verbaasd met haar ogen. ‘Het is het ontbrekende deel van het Ormond-raadsel! De laatste twee regels!’
‘Cal! Laat mij ook eens kijken!’ zei Boges, die over haar schouder leunde en naar de strook die ik in de lucht hield keek.
Winter las de tekst langzaam voor.
‘Ik kan het niet geloven, doctor Brinsley had gelijk!’ zei ze toen ze klaar was.
‘Maar wat betekent “apye”?’ vroeg ik.
‘Ik denk dat het “aapje” betekent,’ antwoordde Winter.
‘Pak de rest van het raadsel erbij,’ zei Boges. ‘Dan leggen we ze naast elkaar.’
‘Apye,’ las ik. ‘In het aapje! De aap, Winter! Het witte aapje in het portret dat je hebt gezien van de jonge prinses Elizabeth! Het houdt een bol vast, en pap heeft een tekening gemaakt van een aap die een bal vasthoudt.’
‘Ik snap er nog steeds niet veel van,’ zei Boges een beetje geïrriteerd. ‘Wat betekent dat? Wat is de “Coninginnes list”?’
We keken allebei naar Winter.
‘Dat is een woord dat Shakespeare gebruikte,’ zei ze. ‘Een list is een soort truc. Een dwaze grap. Of iets om iemand voor de gek te houden.’
‘Een dwaze grap,’ zei ik, hardop denkend. ‘Wat betekenen die laatste regels? Wat voor dwaze grap haalt Black Tom uit? Volgens doctor Brinsley zou hij deze regels geschreven hebben.’
‘Snel!’ siste Ashling, die plotseling onze tent binnen kwam stormen. ‘Ga vlug de caravan in, de Garda is hier!’
‘Wat?’ vroeg ik en ik raakte meteen in paniek. ‘Zijn ze hier?’
‘Je moet je heel gauw verstoppen in de kisten die in de caravan staan. Nu meteen!’
Winter, Boges en ik grepen onze rugzakken, renden de tent uit en volgden Ashling een caravan in. Zodra ze binnen was, begon ze boeken uit drie grote kisten te halen, zodat wij erin konden klimmen.
‘Ga in de kisten zitten!’ beval ze.
Met moeite persten we ons erin, en daarna werden de zware, stoffige boeken boven op ons gestapeld.
‘Niet bewegen tot ik terug ben!’ siste ze voordat ze verdween.’
14.27 uur
Terwijl wij verstopt zaten in een krappe kist vol boeken, tikten de minuten weg. Met elke minuut die verstreek, hielden we minder tijd en minder daglicht over om naar Inisrue Marsh te gaan en de drie ruïnes te onderzoeken.
Als we gevonden werden, zouden we opgehouden worden, juist op een moment dat tijd zo belangrijk was. Ik was doodsbang dat we met onze valse paspoorten gepakt zouden worden door de Garda. En dat we niet in staat zouden zijn hun vragen te beantwoorden over de overval van Sligo op pension Clonmel Way een paar dagen geleden… en over het lichaam van Rafe in zijn auto langs de kant van de weg.
Ik vroeg me af of iemand mam al had ingelicht. Ze zou er kapot van zijn. Alweer.
Ook moest ik steeds denken aan wat Rafe me had verteld net voordat hij stierf, over het contact tussen mam en Rathbone.
In elk geval was het voorlopig rustig in de caravan. Ik hoopte maar dat Boges en Winter het uithielden in hun schuilplaats.
14.38 uur
Dit kostte allemaal veel te veel tijd en mijn lijf begon echt overal pijnlijk aan te voelen. Ik kon er niks aan doen, maar ik tilde het deksel van de kist op en gluurde naar buiten. ‘Boges? Winter?’ siste ik.
‘Blijf zitten waar je zit,’ hoorde ik Boges antwoorden. ‘Je laat je nou toch niet pakken? Ze zullen hier heus niet veel langer blijven.’
15.04 uur
‘En dit gebruiken we eigenlijk alleen als bibliotheek,’ hoorde ik de stem van Ashling toen ze de caravan binnenkwam. Iemand met een zware voetstap kwam achter haar aan. ‘De kinderen komen hier wel eens om een boek te pakken en rustig te studeren.’
‘Juist ja,’ antwoordde een onbekende vrouwenstem. Ze tikte boven op de kisten met iets waarvan ik vermoedde dat het een wapenstok was. ‘Boeken, zegt u,’ voegde ze eraan toe.
Bij het geluid van een van de deksels die werd opengemaakt, liepen de rillingen over mijn rug. Ik hoorde gerommel in de kist, en ik klemde mijn kiezen op elkaar en bad dat mijn vrienden niet ontdekt zouden worden. Ik zette me schrap om uit de kist te springen en het op een lopen te zetten, maar een paar tellen later verlieten Ashling en de ongewenste bezoeker de caravan. Voorgoed, hoopte ik.
15.20 uur
‘Het is veilig, jullie kunnen er weer uit komen,’ zei Ashling toen ze eindelijk het deksel optilde van de kist waar ik in zat.
Ik strekte mijn pijnlijke ledematen en zag ook Boges en Winter tevoorschijn komen als twee verfomfaaide, kapotte duveltjes uit een doosje.
‘Ik dacht dat ze nooit weg zouden gaan,’ zei Ashling. ‘Ze zijn de overval op Clonmel Way en de schietpartij aan het onderzoeken. Ze hebben ons hele kamp gecontroleerd om er zeker van te zijn dat we geen vluchtelingen verborgen hielden. Gaat het wel met jullie?’
Uit de luchtige manier waarop ze ‘vluchtelingen’ zei, bleek wel dat Ashling dacht dat wij gewoon maar een stelletje pubers waren die toevallig op het verkeerde moment op de verkeerde plek waren geweest.
‘Met ons gaat het best,’ zei ik. ‘Heel erg bedankt voor alles wat je voor ons hebt gedaan, maar we moeten nu echt weg. We moeten naar Inisrue Marsh.’
Ashling schudde haar hoofd. ‘Ik denk dat het niet verstandig is om nu te vertrekken. Het is daar veel te gevaarlijk. Er is niet genoeg licht meer en je hoeft maar een klein stukje van het pad af te raken of niemand ziet je ooit nog terug. Het moeras daar heeft in de loop der jaren al heel wat levens geëist. Waarom wachten jullie niet tot morgenochtend? Dan is het veel veiliger. Jullie kunnen vanavond hier blijven en samen met ons het begin van het nieuwe jaar vieren!’
Morgenochtend zou het te laat zijn, feest of geen feest.
‘En als we over de rivier gaan?’ vroeg ik. Ik dacht dat we er misschien met een van de Carrick cots over de rivier heen zouden kunnen varen. ‘Dat zou veiliger zijn, toch?’
‘Dan doen jullie er langer over, maar het is waarschijnlijk wel veiliger. Kunnen jullie met een boot overweg?’
‘Natuurlijk.’
Ashling dacht er even over na en schudde toen haar hoofd. ‘Jullie hebben geen idee hoe gevaarlijk moerasland kan zijn,’ zei ze in een poging het ons uit het hoofd te praten.
‘Dat valt wel mee,’ onderbrak Winter haar zelfverzekerd. ‘Hoe weten we het als we bij Inisrue Marsh in de buurt komen?’
Ashling zag wel in dat het zinloos was om ons over te halen om te blijven. ‘Je gaat vanaf Waterford naar het noorden,’ begon ze, ‘en die richting hou je een poosje aan. Als je bij de oude brug van St. Mullins bent gekomen, een brug met zes stenen bogen, dan weet je dat je er bijna bent. Als je vlak bij het moerasland komt, zie je een stenen aanlegplaats. Daar kun je de boot aanmeren.’
‘Bedankt, Ash,’ zei ik en ik was de caravan al uit op weg naar de tent, met mijn vrienden aan mijn zij.
15.30 uur
‘Oké,’ zei ik toen we in de tent stonden. ‘Controleer of je alles bij je hebt.’
‘Maar we moeten de Caesar-code nog uitproberen op de laatste twee regels,’ zei Boges.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Niet hier, daar hebben we geen tijd voor. Dat doen we onderweg wel.’
Plotseling werd de flap van de tent weer opengerukt. ‘Er is opnieuw iemand hier!’ riep Ashling. We stonden als versteend. ‘Verstop je! Er is geen tijd om jullie weer de caravan in te krijgen!’
Ik liep snel naar de opening om naar buiten te kijken. Er ging een golf van opluchting door me heen toen ik zag wie de nieuwe indringer was.
‘Het is Sharkey!’ zei ik tegen mijn vrienden.
Boges en Winter ontspanden zich meteen. Winter begon zelfs te giechelen.
‘Die hoort bij ons,’ legde ik Ashling uit.
‘Sharkey!’ riep ik en ik rende naar buiten om hem te begroeten.
‘Cal, jongen, ik hoorde dat je gisteravond maar net aan de dood bent ontsnapt. Ik vind het heel erg van je oom,’ zei hij en hij stapte een beetje verlegen op me af om me te omhelzen.
‘Bedankt,’ zei ik en ik maakte me onhandig los uit zijn omhelzing. ‘We moeten weg, we moeten nog drie ruïnes doorzoeken en er is bijna geen tijd meer.’
‘Ik weet het, ik weet het,’ zei Sharkey.
Boges en Winter waren inmiddels bij ons komen staan. Boges schudde Sharkey de hand en Winter boog zich naar hem toe om hem een kus op zijn wang te geven.
‘Ik wilde jullie alleen even laten weten,’ vervolgde Sharkey, ‘dat ik mevrouw Fitzgerald van het pension heb gesproken en dat ik straks met haar naar het politiebureau ga. Ik weet zeker dat ze Vulkan Sligo zal kunnen identificeren als degene die haar heeft aangevallen. En ik geloof ook dat ik iets heb ontdekt om te bewijzen dat hij niet alleen de dood van Theophilus Brinsley op zijn geweten heeft, maar ook die van je oom. Ik zal doen wat ik kan om ervoor te zorgen dat ze hem vinden en hem arresteren.’
‘Heb je iets ontdekt? Bewijzen?’
‘Dat mag je wel zeggen,’ antwoordde hij. ‘Voor zo’n mazzeltje moet je Iers bloed hebben.’
‘Hij heeft Sheldrake Rathbone ook vermoord,’ zei ik. ‘Dat heeft hij zelf toegegeven.’
Sharkey zuchtte en hield zijn hoofd een beetje scheef voor hij verder sprak. ‘De waarheid zal overwinnen, Cal. Nu Oriana de la Force achter de tralies zit en het slechts een kwestie van tijd is voor Sligo haar daar gezelschap gaat houden, beloof ik je dat je naam gezuiverd zal worden en dat je je leven terugkrijgt.’
17.20 uur
Boges, Winter en ik zaten ineengedoken in een van de Carrick cots. We duwden het smalle bootje af, het ijskoude water in, en peddelden over de rivier. We roeiden met de stroom mee in de richting van Inisrue Marsh.
Het was aardedonker, afgezien van de gloed boven een stadje in de verte en het licht van de zware zaklantaarn die Boges had geleend om ons te helpen onze weg te vinden.
