3 december
Nog 29 dagen te gaan…

Temperance Lane

21.37 uur

We stonden aan de overkant van de straat bij Rathbone, Greaves en Diggory, de begrafenisonderneming. Aan het licht te zien, was er nog iemand binnen. De rest van de straat was donker en leeg, op een paar geparkeerde auto’s na. Niets bewoog. Er liep nog geen kat over straat.

‘Trouwens,’ zei Boges zacht, ‘ik was vandaag bij Gabi en ze wilde per se dat ik haar je telefoonnummer gaf. Ze heeft me beloofd het aan niemand anders te geven en het alleen in noodgevallen te gebruiken. Ik hoop dat je het niet erg vindt.’

‘Nee, natuurlijk niet,’ zei ik en ik hoopte maar dat het ons geen van beiden in moeilijkheden zou brengen.

Het licht in de zaak ging uit en we doken weg. We slopen door het hek naar de achterkant van het gebouw en verstopten ons achter een vuilcontainer. Behoedzaam wachtten we af wie er weg zou gaan.

Na een tijdje ging de deur open en een magere, spichtige vent stapte naar buiten, draaide zich om en deed de deur op slot.

Ik had hem nooit eerder gezien. Hij liep bij ons vandaan in de richting van een auto. Een paar minuten later reed hij weg.

‘Kom mee!’ Winter kroop uit de schaduw en rende naar de deur. Ze gebaarde dat we haar moesten volgen. ‘Hm, dat slot krijgen we niet zomaar open.’

‘Misschien is dit toch niet zo’n goed idee,’ zei Boges, die over zijn schouder naar de straat keek. ‘Het bevalt me maar niks dat er daar binnen allemaal lijken liggen. En ik wil er ook niet een wórden, als iemand ons betrapt.’

Winter haalde uit haar mouw een nagelvijl tevoorschijn en begon er voorzichtig mee in het slot te peuteren.

‘Schiet alsjeblieft op,’ drong Boges aan. ‘Ik wil dit zo snel mogelijk achter de rug hebben.’

‘Volgens mij zijn we op een dood punt beland,’ zei Winter voor de grap, terwijl ze tevergeefs probeerde de deur open te krijgen.

Boges kon er niet om lachen. ‘Da’s niet leuk,’ zei hij.

‘Leuk of niet, ik krijg het niet voor elkaar,’ zei ze ten slotte. ‘Dit is een degelijk slot. Daar kan mijn nagelvijl niet tegenop.’

Opgeschrikt door het geluid van een naderende auto schoten we bij de deur vandaan en we doken weer weg achter de vuilcontainer. Het was die spichtige kerel. Hij was zeker iets vergeten. We zagen hem uit zijn auto stappen en naar de achterdeur lopen, het slot openmaken en weer naar binnen gaan.

‘Hij heeft de deur op een kier laten staan,’ fluisterde ik. ‘Dit is onze kans. Hij zal vast niet lang binnen blijven. Kom op, Boges. Met z’n drieën kunnen we dat ventje wel aan als het nodig is.’

Winter trok Boges mee aan zijn arm toen we behoedzaam naar de deur liepen.

Ik gluurde naar binnen en zag dat er licht brandde in het kantoortje. ‘Snel, volg mij,’ siste ik en ik ging voorop het donkere gangetje naar de showroom door. Ik wist de indeling nog van mijn vorige bezoek en huiverde bij de herinnering. We kwamen vlak langs het kantoortje waar de spichtige man was, voordat we de grote showroom binnenslopen. Ik kon hem daarbinnen met papieren horen rommelen. Het licht uit het kantoor scheen over de rijen doodskisten die stonden uitgestald. We hurkten neer in de verste hoek, achter een lange toonbank met een kanten kleed eroverheen en een open kist bovenop.

‘Wat ruikt er hier zo typisch?’ vroeg Winter.

‘Zeker balsemvloeistof,’ huiverde Boges.

‘Jasses,’ fluisterde Winter naast me.

‘Ssst,’ siste ik toen het licht in het kantoor uitging en er voetstappen in de gang klonken.

