2 december
Nog 30 dagen te gaan…

08.26 uur

‘Hé,’ zei Griff en hij schudde me door elkaar. Ik moest toch nog in slaap gesukkeld zijn. ‘Ze zijn er! Die dikke is teruggekomen, zoals hij al zei.’

Ik was meteen klaarwakker en schoot overeind. Hij had gelijk, ik hoorde voetstappen.

‘Winter, hoor je dat dan niet? Wakker worden!’ riep Griff. ‘Ze zijn hier!’

‘Ssst,’ siste ik. ‘Als het Sligo is, hoeft hij niet te weten dat we nog leven!’

Toen ik dat zei, hield Griff zich meteen koest. Hij ging stil weer zitten.

‘Is er iemand?’ vroeg Winter zachtjes, nog maar half wakker.

‘Zo te horen wel,’ fluisterde ik. ‘Zombie II zei dat ze’s ochtends terug zouden komen. Als zij het zijn, moeten we meteen als de deuren opengaan zo hard als we kunnen naar buiten stormen. Het is onze enige kans. Als we allemaal tegelijk gaan, lukt het een van ons misschien om erlangs te komen en die kan dan hulp halen. Oké?’

‘Oké,’ zeiden Winter en Griff instemmend.

‘Klaar?’

‘Klaar!’

Toen we het gekletter en geknars hoorden van de zware containerdeuren die werden opengemaakt, zetten we ons schrap, klaar om te springen. Er stroomde frisse lucht naar ons toe en het daglicht scheen naar binnen. Ik kneep mijn ogen samen en wierp me op de twee gestaltes voor ons.

Ik sloeg de eerste kerel keihard tegen de grond. Naast me hoorde ik ook lichamen neerploffen en worstelen.

‘Hé, rustig aan een beetje, man. Ik ben het,’ zei Boges en hij duwde me van zich af.

‘Boges!’ zei ik. ‘Sorry, man!’

‘Ga van me af!’ hoorde ik een bekende stem naast me grommen. Het was Nelson Sharkey.

Griff en Winter hadden hem samen getackeld en hielden hem tegen de grond gedrukt.

‘We wisten niet of het zendertje wel werkte!’ riep Winter uit. Ze hielp eerst Sharkey overeind en rende toen op Boges af om hem te omhelzen. ‘We zijn zo blij om jullie te zien!’

‘Hoe kon je ooit twijfelen aan mijn vakmanschap,’ grijnsde Boges, terwijl hij zijn laptop schoonveegde en zijn shirt rechttrok.

Mijn ogen pasten zich langzaam aan aan het licht en ik speurde het autokerkhof af. De auto van Sharkey stond vlak voor het hek. Sligo en zijn handlangers waren nergens te bekennen, maar ik wist dat ze elk moment konden opduiken.

‘Laten we maar maken dat we wegkomen,’ zei ik en ik hees mijn rugzak op mijn rug.

08.37 uur

Een voor een kropen we door het gat in het hek, dat Sharkey had gemaakt met een betonschaar. Daarna propten we ons in zijn auto en reden met piepende banden bij het autokerkhof vandaan.

‘Zodra ik besefte dat jullie allebei waren verdwenen, heb ik het programma van het noodzendertje geopend,’ vertelde Boges. ‘Meteen toen ik jullie signaal opving, heb ik Nelson gebeld. Hij heeft me opgehaald om te helpen jullie op te sporen. Het heeft ons niet al te veel tijd gekost om te ontdekken dat jullie op Sligo’s autokerkhof moesten zitten.’

Sharkey zette de auto aan de kant om Griff af te zetten, vlak bij het hotel van zijn tante in de buurt van de haven. We waren langs een park gereden waar een gigantische kerstboom was neergezet, versierd met zilverkleurige slingers en gouden pakjes met glanzende linten eromheen. Ik kon haast niet geloven dat het al bijna Kerstmis was. Dat betekende dat het einde van het jaar wel heel erg snel naderde.

‘Ik bel je nog,’ zei Griff toen hij uitstapte. ‘Maar niet te snel, oké?’

Ik begreep het wel. Griff en ik hadden elkaar een hoop ellende bezorgd, maar als hij er niet was geweest, had ik Winter nooit gevonden.

‘Bedankt!’ riep ik hem na toen hij tussen de winkelende mensen verdween.

‘Zo,’ zei Sharkey vanachter het stuur. ‘Waar gaan we nu heen?’

Winter, die voorin zat, keek me bezorgd aan. Ze wilde iets zeggen, maar bedacht zich.