Zodra we een vast ritme hadden, begon Winter bij het licht van de zaklantaarn aan het raadsel te werken. ‘Ik zal beginnen met een verschuiving van één letter,’ zei ze, terwijl ze moeite deed om tegelijk pen en papier, het raadsel en de zaklantaarn vast te houden. ‘Ik heb hier een goed gevoel over. Er is zo veel moeite gedaan om de laatste twee regels te verbergen, ik weet zeker dat die ons zullen vertellen waar we nu heen moeten!’
Terwijl Winter aan het werk was, gleden we langs dorpjes op de rivieroever en de brede sloepen die daar aangemeerd lagen. In sommige huizen brandden kleine lichtjes, wat ons eraan herinnerde dat het oudejaarsavond was, een avond om feest te vieren. Rafe en ik waren precies een jaar terug bijna omgekomen in een kleine boot in Treachery Bay. Ik wist niet of het mogelijk was, maar ik merkte dat we allemaal in stilte hoopten dat wij klokslag middernacht ook iets te vieren zouden hebben.
Met een beetje geluk zou Sligo, nu Nelson Sharkey bewijzen tegen hem had verzameld, door de Garda worden opgepakt nog voor deze avond voorbij was. Dan kon Winter in ieder geval haar normale leven weer oppakken, met Sligo veilig opgeborgen achter de tralies.
Een eindje verderop ratelden de kiezels tegen de oever door de sterke stroming.
We kwamen langs een klein dorpje en roken de doordringende geur van de houtkachels die in de huizen brandden. Tussen de wolken door twinkelden de sterren.
Er hing een melkachtige nevel over het water. De roeiboot volgde de loop van de rivier. We konden eigenlijk niet echt verdwalen, je kon alleen maar met de stroom mee of tegen de stroom in, en we wisten dat we de goede kant op gingen. We keken uit naar de oude brug van St. Mullins.
Er trok kou door mijn botten, anders dan de nachtelijke vrieskou. Een kou die betekende dat er plotseling gevaar dreigde. Ik huiverde van onbehagen. Terwijl de seconden tot middernacht wegtikten, nam de spanning toe alsof er een veer steeds strakker werd opgewonden.
‘Lukt het een beetje, Winter?’ vroeg ik, terwijl ergens in de verte een kerkklok zes uur sloeg. We hadden nog maar zes uur voor de singulariteit verstreek.
Hier zaten we dan. Nog steeds probeerden we het Ormond-raadsel te ontcijferen, en we moesten maar liefst drie plekken doorzoeken. Drie! Kasteel Slievenamon, Cragkill Keep en de Ormond Toren. Het geheim van de Ormond-singulariteit moest te vinden zijn in een van deze ruïnes, maar we zouden nooit genoeg tijd hebben om ze allemaal grondig te doorzoeken.
De stem van Winter onderbrak mijn gedachten. ‘Het zit me niet lekker,’ zei ze. Haar gezicht was half verlicht door de zaklantaarn. ‘Die rare spelling van aapje; “apye” met een y na de p. Er kwamen altijd wel schrijffouten voor in teksten die waren overgeschreven, maar dat zou je bij dit raadsel toch niet verwachten. Ik kan me nauwelijks voorstellen dat degene die het overschreef dat niet gezien heeft. Het is zo duidelijk dat het anders gespeld moet worden.’
Ik zag de uitdrukking op Winters gezicht. Ze glimlachte.
‘Wat wil je nou eigenlijk zeggen?’ vroeg Boges, die zijn roeiriem even liet rusten.
‘Stel je voor dat het geen schrijffout is,’ opperde ik en ik begon iets te voelen van Winters opwinding. ‘Stel je voor dat het met opzet is gedaan? Bedoel je dat? Dat de vreemde spelling van “aapje” juist de grap is van het raadsel? Dat de list van Black Tom in het woord zelf zit?’
‘Dat is precies wat ik bedoel.’ Winter zat heftig te knikken. ‘Dat degene die het raadsel heeft overgeschreven de fout met opzet heeft gemaakt, om te zorgen dat de code klopt! Ik ga het nu meteen controleren!’
Met het stuk perkament op haar knieën ging Winter verder met haar werk. Ze richtte al haar aandacht op het woord ‘apye’. Ze begon net als met de eerste woorden, met een verschuiving van één letter.
‘Denk eraan,’ begon Boges, die buiten adem aan de riemen trok, ‘dat je naar “apye” moet zoeken in het bovenste en in het onderste alfabet. Je moet het van boven naar onder proberen en omgekeerd.’
‘Je hebt gelijk,’ zei Winter. ‘Het kan twee kanten op gaan. Ik zal ze allebei uitproberen en kijken wat eruit komt.’
‘Vanuit de bovenste regel krijg je “zoxd”,’ zei Winter hoofdschuddend. ‘En vanuit de onderste regel wordt het “bqzf”. Dat lijkt nergens op. Ik zal het met een verschuiving van twee letters proberen.’
‘Brug in zicht! Met zes bogen,’ riep Boges triomfantelijk. ‘De brug van St. Mullins. We zijn er bijna!’
19.00 uur
Ik hoorde de kerkklok zeven uur slaan, nu van dichterbij. We hadden nog vijf uur de tijd om in Inisrue Marsh te komen, Cragkill Keep te vinden en de plek te doorzoeken. Op de kaart van Winter konden we zien dat Cragkill Keep rechts van de stenen aanlegplaats lag.
Zonder op de stekende pijn in mijn handen te letten, trok ik aan de riemen. Boges en ik zwaaiden met lange halen van voor naar achter, en de lichte cot scheerde over de rivier. Aan mijn rechterkant zag ik aan de rivieroever een laag stenen muurtje oprijzen, met daarachter een stenen kade.
‘We zijn er,’ zei ik, terwijl ik de roeiboot in de richting van de oever draaide. ‘Dit moet de aanlegplaats zijn waar Ashling het over had.’
Inisrue Marsh
19.21 uur
Uit alle macht roeiden we schuin tegen de stroming in naar de kant. Daarna sprongen we uit het bootje en sleepten het op de stenen zodat het niet weg kon drijven.
Boges vloekte omdat het zo koud was, maar zelf merkte ik het niet eens, zo opgewonden was ik.
We hesen onszelf op de oever en daarna op de aanlegplaats. Een klein stenen huis met donkere ramen was het enige onbeschadigde gebouw dat ik zag, maar daarachter zagen we een geweldige ruïne hoog oprijzen tegen de nachthemel.
‘Goed, nu moeten we rechts langs de oever naar Cragkill Keep,’ zei Boges. ‘Het ligt een eind verderop. Snel, volg mij!’ Boges ging voorop met het felle licht van de zaklantaarn.
Niet van de paden af gaan, had Ashling ons gewaarschuwd. We voelden er niets voor om net als Rathbone hulpeloos weg te zinken in het moeras, maar toch liepen we in een flink tempo door over een smalle strook stevige grond, in de hoop dat dat de veiligste weg was. Links en rechts van ons strekte het zompige moerasland zich eindeloos uit in de duisternis. Slechts hier en daar stak er een kaal boompje boven het oppervlak uit.
20.00 uur
De kerkklok sloeg acht uur. Hij klonk nu nog harder, hij stond zeker in een stadje dichtbij. We ploeterden nu al meer dan een half uur voort over het modderige pad, en we hadden nog maar vier uur de tijd.
Ik bleef plotseling staan. Ik had iets gehoord. Ik stak mijn hand op om de anderen achter me te laten stoppen.
Boges deed meteen zijn zaklantaarn uit. ‘Wat is er, Cal?’
‘Luister.’
De duisternis en de stilte van Inisrue Marsh waren overal om ons heen.
‘Waar luisteren we naar?’ fluisterde Winter.
‘Ik weet het niet. Maar ik heb het gevoel dat we niet de enigen zijn op dit pad.’
Ik ging stevig staan en luisterde weer aandachtig. ‘Ik zweer dat ik voetstappen hoor,’ fluisterde ik zo zacht mogelijk. ‘Ergens voor ons. Ze komen deze kant op. Horen jullie dat?’
Nu hoorden de anderen het ook.
Ergens voor ons in de verte zagen we het flikkerende licht van zaklantaarns. Er klonken gedempte stemmen door de koude lucht.
We bukten ons. We wisten niet wat we moesten doen of waar we heen moesten. Ik wilde niet teruggaan en terrein verliezen, maar ik was bang dat we geen andere mogelijkheid hadden. Naast me snakte Winter plotseling naar adem. Nu leken er ook voetstappen van achter ons te komen! We waren ingesloten!
Het ergste was nog dat we niet wisten door wie we werden ingesloten. Ik had geen flauw idee. Het enige wat ik wist, was dat het vast geen mensen waren die hier toevallig een avondwandeling aan het maken waren.
Op dat moment herkende ik de luide stem voor ons.
‘Sligo!’ siste Winter voor ik iets kon zeggen.
Wat deed hij hier? Hij was toch in handen van de Garda? Als Sligo ons hier zou vinden, konden we wel voorgoed vaarwel zeggen tegen ons leven en tegen de Ormond-singulariteit.
‘We moeten van het pad af!’ zei ik tegen mijn vrienden. ‘Niemand mag ons zien!’
‘Maar waar moeten we in vredesnaam naartoe?’ vroeg Boges. ‘We kunnen niet het moeras in gaan, dan worden we binnen een paar seconden naar beneden gezogen!’
Ik keek radeloos om me heen, op zoek naar een schuilplaats. Een paar meter voor ons, dicht langs de rand van het pad, zag ik een knoestige, oude boom afgetekend tegen de donkere lucht, half verzonken in het moeras.
‘Die boom,’ fluisterde ik tegen de anderen. ‘We klimmen erin en verstoppen ons. Grijp een tak en hou je eraan vast alsof je leven ervan afhangt. Wat je ook doet, niet loslaten! We moeten boven het oppervlak blijven.’
De voetstappen achter ons kwamen dichterbij.
Ik rende en sprong van het pad af, greep een van de lage takken van de boom vast en slingerde mezelf eromheen terwijl ik me met mijn rauwe handen stevig vasthield.
Winter knalde tegen me aan toen zij hetzelfde deed, waardoor mijn greep even verslapte en ik haast mijn evenwicht verloor. Een paar tellen later botste Boges tegen ons op, zodat we bijna languit in het zompige moeras belandden.
Ik durfde niet te denken aan wat er zou gebeuren als een van de takken af zou breken. Ik voelde al hoe de modder zich om mijn voeten heen zoog. Ik klampte me nog steviger vast aan de tak dan op de dag dat ik in een boom hing met die twee honden, Schedel en Skelet, die woedend naar mijn hielen hapten.
Boges en Winter probeerden ook uit alle macht in de boom te blijven hangen. Aan hun gezichten in de schaduw was duidelijk te zien hoeveel moeite dat kostte.
‘Ze zijn er nog niet,’ hoorde ik Sligo zeggen terwijl hij dichtbij over het pad liep. ‘We kunnen ze grijpen en die psycho-tiener dwingen om ons de laatste informatie te geven. Het zal hem niet lukken zijn mond te houden als hij toekijkt terwijl jij je “speciale technieken” toepast op die bolle vriend van hem en die walgelijke kleine verraadster! Ik weet dat hij zal gaan praten als we ze te pakken hebben. En dan zijn we eindelijk van Ormond af. En dit keer voorgoed!’
