30 december
Nog 2 dagen te gaan…

De Dundrum Dubliëtte

11.30 uur

Urenlang bleef ik roepen en smeken om iemand die me uit deze dodelijke val kon bevrijden. Ik schreeuwde tot ik geen stem meer over had.

Nog meer uren gingen voorbij. Ik probeerde de bleke, winterse zonnestraaltjes die tot de bodem van de oubliëtte doordrongen, op te vangen. Zo hoopte ik mijn kleren een beetje te laten drogen na de zware regen van gisteravond. Het ijskoude water was gestegen tot boven mijn knieën en ook al deed ik alles wat ik kon om eruit te blijven, ik wilde maar niet helemaal droog worden. Ik maakte me zorgen over wat nog een nacht in de vrieskou hier beneden met me zou doen. Ik dacht niet dat ik het uit zou houden.

Ik huiverde toen een zwakke lichtstraal de botten bescheen van de anderen die hier voor mij waren weggekwijnd. Ik vroeg me af of zij tot het einde toe hoop hadden gehouden, of het gewoon hadden opgegeven. Ik was in Ierland, ik was zo dicht bij de oplossing van de Ormond-singulariteit, maar met elke seconde die verstreek, raakte ik er meer van overtuigd dat ik aan het einde van de weg gekomen was. Ik zou een afschuwelijke, langzame, eenzame dood sterven.

15.17 uur

Zou ik een touw kunnen maken van mijn kleren? vroeg ik me af. Die zou ik dan om de staak heen kunnen wikkelen, zodat ik me daarlangs omhoog kon werken, iets dichter naar het rooster toe. Misschien, als ik eenmaal boven was, kon ik het touw om een van de tralies heen slaan en mezelf op de een of andere manier omhoog hijsen, het rooster wegschoppen en eruit klimmen…

Ik moest het erop wagen. Mijn handen beefden toen ik mijn T-shirt en mijn hemd uittrok. Daarna deed ik mijn gescheurde trui en mijn jas weer aan en begon de stof van mijn hemd en T-shirt in repen te scheuren.

Toen ik dacht dat het aan elkaar geknoopte touw lang genoeg was, wikkelde ik het om de staak en begon daarlangs omhoog te schuiven. Ik pakte de staak stevig beet met mijn handen en zette mijn modderige gympen ertegenaan. Mijn handen en voeten gleden omlaag en ik knalde met mijn kin op de staak. Mijn huid schaafde open doordat er onder het slijm scherpe roestpunten zaten, en ik kromp ineen van de pijn en viel weer terug.

Steeds weer gooide ik mezelf tegen de staak op, probeerde ik die vast te grijpen en mezelf omhoog te hijsen. Maar elke keer glibberde ik pijnlijk naar beneden, tot mijn handpalmen rauw waren en de binnenkant van mijn spijkerbroek aan flarden hing.

Het had geen zin. Het zou me nooit lukken langs deze dodelijke, reusachtige naald omhoog te klimmen.

Ik had het ijskoud, ik bloedde, ik had honger en was uitgeput. Ik zakte op de stapel botten in elkaar en probeerde telepathische boodschappen aan Winter en Boges te sturen. Ik hoopte dat zij op een veilige plek waren en dat hen niets mankeerde. Het was net alsof ik weer terug was op de begraafplaats, toen ze me zochten en niet wisten waar ze moesten gaan graven. Ik wist dat ze dodelijk ongerust zouden zijn.

Zelfs als ze aanvoelden dat ik nog in leven was, ergens, was de kans dat ze me zouden vinden ongeveer een op een miljoen.

22.37 uur

Nog een nacht in de oubliëtte. Ik voelde me zwak en duizelig. Mijn lichaam schokte van de kou en mijn tanden klapperden onophoudelijk in een wanhopige poging me nog een klein beetje warm te krijgen. Mijn handen waren pijnlijk gezwollen en het lukte me haast niet om helder te blijven denken.

Ik dacht na over hoe deze reis was begonnen, met een tekening van een engel. Het was toch de bedoeling dat de Ormond-engel de erfgenaam te hulp kwam als hij dat het hardst nodig had?

‘Ik heb je nu nodig!’ gilde ik tegen de hemel en ik probeerde hem met mijn gedachten naar me toe te roepen om me te redden. ‘Waar ben je?!’

Het enige wat ik hoorde, was het druppelende water.

‘Ik ben de erfgenaam! Kom hier en red me!’

Weer hoorde ik alleen maar gedruppel.

‘De Ormond-engel bestaat niet,’ mompelde ik in mezelf.

Precies op dat moment dacht ik dat ik iets zag bewegen in een nieuwe cirkel van licht recht boven me. Ik schudde mijn hoofd, ervan overtuigd dat ik begon te hallucineren.

Maar er bewoog weer iets. De schaduwen boven me verschoven echt. Ik keek omhoog. Het leek wel of er iemand op het rooster stond.

Ik zou zweren dat de gestalte zich bukte en in het gat tuurde. Er scheen wit licht om zijn hoofd, als een aureool, en er stak iets boven zijn schouder uit dat wel een enorme, opgevouwen vleugel leek.