‘Jouw huis?’ vroeg Sharkey aan haar. ‘Ik denk dat ik nog wel weet waar dat is.’

Winter schudde haar hoofd en toen begreep ik het. Ze was nu net als ik. Ze kon niet terug naar haar flat. Ze had geen huis meer. We hadden allebei geen huis.

‘Zullen we maar naar de Lovetts gaan?’ stelde Boges voor, alsof hij mijn gedachten kon lezen.

Ik knikte.

Hij legde Sharkey uit hoe hij moest rijden. Intussen vroeg ik me af of ik mijn vrienden ooit terug zou kunnen betalen.

‘Boges,’ zei ik zacht, ‘sorry dat ik je verjaardag ben vergeten. Volgend jaar is alles anders, ik zweer het.’

De boomhut

10.20 uur

Sharkey zette ons af in de straat die naar het huis van Luke Lovett leidde. Voordat hij wegreed, vroeg ik hem: ‘Nelson, als je met een moeilijke zaak bezig was toen je nog bij de politie werkte, en je liep helemaal vast, wat deed je dan?’

Nelson legde zijn arm op het geopende raampje. ‘Dan begon ik opnieuw, Cal. Dan ging ik terug naar het begin. Naar het LPH.’

‘Het LPH?’ herhaalde ik. Ik merkte dat Boges en Winter aandachtig meeluisterden.

‘Het laatste punt van herkenning. Als het om een vermist persoon gaat, loop je het hele onderzoek nog een keer door. Je gaat terug naar de plaats waar hij of zij is verdwenen. Je ondervraagt de mensen weer, je vraagt nieuwe getuigen om zich te melden. Je hoopt op aanwijzingen die je eerder misschien over het hoofd hebt gezien. Een reconstructie kan heel nuttig zijn, omdat het geheugen afhankelijk is van de omstandigheden.’

‘Wat betekent dat?’ wilde Winter weten.

‘Heb je dat ook wel eens, dat je thuis naar een andere kamer loopt om iets te pakken, en dat je dan vergeten bent waarvoor je ook alweer kwam als je eenmaal in die kamer bent?’ ging Sharkey verder.

‘Yep,’ zeiden we alle drie.

‘Als je terugloopt naar de plek waar je zat of stond toen je bedacht dat je iets moest gaan pakken, schiet het je vaak ineens weer te binnen. Dat is wat ik bedoel,’ zei Sharkey. ‘Nou jongens, ik moet ervandoor. Ik zal kijken of ik voor ons allemaal een vlucht kan boeken en dan meld ik me weer, oké?’

‘Super. En nogmaals bedankt, hè,’ zei ik toen hij wegreed en ons met z’n drieën achterliet.

‘Je kunt het beste bij mij blijven tot je een verblijfplaats hebt gevonden waar Sligo je niet kan vinden, Winter,’ zei ik terwijl we langs het huis van Luke slopen.

Ik kon de spanning en de vermoeidheid van haar gezicht aflezen. De blijdschap die in haar ogen had gefonkeld toen we uit de container werden bevrijd, was allang verdwenen. Ik zwierf nu bijna een jaar op straat, maar zij leefde al zes jaar op het scherpst van de snede, en had al haar geheimen en vermoedens voor Sligo verborgen moeten houden. En dat terwijl ze zo ongeveer in het hol van de leeuw had gewoond.

‘Het komt wel goed, Winter,’ zei ik en ik legde een hand op haar schouder.

‘Het komt helemaal niet goed.’ Ze schudde mijn hand af. ‘Al mijn spullen liggen bij mij thuis en ik kan er niet naartoe om ze te gaan halen. Ik ben eraan gewend om alleen te zijn, maar nu heb ik niets meer. Niets! Mijn tas is op straat gesmeten toen ik werd ontvoerd, ik heb geen mobiel en we moeten naar Ierland en daar is het steenkoud. Ik heb geen kleren en ik stink een uur in de wind.’

‘Ik heb je mobiel,’ zei ik en ik viste hem uit mijn rugzak. ‘Hij hoeft alleen maar opgeladen te worden.’

Ze pakte hem aan en we liepen door.

‘Cal en ik breken wel in in je huisje,’ zei Boges stoer. ‘We kunnen proberen je spullen op te halen.’

We drongen door de struiken achter in de tuin van de familie Lovett en haastten ons naar de reusachtige boom achter Luke’s huis, waar we dicht bij elkaar onder het bladerdek bleven staan. Ik rekte me uit en trok het touw, dat over een laaghangende tak was gegooid, naar beneden.