Sligo moest zijn teruggegaan naar de lege oubliette. Er hing een verstikkende spanning in de lucht terwijl we dicht tegen elkaar aan in de boom hingen en probeerden onze zenuwen onder controle te houden.
De gestaltes van Zombie II en Sligo kwamen eindelijk tevoorschijn uit de mist, slechts een paar meter van waar wij ons vastklampten aan de boom. Ze bleven staan en speurden het donkere pad af in de richting van de rivier.
‘Die wormen komen eraan, baas,’ gromde Zombie II. ‘Ik hoor ze.’
Zombie II dacht kennelijk dat hij ons aan hoorde komen over het pad. Ik hield mijn adem in.
De dreunende voetstappen van degene die werkelijk achter ons aan was gekomen, kwamen dichterbij.
Eén enkel silhouet, zwart en rond, werd groter met elke voetstap. Ik kende dat silhouet maar al te goed.
Ik wachtte tot hij in het zachte licht van de maan zou stappen dat tussen hem en het nietsvermoedende koppel verderop op het pad viel.
Ik hoorde een hijgerig gebrul toen Sumo ineens verscheen, met zijn kin op zijn massieve borstkas en zijn sterke armen opgeheven in een vechthouding. Het licht van zijn zaklantaarn was gericht op Sligo en Zombie II, die naast elkaar op het pad stonden. Ze hadden natuurlijk verwacht ons drieën tevoorschijn te zien komen, in plaats van Oriana’s handlanger.
Voordat Zombie II en Sligo konden reageren, boog Sumo zich voorover en banjerde hij als een stormram op hen af. Hij liep ze compleet omver, waardoor ze maar een paar meter bij ons vandaan boven het moeras door de lucht vlogen, als een grote, zwarte vlek van verstrengelde lichamen.
De drie worstelende lijven belandden met een plons in het verraderlijke moeras.
Een paar seconden lang hadden ze niet in de gaten hoe groot het gevaar was waar ze in verkeerden. We hoorden hen vloeken, schreeuwen en vechten, zwaaien en schoppen. Elke draai, elke kronkel, elke verdedigende beweging bezegelde hun verstikkende lot.
Ik had moeten weten dat Oriana’s gevangenisstraf niet het einde betekende van haar zoektocht naar de Ormond-singulariteit. Ze moest Sumo naar Ierland hebben gestuurd om af te maken wat zij was begonnen.
‘Kom op,’ zei ik zachtjes tegen Boges en Winter en ik probeerde me te concentreren. ‘Dit is onze kans om hier weg te komen!’
Ik slingerde mezelf behoedzaam uit de boom en plantte mijn voeten stevig op de grond. Ik stak mijn armen uit om mijn vrienden te helpen zichzelf in veiligheid te brengen.
Het geschreeuw en gevloek van het vechtende drietal in de modder ging over in angstig gegil toen ze beseften dat hun dreigementen zinloos waren geweest. Dat ze nu een tegenstander hadden getroffen die ze niet konden verslaan. Eindelijk stonden ze tegenover een kracht die sterker was dan zij alle drie samen.
‘Help!’ klonk Sligo’s doodsbenauwde stem. ‘Help me dan toch! Alsjeblieft! Haal me hieruit!’
Heel even bewoog Winter zich naar het moeras toe, maar Boges en ik hielden haar tegen. We waren niet van plan om haar ook in het moeras te laten verdwijnen, voor een man die had geprobeerd haar leven kapot te maken. Ze kon er nu niets meer aan doen.
‘Ga verdomme van me af!’ schreeuwde Sumo vanuit het donker.
‘Ga van míj af! schreeuwde Zombie II.
‘Hou op, stelletje idioten!’ gilde Sligo. ‘Jullie duwen me kopje onder!’
We konden bijna niets zien terwijl ze allemaal dieper en dieper wegzonken in het moeras. Hun geworstel en hun geweld maakte het er voor hen alleen maar erger op. Ze zakten er des te sneller door onder het oppervlak.
‘Er valt hier niks te zien. Laten we gaan,’ fluisterde ik tegen mijn vrienden. Ik pakte Winters hand en leidde haar weg, terwijl het wanhopige gekrijs uit de genadeloze modder langzamerhand gedempter klonk.
En toen waren ze verdwenen. Achter ons was alleen nog maar stilte.
20.51 uur
We haastten ons over het laatste stuk van het pad, en met elke stap die ik zette, begon mijn hart harder te bonken. Sligo had erover opgeschept dat hij Rathbone in de modder had laten verdwijnen, en nu onderging hij zelf precies hetzelfde lot. Misschien was er toch nog een beetje rechtvaardigheid in de wereld.
Ik hield Winters hand stevig vast.
Eindelijk doemde het silhouet van Cragkill Keep op boven het donkere, natte oppervlak van Inisrue Marsh. Ik nam aan dat de rivier er ooit vlak langs had gelopen, maar nu stroomde die er een paar honderd meter vandaan.
21.00 uur
De klok luidde boven Cragkill Keep en herinnerde ons eraan dat we nog maar drie uur de tijd hadden. Cragkill Keep stond alleen in een groot veld. De grillige vorm stak scherp af tegen de hemel, die werd verlicht door de opkomende maan. Zelfs bij maanlicht, en ondanks de mistflarden die rond de vervallen torens wervelden, herkende ik de ruïne van de foto’s op de USB-stick van mijn vader.
We lieten onze zaklantaarns over de stenen resten glijden. Alleen het middelste gedeelte van het bouwwerk stond nog half overeind. Met de bouwvallige torens op de vier hoeken leek het net op het hemelbed van een reus.
‘Nee hè!’ zei Boges toen we bij het licht van onze zaklantaarns zagen dat Cragkill Keep volledig werd omgeven door een hoog hek, met een dubbele poort die op slot zat. Binnen de omheining zag ik een paar graafwerktuigen staan. Er stonden een enorme bulldozer en twee hijskranen. We konden er niet in.
‘Jemig, wat is dit allemaal?’ vroeg Boges. ‘Waarom staat er een hek omheen?’
De grote bulldozer, met zijn reusachtige schuifbak als een geopende muil, stond op een heuveltje een eindje bij de kolossale ruïne vandaan, en daarnaast stonden een soort bouwlampen. Daar vlakbij lagen stapels genummerde stenen, klaar om getransporteerd te worden.
Ik wendde me tot Boges en Winter. ‘Mevrouw Fitzgerald zei dat een van de ruïnes hier werd afgebroken en naar de Verenigde Staten verscheept zou worden.’
‘Zul je net zien dat het uitgerekend deze ruïne is,’ zei Winter gefrustreerd. ‘Stel je voor dat er al iemand op de Ormond-singulariteit gestuit is. Stel je voor dat ze er al in zijn geweest en alles hebben meegenomen.’
‘Rustig maar, Winter. Je zou inmiddels moeten weten dat de Ormond-singulariteit niet iets is waar mensen zomaar op kunnen “stuiten”,’ suste Boges. ‘Ik denk niet dat het daar rustig ligt te wachten tot er iemand binnenwandelt en het vindt.’
‘Dat weet ik wel,’ zei Winter. ‘Maar ze zijn misschien wel aan het graven geweest. Misschien zijn ze het per ongeluk tegengekomen.’
‘Kom op, jongens.’ In gedachten mat ik de hoogte van het hek. ‘Wat maakt een klein hekje tussen ons en de Ormond-singulariteit nou uit? We gaan er gewoon overheen.’
Ik slingerde mijn rugzak naar de andere kant, klemde mijn zaklantaarn tussen mijn tanden en maakte me klaar om over het hek te klimmen.
‘En dit dan?’ vroeg Winter. Ze wees naar een klein bord.
‘Ik zie nergens camera’s. Jullie?’ Ik sprong tegen het hek op en landde aan de andere kant.
Winter volgde me, nadat ze eerst haar tas eroverheen had gegooid.
Ten slotte nam ook Boges een aanloop en werkte zichzelf over het hek heen. Hijgend en puffend liet hij zich aan de andere kant op de grond vallen.
21.33 uur
Met z’n drieën stonden we binnen de omheining naar de vervallen ruïne te kijken. Er groeide onkruid in de kieren tussen de stenen en langs grote rotsblokken. We liepen eromheen en stapten heel voorzichtig door het natte gras, om te voorkomen dat we zouden struikelen op de ongelijke ondergrond.
De sterren schenen spookachtig door de lege boogramen van een van de ingestorte torens. Uit de muren staken plukken dood gras en dode planten. De tweede toren, die iets minder beschadigd was, stond precies tegenover de eerste, en ik kon nog net een soort standbeeld op een sokkel onderscheiden dat daarbinnen stond.
‘Wat is dat?’ vroeg Winter.
Het beeld was helemaal verweerd en stond half verscholen achter een stenen hoek, dus het was niet te zien wie het moest voorstellen.
‘Geen idee,’ zei ik en ik scheen met mijn zaklantaarn door een boog naar binnen.
Helemaal aan de andere kant, boven wat waarschijnlijk de grote hal van het kasteel was geweest, was nog een stuk van het oorspronkelijke dak over. Daardoor was een deel van de stenen vloer eronder bewaard gebleven.
Er ging een rilling van angst en verwachting door me heen. Ook al waren Oriana, Rathbone, Sligo, Zombie II en Sumo uit beeld verdwenen, ik kon het gevoel dat we in moeilijkheden zouden raken niet van me afschudden. We waren precies op de plek waar we moesten zijn, hield ik mezelf voor. Cragkill Keep. Het ergste wat er nu kon gebeuren, was dat we te laat zouden zijn.
Winter scheen met haar zaklantaarn langs de bemoste muren omhoog, tot aan de delen van het dak van de eerste verdieping die waren overgebleven. Resten van de gipspatronen die ooit het plafond hadden gesierd, waren nu kapot en besmeurd en er hingen dode klimplanten naar beneden.
Ik liet mijn zaklantaarn zakken en bescheen de ongelijke vloer van de langwerpige zaal. Onder het puin en de dode bladeren zag ik de resten van een tegelmozaïek.
Boges stelde de vraag die we allemaal in ons hoofd hadden: ‘Wat zoeken we eigenlijk?’
‘We weten pas wat we zoeken als we het gevonden hebben,’ zei ik.
22.00 uur
Ik begon in paniek te raken toen de klok alwéér luidde. We hadden nog twee uur tot middernacht.
‘We moeten ons verspreiden,’ zei ik, ‘en uitkijken naar iets wat ons misschien een aanwijzing kan geven. Iets wat we herkennen.’
Nadat we een hele tijd als bezetenen hadden lopen zoeken, staarden we elkaar wanhopig aan. Was dit het einde van de reis? Waren we weer op een dood spoor beland?
‘Kom eens hier,’ riep Winter plotseling. ‘Moet je dit eens zien!’
Boges en ik haastten ons naar haar toe. Ze scheen met haar zaklantaarn omlaag naar een plek waar de hoek van een enorme open haard en de gebarsten stenen vloer bij elkaar kwamen. Er was iets in de steen gekrast. Het was maar klein, en verweerd door regen en kou.
‘Het is een roos!’ Ik hurkte neer. ‘Net zoals in de tekening van het kleine jongetje!’ Mijn hart begon sneller te kloppen. ‘En kijk! Net iets hoger!’