We wachtten tot de deur van buitenaf op slot was gedaan en we de auto hoorden wegrijden voor we uit onze schuilplaats tevoorschijn kwamen.

‘Ik ga het kantoor doorzoeken,’ zei ik.

‘Ik help je wel,’ zei Boges. ‘Ik begin met de kasten.’

‘Dan doe ik het bureau,’ bood Winter aan.

22.03 uur

‘Niks,’ zei Boges nadat hij alle kasten had doorzocht.

‘Hier ook niks,’ zei Winter, die opstond van achter het bureau. ‘Alleen maar catalogi met kisten en kransen van kunstbloemen. Wat is dat?’ vroeg ze, geschrokken van een geluid dat achter het gebouw vandaan kwam. ‘Het zal toch niet waar zijn dat die schriele vent wéér iets is vergeten?’

‘Het is niks, gewoon iemand die in zijn auto stapt,’ zei ik. ‘Maar Boges, als er hier een stil alarm is, wat dan?’

‘Dan zitten we goed in de nesten,’ zei hij. ‘Laten we maar opschieten. Zullen we gaan kijken of die beschilderde kist er nog staat? Dat was toch ongeveer het laatste wat je hebt gezien voor je buiten westen raakte?’

‘Daar is mijn rugzak in gegooid.’

‘Maar wacht…’ zei Boges en hij schraapte zijn keel, ‘stel je voor dat die bewoond wordt!’

‘Bewoond lijkt me niet echt het juiste woord,’ zei Winter. ‘Trouwens, deze kisten zijn alleen maar voorbeelden,’ zei ze. ‘Modellen. Mensen komen ze bekijken, en bestellen dan de kist die ze het mooist vinden. Ze zijn leeg.’ Ze begon te giechelen en als een kip met haar armen te fladderen, tot Boges haar een duw gaf.

We liepen terug naar de showroom en ik liet de lichtbundel van mijn zaklantaarn door de ruimte gaan, tot de bekende witte kist in beeld kwam. Hij was beschilderd als de Sixtijnse kapel, met blauwe luchten en engelen aan de binnenkant.

‘Dat is hem,’ zei ik. ‘Ik dacht dat het een toonbank was en liep ernaartoe. Kijk, zo,’ legde ik uit en ik herhaalde de route die ik die avond in juli afgelegd had. ‘De envelop waar ik voor was gekomen, lag erbovenop, dus die pakte ik en toen… klabam!’

Ik sprong achteruit om te laten zien met hoeveel kracht het deksel me had geraakt.

‘De toonbank bleek een doodskist te zijn. Er sprong iemand uit en voor ik ook maar iets kon doen, was ik overmeesterd en kreeg ik een spuit met een of ander verdovend middel in mijn nek. Ik probeerde op te staan, maar ik was te duizelig. Het enige wat ik nog kon zien, was dat mijn rugzak in die kist daar werd gegooid.’

Ik stond stil, deed mijn ogen dicht en haalde diep adem. Toen gebeurde er iets verbazingwekkends.

Ik draaide me om naar mijn vrienden. ‘Die geur… Ik had hem bijna! Sharkey had gelijk! Door mijn stappen te herhalen en hier te staan precies zoals de vorige keer, en door me net zo te vóélen als de vorige keer, kon ik het me bijna herinneren. Verdomme!’ zei ik. ‘Het is net als een nies die niet wil komen. Ik word er gek van! Het ligt op het puntje van mijn…’

‘Neus?’ opperde Winter.

Boges keek alsof hij het antwoord wel uit me wilde schudden.

‘Ik had het bijna, ik zweer het.’

Ik liep bij de kist vandaan, draaide me om en herhaalde mijn stappen nog een keer. Misschien zou een tweede keer wél de herinnering wakker schudden die zich ergens diep in mijn achterhoofd schuilhield.

Het had geen zin. Het sterke gevoel van daarnet dat de herinnering bijna naar boven kwam, herhaalde zich niet. In plaats daarvan leek het nog verder weg te zakken.