Winter zuchtte toen ze langs het touw omhoogklom. ‘Daar ga ik weer. Het gorillameisje en de apenjongens. En waar is de badkamer?’ vroeg ze toen ze boven was.

Ik wees op een kraan in de buurt van het hek achter in de tuin.

‘Dat meen je niet!’

Ik haalde mijn schouders op.

Boges hees zich de boomhut binnen. ‘Rustig onderkomen in groene omgeving. Ruimtelijke indeling voor een ontspannen bestaan. Vaste vloerbedekking. Licht en fris. Veel originele details.’

‘Precies,’ zei ik. ‘Helemaal niet slecht.’

‘Originele details, dat zeggen makelaars als een huis rijp is voor de sloop in plaats van voor nieuwe bewoners.’ Winter ging in kleermakerszit op de bank zitten en deed haar haren in een paardenstaart met een elastiekje dat ze om haar pols had. ‘Ik móét terug naar mijn huis. Ik heb sowieso mijn paspoort nodig, anders kan ik niet mee naar Ierland.’

‘Boges zei toch al dat wij je huisje in de gaten zullen houden,’ zei ik. ‘En als het veilig is, halen we je spullen eruit.’

Plotseling trok alle kleur weg uit Winters gezicht. ‘Het geld! Ik heb het geld niet!’

‘Waar is dat dan?’ vroeg Boges geschrokken.

‘Thuis! Stel je voor dat Sligo al heeft ontdekt waar ik het verstopt heb!’

‘Waar heb je het verstopt?’ vroeg ik, in de hoop dat het niet gewoon in een la lag.

‘In de bekleding van de bank. Het is niet de beste verstopplaats, maar misschien kijkt hij daar helemaal niet in. Tenzij hij heeft ontdekt dat het geld uit zijn vluchtkoffer weg is…’

‘Daar zijn we gauw genoeg achter,’ zei Boges. ‘We moeten er vanavond al naartoe gaan.’

Lesley Street 12

21.45 uur

Boges en ik hurkten in het donker aan de overkant van Winters flat. We hadden in alle geparkeerde auto’s gekeken om te controleren of er iemand in zat. Toen we er helemaal zeker van waren dat niemand de flat van buitenaf in de gaten hield en dat er geen spoor te bekennen was van Sligo, Bruno of Zombie II, slopen we naar de brandtrap en klommen stilletjes naar boven.

De sleutel van Winter paste niet meer in het slot.

‘Laat mij eens,’ zei Boges, maar hij kreeg de deur ook niet open.

‘Sligo heeft er een ander slot op gezet,’ fluisterde ik en ik spiedde nerveus om ons heen. ‘We zullen moeten inbreken.’

Boven ons schenen vaag en ver weg de sterren, dof door de luchtvervuiling van de stad. Boven zee zette een vliegtuig de landing in.

‘Kijk uit,’ zei ik tegen Boges, terwijl ik een van de potplanten oppakte die Winter voor haar kleine huisje had staan. Ik maakte gebruik van het gebrul van het vliegtuig en smeet de plant door het raam.

Het glasgerinkel was oorverdovend en we bleven als verstijfd staan, bang dat iemand het had gehoord en zou komen kijken wat dat voor kabaal was op het dak.

Er gebeurde niets. Er kwam niemand.

Zorgvuldig tikte ik de restjes glas uit het kozijn, klom naar binnen en opende de deur voor Boges.

Schijnend met onze zaklantaarns bekeken we de bank. We graaiden diep onder de kussens, op zoek naar het gat dat daar volgens Winter moest zitten. Ik bewoog mijn handen heen en weer en schaafde mijn vingers aan de scherpe ijzeren veren.

‘Voel je wat?’ vroeg Boges gespannen.

Ik schudde mijn hoofd.

Eindelijk voelde ik iets: pakjes dubbelgevouwen briefjes met elastiekjes eromheen.

‘Hebbes!’ riep ik en ik haalde ze een voor een tevoorschijn.

‘Schiet op, man,’ zei Boges, die nu op wacht stond bij het ingeslagen raam. ‘Ik wil hier geen seconde langer blijven dan nodig.’

Ik hoefde niet opgejut te worden. Ik schoof de pakjes papiergeld in mijn rugzak, boven op mijn valse paspoort, en ging toen op zoek naar de spullen waar Winter om had gevraagd. Ik pakte haar oplader en griste wat kleding uit een la, terwijl Boges haar slaapzak en de toiletspullen uit de badkamer pakte.