‘Hetzelfde patroon als in de ring van Gabi.’ Winter wees naar de zilveren ring om mijn vinger. ‘Het patroon van de Carrick-knoop!’
Net boven de roos was de Carrick-knoop langs de rand van de stenen muur gegraveerd. Ook die was verweerd en bijna niet meer te zien.
‘Misschien betekent de roos iets, net als een kruis dat een bepaalde plek aangeeft,’ opperde ik. Ik scheen in het rond met mijn zaklantaarn en zocht in de donkere hoek onder het half ingestorte dak.
Jij bent hier geweest, pap, dacht ik bij mezelf. Je hebt iets gevonden. Je hebt iets gezien. Waarom zie ik het dan niet? Wat wilde je me vertellen?
Terwijl ik met moeite probeerde om nog meer van de half vergane patronen in het pleisterwerk te onderscheiden, gingen er ineens felle lampen aan, waardoor de ruïne baadde in het licht.
Boges en Winter knipperden verbijsterd met hun ogen, draaiden zich snel om en zetten zich schrap.
Ik had het niet meer. Het leek ineens alsof het klaarlichte dag was. Wie was hier?
‘Uit het zicht!’ beval ik. Ik dook de smalle gang in waardoor we binnen waren gekomen en gluurde om de hoek van de brede boog.
Iemand had de bouwlampen aangezet. Buiten hoorde ik het gebrom van de generator.
Net toen ik uit het licht weg boog, werd er buiten een of andere zware machine in werking gezet. Ik schrok me kapot. Ik stak mijn nek uit en keek weer om de hoek. Een eind verderop, vlak bij het hek, was de gigantische bulldozer die ik eerder had gezien, tot leven gekomen!
Een kromgebogen gestalte zat achter het bedieningspaneel.
Ik rende terug naar de anderen. ‘We moeten opschieten. Als we uit het zicht blijven, merkt die vent in de bulldozer misschien niet eens dat we hier binnen zijn. Ik geloof dat hij stenen op een pallet aan het laden is of zo.’
‘Op dit tijdstip?’ vroeg Winter. ‘Tegen middernacht? Op oudejaarsavond?’
‘Ik heb wel eens gehoord van overwerk,’ zei Boges, ‘maar dit slaat echt nergens op.’
Het heldere licht bescheen het besmeurde en verkleurde pleisterwerk van het plafond boven de hoek, en voor het eerst zag ik dat er resten van woorden stonden. Toen er meer van het beschadigde pleisterwerk zichtbaar werd, snakte ik naar adem.
‘Wauw!’ gilde Boges boven het geluid van de bulldozer uit toen hij mijn blik volgde en de woorden op het plafond zag. ‘Dat zijn de woorden van de inscriptie in het Ormond-juweel!’
‘En kijk daar boven eens! Je kunt zien waar ze herhaald worden, hoog op de muur!’ riep Winter, die voorzichtig over de ongelijke vloer stapte om de vage woorden beter te kunnen zien. ‘Ze horen eigenlijk helemaal rondom dit deel van de galerij te lopen. Net als op die oude tekening die je in de studeerkamer van doctor Brinsley hebt gevonden!’
De plek waar wij stonden, zag eruit alsof het ooit een kleine ruimte was geweest die uitkwam op de lange hoofdgalerij.
‘Nu wéét ik dat we op de goede plek staan,’ zei Winter, ‘en zelfs in de juiste hoek! De roos en de inscriptie laten ons de weg zien!’
Ik voelde een golf van blijdschap, maar tegelijk kreeg ik het gevoel dat er gevaar dreigde. Ik trilde van al die gemengde gevoelens. Ik was er zo dichtbij… maar wáár dichtbij?
Boges leunde achterover om naar het plafond te kijken en struikelde over iets op de vloer. De inhoud van zijn rugzak vloog eruit en zijn waterfles kletterde op de grond, waardoor de dop eraf sprong en het water over de grond liep. Hij vloekte terwijl hij opstond.
Winter hielp hem om zijn spullen bij elkaar te rapen en pakte de waterfles op. Het meeste water was over de vloer gelopen, waardoor de met modder bedekte mozaïekvloer was veranderd in een glibberige bende.
‘Hé, moet je dit eens zien. Er staat een soort patroon op deze tegels, onder de modder,’ merkte Winter op en ze hurkte om het beter te kunnen zien.
‘We hebben geen tijd om tegeltjes te bewonderen,’ bromde Boges.
‘Hier kun je maar beter wel tijd voor maken,’ zei Winter met een trilling in haar stem. ‘Cal, kom eens hier, dit moet je echt zien!’ Ze liet zich op handen en knieën vallen, trok haar sjaal af en begon er de vloer mee schoon te schrobben. Ze pakte de waterfles van Boges en sprenkelde nog wat water over de tegels. ‘Sta daar niet zo stom te kijken, help eens even!’ drong ze aan.
We gingen naast haar zitten en begonnen nog meer tegels schoon te maken, ik met mijn blote handen en Boges met zijn muts. We schoven bladeren en puin aan de kant en veegden de modder weg.
Het leek wel alsof de bulldozer buiten ondertussen steeds meer lawaai begon te maken.
‘Gelukkig zijn ze hier alleen maar om alles steen voor steen af te breken,’ zei Boges, ‘niet om de boel in één keer te slopen.’
Ik stond weer op en bescheen met mijn zaklantaarn het stuk vloer dat we hadden schoongemaakt. Het was nog steeds besmeurd en vies, maar er begonnen delen van de originele mozaïekvloer van de galerij zichtbaar te worden. Met elke veeg van de natte sjaal van Winter kregen we er meer van te zien.
‘Sta eens op!’ schreeuwde ik opgewonden tegen mijn vrienden. ‘Kijk!’
De tegels vormden een patroon van lichtgele, in elkaar gevlochten bladeren, met in het midden iets wat zo te zien ooit een grote, donkergroene ovaal was geweest. Ik graaide in mijn rugzak, haalde het Ormond-juweel tevoorschijn en hield het boven de restanten van het patroon op de vloer.
Er was geen twijfel mogelijk.
‘Dit is hetzelfde ontwerp als de voorkant van het Ormond-juweel! Het Ormond-juweel is een miniatuur! Het is een piepkleine replica van het ontwerp van de vloer van Cragkill Keep!’
Verbijsterd over deze openbaring stonden we alle drie als versteend. We keken beurtelings naar elkaar en naar het juweel van tegels op de vloer onder onze voeten.
Koortsachtig lieten we ons opnieuw op handen en knieën vallen om nog meer steengruis en gras aan de kant te schuiven en grotere stukken van de gekleurde tegels zichtbaar te maken.
‘Kijk,’ zei ik. ‘Daar is een patroon van rode en witte tegels! Hetzelfde patroon dat de robijnen en parels om de smaragd heen vormen!’
Stukje bij beetje vielen alle aanwijzingen op hun plek.
‘We moeten opschieten,’ zei ik tegen de anderen. ‘Als die vent in de bulldozer dichterbij komt, dan ziet hij ons. Niemand mag ons zien. De tijd tikt onverbiddelijk door!’
Ik hoorde dat Winter heel zachtjes de woorden van het Ormond-raadsel opzei terwijl ze genoeg ruimte op de vloer schoonmaakte om de rode en witte tegels beter te kunnen bekijken.
‘Er zijn dertien witte tegels,’ zei ze. ‘Hetzelfde aantal als de parels van het Ormond-juweel.’
‘Dertien traenen! Dertien tegels! Dertien stappen,’ riep Boges opgewonden. ‘De getallen in het raadsel zijn bedoeld om de stappen uit te tellen op deze vloer.’ Plotseling zweeg Boges en hij keek teleurgesteld. ‘Maar de dertien stappen die we moeten zetten, moeten beginnen bij “Vander Sonne haer poort”,’ zei hij. ‘Is hier ergens een soort poort? Ik zie niks wat daarop lijkt.’
Terwijl het schrapende geluid van de bulldozer steeds luider werd, waagde ik het erop om naar de andere kant van de galerij te rennen en weer terug.
‘Er is niets te zien op de vloer in de buurt van de boog waar we binnenkwamen,’ hijgde ik.
‘We hoeven niet te zoeken naar een poort,’ zei Winter. ‘Dat is gewoon een ouderwets woord voor een deur of zo. We moeten zoeken naar iets groots dat de zon binnenlaat.’
Ik keek om me heen. ‘Vander Sonne haer poort,’ herhaalde ik.
Het licht van de maan en het licht van de bouwlampen viel door elkaar op de ruwe vloer van de ruïne. Ik probeerde te zien waar het maanlicht vandaan kwam, en stelde me voor dat er zonlicht naar binnen zou vallen door de grote bogen van het driedubbele raam in de toren hoog boven ons.
Plotseling begonnen de stenen muren heftig te trillen en het gerommel van de grote machine buiten werd luider. Wat er nog over was van het dak van de hoofdgalerij schudde zichtbaar heen en weer.
‘Iets wat de zon binnenlaat?’ zei Winter, die ineens naast me stond. Ze keek weer naar boven, naar het maanlicht, naar de vervallen bogen van de lege ramen.
‘Die?’ vroeg ik en ik staarde naar de bogen. ‘Door die ramen stroomde het zonlicht naar binnen. Tot op de vloer. Net als het maanlicht nu.’
Winter holde naar de kapotte stenen onder de half ingestorte ramen en ging er recht onder staan, met haar rug tegen de muur. ‘Als we de dertien stappen vanaf hier nemen, onder het grote driedubbele raam – vander Sonne haer poort – vinden we misschien iets.’
Ik rende naar haar toe en samen zetten we de stappen, hardop tellend boven het gedreun van de bulldozer uit.
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien, elf, twaalf, dertien… Verder konden we niet. We stonden veel te dicht op de tegenoverliggende muur van de kleinere, vervallen ruimte waar we waren. Ik stond daar met mijn neus bijna tegen de kille stenen, teleurgesteld en leeg.
Na de dertiende stap was er niets meer.
‘Die tegels brengen ons nergens,’ zei ik verbitterd. ‘Zo lopen we gewoon tegen de muur op. Het werkt niet. Het raadsel klopt niet.’
‘Dertien traenen vander Sonne haer poort,’ declameerde Winter. ‘Treedt regt in het keel opde vloer..’
Ik dacht even na. ‘Treedt regt!’ riep ik. ‘Ik moet een stap naar réchts doen.’
‘Natuurlijk!’ riep Winter.
Ik stapte naar rechts en schopte het puin en de dode bladeren bij mijn voeten aan de kant.
‘Je staat op een rode tegel!’ zei Boges. ‘Keel. Keel betekent rood! Rood op de vloer!’
‘Maar daar is er maar een van. Dicht op de muur,’ zei ik.
Op dat moment begon de bulldozer buiten in de hoogste versnelling te brullen en in de muur tegenover ons, onder het gapende gat van het vervallen raam, begon een smalle, grillige scheur te ontstaan.
Boges gaf een brul: ‘We zullen onszelf moeten laten zien, Cal. Straks vermoordt die vent ons!’
‘Dat kan niet,’ zei ik. ‘We zijn nu zo dichtbij!’
‘“Tel een noch erby voor haer dwaling so soet”,’ dreunde Winter op, die zich niet bewust leek van het dreigende gevaar. ‘Nog een erbij! Dat betekent dat we nog een tegel verder moeten! Er zouden twee rode tegels moeten zijn. Zo staat het in het raadsel!’