Een kreet van Boges trok plotseling mijn aandacht. Winter en ik richtten geschrokken onze zaklantaarns op hem.

Hij stond tegen de muur aan gedrukt en zag zo wit als een spook. ‘Ik dacht dat jullie zeiden dat er hier geen lijken waren!’

‘Die zouden er niet moeten zijn,’ zei Winter en ze keek in de open kist waar Boges bij vandaan gesprongen was. Ik gluurde over haar schouder mee. Een bloederig lijk?!

We verstijfden opnieuw toen we achter het gebouw een auto hoorden stoppen. We renden naar de deur en drukten ons aan weerszijden plat tegen de muur. Ik keek uit het raam en zag een busje staan.

Boges’ ogen werden nog groter van angst.

‘Ik denk dat er zo iemand binnenkomt,’ siste ik. Een paar meter bij me vandaan hoorde ik de portieren open- en dichtgaan. Ik drukte me tegen de muur en trilde van spanning. ‘Hou je stil, wacht tot hij helemaal binnen is, en dan rennen we tegelijk naar buiten en dan linksaf Temperance Lane door, oké?’

Mijn vrienden knikten nerveus.

Het geluid van iets wat buiten werd uitgeladen, werd al snel gevolgd door naderende voetstappen, het gerinkel van sleutels en gerommel met de deurknop. We zagen hoe die bewoog en toen ging de deur langzaam open.

Bij het zachte licht van de straatlantaarn verscheen de voorkant van een verchroomde, opklapbare brancard. Die werd onhandig door de deuropening gemanoeuvreerd en naar binnen gereden, gevolgd door een voorovergebogen gestalte die hem voortduwde. Zodra de man en de brancard binnen waren, gaf ik mijn vrienden een teken.

De man gaf een angstige schreeuw toen we met z’n drieën tegelijk uit het donker tevoorschijn sprongen, langs hem heen drongen en de deur uit renden.

We sprintten de oprit af en de straat door.

‘Die arme kerel,’ zei Winter terwijl we ons uit de voeten maakten, ‘die dacht vast dat er een paar dooien waren ontsnapt! Ik hoop maar dat zijn hart het niet begeeft!’

22.34 uur

‘Wat deed dat lijk daar in die kist?’ vroeg Boges toen we op een verlaten kerkhof uit stonden te hijgen. ‘Waren dat schotwonden?’

Voor ik antwoord kon geven, voelde ik mijn mobiel trillen in mijn broekzak.

Mijn vrienden knikten me toe om aan te geven dat ik op moest nemen.

‘Hallo?’ zei ik.

‘Cal!’

‘Gabi?’ zei ik en ik was meteen op mijn hoede. ‘Wat is er? Wat is er aan de hand?’

‘Je moet komen!’

‘Rustig aan. Vertel eerst eens wat er aan de hand is.’

‘Ik werd wakker van de stemmen!’

‘Welke stemmen?’

‘Van mam en oom Rafe. Ze gingen tegen elkaar tekeer. Mam schreeuwde ergens over en oom Rafe probeerde haar te kalmeren. Ik denk dat ze echt gek aan het worden is, Cal. Oom Rafe kwam zeker laat thuis, hij was er nog niet toen ik naar bed ging. Ik weet niet hoe het allemaal begon, maar toen ik uit bed kwam, zag ik mam met een rood aangelopen gezicht, helemaal boos. Ze was met spullen aan het smijten!’

‘Niks aan de hand, Gab, iedereen heeft wel eens ruzie. Soms hele erge ruzie. Ze kalmeren wel en dan zijn ze het zo weer vergeten.’

‘Ik denk het niet. Dit is echt heel erg, Cal. Mam is zo het huis uit gerend. Ik dacht dat ze mij achter zou laten!’

‘Dat zou mam nooit doen,’ zei ik, maar het klonk niet overtuigend.

‘Rafe rende achter haar aan en smeekte haar om te bedaren en terug te komen. Hij wilde dat ze haar medicijnen in zou nemen. Ze zei dat hij bij haar uit de buurt moest blijven en toen rende ze terug het huis in en pakte mij van de trap. Ik was heel erg bang. Ze sleepte me mee de achterdeur uit en toen zijn we in de auto gestapt en weggereden. Rafe stond voor de deur te schreeuwen dat ze niet moest gaan autorijden in haar toestand. Het was echt erg!’