Ik knipperde met mijn ogen. Hallucineerde ik? Was ik totaal krankzinnig geworden door de stress en de angst?

De gestalte bewoog boven mijn hoofd.

Was het de engel? Net op tijd?

‘Ha…hallo?’ mompelde ik.

Ik knipperde met mijn ogen toen er ineens licht van een zaklantaarn op mijn gezicht viel.

‘Cal?’

Een stem! Een stem die ik kende!

‘Cal? Gaat het?’

De opluchting stroomde door mijn lijf.

‘Rafe,’ jammerde ik als een klein kind. ‘Oom Rafe!’

Het was niet de Ormond-engel die boven me hing, maar het was mijn oom Rafe. Wat ik dacht dat een vleugel was, bleek een opgerold touw te zijn, dat van achter werd verlicht door sterke lampen, waarschijnlijk de koplampen van zijn auto.

‘Hou vol, jongen, ik haal je eruit,’ zei hij, terwijl hij het rooster weghaalde met een soort breekijzer. Hij liet een touw zakken met een lus aan het eind, dat ik snel om mijn middel knoopte.

‘Ik ben klaar!’ riep ik zwakjes, en meteen begon hij me met al zijn kracht uit de vreselijke oubliëtte te hijsen.

Zodra hij bij me kon, greep Rafe mijn armen vast, trok me helemaal uit de put en legde me op de grond. Daar lag ik, verdoofd en bibberend, niet in staat om me te bewegen. Hij sloeg een deken om me heen, tilde me op en droeg me naar de auto. Hij zette me rechtop voor in de wagen, sloeg het portier dicht, rende om de auto heen en stapte in. Hij draaide het contactsleuteltje om en zette de verwarming vol aan.

‘Kijk nou toch hoe je eruitziet,’ zei hij. Hij leunde naar me toe en wreef mijn handen warm. Toen gaf hij me een fles water. ‘Wat een geluk dat ik je heb gevonden. Ben je ernstig gewond?’

Ik schudde mijn hoofd en nam een slok uit de fles. ‘Ik heb het alleen k-k-koud,’ stotterde ik. ‘Hoe heb je me in v-v-vredesnaam…’ begon ik, nauwelijks in staat om de woorden tussen mijn ijskoude lippen door te krijgen, ‘…ge-gevonden?’

Hij haalde diep adem, alsof hij niet wist waar hij moest beginnen. ‘Dat is een lang verhaal,’ begon hij, en intussen draaide hij alle luchtroosters van de huurauto in mijn richting. ‘Meteen toen we ervan op de hoogte werden gebracht dat je was gearresteerd, nadat je thuis het politiebureau had geramd, zijn je moeder en ik ernaartoe gegaan om je te zien. Maar,’ zei hij terwijl hij wegreed van de oubliëtte, ‘jij was het niet die we daar aantroffen, of wel?’

Ik schudde zachtjes mijn hoofd, denkend aan Ryan Spencer, en glimlachte met droge, gebarsten lippen.

‘Ik had gehoord dat de autoriteiten dachten dat je vluchtgevaarlijk was, dus zodra ik besefte dat er een “bedrieger” was gearresteerd en dat het allemaal in scène was gezet, wist ik dat jij ’m gesmeerd was.’

‘Dus jullie hebben Ryan gezien?’ vroeg ik, eindelijk weer in staat om gewoon te praten.

‘Ja, dat kun je wel zeggen,’ zei Rafe met een brede grijns en een glinstering in zijn ogen. ‘Ik had nooit gedacht dat die dag zou komen, Cal. Ik had nooit gedacht dat we Samuel terug zouden zien.’

‘En mam?’

‘Je moeder wist niet wat haar overkwam,’ zei hij.

‘Maar ze was toch wel blij, of niet?’

‘Absoluut, Cal,’ zei hij aarzelend. ‘Dit jaar is één lange, emotionele achtbaan voor haar geweest. De hoogtepunten en dieptepunten blijven maar komen.’

‘Wat is er dan?’ vroeg ik, want ik had het gevoel dat hij niet alles vertelde. Ik wist dat ik het langzaam weer warm zou moeten krijgen, maar mijn lichaam rilde nog steeds en ik had moeite te begrijpen wat Rafe eigenlijk zei.

‘Je moeder en ik hebben vreselijk ruzie gemaakt,’ bekende hij. ‘Ik ontdekte dat ze in het geheim contact had met de advocaat van onze familie en bezig was met de zoektocht naar de Ormond-singulariteit.’

Ik hoestte en stikte zowat. ‘Wat? Mam? Werkt zij samen met Rathbone?’

Rafe was zo te zien verbaasd dat ik wist over wie hij het had. ‘Hoor eens, ik weet niet hoe diep ze erbij betrokken is,’ zei hij, ‘dus trek geen overhaaste conclusies, oké? Maar toen ze me vertelde dat Rathbone naar Ierland was vertrokken, en dat vlak daarna jouw vermiste tweelingbroer was gearresteerd, heb ik een en een opgeteld. Vervolgens kwam ik erachter dat Boges op een mysterieus “schoolreisje” was gegaan, en begreep ik dat jullie hier samen naartoe gegaan waren. Toen ik hoorde dat Vulkan Sligo ook op weg hierheen was, wist ik dat jullie in groot gevaar verkeerden. Groter dan ooit tevoren.’