‘Maar er is er hier maar een,’ wierp ik tegen.
‘Kunnen we dit gesprek over hoeveel tegels er moeten zijn alsjeblieft ergens anders houden, jongens?’ riep Boges boven het lawaai van de bulldozer uit. ‘Die scheur wordt met de seconde groter! De muur komt zo naar beneden en dan worden we vermorzeld!’
Hij had gelijk. De scheur in de muur liep nu vanaf het raam helemaal naar beneden en over de hele lengte van de galerij. Hoe langer ik ernaar keek, hoe breder, dieper en zwarter hij werd.
Een regen van steentjes viel omlaag vanaf het driedubbele raam en kwam gevaarlijk dichtbij ons neer. Heel Cragkill Keep stond op het punt in te storten.
Terwijl ik daar stond, verlamd door frustratie en teleurstelling, niet bereid om de Ormond-singulariteit zomaar achter te laten, scheurde de muur naast me verder open met een knal als van een pistoolschot.
Grotere stenen raakten los en vielen te pletter op de vloer, en ik werd van alle kanten geraakt door scherpe steensplinters.
‘Cal!’ drong Boges aan. ‘Ik meen het, we moeten hier weg! We moeten maken dat we hier wegkomen!’
‘Maar dat kan toch niet,’ riep Winter. ‘We kunnen nu niet weggaan! We zijn zo dichtbij! Er moet nog meer zijn. In het raadsel staat ook nog: “de bol sal geklieft en gegheven de gift”. Er moet hier iets zijn om ons de weg te wijzen. Er klopt iets niet! Waar is de bol?’
Boges greep mij en Winter bij de arm. ‘En of er hier iets niet klopt! Een mafkees in een bulldozer is bezig de muren om ons heen af te breken! Als we niet maken dat we wegkomen, worden we straks geplet!’
Alles begon hevig te schudden. Boges’ vingers drongen in mijn bovenarm en rukten me weg bij de muur.
‘Kom nou! Nog even en de hele boel valt boven op ons!’
‘Nee! We kunnen nu niet weg!’ hield Winter vol en in haar ogen stond een waanzinnige, onbevreesde vastberadenheid te lezen. ‘Als we nu weggaan, gaat de Ormond-singulariteit verloren. Dan komt Cal er nooit achter wat het is.’
Ineens verschoof de scheur in de muur naast me en er verscheen een tweede, zigzaggende scheur, die omlaag schoot langs de hele muur.
Er volgde meteen een lawine van grote en kleine stenen.
‘Kijk uit!’ Ik nam een snoekduik in de richting van Winter en duwde haar net op tijd opzij, zodat een groot vallend rotsblok haar op een haar na miste.
Door dit bijna-ongeluk ontwaakte ik uit mijn verdwazing. Boges had gelijk. ‘Als we nu niet naar buiten gaan, overleven we het niet!’ schreeuwde ik.
‘Dat probeer ik jullie nou al de hele tijd te vertellen!’ riep Boges.
Ik greep de arm van Winter en trok haar mee achter Boges aan. We stonden op het punt om over de schuddende vloer heen naar buiten te rennen toen er een donderend geraas weerklonk. Ik keek achterom en zag de muur waar ik net nog tegenaan had geleund in elkaar zakken. Als we daar nog steeds hadden gestaan, waren we eronder bedolven. Als een rij dominostenen viel nu de hele muur neer in een wolk van stof.
En toen gebeurde er iets verbijsterends.
Achter de vervallen muur verscheen een zwarte holte.
‘Dat was een voorzetmuur!’ schreeuwde Winter. Ze was ook blijven staan om naar de instortende muur te kijken. ‘Daarom stopten de tegels opeens. Zie je wel? Er is nog een ruimte achter!’ Ze rende terug door de stofwolk om te gaan kijken naar de holte die tevoorschijn was gekomen. Die had ongeveer het formaat van een schuurtje. ‘En daar is de andere rode tegel! Zie je wel? Precies daar, waar we net niet konden komen doordat de muur in de weg stond. Ik zei toch dat er nog een moest zijn. Dat stond in het raadsel!’
Winter wees, en een enorme steen viel omlaag en spatte maar een paar centimeter bij haar vandaan uiteen op de vloer. Er ontstonden nieuwe stofwolken, die een soort rookgordijn vormden.
Ik hoorde Boges vloeken toen de zijkant van zijn gezicht ergens door werd geraakt.
Nu moesten we echt rennen voor ons leven. Ik dacht dat ik de kerkklok weer hoorde slaan – elf uur – maar door het gerommel en de paniek wist ik het niet zeker.
Opnieuw greep ik Winters arm en ik begon haar naar buiten te trekken. Maar toen ik nog een grote steen ontweek die vlak achter ons te pletter viel, ving ik een glimp op van iets gekleurds in de donkere holte. Iets op de vloer, net voorbij de laatste rode tegel.
Ik keek eens goed. Al eeuwenlang beschermd tegen de elementen door de muur die net was ingestort, lag een volmaakt mozaïek! Het stelde een wit aapje voor dat een bal vasthield, een bol, net als het aapje in de tekening van pap!
‘Boges, Winter! Wacht! Kijk daar!’
Terwijl mijn vrienden en ik als betoverd naar het adembenemende plaatje in de tegels keken, brak de vloer voor onze ogen open en het mozaïek van het aapje begon zichzelf te vernietigen. Het bolde op en begon uit elkaar te vallen, alsof er een kleine aardbeving plaatsvond.
‘Het is een profetie!’ riep Winter. ‘Het breekt helemaal in stukken!’
‘De bol sal geklieft,’ fluisterde ik, terwijl het beeld van het witte aapje met de bol in zijn hand even omhoog leek te komen en daarna weer neerzakte, in stukken brak en weggleed in een waterval van puzzelstukjes. Het verdween in de duisternis onder de vloer alsof het werd verzwolgen door een zinkput.
Om ons heen regende het stenen en metselwerk, terwijl buiten nog steeds de bulldozer raasde, de muren om ons heen weer te lijf ging en een nieuwe aanval deed op wat er nog van het gehavende bouwwerk over was.
Vervuld van angst schuifelden we naar de rand van het gat, dat elke seconde groter werd. Meer en meer stukken van de vloer achter de voorzetmuur zakten in elkaar en verdwenen in de diepte.
Ik dacht dat we elk moment samen met de rest van de vloer meegesleurd zouden worden in de duisternis van de fundamenten van Cragkill Keep. Toen, plotseling, stopte het lawaai van de bulldozer. De regen van stenen en rotsblokken hield op. Sidderend kwam de vloer tot stilstand.
Ik maakte van de gelegenheid gebruik om nog verder naar de rand van het gat te kruipen. Ik tuurde omlaag.
Onder een berg aarde en gebroken tegels, zag ik de hoek van een houten kist.
Boges en Winter kwamen voorzichtig tussen het vallende puin door naar me toe.
‘Cal, dat moet de schat zijn!’ schreeuwde Boges.
Meteen staken we alle drie onze armen in het gat en begonnen we als dolle honden te graven om de houten kist vrij te maken van de rommel die erbovenop was gevallen.
23.08 uur
‘Cal?’ klonk een stem van buitenaf. ‘Cal, ben je daar binnen?’
‘Sharkey!’ riep Boges uit. ‘We zijn hier! Kom gauw kijken wat we gevonden hebben!’
Nelson verscheen in de boogvormige ingang. Hij beende naar ons toe, onder de indruk van het rampgebied. ‘Ik heb die gestoorde vent in de bulldozer tegengehouden, maar het is hier gevaarlijk instabiel. Jullie moeten echt zo snel mogelijk naar buiten.’
Terwijl hij dat zei, viel er een enorme steen vanaf de bovenkant van de muur te pletter op de vloer achter hem.
We schrokken ons allemaal wild.
Sharkey bleef staan toen hij zag waar we allemaal naar keken. Hij floot tussen zijn tanden. ‘Het lijkt erop dat jullie uitendelijk toch hebben gevonden wat jullie zochten!’
‘En of we het gevonden hebben!’ Ik barstte bijna uit elkaar van geluk. ‘Kun je ons helpen?’ vroeg ik en ik wees op de berg puin in de holte onder de vloer. Ik trilde van opwinding. De adrenaline raasde door elke spier in mijn lichaam.
Na een tijdje lukte het ons met z’n vieren om de loodzware kist omhoog te hijsen.
Hijgend zetten we het zware ding neer vlak bij de boog. Toen hij de vloer raakte, barstte een van de zijkanten van eeuwenoud hout open, en er stroomde glinsterend goud naar buiten! Een gestage vloed van gouden munten, verlicht door het felle licht van de bouwlampen, verspreidde zich over de tegelvloer!
Het was als een droom die uitkwam. Ik voelde de opwinding van de anderen. Ik merkte dat ik een grote grijns op mijn gezicht had.
Een zware steen uit het plafond viel precies boven op de kist, zodat het deksel in een paar scherpe stukken brak en er nog meer goud en kostbare juwelen als een waterval naar buiten stroomden.
Sprakeloos stapten we allemaal naar achteren. Tussen het versplinterde hout zag ik de glans van nog meer goud, de schittering van edelstenen en iets wat eruitzag als een eeuwenoud document, half bedolven onder de gebroken steen. Maar voor we verder iets deden, had ik bewijs nodig. Als de inhoud van deze kist de Ormond-singulariteit bleek te zijn, dan had ik bewijs nodig dat ik hem had gevonden voor de deadline. Voor de tijd om was, op 31 december om middernacht.
‘Boges!’ zei ik en ik draaide me om naar de anderen. ‘Het is ons gelukt! Pak je camera en ga filmen!’
‘Als jij dat doet,’ zei Sharkey, ‘ga ik intussen een paar grote jutezakken halen die ik achter in de auto heb liggen.’
Ik hoorde nauwelijks wat hij zei, terwijl ik stukken gebroken steen en versplinterd hout aan de kant gooide totdat de inhoud van de kist eindelijk duidelijk te zien was: een hele verzameling schitterende juwelen en gouden munten, gouden kettingen, parelsnoeren en, het allerbelangrijkste, het ondertekende document dat boven op dat alles lag.
‘Het is ons gelukt!’ schreeuwde ik weer.
Ik sloeg mijn armen om mijn vrienden heen en met z’n drieën sprongen we in het rond van opwinding.
‘Laten we eens kijken wat we allemaal ontdekt hebben.’
Mijn handen trilden toen ik het document heel voorzichtig uit de kist haalde. Ik voelde meteen dat het perkament was. Ik streek het glad, zodat Boges het beter kon filmen.
De koningin en Black Tom hadden samen een baby! Een baby waarvan niemand mocht weten.
Heel voorzichtig pakte ik een klein boekje op waarvan de kaft aan de voorkant met zijdedraad geborduurd was met bloemen – Tudor-rozen – en kleine pareltjes rondom een hoofdletter E in het midden.
‘Hé!’ zei ik, want ik herkende het. ‘Dit hebben we eerder gezien, Winter, op dat portret dat je hebt ontdekt in die veilingcatalogus. Daar hing dit aan een ceintuur om haar middel.’