‘Waar ben je nu?’ vroeg ik.

‘Bij Marjorie. Marjorie heeft haar redelijk kalm gekregen. Ze staan nu buiten te praten. Mam is nog steeds aan het huilen, geloof ik. Ik heb geprobeerd te horen wat ze zeggen, maar…’

‘Waar is Rafe?’

‘Dat weet ik niet. We hebben hem gewoon in het donker voor het huis laten staan. Ik weet niet wat ik moet doen, Cal. Mam is zo veranderd. Ze is nog nooit zo kwaad geweest als vanavond. Kun je alsjeblieft naar me toe komen?’ Ze snikte.

Ik wist niet wat ik moest doen.

‘Alsjeblieft, Cal,’ smeekte ze tussen het snotteren door.

‘Ik kom zo gauw mogelijk,’ beloofde ik haar in een opwelling. Ik vond het vreselijk dat ze zo overstuur was. ‘Als ik er ben, moet je stiekem de voordeur uit glippen. Niemand mag het weten. Je moet heel voorzichtig zijn, oké?’

‘Oké.’

Ik verbrak de verbinding en draaide me om naar mijn vrienden.

‘Wij gaan met je mee,’ zeiden ze tegelijk.

‘Als ik alleen ga, ben ik er sneller,’ zei ik, ‘en dan valt het minder op. Ik zie jullie over een uur of twee, drie bij het monument, afgesproken?’

‘Goed,’ zei Boges. ‘Hé, kijk, daar komt net een taxi aan. Daarmee ben je er veel sneller dan als je van hier naar Richmond moet lopen…’

‘Die neem ik.’ Ik rende de weg al op.

‘Weet je het zeker?’ vroeg Winter. ‘Het kan wel sneller zijn, maar of het ook veilig is…’

Ik knikte terwijl ik de taxi aanhield. Ik moest zo snel mogelijk naar Gabi toe. ‘Laten we maar hopen dat het een goed voorteken is.’

Flood Street, Richmond

22.43 uur

Ik hield mijn hoofd gebogen terwijl ik de taxichauffeur betaalde. Gelukkig was hij met zijn gedachten helemaal bij het telefoongesprek dat hij voerde met een andere chauffeur.

Ik stapte uit en hij reed weg.

Hij had me afgezet aan het begin van mijn oude straat. Ik probeerde niet naar ons huis te kijken terwijl ik erlangs liep. Het werd nu door vreemden bewoond. Het stond tussen bomen en struiken die veel groter waren dan ik me herinnerde.

Gabi zat op me te wachten achter mams auto, die bij het huis van Marjorie op de oprit geparkeerd stond. Ze vloog op me af en hield me zo stevig vast dat het voelde alsof ik door een kleine beer werd gesmoord.

‘Ho, ho, kalm aan, Gab,’ hijgde ik terwijl ze zich aan me vastklampte. ‘Rustig maar. Ik ben bij je.’ Ik duwde haar voorzichtig van me af en dook weer met haar omlaag achter de auto.

‘Maar ik wil hier niet blijven,’ zei ze. Haar ogen waren helemaal rood van het huilen. ‘Ik wil terug naar het huis van mam en oom Rafe. Het is allemaal zo vreemd hier.’

Ik nam haar handen in de mijne. ‘Misschien moet je wel bij Marjorie blijven tot mam haar problemen heeft opgelost. Later kun je vast weer terug naar huis.’

Er glansden tranen in Gabi’s ogen toen ze zich omdraaide en naar ons oude huis wees. ‘Dát is mijn huis. Daar wil ik naartoe! Ik wil dat we weer allemaal samen zijn en dat we in ons eigen huis wonen, net als voor papa doodging! Voor al die nare dingen met jou gebeurden… en voor mam zo anders werd… en zo raar ging doen.’