‘Daar had je gelijk in,’ zei ik. ‘Ik heb Sligo overleefd, maar Rathbone had minder geluk. Hij is dood.’

Rafe keek geschokt.

‘Sligo heeft hem vermoord,’ legde ik uit. ‘Gedumpt in een moeras.’

Rafe schudde alleen maar zijn hoofd. ‘Ik wist dat Sligo jullie zou opsporen,’ vervolgde hij onder het rijden, ‘dus heb ik hém opgespoord in pension Clonmel Way. Ik ontdekte dat daar de pleuris was uitgebroken. Je vrienden Winter en Boges hebben me verteld wat er was gebeurd.’

‘Dus ze zijn veilig?’ vroeg ik. Het leek alsof mijn hart ontdooide door de opluchting.

‘Ze maken het allebei uitstekend. Ze zijn nog een tijd achter jullie aan gegaan, maar ze verloren Sligo’s auto uit het zicht. Winter had zelfs een paard geleend om de auto bij te kunnen houden, maar dat lukte gewoon niet.’

‘Een paard geleend?’ vroeg ik vol ongeloof.

‘Dat zag ze staan in een weitje van de nomaden, en toen is ze over het hek gesprongen om achter je aan te gaan.’

Ik trok de deken dicht om me heen en begon het een beetje warmer te krijgen. Ik probeerde me voor te stellen hoe Winter een paard had ‘geleend’.

‘Ze konden niet meer terug naar het pension. Ze houden zich schuil bij een paar zigeuners.’

‘De zigeuners van wie Winter het paard heeft geleend?’

‘Ja, die kamperen in tenten en caravans bij de rivier, een paar kilometer ten zuiden van het pension. Daar gaan wij nu ook heen.’

‘Maar hoe wist je eigenlijk dat ik in die put zat?’ vroeg ik nog eens. Mijn tanden hielden eindelijk op met klapperen.

‘Dat wist ik niet. In het begin tenminste niet. Maar ik heb de sporen op de weg gevolgd. De regen had het bovenste laagje weggespoeld, maar op de weg die Sligo had genomen, zijn maar twee splitsingen.’

Ik herinnerde me de driesprong die ik had gezien terwijl ik op de achterbank van de auto worstelde met Zombie II.

‘Ik kwam eerst bij de Toren van Roland terecht. Toen ik zeker wist dat je daar niet was, ben ik teruggegaan en heb ik de weg naar de oubliëtte genomen. Ik stond daar en dacht dat het op niets uit zou lopen, toen ik ineens besefte dat ik recht boven je stond. De rest weet je.’

Ik liet mijn hoofd tegen de rugleuning rusten en kon nog steeds amper geloven dat ik was gered. Door mijn oom.

23.52 uur

Toen we bij Carrick aankwamen, vroeg ik Rafe of hij even wilde stoppen bij de rivier, voor het begin van de rij huizen.

Rafe bleef in de auto wachten terwijl ik naar buiten wankelde en afdaalde naar de roeiboten op de oever. Het duurde even voor ik de goede Carrick cot had gevonden, die waar ik mijn tas in had gegooid. Ik huiverde van de kou terwijl ik een canvas zeil wegtrok en tot mijn grote opluchting ontdekte dat mijn rugzak daar nog steeds veilig lag. Kleddernat, maar hij lag er nog.

Ik wilde hem net op mijn schouders hijsen, toen er een schot klonk. Het geluid stuurde een schokgolf door mijn lichaam.

Mijn blik vloog omhoog naar de auto. Struikelend liep ik de helling op naar mijn oom, zo snel als mijn benen me konden dragen.

Het portier aan de bestuurderskant stond open. Ik rende om de auto heen en liet me ontzet op mijn knieën vallen.

Het lichaam van Rafe lag half uit de auto. Hij was met zijn hoofd op de keien gevallen, zijn nek lag verdraaid en zijn armen hingen levenloos langs zijn lichaam.

‘Rafe!’ schreeuwde ik en ik pakte hem beet. ‘Rafe!’ riep ik nog eens, maar hij reageerde niet.

Ik maakte zijn jas open, bang voor wat ik aan zou treffen.

Ik werd duizelig. Alles draaide om me heen. Het enige wat ik nog zag, was een grote, rode waas.

Hij was geraakt in zijn borst.

Er kwamen rennende voetstappen op me af. Ik schudde mijn hoofd en probeerde helder te zien.

‘Wat is er gebeurd?’ riep een stem.

‘Ik hoorde een pistoolschot,’ riep iemand anders.

‘Aan de kant,’ zei weer een ander, terwijl ik ineens naar achteren werd geduwd door een klein groepje mensen in pyjama dat zich had verzameld.

Toen hoorde ik de drie woorden waar ik het bangst voor was.

‘Hij is dood.’