Ik legde het boekje neer toen mijn aandacht werd getrokken door iets anders. Weggestopt naast de berg gouden munten lag een geborduurde leren buidel. Voorzichtig maakte ik hem open. Er zat iets in, gemaakt van hele fijne stof, prachtig versierd met parels en gouddraad. Ik haalde het eruit. Een paar seconden hield ik het omhoog: een kostbaar zijden manteltje, gemaakt voor een baby. Maar toen viel het in flarden uiteen en het dwarrelde als stof uit mijn handen.
‘De zijde is vergaan,’ riep Winter. ‘Wat jammer! Moet je eens zien hoe prachtig het was versierd! Met gouddraad geborduurde Tudor-rozen en piepkleine pareltjes! Wat verdrietig voor de prinses, en later de koningin. Ze heeft haar baby nooit kunnen erkennen. Ze zou ernstig in gevaar zijn geraakt als de mensen er ooit achter waren gekomen. Ze zou er vast om vermoord zijn. En kijk hier eens!’ zei ze, terwijl ze een tweede medaillon oppakte. ‘Dit lijkt wel een beetje op het Ormond-juweel!’
Ze gaf het aan mij. Het medaillon was versierd met een geel kristal met diamanten eromheen en goud op het dekseltje. Ik opende het. Aan de ene kant zat een miniatuurtje van de jonge prinses Elizabeth, en aan de andere kant een portretje van een klein jongetje, gekleed in prachtige Tudorkleertjes, met een roos in zijn hand.
‘De jongen met de roos,’ zei Winter ademloos. ‘Net als op de tekening van je vader!’
‘De jongen,’ herhaalde ik. ‘Het ging niet alleen om de geheime liefde tussen Black Tom en prinses Elizabeth. Er was nog een grotere geheime liefde. Hun zoon, het kind dat ze samen hadden.’
Er viel opnieuw een regen van stenen over ons heen, die me eraan herinnerde dat we ons in een tamelijk hachelijke situatie bevonden. We moesten al deze spullen op de een of andere manier in veiligheid brengen en maken dat we wegkwamen.
Winter deed nog een poging om de flarden van de vergane gele zijde op te pakken en raapte de geborduurde randen met gouddraad en parels op. ‘De prinses heeft dit voor haar baby gemaakt. De baby die ze nooit aan de wereld kon tonen. Black Tom was de vader en de koningin was de “hooggeplaatste onbekende dame”, die helaas haar naam niet kon noemen.’
‘Dit kleine ventje is de reden van de Ormond-singulariteit. Hij groeide op en werd Piers Duiske Ormond. Dit alles,’ zei ik en ik wees naar de schatkist en de documenten die getekend waren door de koningin, ‘had opgeëist moeten worden door Piers Duiske Ormond, voor zijn familie en zijn erfgenamen. Maar er is iets gebeurd en niemand heeft de schat ooit geclaimd. Misschien is zijn vader, Black Tom, gestorven zonder ooit te onthullen waar het precies verborgen was. We zullen nooit weten waarom de schat niet werd opgeëist. De nakomelingen van Piers Duiske Ormond hebben de mannelijke tak van de familie voortgezet. De tak die begon met Black Tom en prinses Elizabeth. Mijn voorvader, kapitein Piers Ormond, verzamelde informatie en documenten over dit geheim, tot zijn zoektocht werd onderbroken door de Eerste Wereldoorlog. Mijn vader heeft het overgenomen en op een of andere manier het Ormond-juweel in handen gekregen, maar toen werd hij ziek en…’ Mijn stem stierf weg. Ik hoopte dat mijn vader, waar hij dan ook was, kon zien wat ik had gedaan, en dat hij er blij mee was.
‘Die tak kwam uiteindelijk bij jou uit,’ zei Winter. ‘Het zou allemaal aan je vader hebben toebehoord als hij nog had geleefd, want hij was de oudste van de tweeling. Maar nu komt het jou toe. Jij bent ook de oudste tweelingbroer. Het heeft hier eeuwen gelegen, wachtend op degene die het Ormond-raadsel kon ontcijferen en het Ormond-juweel kon lezen.’
Ik wilde iets zeggen, maar het kostte me moeite om te praten. Gedachten aan mijn vader en Rafe maakten me tegelijkertijd dolblij en droevig.
‘Hoeveel denk je dat het allemaal waard is?’ vroeg Boges, en zijn ogen vielen bijna uit hun kassen van opwinding.
‘Miljoenen,’ antwoordde Sharkey, die net terug was gekomen met een paar grote jutezakken. ‘Minstens! Zoiets als dit,’ zei hij en hij kwam dichterbij om naar het boekje te kijken, ‘is alleen al een vermogen waard. De koningin heeft het geborduurd met haar eigen initialen.’
‘En al deze rollen perkament in het Latijn?’ vroeg Winter. ‘Alle titels en rechten op verschillende bezittingen?’
‘Nog een paar miljoen erbij,’ zei Sharkey. ‘Mooi. Stop alles nu maar in deze zakken.’
Ik rechtte mijn rug, verbaasd over de toon waarop hij ineens sprak.
‘Moeten we niet eerst iemand bellen of zo?’ vroeg ik. ‘Ik wil dit volgens de regels doen. Ik heb de Ormond-singulariteit ontdekt voor de deadline was verstreken en dat wil ik laten vastleggen. Het moet allemaal rechtmatig zijn.’
Boges en Winter stonden instemmend te knikken.
‘Dat kan allemaal morgenochtend wel,’ zei Sharkey. ‘Zodra de banken opengaan, moet je alles in een kluis stoppen. Zonder toestemming van de douane krijg je het het land niet uit. Intussen hoeven we alleen maar te zorgen dat we het op een veilige plek opbergen.’
‘Je zult wel gelijk hebben,’ zei ik, maar ergens diep van binnen had ik het gevoel dat er iets mis was. Er dreigde gevaar.
Nelson gaf ons ieder een zak en die begonnen we te vullen met de inhoud van de schatkist. Ik deed de zwaarste stukken onder in mijn zak – gouden munten en kettingen. Daarbovenop legde ik parelsnoeren en glanzende ringen, en als laatste deed ik het boekje en de geborduurde leren buidel met het document over de Ormond-singulariteit erin.
‘Goed,’ zei Nelson en hij nam zijn jutezak in zijn armen. Voordat hij hem dichtmaakte, had hij er nog gauw een grote robijnen ring in geperst.
Tegen de tijd dat onze vier zakken vol waren en goed dicht zaten, lag er niet veel meer op de bodem van de vergane houten kist. De rest konden we later wel ophalen.
‘Goed,’ herhaalde Nelson, ‘laten we m’n auto gaan inladen.’
Terwijl de muren om ons heen nog steeds stonden te schudden en er stenen omlaag bleven vallen, wankelden we onder het gewicht van de schat in onze zakken, en eindelijk kwamen we met z’n vieren tevoorschijn uit de resten van Cragkill Keep. We liepen door over de ongelijke ondergrond naar de plek waar Sharkey zijn gehuurde terreinwagen geparkeerd had. Hij was recht over een deel van het hek heen gereden.
Dichtbij zag ik de bulldozer stilstaan.
‘Wat was dat?’ vroeg Winter. Ze wees in de verte, in de richting van het moeras dat Sligo, Zombie II en Sumo had verzwolgen. ‘Ik zou zweren dat ik daar net iemand zag.’
‘Ik geloof dat ik het ook heb gezien,’ zei Boges. ‘Er bewoog iets bij die boom daar. Je denkt toch niet dat een van hen er ooit…’
‘Kom op, laten we eerst alles in de terreinwagen leggen,’ zei Sharkey, die zijn eigen zak in de laadbak slingerde.
We hesen onze zakken in de laadbak en Nelson bond ze snel vast. Toen alles ingeladen was, klauterden we met z’n drieën op de voorbank, schoven dicht tegen elkaar aan en wachtten tot Nelson achter het stuur zou gaan zitten.
Ik leunde achteruit, uitgeput en gelukkig.
Winter zat tussen Boges en mij in en pakte onze handen stevig vast. We konden het niet geloven. We hadden het mysterie van de Ormond-singulariteit opgelost.
Het enige wat we nu nog moesten doen, was de schatten veilig naar huis brengen en de draad van ons leven weer oppakken.
23.32 uur
Het portier van Sharkey zwaaide open. Ik keek om naar de ruïne, dankbaar voor alles wat die ons had gegeven. Toen draaide ik me terug en keek in de loop van een automatisch pistool.
Het was op mij gericht!
‘Nelson, wat doe je?’ vroeg ik, want ik dacht dat het een of andere misselijke grap was.
‘Uitstappen. Allemaal,’ beval hij en hij gebaarde met het pistool. ‘Nu meteen.’
‘Wat?’ klonk Boges geschrokken.
‘Nelson?’ vroeg Winter. ‘Wat doe je nou? Wat is er aan de hand?’
Hij gaf geen antwoord, maar gebaarde nogmaals met de loop van het pistool in onze richting. ‘Doe wat ik zeg. Uitstappen. Nu meteen!’
Ik was te verbijsterd om direct te doen wat hij zei.
‘Doe wat ik zeg of ik schiet.’
Schieten? Op ons?
‘Maar Sharkey…’ begon ik, totaal geschokt.
Langzaam drong het tot me door wat er gebeurde. Ik vervloekte mezelf dat ik het niet eerder door had gehad. We hadden het al die tijd al kunnen weten, maar ik had het niet gezien!
Het lijstje van Rathbone.
Deep Water. Sharkey. Shark betekent haai, en haaien zwemmen in diep water!
Nelson Sharkey was ‘Deep Water’.
‘Is dit echt waar?’ stamelde ik. ‘Heb je al die tijd tegen ons gelogen? De hele tijd gedaan alsof je ons wilde helpen, zodat je ons nu kon verraden?’ Ik voelde hoe de razernij zich door mijn lichaam verspreidde, tot in mijn armen en vingers. Mijn vuisten balden zich, klaar om uit te halen.
Een dreigende beweging van het pistool hield me tegen.
‘Doe nu geen domme dingen, Cal. Gewoon doen wat ik zeg. En jullie ook,’ zei hij en hij gebaarde met het pistool in de richting van Winter en Boges. ‘Het is precies zo gegaan als ik had gehoopt. Het enige wat ik hoefde te doen, was achter jullie aan lopen, hier en daar een handje helpen om jullie vertrouwen te winnen en jullie te volgen tot jullie het raadsel van de Ormond-singulariteit hadden opgelost. Voor mij.’
‘En Sligo dan? Je zei dat je bewijzen had.’
Sharkey lachte. ‘Bewijzen? Hoe zou ik aan bewijzen moeten komen? Tel dat maar op bij alle andere leugens die jullie voor zoete koek hebben geslikt,’ zei hij spottend. ‘En Sligo heeft je oom niet neergeschoten, dat was ík!’
Nu kreeg mijn woede de overhand. Hij had mijn oom vermoord! Ik pakte een steen en gooide die naar hem toe. Hij dook handig weg en kwam weer overeind met een scheve grijns op zijn gezicht.
‘Maar je kinderen dan? En je vroegere baan? Was dat allemaal gelogen?’ vroeg Winter.
‘Ik heb een bloedhekel aan kinderen! Van mij lopen er geen nakomelingen rond en een ex-vrouw heb ik ook niet. Gelukkig.’