Ik sloeg mijn armen om haar heen. ‘Dat willen we allemaal graag, Gabi,’ zei ik hulpeloos terwijl ze tegen me aan kroop.

Toen leunde ze naar achteren om me aan te kijken. ‘Kom alsjeblieft gauw weer naar huis, Cal. Ik vind het zo erg dat je er niet bent. Het is zo stil. Ik mis mijn broer.’

‘Ik beloof je dat het niet lang meer zo zal blijven. Maar nu moeten we allebei sterk zijn. Ik weet dat het niet gemakkelijk is om bij mam te zijn zoals ze nu is, maar het helpt toch dat Rafe er ook is?’

‘Ja, dat wel,’ knikte ze. ‘Hij is best aardig. Vroeger vond ik hem niet leuk, maar hij is anders geworden. Op een goede manier anders. Hij kan heel goed met mam opschieten, hij wil nog steeds met haar trouwen. Maar je had eens moeten horen hoe ze vanavond tegen hem tekeerging.’

‘Waar ging het over? Waar werd ze zo kwaad over?’

‘Ik weet het niet. Ze wil me niks vertellen. Rafe heeft Marjorie een paar minuten geleden opgebeld om te zeggen dat hij hiernaartoe komt zodra hij mams medicijnen heeft opgehaald. Hij zei dat hij op weg was naar de nachtapotheek in het centrum,’ vertelde Gabi.

Dat ritje zou hem minstens een uur kosten, schatte ik. Dat bracht me op een idee.

‘Ik moet nu echt gaan, Gab. Hoor eens, het komt wel goed met mam en met jou.’ Ik dacht aan de deadline van 31 december en hoe snel die naderde. Wat er ook met mij gebeurde, al deze ellende zou binnenkort voorbij zijn, hoe dan ook. ‘Ga nu maar naar binnen. We zien elkaar snel weer.’

‘Goed,’ zei ze en haar stem was weer verstikt door tranen. ‘Maar waar ga jij naartoe?’

‘Er is iets wat ik moet uitzoeken,’ zei ik, want ik wilde niet te veel zeggen. ‘En daarna ga ik naar het Memorial Park, waar ik met Boges en Winter heb afgesproken.’

Gabi omhelsde me en raakte even de Keltische ring om mijn vinger aan voor ze het huis weer binnenglipte. Ze keek nog een laatste keer naar me en deed toen zachtjes de deur achter zich dicht.

Ik begon te rennen in de richting van Dolphin Point. Daar was iets wat ik heel graag wilde uitzoeken en er was maar heel weinig tijd om dat te doen.

Het huis van Rafe

Surfside Street, Dolphin Point

23.40 uur

Rafe’s auto was nergens te bekennen, maar er brandde wel licht binnen. Ik hoopte maar dat Rafe door de vlucht van mam en Gabi gewoon vergeten had de lampen uit te doen en, wat belangrijker was, dat hij ook had vergeten het alarm in te schakelen.

Ik rende achterom naar het terras en mijn blik schoot naar de glazen deuren. Die stonden op een kiertje open!

Met ingehouden adem duwde ik één deur iets verder open en stapte naar binnen.

Stilte. Het alarm stond níét aan.

In de woonkamer was het een rotzooi. Mams paarse lievelingsmok lag in scherven op de grond en het restant van haar thee vormde een klein bruin plasje in het midden. Er lagen overal boeken en papieren verspreid, alsof iemand ongeduldig naar iets had lopen zoeken en alles achteloos in het rond had gegooid. Of was het alleen maar het bewijs dat mam door het lint was gegaan en tijdens haar onredelijke uitbarsting met spullen was gaan smijten, zoals Gabi had gezegd?

Mam was zo te zien absoluut veranderd het laatste jaar. Ze was nooit iemand geweest die met spullen ging gooien. Ze had altijd alles in de hand. Ze was altijd kalm. Ze was altijd redelijk. Wás, maar nu leek dat anders.