Boges scheen met zijn zaklantaarn op de vloer. Daar, bedolven onder glasscherven en verkreukeld in hun lijstjes, lagen de foto’s van Winters ouders.

‘Die heeft Sligo zeker in zijn razernij kapot getrapt,’ zei Boges.

Ik zag het boek De kleine prins liggen en in een opwelling pakte ik het op en stopte het in mijn rugzak.

‘Ik kan haar aantekeningen niet vinden,’ fluisterde Boges, die zijn zaklantaarn over het bureautje liet schijnen. Winter had gezegd dat ze daar moesten liggen. ‘Waar kunnen die nou zijn?’

Over het lege werkblad heen keken we elkaar aan.

‘Sligo,’ zeiden we tegelijk.

De boomhut

22.51 uur

‘Dus Sligo heeft al onze informatie over de Ormond-singulariteit?’ riep Winter uit.

Ik knikte. We waren met z’n tweeën in de boomhut. Boges was na de inbraak in Lesley Street naar huis gegaan.

‘Maar Cal,’ zei ze bezorgd, ‘Sligo kan zich in Ierland bij Rathbone aansluiten en dan gaan ze recht op hun doel af! Ze laten het juweel en het raadsel zitten! Ze kunnen alles doen wat wij van plan waren: de foto’s en de andere aanwijzingen gebruiken om de juiste plek te vinden!’

‘We mogen het nu niet meer opgeven. Niemand heeft de laatste twee regels van het raadsel.’

‘Nóg niet,’ zei Winter. ‘En wij hebben ze ook niet.’ Ze rolde haar slaapzak uit en legde hem op de grond. Hij nam zowat een derde van de ruimte in.

Ik kreeg een week gevoel in mijn buik van bezorgdheid. ‘Maar we hebben in ieder geval het geld, toch?’

‘Ja, dat wel. En nog bedankt dat je mijn andere spullen hebt gehaald,’ zei ze. Ze stak haar hand in de kist in de hoek om een paar mueslirepen te pakken die Boges had achtergelaten. ‘Heb je de foto’s van mijn vader en moeder nog gezien?’

‘Sorry, ik ben vergeten ze mee te nemen,’ loog ik, terwijl ik ze in gedachten vertrapt op de vloer zag liggen. ‘Ik ga terug naar het LPH,’ zei ik om van onderwerp te veranderen, en ik trok het papiertje van de reep die ze me toe had gegooid.

‘Het laatste punt waar je je oude rugzak hebt gezien, bedoel je? Met het juweel en het raadsel erin?’

‘Juist,’ zei ik.

‘Dus je gaat terug naar de begrafenisonderneming van Rathbone’s broer?’

‘Alweer goed. Ik heb nagedacht over wat Sharkey zei over het geheugen. Als ik mijn vorige bezoek daar nog eens overdoe, herinner ik me misschien die geur die me zo bekend voorkwam. Voordat Sharkey onze vlucht heeft geboekt, kunnen we verder toch niet veel doen.’

23.11 uur

Winter rolde zich op en ging slapen, terwijl ik lag te malen over Sligo en Rathbone, die in Ierland de handen ineen konden slaan om eerder dan wij achter de waarheid te komen. Dat mochten we in geen geval laten gebeuren.

Ineens schopte Winter zich wild uit haar slaapzak. ‘Ik heb het!’ riep ze. Toen bedacht ze dat we zacht moesten praten en ze fluisterde: ‘Hoe hebben we zo stom kunnen zijn, Cal?’

Ik sprong op en stootte zowat mijn hoofd tegen het lage plafond. ‘Waar heb je het over?’

‘Ik weet wie De Kleine Prins is! Ongelooflijk dat we er zo lang over hebben gedaan om daarachter te komen!’

‘Wie dan?’

‘Denk nou eens na,’ zei ze en ze stak haar hand uit naar het boek dat vlak bij haar lag. ‘Er komt een jongen in voor die helemaal alleen is. Een vliegtuig dat neerstort, tekeningen, een roos, volwassenen die niet te vertrouwen zijn… De jongen is een prins uit een ver land. Een prins is iemand die een titel erft en een fortuin, iemand die een erfgenaam is. Aan wie doet dat je denken?’

‘Aan mij,’ fluisterde ik. ‘Ik ben De Kleine Prins op het lijstje van Rathbone.’ Ik keek haar aan, met stomheid geslagen. ‘Rathbone denkt dus dat ik het raadsel en het juweel in handen zou kunnen hebben.’

‘En wij weten dat dat niet zo is,’ ging Winter verder. ‘Dus dan blijven alleen Deep Water en Double Trouble over.’