‘En hoe zit het dan met die reünie?’ ging Winter verder terwijl de tranen over haar gezicht stroomden.
Sharkey lachte weer. ‘Ik volg jullie hier al de hele tijd. Ik heb helemaal geen familie in Dublin! Ik ben niet naar een reünie geweest! Ik ben niet eens van Ierse afkomst!’ Grinnikend schudde hij zijn hoofd. Hij had er plezier in. ‘Ooit was ik rechercheur, daar heb ik niet over gelogen. Ik had een aardig winstgevend handeltje opgezet, tot mijn partner – Oriana, die kennen jullie wel, toch? – me de voet dwars zette. We hadden een geweldig team kunnen zijn.’
‘En het klavertje?’ smeekte Winter.
‘Leuk bedacht, hè,’ zei Sharkey spottend. ‘Er zat een zendertje in. Daar was ik bijzonder trots op.’
‘Brinsley?’ vroeg ik aarzelend.
‘Die ouwe gek wou me niet geven wat ik nodig had.’
‘Heb jíj hem vermoord? Maar ik…’
‘Maar, maar, maar,’ hoonde Sharkey.
Elke leugen, elke bekentenis, elk verraad kwam aan als een keiharde stomp in mijn maag. Wanhopig keek ik naar mijn vrienden. Winter was ontroostbaar. Boges zag eruit alsof hij klaar was voor de aanval.
‘De paspoorten,’ snikte Winter. ‘Het klavertje… Het was allemaal bedoeld om ons voor de gek te houden. Hoe kon je?’ vroeg ze hem. ‘We vertrouwden je.’
‘Dat was ook de bedoeling,’ grijnsde Sharkey. Onder bedreiging van zijn pistool dwong hij ons terug te lopen naar de ruïne, door de boog de grote hal in.
Uit mijn ooghoek zag ik dat het lampje in de bulldozer weer aan was gegaan.
‘Hoeveel levens heeft die kerel?’ mompelde Sharkey in zichzelf toen hij het ook had gezien. ‘Ik had hem nog harder moeten slaan. Hij denkt dat hij mij kan betalen om zijn vuile werk op te knappen, om er dan zelf met de buit vandoor te gaan! Nou, dat kan hij wel op zijn buik schrijven!’
Waar had Sharkey het over?
Ik had de waarheid over de Ormond-singulariteit ontdekt, op 31 december voor middernacht, en het bewijs daarvoor stond op de mobiel van Boges. Maar dat deed er allemaal niets meer toe als Nelson Sharkey er nu elk moment met mijn erfenis vandoor kon gaan.
We waren nu nog maar met z’n drieën. Mam, Gabi en ik. Ik had die schat nodig om ons gezin weer terug te brengen naar waar we vroeger waren. Om ons huis terug te kopen, om ons oude leven terug te kopen.
Met een laatste zwaai van zijn pistool dreef Sharkey ons in een hoek en daarna rende hij terug naar zijn terreinwagen. Woedend en vol ongeloof staarden we hem na, terwijl hij in de cabine klom en de motor startte. De modder spoot onder de draaiende wielen vandaan.
Plotseling klonk het geraas van de bulldozer, die in beeld verscheen met de schuifbak helemaal omhoog.
Met stomheid geslagen keken we toe terwijl de bulldozer oprukte tot vlak voor Sharkey’s terreinwagen. De schuifbak hing nu recht boven de plek van de bestuurder.
Boges verbrak de ban. ‘Wat gebeurt er?’ gilde hij. ‘Sharkey wordt zo verpletterd!’
We hoorden Sharkey brullen toen de bulldozer schakelde en de dreigende, zware schuifbak op hem neerbeukte, tot de hele voorkant van de terreinwagen in elkaar gedrukt zat als een platgeslagen insect.
‘Nou, die is er wel geweest,’ zei Boges. ‘Sharkey is er geweest.’
‘Wie bestuurt dat ding?’ vroeg Winter, totaal van slag.
‘Ik weet het niet,’ zei ik, nog steeds in een shock door wat we net hadden gezien. ‘Het moet iemand zijn die weet dat Sharkey fout is. Laten we gaan kijken!’
Maar toen we naar de bulldozer toe renden, gaf de bestuurder gas. Hij liet de grote schuifbak zakken en kwam met verblindende lichten recht op ons af.
‘Hé!’ riep Boges terwijl we achteruit krabbelden. ‘Stop! Waar denk je dat je mee bezig bent?’
Winter rende naar de cabine en probeerde op de ruit te bonken, maar de waanzinnige bestuurder lette er niet op en bleef op volle snelheid doorrijden, recht op de boog af, en op mij en Boges!
Ik wist dat de muur zou instorten als de bulldozer de boog ramde. En als die muur neerging, zou de toren die erop rustte ook naar beneden komen, met ons allemaal eronder!
‘Hé! Stop,’ schreeuwde ik en ik zwaaide als een wilde met mijn armen in het licht van de koplampen.
Ik wist dat hij me niet kon horen boven het lawaai van de grote machine uit, maar ik stond precies in de lijn van zijn zicht. Hij moest me kunnen zien. Ik kwam zwaaiend met mijn armen dichterbij.
Boges en Winter kwamen bij me staan, zwaaiend en schreeuwend.
‘Hij stopt niet!’ schreeuwde ik. ‘Hij probeert ons ook te vermoorden!’
Op dat moment stak de bestuurder zijn hoofd naar buiten, zodat we konden zien wie het was.
Maar dat was onmogelijk!
Hij was dood!
Ik had hem in elkaar gezakt zien liggen, half uit de auto. Ik had de schotwond gezien.
Toen zag ik zijn grijns.
Was dat allemaal in scène gezet?
Hij!
Het leek wel alsof de wereld stilstond, en een heleboel losse eindjes die al die tijd door mijn hoofd hadden rondgezweefd, kwamen plotseling bij elkaar. De motor van de bulldozer begon weer te loeien, en ondanks de regen van vallende stenen zag ik alles ineens kristalhelder.
Terwijl ik mijn blik op zijn vastberaden gezicht gericht hield, herkende ik heel duidelijk de geur die ik me had proberen te herinneren. Het was niet mams parfum. Het was de geur van sigaren.
Ik besefte wie er achter bijna alle nare dingen zat die er waren gebeurd sinds die gestoorde man – Eric Blair – had geprobeerd me te waarschuwen.
Ik wist nu wie hij was: mijn aartsvijand.
Hij kwam recht op me af. Hij probeerde de muur te raken, met de bedoeling om de hele ruïne boven op ons te laten vallen. Met de snelheid van het licht vielen in mijn hoofd de ontbrekende puzzelstukjes op hun plek.
Mijn vijand was een voormalige botanist, met als speciale interesse de ‘toxines die te vinden zijn in varens’. Ik herinnerde me de dozen vol botanische boeken en de aantekeningen in zijn kantoor.
Mevrouw Fitzgerald vond dat mijn vader zich vreemd had gedragen op de avond dat ze hem had gestoord in pension Clonmel Way, terwijl hij een of ander stinkend kruidensoepje aan het koken was.
Dat was mijn vader helemaal niet geweest. Iemand anders had die deur opengedaan. Iemand anders, die er precies zo uitzag als mijn vader.
Had hij dat gifmengsel gebrouwen om het aan mijn vader en zijn vriend Eric Blair te geven? Om het stiekem in hun eten te stoppen of, nog veel brutaler, om het op te dienen tijdens een vriendschappelijk etentje met z’n drieën?
Rafe.
Rafe was naar Ierland gevlogen terwijl hij ons had verteld dat hij ergens in het binnenland op vakantie ging. Hij had zich in het pension voorgedaan als mijn vader en daar iets gemaakt om hem mee te vergiftigen.
Een gif dat de hersenen van mijn vader vernietigde, zodat het leek alsof hij was getroffen door een onbekend virus. Dat was wat pap me al die tijd had willen vertellen. Hij probeerde me te waarschuwen voor zijn eigen broer. Rafe.
Mijn oom. De tweelingbroer van mijn vader.
Double Trouble. De laatste van de drie bijnamen.
Het hoofd van Rafe verdween weer in de cabine en de bulldozer maakte meer vaart.
Als we niet nu meteen actie ondernamen, zouden we allemaal worden vermorzeld.
‘Sharkey,’ schreeuwde ik tegen mijn vrienden. ‘Hij was de privédetective die Rafe heeft ingehuurd om mij op te sporen! Rafe en Sharkey werkten samen!’
Toen de bulldozer dwars door de boog heen reed, duwde ik Boges en Winter uit de weg.
De muur bolde nu helemaal naar binnen, er vielen stenen uit en het cementgruis stroomde naar buiten. Het zou nog maar een kwestie van seconden zijn voor de westelijke muur van Cragkill Keep in elkaar stortte en de torens meenam in zijn val.
Ik keek om me heen of ik ergens een uitweg zag. De andere uitgang, aan de andere kant van de lange galerij, was veel te ver weg om er nog naartoe te rennen.
Ik moest hem op de een of andere manier stoppen! Ik moest de bulldozer tegenhouden.
Ik stormde erop af. Onder het rennen dook ik weg voor de stenen die uit de boog vielen, en ik moest naar één kant springen om de schuifbak van de bulldozer te ontwijken. Die ging omhoog en probeerde me tegen de grond te beuken.
Ik was sneller dan ooit. Ik raapte een zware steen op en sprong boven op de rupsbanden. Ik sloeg de ruit in met de steen, rukte de deur open en wierp me op hem. Ik duwde hem in een hoek, weg van het bedieningspaneel.
‘Moordenaar!’ gilde ik. ‘Je hebt mijn vader vermoord! Hoe kon je je eigen broer vermoorden?! Je eigen tweelingbroer! Je hebt geprobeerd mijn hele familie kapot te maken! En ik dacht dat je was gekomen om me te redden. Ik dacht dat je de Ormond-engel was, die de erfgenaam te hulp kwam! Maar jij wilde me alleen maar wat langer laten leven, zodat ik je rechtstreeks zou leiden naar wat je wilde hebben!’
Mijn aanval overviel hem totaal, het was het laatste wat hij had verwacht. Hij kermde van de pijn en ik zag dat zijn shirt onder het bloed zat. Hij was écht neergeschoten. Ik gooide me boven op hem en hield hem in de hoek gedrukt. De woede die ik eerder in mijn lichaam had voelen smeulen, explodeerde nu in een moorddadige razernij. Zo hard als ik kon, kwakte ik hem tegen de binnenkant van de cabine.
Maar nu was hij de eerste schok te boven en vocht hij terug, woedend door de pijn die ik hem had bezorgd. Er druppelde bloed uit zijn neus. Het lukte hem zijn armen te bevrijden. Hij greep me bij de keel en begon me te wurgen.
Automatisch haalde ik uit en zijn greep om mijn nek verslapte. Daardoor lukte het me net om me opzij te draaien en me met al mijn kracht van hem los te rukken.
Ik sprong de cabine uit, smakte op de grond, rolde om en krabbelde pijlsnel weer overeind. Ik rende terug naar de ruïne.
Rafe sprong grauwend uit de bulldozer en kwam achter me aan. Zijn lippen waren opgetrokken, zodat zijn tanden zichtbaar waren. Hij zag er dodelijk uit, als een weerwolf in een horrorfilm. Achter ons reed de onbemande bulldozer tegen een berg stenen op en daverde weer omlaag, steeds dichterbij.