Rafe’s fotoalbums lagen in een laag boekenkastje naast zijn oude platen. Ik had ze zien staan toen we de vorige keer het huis doorzochten, maar ik had nooit de tijd genomen om de foto’s te bekijken. Er waren de laatste paar weken zo veel dingen gebeurd die me nieuwsgierig hadden gemaakt naar Rafe. Het leek wel of hij twee compleet verschillende levens had geleid.

Neem nou het artikel dat ik had gelezen over de tragedie met de ontvoerde tweeling, waarin hij vol verdriet had gesproken over mijn vermiste tweelingbroer, en vol liefde over zijn eigen tweelingbroer, mijn vader. Door dat artikel was ik hem met andere ogen gaan bekijken. Zelfs Eric Blair had gezegd dat Rafe toen ze studeerden altijd samen was met mijn vader. Alles wees erop dat hij vóór de ontvoering een heel ander leven had dan daarna. Voordat Samuel verdwenen was en ik was teruggevonden.

Maar was dat ook zo?

Rafe had toegegeven dat hij wist dat ik naar de Zeekapel was gekomen om hem te beschermen, en hij wist ook veel meer over het GMO dan ik ooit had beseft.

Ik maakte ruimte vrij op de vloer naast het boekenkastje door met mijn voet wat losse papieren aan de kant te vegen. Daarna knielde ik en trok een paar van de dikste albums van de plank. Ik hield voortdurend mijn oren gespitst voor het geluid van een naderende auto en begon de albums door te bladeren.

Het eerste album zat vol met foto’s van de bruiloft van Rafe. Op de meeste stond hij samen met tante Klara. Rafe lachte op alle foto’s, maar ik zag ook iets droevigs in zijn ogen.

Ik had tante Klara voor haar dood niet zo goed gekend. Wat ik me herinnerde, was dat ze nogal stil en teruggetrokken was, ook al leek ze verder best aardig. Ik had er eigenlijk nooit over nagedacht hoe eenzaam Rafe moest zijn geweest nadat hij haar had verloren.

Ik zette het trouwalbum terug op de plank.

Het volgende album dat ik opensloeg, was ouder en stoffiger. Ik herkende meteen Rafe en pap toen ze jong waren, ongeveer zo oud als ik nu. Ik fronste mijn wenkbrauwen en bekeek ze aandachtiger. Op bijna elke foto had mijn vader zijn arm om Rafe’s schouder geslagen, of andersom. Ze grijnsden allebei breed. Ze zagen er identiek uit. Ze zagen er gelukkig uit.

Ik trok het album dichter naar me toe en bladerde er snel doorheen, ongeduldig omdat ik meer wilde zien. Ze stonden samen op de ene na de andere foto: ze trokken gekke bekken, bliezen de kaarsjes uit van hun gezamenlijke verjaardagstaart, waren netjes aangekleed in hetzelfde zachtblauwe pak voor het partijtje van een vriendje, of poseerden trots met hun surfplanken. Er waren misschien wel honderden foto’s van hen samen. Ik moest weer denken aan de woorden van Rafe: ‘een speciale band’ had hij gezegd toen hij het had over tweeling zijn.

Ik ging op mijn hurken zitten.

Met gefronste wenkbrauwen bekeek ik de foto’s waarop ik mezelf als peuter herkende terwijl ik me optrok aan een stoel en ging staan. Op de achtergrond stonden mijn vader en Rafe naast elkaar. Even vroeg ik me af wat al die vergeelde plekken in het album te betekenen hadden, waar ooit een foto had gezeten… Maar toen bedacht ik dat Rafe natuurlijk alle foto’s van Samuel eruit gehaald moest hebben.

Verder was er niet veel meer te zien. Er waren nog wat foto’s van planten en gebouwen, maar het leek wel of Rafe er geen zin meer in had om zijn leven op foto’s vast te leggen. Toen ik het laatste album terugzette op de plank, viel er een ongeopende envelop uit.

Nieuwsgierig las ik aan wie de brief was geadresseerd.

Tom Ormond

Op de achterkant stonden Rafe’s naam en zijn oude adres. Waarom was die brief teruggekomen? Waarom had pap hem nooit gelezen?

Voorzichtig scheurde ik de envelop open en langzaam begon ik te lezen.