Boges en Winter renden naar ons toe.
Toen viel Rafe aan. Hij stortte zich boven op me en probeerde me voor de bulldozer te gooien. Een paar centimeter van de verpletterende rupsbanden landde ik met een dreun op de grond, waardoor de lucht uit mijn longen werd geperst. Ik probeerde weer adem te krijgen en vocht voor wat ik waard was, maar het lukte me niet om genoeg kracht achter mijn vuistslagen te zetten.
Opnieuw lagen zijn handen om mijn nek. Ik rolde over de ruwe ondergrond, weg van de rupsbanden. Ik vocht, trok aan zijn handen, stak mijn vingers in zijn ogen. Boges kwam me te hulp. Hij probeerde Rafe te raken met zijn vuisten, maar elke keer dat hij naar hem uithaalde, zat ik er op een of andere manier tussen.
Op de achtergrond hoorde ik Winter roepen. Ze probeerde Rafe van me af te sjorren. Toen voelde ik iets met een harde klap op mijn onderbenen terechtkomen. Dat was waar Winter me voor had willen waarschuwen. Een groot stuk van een versplinterde balk was over mijn enkels gevallen en even kon ik me niet bewegen.
In een waas zag ik hoe Rafe overeind sprong en een grote steen opraapte. Winter probeerde hem te tackelen, maar Rafe duwde haar zo hard aan de kant dat ze op de grond viel. Ik zag dat Boges hem te lijf ging, maar ook hij werd door Rafe met onvoorstelbare kracht opzij geduwd.
Mijn oom torende boven me uit met de steen hoog boven zijn hoofd, zijn ogen vervuld van blinde razernij.
Ik probeerde op te staan, maar mijn benen zaten vast onder de balk.
Rafe stond op het punt de steen neer te smijten op mijn hoofd.
Binnen een paar seconden zou ik dood zijn.
Vaarwel Ormond-singulariteit. Vaarwel alles.
Rafe aarzelde toen er een donderend geraas klonk. Hij draaide zich om en keek omhoog hoe de kolossale tweede toren van Cragkill Keep eindelijk bezweek en in elkaar stortte.
Het enorme standbeeld dat we eerder hadden gezien, kwam los van de toren, zeilde omlaag en landde… boven op Rafe.
De zware steen die hij vasthield, vloog uit zijn handen terwijl de steenmassa hem verpletterde.
23.50 uur
Winter en Boges haastten zich naar me toe om me te bevrijden van de zware balk die op mijn enkels lag. Terwijl ze me overeind hielpen, lag Rafe bewegingloos onder het massieve stenen gevaarte dat op hem was gevallen en mij op een paar centimeter had gemist. Achter hem reed de bulldozer langzaam in cirkels rond. Hortend en stotend liep hij telkens vast tegen de berg stenen die ooit de muren van Cragkill Keep hadden gevormd.
‘Kun je lopen?’ vroeg Boges, die me hielp op te staan.
‘Weet ik nog niet,’ zei ik en ik probeerde het. Ik keek naar beneden en zag dat er bloed door mijn spijkerbroek heen sijpelde. Ik probeerde te lopen, maar viel bijna.
‘Probeer het maar niet, Cal. Doe maar even kalm aan.’
‘Misschien heb je iets gebroken,’ zei Winter, die naast me neerknielde.
‘En Rafe?’ vroeg ik, opgeschrikt door een luid gekreun. Ik keek naar de uitgestrekte gestalte onder de gigantische steen.
Hij leefde. Nog net. Zijn halve gezicht was verbrijzeld en onherkenbaar. Hij maakte een geluid, een hees, rauw geluid in zijn keel.
‘Cal,’ probeerde hij te zeggen. ‘Help me.’
‘Ik wil de waarheid weten,’ antwoordde ik en ik probeerde opnieuw om te gaan staan.
Mijn oom kreunde weer.
‘Boges, filmen!’ zei ik. ‘Ik wil een volledige bekentenis.’
Boges pakte zijn mobiel en selecteerde de opnamefunctie. ‘Begin maar, Cal.’
‘Vertel me alles,’ beval ik. ‘Je hebt mijn vader vermoord. Je hebt geprobeerd mij te vermoorden. Vertel me alles, dan maak je misschien nog een kans bij de rechter.’
‘Ik denk niet dat hij nog voor een rechter komt te staan,’ zei Winter, die naar zijn verpletterde lichaam keek.
‘Geef toe dat jij het was die de vissersboot heeft gesaboteerd, die nacht in Treachery Bay. Jíj hebt met mijn reddingsvest geknoeid.’
‘Dat klopt,’ mompelde hij. Boges kwam dichterbij om te zorgen dat zijn woorden te horen waren op de opname.
‘Zodat jij veilig naar de kust kon zwemmen, met het verhaal dat je geprobeerd had me te redden, maar dat ik helaas verdronken was,’ ging ik verder.
Weer probeerde Rafe te knikken en ja te zeggen.
‘Maar je had niet op de storm gerekend. Daarna heb je me erin geluisd door Gabi aan te vallen en jezelf ook te verwonden. Zodat het net leek alsof ik je had neergeschoten. Geef toe.’
‘Sharkey heeft me geholpen,’ klonk het heel zwakjes. ‘Alsjeblieft. Bel een ambulance.’
‘Heeft Sharkey geholpen die aanval in scène te zetten?’ mompelde Winter nog steeds ongelovig.
‘En lang voor dat alles heb je Teenhakker ingehuurd,’ beschuldigde ik hem, misselijk bij de gedachte. Ik herinnerde me de tekeningen van het huis die ik bij hem thuis had gevonden, met een X in een van de slaapkamers. ‘Jij was het die de ontvoering van mij en Samuel hebt georganiseerd, toch?’
Ik hoorde sirenes onze kant op komen. Had iemand de politie gewaarschuwd?
‘Is het waar?’ schreeuwde ik tegen hem.
‘Ja,’ klonk zijn hese stem.
‘En mijn moeder?’ vroeg ik hem. ‘Waarover ging die ruzie die jullie laatst hadden? Ik wil het weten!’
Rafe knipperde met zijn ogen. Zijn borstkas ging nauwelijks nog op en neer. Zijn adem kwam in lange, langzame teugen. ‘Ze had ontdekt dat…’
‘Dat wat?’
‘Dat ik haar kruidenthee had verwisseld met… iets anders.’ Zijn stem was zo zwak dat ik moeite moest doen om hem te kunnen verstaan. ‘Iets waardoor ze wat gehoorzamer werd… dat maakte het voor mij makkelijker om…’
‘Haar onder de duim te houden,’ maakte ik zijn zin voor hem af. ‘Was je bezig om haar te vergiftigen?’ Mijn gezicht vertrok van walging. Deze man had mijn moeder met een van zijn giftige kruidenmengsels bedwelmd! Geen wonder dat ze zich tegen mij had gekeerd. ‘Is dat alles? Ze heeft nog iets anders ontdekt, of niet soms?’
Rafe kon nu bijna niet meer praten.
Maar ik had geen medelijden. ‘Zeg op!’
‘Ze heeft ze gevonden. Waar ik ze had verstopt.’ Het ademen kostte hem steeds meer moeite en zijn stem was niet meer dan een verstikt gefluister. ‘Het Ormond-juweel en het raadsel. Rathbone en ik hadden ze van je gestolen. Alsjeblieft Cal… Ga hulp halen.’
‘Hoe kon je ons dat aandoen? Je eigen familie?’
‘Ik wilde… gewoon… uit de schaduw…’ zei hij.
‘Door jou dacht ik dat mijn moeder me haatte! Dat ze geloofde dat ik een monster was!’
‘Je moeder houdt van je… idioot.’
Na die woorden viel zijn hoofd opzij, levenloos.
23.59 uur
Aandachtig staarde ik naar het standbeeld, dat we eindelijk van Rafe af hadden weten te rollen.
Winter stond er ook naar te kijken. ‘Kijk, hij heeft vleugels,’ zei ze.
Ze had gelijk. Het was een enorme, verweerde stenen engel, bijna onherkenbaar geworden door vierhonderd jaar weer en wind.
‘De Ormond-engel,’ fluisterde ik vol ontzag, terwijl ik opkeek naar Winter.
‘Die de erfgenaam te hulp is gekomen,’ fluisterde ze.
‘Geweldig, Cal,’ zei Boges, die naar de gevallen engel staarde. ‘De verhalen waren waar. De Ormond-engel heeft je gered.’
In de verte begon een dorpsklok te slaan. De slagen kwamen langzaam na elkaar en het zoete geluid van de klokken echode door de nacht.
Een, twee, drie…
Ik had de Ormond-singulariteit opgeëist, rechtmatig en net op tijd, en we hadden het bewijs dat Rafe achter de misdaden zat waarvan ik werd beschuldigd. Ik kon terug naar huis, en ik hoefde niet meer te vluchten, me niet meer te verbergen, niet meer voortdurend over mijn schouder te kijken.
Zelfs naar school gaan leek me een geweldig idee.
Vier, vijf, zes…
Ik dacht aan alles wat ik kon doen met de schat die ik had geërfd. Ik kon ons huis in Richmond terugkopen en mam hoefde zich nooit meer zorgen te maken over geld. Ik kon Boges alles terugbetalen wat hij voor me had gedaan. Ik kon Paria een paar juwelen geven voor zijn verzameling, en hem misschien zelfs helpen om zich te herenigen met zíjn moeder.
Zeven, acht, negen…
Ik legde een arm om Winters middel toen we ons alle drie weer omdraaiden naar de helder verlichte ruïne. Winter keek naar me op met fonkelende ogen. Ik wilde haar heel graag kussen, maar voor ik iets kon doen, sloeg ze een arm om mijn nek, ging op haar tenen staan en kuste míj.
Ik zou ervoor zorgen dat ze nooit meer aan Sligo hoefde te denken. Ze kon terug naar het huis van haar ouders in Dolphin Point, ze kon opnieuw beginnen. Ik pakte haar linkerpols en gaf zachtjes een kus op de tatoeage van het vogeltje. We konden allebei opnieuw beginnen. We waren allebei eindelijk vrij.
Tien, elf…
Boges grijnsde en sloeg zijn armen om onze schouders. We glimlachten alle drie naar elkaar. We waren gehavend, smerig, doodmoe en trots. Ik had de twee beste vrienden die iemand zich maar kon wensen.
Mijn team. Mijn vrienden.
De laatste slag – twaalf – weerklonk over het moerasland en daarna werd het doodstil. Het was 31 december, middernacht. We hadden het gehaald. Na 365 dagen was het ons eindelijk gelukt.
Ik stelde me Ryan voor, mijn vermiste tweelingbroer. Nu hadden we de rest van ons leven om naar uit te kijken, samen.
Ik stelde me mijn moeder voor, die weer gelukkig was en helemaal haar oude zelf, bevrijd van Rafe en zijn vergif. Ze stond voor ons huis en verwelkomde me, met Gabi stralend naast haar. We zouden weer een gezin zijn.
Als laatste stelde ik me mijn vader voor. Hij knikte me toe.
‘Het is koud,’ zei ik. ‘Laten we naar huis gaan.’